Historisch Archief 1877-1940
F. 1152
DE AMSTERDAMMER
A°. 1899.
WEEKBLAD VOOR NEDEKLAND
Onder Redactie van J. DE KOO
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Dit blad U verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard dei Capucines tegeuover het Grand Café, te Parij»,
en te Londen, Librairie Cosmopolite, 50 Charlotteatreet, Fitzroy Square.
Zondag 23 Juli,
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel «, 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen eu door alle filialen dezer firm».
INHOUD.
VAN VEBBB EN VAN NABIJ: De Amster
damsche Gemeenteraad en De Godsdienstgeschie
denis, door J. A. Helper Sesbrngger. Alge
meen Spaarbankboek." door C. J. Beelenkamp.
Chamberlain en de Transvaal. SOCIALE AAN
GELEGENHEDEN: Coöperatieve vruchten en
zaden, door dr. J. C. E Verzorging van kreu
pelen, gebrekkigen, etc , door J. A. v. d. Broecke.
KUNST EN LETTEREN: Ober-Ammergau, IV
(Slot), door dr. N. J. Singels. Tentoonstelling
van teekeningen, ontwerpen voor kunstnijverheid
en wandversieringen, door K. Sluijterman, beoor
deeld door R. W. P. Jr. Uit Italië, door
Kamingo. Boek en tijdschrift, door G. van
Hnlzen. FEUILLETON: Misdaad of weldaad,
door Francois Coppée. RECLAMES. VOOR
DAMES: Opgewarmd, door P. J. Uildriks.
Allerlei, door E-e. SCHAAKSPEL
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door
D. Stigter. Brieven van een ond-offlcier aan
zyn zoon, XV, door Donar. INGEZONDEN.
SCHETSJE: Alfeen maar wat rust". Naar het
Fransen, van Janne Marni. PEN- EN
POTLOODKBASSEN. ADVERTENTIËN.
De Anislertectie Gemeenteraad en
De GoMenstgescnietois.
De Gemeenteraad van Amsterdam heeft
in zijn zitting van 12 Juli j. 1., eervol ont
slag verleend aan Professor Dr. P. D.
Chantepie de la Saussaye, hoogleeraar in
de godsdienstgeschiedenis aan de
GemeenteUniversiteit.
Een opvolger van genoemden hoogleeraar
is nog niet benoemd. Zal die benoeming
plaats hebben ? ....
De vraag klinkt zoo dwaas niet, als men
zich te binnen brengt, wat met de Theo
logische faculteit te Amsterdam is voorge
vallen, sinds de stichting der Universiteit
in de hoofdstad.
De twee kerkelijke hoogleeraren die wel
ge_en leden waren van de Theologische facul
teit, maar toch noodig werden geacht in
haar belang, en daarom uit de gemeentekas
werden bezoldigd, zijn afgeschaft. Het
getal van zes leden der theologische facul
teit, bleef na het emeritaat van den hoog
leeraar van Toorenenbergen vijf. Waar
dus in deze vacature niet werd voorzien
zou men hetzelfde ook kunnen doen in de
vacature Chantepie de la Sausssye.
Men zou kunnen zeggen: te Groningen
en te Utrecht bestaat de theologische facul
teit maar uit vier professoren welnu
dan is dit getal ook voldoende voor
Amsterdam.
Men zou kunnen zeggen: te Leiden is
de zedekunde opgedragen aan iemand die
van professie volstrekt geen zedekundige
is, laat ons daarom te Amsterdam de
godsdienbtgeschiedenis opdragen aan een der
vier hoogleeraren die al deel uitmaken van
de Theologische faculteit.
Doet men dit niet en gaat men over tot
de benoeming van een vijfden hoogleeraar
dan rijzen er bezwaren van anderen aard.
Toen Mr. Th. Heemskerk nog gemeente
raadslid was, keurde hij de benoeming van
Professor Brandt af, omdat het geloof van
dezen hoogleeraar zijns inziens niet deugde.
Van het gemeenteraadslid Fabius is het
bekend dat volgens zijn gevoelen 'Iedere
«wetenschap heeft aan te vangen met het
«ondeizoek, in hoeverre Gods Woord iets
«behelst, dat haar meer bijzonder raakt."
Bijbelsche rechtsgeleerdheid, Bijbelsche
Wis- en Natuurkunde, Bijbelsche Genees-,
Heel- en Verloskunde, Bijbelsche Godge
leerdheid dus!
Stelt men het geloof ter zijde, dan komen
de wetenschappelijke bezwaren tegen het
leervak der godsdienstgeschiedenis.
Professor Allard Pierson schreef al voor
meer dan dertig jaren: «Geldt het de
be«schrijying van een godsdienst, dan wantrouw
«ik altijd hen, die zich aan dit werk wagen,
«zonder met de belijders, zonder in het
vader«land van die godsdienst te hebben geleefd."
En zestien jaar geleden liet hij zich aldus uit:
«De beschrijving van vele godsdiensten
«door n persoon, schijnt mij, tot ik beter
«word ingelicht, in het beste geval een
«onderhoudende compilatie, maar ronder
?"wetenschappelijke waarde, immers een niet
«te kontroleeren waardeering van feiten met
«daarop gebouwde generalisatiën."
Prof. Pierson kon zoo spreken, omdat
hij zelf als buitengewoon hoogleeraar te
Heidelberg, godsdienstgeschiedenis had ge
doceerd.
Proefondervindelijk heeft ook prof. Chan
tepie de la Saussaye aangetoond, dat de
godsdienstgeschiedenis niet door n persoon
kan worden beschreven en gedoceerd.
L/egt men van zijn Lehrbuch der
Heligionsgeschichte den eersten druk van 1887
naast den tweeden, die van 1897 dateert,
dan leert eene oppervlakkige vergelijking
al dadelijk het volgende.
In 1887 achtte prof. Chantepie de la
Saussaye er zich nog voor berekend om
een algemeene godsdienstgeschiedenis te
schrijven; tien jaar later had hij echter
ingezien dat het werk voor een persoon te
zwaar was. Zijn leerboek hieJd dan nu
ook op in den eigelijke zin van het woord
zijn leerboek te zijn. Prof. Valeton be
schreef toch den godsdienst van Israël.
Prof. Houtsma gaf eene beschrijving van
den Islam, andere buitenlandsche geleerden
namen de beschrijving van andere gods
diensten voor hun rekening. Zoo ontstond
niet alleen een geheel opnieuw bewerkte
druk, maar een geheel nieuw werk met
minstens Keren schrijvers.
Zal men nu zeven opvolgers van prof,
Chantepie de la Saussaye benoemen ?
Zal men er in slagen iemand te vinden
die hem niet alleen in uitgebreidheid van
kennis, maar ook in diepte van blik even
aart ? Is uitgebreidheid zonder diepte niet
het ideaal van den oppervlakkigen
veelweter 'f
De Amsterdamsche Gemeenteraad ver
keert inderdaad in een zeer moeielijk geval,
waaruit hij zich niet gemakkelijk zal kun
nen redden.
Moet er absoluut een theoloog benoemd
worden als opvolger van prof. Chantepie
de la Saussaye, dan vraagt men zich af:
wie zal dat zijn ?
Maar zijn theologen wel de aangewezen
mannen om de godsdienstgeschiedenis on
bevooroordeeld te oefenen?
Als Dozy zegt dat zelfs de beste
Muzelmansehe theologen «juist omdat zij theologen
waren" zich «niet op een zuiver weten
schappelijk standpunt" konden plaatsen
is dan die uitspraak ook niet van toepassing
op alle theologen ?
Bovendien bezitten de theologen het
monopolie niet van de beoefening der gods
dienstgeschiedenis. Immers aan het ten
vorige jare opgerichte Archiv fur
Religionswissenschaft hebben hunne medewerking
toegezegd, Oriëntalisten als de hoogleeraren
Nöldeke en de Goeye, Kern en
Uhlenbeck, de Germanist prof. Symons en de
ethnoloog mr. Steinmetz.
De laatste schreef eens in »De
Nederlandsche Spectator" (1802 p. 330). »Hetzal
«nog wel lang duren, voor onze
midden«eeuwschefaculteiten-indeeling plaats maakt
«voor eene, die overeenstemt met den
tegen«woordigen stand en de tegenwoordige
ver«houdingen der wetenschappen en die meer
«zal overeenkomen met de denkbeelden
«omtrent de vereischten eener universitaire
«opleiding tot de verschillende beroepen,
«zooals deze zich heel langzaam baan
«breken". Welnu als de Wet op het Hooger
Onderwijs hier nog een diepe klove laat
gapen tusschen het ideaal dat bereikt moet
worden, laat dan de werkelijkheid toonen
dat zij het in dezen verder kan brengen
dan de Wet.
Waarom zou men niet een geleerde als
Mr. S. R. Steinmetz, privaat-docent in
de Ethnologie aan de Rijks-Universiteit te
Utrecht, tot hoogleeraar in de Godsdienst
geschiedenis aan de Amsterdamsche Uni
versiteit benoemen?
Dat hij Meester in de Rechten is, is geen
bezwaar. De vier hoogleeraren in de
Hebreeuwsehe taal hier te lande, zijn alle
doctoren in de godgeleerdheid, en toch leden
der Litterarische Faculteit. Nog sterker:
professor Huysinga die te Groningen
Phyaiologie doceert, en professor Van Wyhe die
er Anatomie onderwijst, zijn beide doctoren
in de Philosophie (\Vis- en Natuurkundige
Faculteit) en toch leden van de Faculteit der
Geneeskunde. Een en ander bewijst dus wel
dat men gerust hoogleeraar mag zijn in een
ander leervak dan waarin men zijn graad
heeft behaald. Niet de wetenschappelijke
titel maar de wetenschappelijke kennis
is in dezen dan ook hoofdzaak. Gods
dienstgeschiedenis is een onderdeel der Eth
nologie, als zoodanig beschouwd komt zij
tot haar recht. Moge zij door n persoon
niet grondig kunnen onderwezen worden,
en zal er van de godsdienst der
Chineezen, om maar iets te noemen, niets te
recht komen als iemand zich aan hare
beschrijving waagt zonder kennis der
Chineesche taal, en zonder ooit in China
geweest te zijn... als er dan nu eenmaal
godsdienstgeschiedenis moet onderwezen
worden aan de Universiteit door n hoog
leeraar, dan is een ethnoloog hiertoe beter
instaat dan een theoloog; theologie toch is
kerkelijke wetenschap en als zoodanig altijd
afhankelijk en in dienst van het geloof;
land- en volkenkunde is werkelijke weten
schap, zij heeft alleen met feiten en de
juiste waarneming van deze te maken.
Prof. Allard Pierson schreef, bij gelegen
heid dat de kerkelijke theologie van de
universiteiten werd verwijderd, dat men er
zich over moest verheugen, »dat 's lands
«penningen tot dit schadelijk doel niet meer
«besteed worden." Terecht herinrerde hij
den belastingplichtigen zijdelings, dat zij
niet maar hun belasting hebben te betalen,
maar ook belang moeien stellen in de
dingen, waarvoor deze gelden worden uit
gegeven. Als bewijs van belangstelling
in de godsdienstgeschiedenis als leervak
van hooger onderwijs, werden bovenstaande
regelen dan ook geschreven door een be
lastingplichtig burger voor zijne mede»
burgers. Als ze soms van eenig nut kunnen
zijn voor het een of ander gemeenteraadslid
van Amsterdam, zal hem dat genoegen doen.
Amsterdam, 14 Juli 1899.
J. A. HELPER SESBRUGGER.
Algemeen Spaarbankboek",
Hoewel de Rijkspostspaarbank in alle
kringen der maatschappij diep wortel heeft
geschoten en op Groot-Brittannie na, bij
ons in verhouding tot de bevolking het
meest is verbreid (hier te lande bedraagt
het aantal bezitters van
postspaarbankboekjes op iedere 1000 inwoners 127,03,
in Groot-Brittannie en Ierland 181, in
Frankrijk 75,99, in Zweden 99, in Itali
105 enz.) meenen wij toch ter meerdere
en duurzame verspreiding van deze zoo
nuttige en zegenrijke instelling te mogen
wijzen op de belangrijke beweging, die,
blijkens het jaarverslag van den Belgischen
postspaarbankdienst, daar te lande is
ontstaan n.l. de uitvoering van het idee
ieder jonggeboren kind met een spaar
bankboekje te begiftigen.
Deze beweging is te danken aan he-t
initiatief van den advokaat Emile Bourlard
te Mons, die in overeenstemming met de
Rijkspostppaarbank daar te lande (Caisse
Gei rale d'Epargnes et de retraites) het
z.g. «algemeen spaarboek" te Mons in het
leven heeft geroepen. Ieder aldaar gebo
ren kind, van Belgische, in de stad
vonende ouders, ontvangt een spaarbank
boekje met een inlage van l franr. Ten
einde de terugbetaling dezer eerste inlage
te voorkomen en daardoor het boekje
weder uit den omloop te brengen, wordt
in ieder boekje de beperkende bepaling
ingeschreven »Het tegoed van dit boekje
kan gedurende het leven van den inlegger
tot minder dan l franc niet verminderd
Worden."
Deze boekjes, zegt de heer Bourlard,
hebben een zeer gunstige ontvangst ge
vonden. Welgestelde ouders nemen ook
dit boekje gaarne aan, aldus hun
zedelijken steun verleenend ter invoering van
dezen nieuwen maatregel om de spaar
zaamheid te bevorderen, andere in minder
gunstige geldelijke omstandigheden
verkeerende, nemen de boekjes met dank
baarheid aan. Het is dus zeer begrijpelijk,
dat het z.g. «algemeen spaarboek'' meer en
meer verspreid is geworden en dat verschil
lende steden en dorpen de te Mons inge
voerde nieuwigheid hebben overgenomen.
De noodige fondsen tot aankoop van
deze spaarbankboekjes worden op de vol
gende wijzen bijeengebracht:
1. door vrijwillige inschrijvingen zooals
te Mons en Blankev.'-^rghe;
2. door schenking van een enkel persoon
zooals te Molenbeek-St. Jean,
Solre-SaintGéry en Grandrieu;
3. door de gemeentekassen zooals te
St. Gilles (Brussel), Schaerbeek, Couvin,
Sury, Marcinelle enz.
De ontwerper heeft aan de burgemeesters
van alle gemeenten des Rijks een schrijven
gericht, waarin de te vervullen formali
teiten als volgt worden geresumeerd:
a. wekelijks een geboortelijst op te
maken door den burgerlijken stand, met
opgave van naam en voornamen van het
kind, dag van geboorte, den voornaam
van den vader, naam en voornamen van
de moeder en adres der ouders;
b. deze lijst aan het postkantoor afge
ven, vergezeld van een som gelijk aan
het aantal geboorten, zijnde l franc per
kind;
c. l of 2 dagen na de deponeering van
deze lijst de boekjes van het postkantoor
afhalen, op het eerste blad waarvan de
beperkende bepaling gesteld wordt: »Het
tegoed van dit boekje mag tijdens het
leven van de(n) inlegger(ster) niet tot
minder dan l franc verminderd worden.
De opgang, die het z.g. «algemeen
spaarboek" in Belgiëheeft gemaakt, geeft
wel aanleiding om ook hier te lande dit
middel ter verspreiding van de Rijkspost
spaarbank onder alle lagen der bevolking
toe te passen.
Niettegenstaande het betrekkelijk groot
aantal inleggers in verhouding tot de
bevolking, schijnt nochthans de directeur
van bovengenoemde instelling met de
verkregen uitkomsten nog niet voldaan te
zijn blijkende toch uit de propaganda
middelen, die bij voortduring van die
directie uitgaan, als daar zijn het bevorderen
van het sparen onder de jeugd op scholen
voor lager onderwijs door middel van
spaarbankzegels van l cent, doch omtrent
welker uitkomsten, blijkens het jaarverslag
van den directeur der Rijkspostspaarbank
over 1807, nog geen op voldoende gronden
rustend oordeel uitgesproken kan worden,
verder de kosteloos verkrijgbaar gestelde
en in ruimen getale verspreide geschriften
bevattende inlichtingen over den
rijkspostspaarbankdienst.
Gaan wij provinciegewijze de verspreiding
van de rijkspostspaarbank na, dan blijkt
de verbreiding daarvan in de verschillende
provinciën al zeer uiténloopend te zijn.
Worden toch op elke 1000 inwoners in
de provinciën Noord-Holland en Utrecht
resp. 183,9 en lf>9,7 bezitters van
rijkspostspaarbankboekjes gevonden, deze cijfers
bedragen b.v. in de provinciën Groningen
en Drenthe resp. slechts 45,G en 58.
Uit deze cijfers blijkt voldoende, dat er
hier en daar nog wel iets te doen valt,
om deze instelling meer in de bevolking
te doen doordringen.
Het stelsel-Bourlard lijkt ons dan ook een
krachtig middel om dit doel te bereiken,
vooral op het platteland, waar de ter
uitvoering benoodigde fondsen uitteraard
slechts gering behoeven te zijn.
Voor de grootere steden zou de invoering
van het stelsel-Bourlard wellicht te kost
baar zijn, voor Amsterdam toeh zou ge
rekend tegen een inlage van 0,50 per
jonggeborene per jaar noodig zijn pi. m.
7500 gulden, te Rotterdam pi. m. 5500,
te 's-Gravenhage 2900, voor de kleine
steden of het platteland zouden de benoo
digde fondsen gering zijn en evengoed als
in Belgiëdoor vrijwillige bijdragen of door
de gemeentekassen opgebracht kunnen
worden.
Het stelsel-Bourlard heeft, volgens onze
meening, groote waarde, omdat men
eenigszins verplicht, doch kosteloos een spaar
bankboekje thuis ontvangt, tegen wil en
dank tot spaarder wordt gemaakt en
daardoor reeds van de prille jeugd af in
het kind een geest van spaarzaamheid
kan worden gebracht. Allicht zal men
door het bezit van het boekje, geneigd zijn
de kosteloos verstrekte eerste inlage voor
een of ander doel te vermeerderen en
daardoor zal de bezitter van het spaar
bankboekje ook op lateren leeftijd bijdra
gen tot vermeerdering van zijn eigen en
daardoor ook van den algemeenen welvaart.
Wij hebben gemeend op dit stelsel de
aandacht te mogen vestigen, ten einde
hen, die belang stellen in de meest moge
lijke verspreiding van de Rijkspostspaar
bank en haren nuttigen werkkring erkennen,
aan te sporen met dit stelsel nader kennis
te maken en het, waar mogelijk, in overeen
stemming met de door den directeur der
Rijkspostspaarbank te geven voorschriften
omtrent de te vervullen formaliteiten, in
te voerer.
Nijmegen, Juni'99. C. J. BKELENKAMP.
CtafflterlaiD en Ie Trauma!.
Met toenemende verbazing vraagt men
zich af, hoe lang nog Lord Salisbury een
zoo compromitteerend lid als Joseph Cham
berlain in zijn kabinet zal dulden. De
britsche premier neemt in de laatste jaren
minder en minder het woord en laat zijn
collega's eene mate van vrijheid, van
welke enkele hunner nog al eens misbruik
maken. Hij heeft in het Hoogerhuis dezer
dagen gesproken, niet over de brandende
quaestie der verhouding van Engeland
j tot de Boerenrepubliek, maar over een
wettelijk voorschrift tot het geven van
zitplaatsen, althans zeer tijdelijke
zitgei legenheden, aan overwerkte winkeljuffrou
wen, welk voorschrift hij als ongepaste
staatsinmenging bestreed. Het Hoogerhuis
was wonder boven wonder! in dit
geval minder fossiel dan Lord Salisbury
en nam het wetsontwerp aan. Dit kleine
echec heeft den minister-president waar
schijnlijk meer verwonderd dan gehinderd.
Hij is een man van buitengewone gaven,
maar hij geeft in de laatste jaren wel
wat al te veel toe aan eene zekere cyni
sche indolentie. Wellicht moet men hierin
ook de verklaring zoeken van zijne ver
houding tot den heer Chamberlain.
»Hardloopers zijn doodloopers", denkt de oude
premier misschien; »als Chamberlain
j zich zelf onmogelijk maakt, kan ik mij
wel stil houden". Zeker is het, dat er
weinig sympathie bestaat tusschen Lord
Salisbury en zijn collega aan het minis
terie van koloniën. De ex-radicaal, die
nog betrekkelijk kort geleden de blijde
boodschap van de ihree acres and a
CQVJ verkondigde en zich daarna in een
conservatief ministerie wist binnen te
smokkelen, kan natuurlijk bij geen partij,
die zich respecteert, vasten voet krijgen,
en is nu de handlanger geworden van
Jingoes en beursspeculanten. Financieel
levert hem dit geen onaardige resultaten
op, zooals dezer dagen is gebleken toen de
rogeering (waarvan de heer Chamberlain
lid is), door overneming der affaire aan
de aandeelhouders der Niger-Compagnie
(waarvan de heer Chamberlain een der
grootste is) een zoet winstje van honderd
percent bezorgde altijd als men aan
neemt, dat de oorspronkelijke aandeelen
a pari zijn betaald en dat ze niet, als
belooning voor »goede diensten", zijn cadeau
gegeven. Wanneer bij gelegenheid de
lijsten der aandeelhouders in de zaken
van Cecil Rhodes, Beit en consorten eens
gepubliceerd worden, zal men wel meer
zulke verrassingen te zien krijgen, en dan j
zal het ook blijken, dat Chamberlain zich j
als aandeelhouder in Zuid-Afrikaansche !
ondernemingen (wij denken hier nu niet
eens aan de mislukte van Jameson) in
hoog, zeer hoog gezelschap bevindt.
Een goede business-man is de gewezen
spijker- en schroevenfabrikant Chamberlain
altijd geweest. Althans waar het zijn eigen
zak gold. Maar waar het 's lands belan
gen geldt, speelt hij een roekeloos spel.
De heele uitlanders- quaestie in de
Transvaal is voor hem een voorwendsel ; wat hij
wil het blijkt eiken dag meer is eene
oorlogsverklaring aan de Boeren-republiek.
De heer Chamberlain doet niets dan stoken
en ophitsen. Zijn mededeelingen zijn, in
negen van de tien gevallen, onjuist en wel
opzettelijk onjuist. En als men hem daarop
wijst gelukkig gebeurt dit geregeld
dan geeft hij zich niet eens de moeite,
zich te verdedigen of te verontschuldigen,
maar zet er kalmpjes een nieuwe leugen
boven op. De brutalen hebben de wereld
in, schijnt hij te denken. Lukt het met de
kiesrecht quaestie niet, en na de vele
concessiën van president Krüger bestaat
voor Engeland inderdaad niet meer de
minste reden, om hiervan een casus belli
te maken dan wordt een andere quaestie
bedacht : het dynamiet-monopolie, de «volks
taal" op de scholen aan den Rand, . . .
wat men maar wil. Elke stok is goed
genoeg om den hond te slaan, die den
heer Chamberlain en zijn speculeerende
vrienden den toegang tot zekere lekkere
kluifjes verhindert.
Wij wezen er reeds op, dat de heer
Chamberlain gelukkig! niettegen
staande de schijnbare inertie van zijn chef,
geen vrij spel heeft. Men laat hem thans
nog zwetsen en dreigen zonder hem een
openlijk en officieel démenti te geven,
omdat men zich voorstelt, dat die snor
kende taal op de regeering der
ZuidAfrikaansche Republiek wel eenige uit
werking zal hebben. Maar als het er op
aan kwam, van woorden tot daden over
te gaan, zou het aantal der volgelingen
van den grooten schetteraar waarschijn
lijk blijken zeer klein te zijn. De
Engelschen weten bij ondervinding, dat de Boe
ren geen katjes zijn om zonder handschoe
nen aan te pakken. Maar er is nog meer :
bet geldt hier niet alleen een geschil tus
schen Engeland en de Transvaal, maar de
geheele Zuid Afrikaansche quaestie, en in
deze moet Engeland met de grootste
omzichtbeid te werk gaan. De Engelsche
koloniën genieten een ruime mate van
zelfbeheer. EU het is zér de vraag of
het Parlement van de Kaapkolonie zal
dulden, dat een eerzuchtig en weinig nauw
gezet staatsman, in verband met eenige
speculanten, door het «moederland'1 een
oorlog laat beginnen, die niets ten doel
heeft dan de vernietiging van het
Hollandsche element in Zuid-Afrika. De pas
aangevangen discussiën in het Kaapsche
Parlement bewijzen, dat men daar van
geen overijlde maatregelen wil hooren en
de concessiën, welke de Boerenrepubliek
aan billijke eischen wil doen, ten volle
waardeert. De heer Schreiner en zijne
ambtgenooten in het ministerie der Kaap
kolonie zullen niet nalaten hunne gezag
hebbende stem te doen hooren. En als
de heer Chamberlain zich niet als minister
te eenenmale onmogelijk wil maken, zal
hij zijn belachelijke bedreigingen en zijne
misdadige ophitsingen moeten laten varen.
Dat zal hem misschien niet eens zooveel
moeite kosten, want hij heeft al uit heel
wat vaatjes getapt. En indien hij zich be
keert, zal Lord Salisbury hem niet laten
vallen ; want de slimme oude premier
heeft altijd graag menschen, die voor
hem het vuile werk doen en die hij des
noods, met het sans-gcne dat hem eigen
is, kan desavoureeren.
?wiiiHiiimiiiiiiniiiiiiimmiiiiiiiiiimiiiiiiiniHiiiiininiiiHiiiiiiiiiHw
Sociale,
Coöperatieve vrachten en zaden.
Tielsche werkliedenvereeniging Vooruit
gang xij ons doel". Mr. J. H.
Boudemjnse: Welke zijn de beginselen die
aan de toepassing der coöperatieve denk
beelden ten grondslag behooren gelegd te
worden ?" Rapport van de Commissie
voor Productieve Associatie van den
Algemeenen 3Mibelmakersbond."
«Belofte maakt schuld" is een oud spreek
woord, dat ook mij niet onbekend is, al
moge het aan hen, die de beleefdheid
hebben, mij hunne verslagen of andere
geschriften te doen toekomen, vaak ook
anders toeschijnen, doordien degewenschte
bespreking dier stukken in deze rubriek
niet zelden zeer lang op zich laat wachten.
Waar echter onze ruimte zeer beperkt is
en zaken van meer actueel belang, vaak
direkte behandeling vereischen, kan ik dik
wijls niet anders dan stilzwijgend om uitstel
verzoeken, al moge dit uitstel den
betreffenden soms ook als _ afstel toeschijnen.
»Beter laat dan nooit" is echter een tweede
spreuk, die ik, zoo noodig, ook niet aarzel
in toepassing te brengen, en op grond
waarvan de hier volgende regelen thans
in de eerste plaats aan het tien-j aars-ver
slag der »Tielsche werklieden vereeniging
Vooruitgang zij ons doel", reeds in no. 1141
van dit Weekblad aangekondigd, worden
gewijd.