De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 23 juli pagina 1

23 juli 1899 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F. 1152 DE AMSTERDAMMER A°. 1899. WEEKBLAD VOOR NEDEKLAND Onder Redactie van J. DE KOO Dit nummer bevat een bijvoegsel. en JUSTUS VAN MAURIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Dit blad U verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard dei Capucines tegeuover het Grand Café, te Parij», en te Londen, Librairie Cosmopolite, 50 Charlotteatreet, Fitzroy Square. Zondag 23 Juli, Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel «, 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen eu door alle filialen dezer firm». INHOUD. VAN VEBBB EN VAN NABIJ: De Amster damsche Gemeenteraad en De Godsdienstgeschie denis, door J. A. Helper Sesbrngger. Alge meen Spaarbankboek." door C. J. Beelenkamp. Chamberlain en de Transvaal. SOCIALE AAN GELEGENHEDEN: Coöperatieve vruchten en zaden, door dr. J. C. E Verzorging van kreu pelen, gebrekkigen, etc , door J. A. v. d. Broecke. KUNST EN LETTEREN: Ober-Ammergau, IV (Slot), door dr. N. J. Singels. Tentoonstelling van teekeningen, ontwerpen voor kunstnijverheid en wandversieringen, door K. Sluijterman, beoor deeld door R. W. P. Jr. Uit Italië, door Kamingo. Boek en tijdschrift, door G. van Hnlzen. FEUILLETON: Misdaad of weldaad, door Francois Coppée. RECLAMES. VOOR DAMES: Opgewarmd, door P. J. Uildriks. Allerlei, door E-e. SCHAAKSPEL FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. Brieven van een ond-offlcier aan zyn zoon, XV, door Donar. INGEZONDEN. SCHETSJE: Alfeen maar wat rust". Naar het Fransen, van Janne Marni. PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADVERTENTIËN. De Anislertectie Gemeenteraad en De GoMenstgescnietois. De Gemeenteraad van Amsterdam heeft in zijn zitting van 12 Juli j. 1., eervol ont slag verleend aan Professor Dr. P. D. Chantepie de la Saussaye, hoogleeraar in de godsdienstgeschiedenis aan de GemeenteUniversiteit. Een opvolger van genoemden hoogleeraar is nog niet benoemd. Zal die benoeming plaats hebben ? .... De vraag klinkt zoo dwaas niet, als men zich te binnen brengt, wat met de Theo logische faculteit te Amsterdam is voorge vallen, sinds de stichting der Universiteit in de hoofdstad. De twee kerkelijke hoogleeraren die wel ge_en leden waren van de Theologische facul teit, maar toch noodig werden geacht in haar belang, en daarom uit de gemeentekas werden bezoldigd, zijn afgeschaft. Het getal van zes leden der theologische facul teit, bleef na het emeritaat van den hoog leeraar van Toorenenbergen vijf. Waar dus in deze vacature niet werd voorzien zou men hetzelfde ook kunnen doen in de vacature Chantepie de la Sausssye. Men zou kunnen zeggen: te Groningen en te Utrecht bestaat de theologische facul teit maar uit vier professoren welnu dan is dit getal ook voldoende voor Amsterdam. Men zou kunnen zeggen: te Leiden is de zedekunde opgedragen aan iemand die van professie volstrekt geen zedekundige is, laat ons daarom te Amsterdam de godsdienbtgeschiedenis opdragen aan een der vier hoogleeraren die al deel uitmaken van de Theologische faculteit. Doet men dit niet en gaat men over tot de benoeming van een vijfden hoogleeraar dan rijzen er bezwaren van anderen aard. Toen Mr. Th. Heemskerk nog gemeente raadslid was, keurde hij de benoeming van Professor Brandt af, omdat het geloof van dezen hoogleeraar zijns inziens niet deugde. Van het gemeenteraadslid Fabius is het bekend dat volgens zijn gevoelen 'Iedere «wetenschap heeft aan te vangen met het «ondeizoek, in hoeverre Gods Woord iets «behelst, dat haar meer bijzonder raakt." Bijbelsche rechtsgeleerdheid, Bijbelsche Wis- en Natuurkunde, Bijbelsche Genees-, Heel- en Verloskunde, Bijbelsche Godge leerdheid dus! Stelt men het geloof ter zijde, dan komen de wetenschappelijke bezwaren tegen het leervak der godsdienstgeschiedenis. Professor Allard Pierson schreef al voor meer dan dertig jaren: «Geldt het de be«schrijying van een godsdienst, dan wantrouw «ik altijd hen, die zich aan dit werk wagen, «zonder met de belijders, zonder in het vader«land van die godsdienst te hebben geleefd." En zestien jaar geleden liet hij zich aldus uit: «De beschrijving van vele godsdiensten «door n persoon, schijnt mij, tot ik beter «word ingelicht, in het beste geval een «onderhoudende compilatie, maar ronder ?"wetenschappelijke waarde, immers een niet «te kontroleeren waardeering van feiten met «daarop gebouwde generalisatiën." Prof. Pierson kon zoo spreken, omdat hij zelf als buitengewoon hoogleeraar te Heidelberg, godsdienstgeschiedenis had ge doceerd. Proefondervindelijk heeft ook prof. Chan tepie de la Saussaye aangetoond, dat de godsdienstgeschiedenis niet door n persoon kan worden beschreven en gedoceerd. L/egt men van zijn Lehrbuch der Heligionsgeschichte den eersten druk van 1887 naast den tweeden, die van 1897 dateert, dan leert eene oppervlakkige vergelijking al dadelijk het volgende. In 1887 achtte prof. Chantepie de la Saussaye er zich nog voor berekend om een algemeene godsdienstgeschiedenis te schrijven; tien jaar later had hij echter ingezien dat het werk voor een persoon te zwaar was. Zijn leerboek hieJd dan nu ook op in den eigelijke zin van het woord zijn leerboek te zijn. Prof. Valeton be schreef toch den godsdienst van Israël. Prof. Houtsma gaf eene beschrijving van den Islam, andere buitenlandsche geleerden namen de beschrijving van andere gods diensten voor hun rekening. Zoo ontstond niet alleen een geheel opnieuw bewerkte druk, maar een geheel nieuw werk met minstens Keren schrijvers. Zal men nu zeven opvolgers van prof, Chantepie de la Saussaye benoemen ? Zal men er in slagen iemand te vinden die hem niet alleen in uitgebreidheid van kennis, maar ook in diepte van blik even aart ? Is uitgebreidheid zonder diepte niet het ideaal van den oppervlakkigen veelweter 'f De Amsterdamsche Gemeenteraad ver keert inderdaad in een zeer moeielijk geval, waaruit hij zich niet gemakkelijk zal kun nen redden. Moet er absoluut een theoloog benoemd worden als opvolger van prof. Chantepie de la Saussaye, dan vraagt men zich af: wie zal dat zijn ? Maar zijn theologen wel de aangewezen mannen om de godsdienstgeschiedenis on bevooroordeeld te oefenen? Als Dozy zegt dat zelfs de beste Muzelmansehe theologen «juist omdat zij theologen waren" zich «niet op een zuiver weten schappelijk standpunt" konden plaatsen is dan die uitspraak ook niet van toepassing op alle theologen ? Bovendien bezitten de theologen het monopolie niet van de beoefening der gods dienstgeschiedenis. Immers aan het ten vorige jare opgerichte Archiv fur Religionswissenschaft hebben hunne medewerking toegezegd, Oriëntalisten als de hoogleeraren Nöldeke en de Goeye, Kern en Uhlenbeck, de Germanist prof. Symons en de ethnoloog mr. Steinmetz. De laatste schreef eens in »De Nederlandsche Spectator" (1802 p. 330). »Hetzal «nog wel lang duren, voor onze midden«eeuwschefaculteiten-indeeling plaats maakt «voor eene, die overeenstemt met den tegen«woordigen stand en de tegenwoordige ver«houdingen der wetenschappen en die meer «zal overeenkomen met de denkbeelden «omtrent de vereischten eener universitaire «opleiding tot de verschillende beroepen, «zooals deze zich heel langzaam baan «breken". Welnu als de Wet op het Hooger Onderwijs hier nog een diepe klove laat gapen tusschen het ideaal dat bereikt moet worden, laat dan de werkelijkheid toonen dat zij het in dezen verder kan brengen dan de Wet. Waarom zou men niet een geleerde als Mr. S. R. Steinmetz, privaat-docent in de Ethnologie aan de Rijks-Universiteit te Utrecht, tot hoogleeraar in de Godsdienst geschiedenis aan de Amsterdamsche Uni versiteit benoemen? Dat hij Meester in de Rechten is, is geen bezwaar. De vier hoogleeraren in de Hebreeuwsehe taal hier te lande, zijn alle doctoren in de godgeleerdheid, en toch leden der Litterarische Faculteit. Nog sterker: professor Huysinga die te Groningen Phyaiologie doceert, en professor Van Wyhe die er Anatomie onderwijst, zijn beide doctoren in de Philosophie (\Vis- en Natuurkundige Faculteit) en toch leden van de Faculteit der Geneeskunde. Een en ander bewijst dus wel dat men gerust hoogleeraar mag zijn in een ander leervak dan waarin men zijn graad heeft behaald. Niet de wetenschappelijke titel maar de wetenschappelijke kennis is in dezen dan ook hoofdzaak. Gods dienstgeschiedenis is een onderdeel der Eth nologie, als zoodanig beschouwd komt zij tot haar recht. Moge zij door n persoon niet grondig kunnen onderwezen worden, en zal er van de godsdienst der Chineezen, om maar iets te noemen, niets te recht komen als iemand zich aan hare beschrijving waagt zonder kennis der Chineesche taal, en zonder ooit in China geweest te zijn... als er dan nu eenmaal godsdienstgeschiedenis moet onderwezen worden aan de Universiteit door n hoog leeraar, dan is een ethnoloog hiertoe beter instaat dan een theoloog; theologie toch is kerkelijke wetenschap en als zoodanig altijd afhankelijk en in dienst van het geloof; land- en volkenkunde is werkelijke weten schap, zij heeft alleen met feiten en de juiste waarneming van deze te maken. Prof. Allard Pierson schreef, bij gelegen heid dat de kerkelijke theologie van de universiteiten werd verwijderd, dat men er zich over moest verheugen, »dat 's lands «penningen tot dit schadelijk doel niet meer «besteed worden." Terecht herinrerde hij den belastingplichtigen zijdelings, dat zij niet maar hun belasting hebben te betalen, maar ook belang moeien stellen in de dingen, waarvoor deze gelden worden uit gegeven. Als bewijs van belangstelling in de godsdienstgeschiedenis als leervak van hooger onderwijs, werden bovenstaande regelen dan ook geschreven door een be lastingplichtig burger voor zijne mede» burgers. Als ze soms van eenig nut kunnen zijn voor het een of ander gemeenteraadslid van Amsterdam, zal hem dat genoegen doen. Amsterdam, 14 Juli 1899. J. A. HELPER SESBRUGGER. Algemeen Spaarbankboek", Hoewel de Rijkspostspaarbank in alle kringen der maatschappij diep wortel heeft geschoten en op Groot-Brittannie na, bij ons in verhouding tot de bevolking het meest is verbreid (hier te lande bedraagt het aantal bezitters van postspaarbankboekjes op iedere 1000 inwoners 127,03, in Groot-Brittannie en Ierland 181, in Frankrijk 75,99, in Zweden 99, in Itali 105 enz.) meenen wij toch ter meerdere en duurzame verspreiding van deze zoo nuttige en zegenrijke instelling te mogen wijzen op de belangrijke beweging, die, blijkens het jaarverslag van den Belgischen postspaarbankdienst, daar te lande is ontstaan n.l. de uitvoering van het idee ieder jonggeboren kind met een spaar bankboekje te begiftigen. Deze beweging is te danken aan he-t initiatief van den advokaat Emile Bourlard te Mons, die in overeenstemming met de Rijkspostppaarbank daar te lande (Caisse Gei rale d'Epargnes et de retraites) het z.g. «algemeen spaarboek" te Mons in het leven heeft geroepen. Ieder aldaar gebo ren kind, van Belgische, in de stad vonende ouders, ontvangt een spaarbank boekje met een inlage van l franr. Ten einde de terugbetaling dezer eerste inlage te voorkomen en daardoor het boekje weder uit den omloop te brengen, wordt in ieder boekje de beperkende bepaling ingeschreven »Het tegoed van dit boekje kan gedurende het leven van den inlegger tot minder dan l franc niet verminderd Worden." Deze boekjes, zegt de heer Bourlard, hebben een zeer gunstige ontvangst ge vonden. Welgestelde ouders nemen ook dit boekje gaarne aan, aldus hun zedelijken steun verleenend ter invoering van dezen nieuwen maatregel om de spaar zaamheid te bevorderen, andere in minder gunstige geldelijke omstandigheden verkeerende, nemen de boekjes met dank baarheid aan. Het is dus zeer begrijpelijk, dat het z.g. «algemeen spaarboek'' meer en meer verspreid is geworden en dat verschil lende steden en dorpen de te Mons inge voerde nieuwigheid hebben overgenomen. De noodige fondsen tot aankoop van deze spaarbankboekjes worden op de vol gende wijzen bijeengebracht: 1. door vrijwillige inschrijvingen zooals te Mons en Blankev.'-^rghe; 2. door schenking van een enkel persoon zooals te Molenbeek-St. Jean, Solre-SaintGéry en Grandrieu; 3. door de gemeentekassen zooals te St. Gilles (Brussel), Schaerbeek, Couvin, Sury, Marcinelle enz. De ontwerper heeft aan de burgemeesters van alle gemeenten des Rijks een schrijven gericht, waarin de te vervullen formali teiten als volgt worden geresumeerd: a. wekelijks een geboortelijst op te maken door den burgerlijken stand, met opgave van naam en voornamen van het kind, dag van geboorte, den voornaam van den vader, naam en voornamen van de moeder en adres der ouders; b. deze lijst aan het postkantoor afge ven, vergezeld van een som gelijk aan het aantal geboorten, zijnde l franc per kind; c. l of 2 dagen na de deponeering van deze lijst de boekjes van het postkantoor afhalen, op het eerste blad waarvan de beperkende bepaling gesteld wordt: »Het tegoed van dit boekje mag tijdens het leven van de(n) inlegger(ster) niet tot minder dan l franc verminderd worden. De opgang, die het z.g. «algemeen spaarboek" in Belgiëheeft gemaakt, geeft wel aanleiding om ook hier te lande dit middel ter verspreiding van de Rijkspost spaarbank onder alle lagen der bevolking toe te passen. Niettegenstaande het betrekkelijk groot aantal inleggers in verhouding tot de bevolking, schijnt nochthans de directeur van bovengenoemde instelling met de verkregen uitkomsten nog niet voldaan te zijn blijkende toch uit de propaganda middelen, die bij voortduring van die directie uitgaan, als daar zijn het bevorderen van het sparen onder de jeugd op scholen voor lager onderwijs door middel van spaarbankzegels van l cent, doch omtrent welker uitkomsten, blijkens het jaarverslag van den directeur der Rijkspostspaarbank over 1807, nog geen op voldoende gronden rustend oordeel uitgesproken kan worden, verder de kosteloos verkrijgbaar gestelde en in ruimen getale verspreide geschriften bevattende inlichtingen over den rijkspostspaarbankdienst. Gaan wij provinciegewijze de verspreiding van de rijkspostspaarbank na, dan blijkt de verbreiding daarvan in de verschillende provinciën al zeer uiténloopend te zijn. Worden toch op elke 1000 inwoners in de provinciën Noord-Holland en Utrecht resp. 183,9 en lf>9,7 bezitters van rijkspostspaarbankboekjes gevonden, deze cijfers bedragen b.v. in de provinciën Groningen en Drenthe resp. slechts 45,G en 58. Uit deze cijfers blijkt voldoende, dat er hier en daar nog wel iets te doen valt, om deze instelling meer in de bevolking te doen doordringen. Het stelsel-Bourlard lijkt ons dan ook een krachtig middel om dit doel te bereiken, vooral op het platteland, waar de ter uitvoering benoodigde fondsen uitteraard slechts gering behoeven te zijn. Voor de grootere steden zou de invoering van het stelsel-Bourlard wellicht te kost baar zijn, voor Amsterdam toeh zou ge rekend tegen een inlage van 0,50 per jonggeborene per jaar noodig zijn pi. m. 7500 gulden, te Rotterdam pi. m. 5500, te 's-Gravenhage 2900, voor de kleine steden of het platteland zouden de benoo digde fondsen gering zijn en evengoed als in Belgiëdoor vrijwillige bijdragen of door de gemeentekassen opgebracht kunnen worden. Het stelsel-Bourlard heeft, volgens onze meening, groote waarde, omdat men eenigszins verplicht, doch kosteloos een spaar bankboekje thuis ontvangt, tegen wil en dank tot spaarder wordt gemaakt en daardoor reeds van de prille jeugd af in het kind een geest van spaarzaamheid kan worden gebracht. Allicht zal men door het bezit van het boekje, geneigd zijn de kosteloos verstrekte eerste inlage voor een of ander doel te vermeerderen en daardoor zal de bezitter van het spaar bankboekje ook op lateren leeftijd bijdra gen tot vermeerdering van zijn eigen en daardoor ook van den algemeenen welvaart. Wij hebben gemeend op dit stelsel de aandacht te mogen vestigen, ten einde hen, die belang stellen in de meest moge lijke verspreiding van de Rijkspostspaar bank en haren nuttigen werkkring erkennen, aan te sporen met dit stelsel nader kennis te maken en het, waar mogelijk, in overeen stemming met de door den directeur der Rijkspostspaarbank te geven voorschriften omtrent de te vervullen formaliteiten, in te voerer. Nijmegen, Juni'99. C. J. BKELENKAMP. CtafflterlaiD en Ie Trauma!. Met toenemende verbazing vraagt men zich af, hoe lang nog Lord Salisbury een zoo compromitteerend lid als Joseph Cham berlain in zijn kabinet zal dulden. De britsche premier neemt in de laatste jaren minder en minder het woord en laat zijn collega's eene mate van vrijheid, van welke enkele hunner nog al eens misbruik maken. Hij heeft in het Hoogerhuis dezer dagen gesproken, niet over de brandende quaestie der verhouding van Engeland j tot de Boerenrepubliek, maar over een wettelijk voorschrift tot het geven van zitplaatsen, althans zeer tijdelijke zitgei legenheden, aan overwerkte winkeljuffrou wen, welk voorschrift hij als ongepaste staatsinmenging bestreed. Het Hoogerhuis was wonder boven wonder! in dit geval minder fossiel dan Lord Salisbury en nam het wetsontwerp aan. Dit kleine echec heeft den minister-president waar schijnlijk meer verwonderd dan gehinderd. Hij is een man van buitengewone gaven, maar hij geeft in de laatste jaren wel wat al te veel toe aan eene zekere cyni sche indolentie. Wellicht moet men hierin ook de verklaring zoeken van zijne ver houding tot den heer Chamberlain. »Hardloopers zijn doodloopers", denkt de oude premier misschien; »als Chamberlain j zich zelf onmogelijk maakt, kan ik mij wel stil houden". Zeker is het, dat er weinig sympathie bestaat tusschen Lord Salisbury en zijn collega aan het minis terie van koloniën. De ex-radicaal, die nog betrekkelijk kort geleden de blijde boodschap van de ihree acres and a CQVJ verkondigde en zich daarna in een conservatief ministerie wist binnen te smokkelen, kan natuurlijk bij geen partij, die zich respecteert, vasten voet krijgen, en is nu de handlanger geworden van Jingoes en beursspeculanten. Financieel levert hem dit geen onaardige resultaten op, zooals dezer dagen is gebleken toen de rogeering (waarvan de heer Chamberlain lid is), door overneming der affaire aan de aandeelhouders der Niger-Compagnie (waarvan de heer Chamberlain een der grootste is) een zoet winstje van honderd percent bezorgde altijd als men aan neemt, dat de oorspronkelijke aandeelen a pari zijn betaald en dat ze niet, als belooning voor »goede diensten", zijn cadeau gegeven. Wanneer bij gelegenheid de lijsten der aandeelhouders in de zaken van Cecil Rhodes, Beit en consorten eens gepubliceerd worden, zal men wel meer zulke verrassingen te zien krijgen, en dan j zal het ook blijken, dat Chamberlain zich j als aandeelhouder in Zuid-Afrikaansche ! ondernemingen (wij denken hier nu niet eens aan de mislukte van Jameson) in hoog, zeer hoog gezelschap bevindt. Een goede business-man is de gewezen spijker- en schroevenfabrikant Chamberlain altijd geweest. Althans waar het zijn eigen zak gold. Maar waar het 's lands belan gen geldt, speelt hij een roekeloos spel. De heele uitlanders- quaestie in de Transvaal is voor hem een voorwendsel ; wat hij wil het blijkt eiken dag meer is eene oorlogsverklaring aan de Boeren-republiek. De heer Chamberlain doet niets dan stoken en ophitsen. Zijn mededeelingen zijn, in negen van de tien gevallen, onjuist en wel opzettelijk onjuist. En als men hem daarop wijst gelukkig gebeurt dit geregeld dan geeft hij zich niet eens de moeite, zich te verdedigen of te verontschuldigen, maar zet er kalmpjes een nieuwe leugen boven op. De brutalen hebben de wereld in, schijnt hij te denken. Lukt het met de kiesrecht quaestie niet, en na de vele concessiën van president Krüger bestaat voor Engeland inderdaad niet meer de minste reden, om hiervan een casus belli te maken dan wordt een andere quaestie bedacht : het dynamiet-monopolie, de «volks taal" op de scholen aan den Rand, . . . wat men maar wil. Elke stok is goed genoeg om den hond te slaan, die den heer Chamberlain en zijn speculeerende vrienden den toegang tot zekere lekkere kluifjes verhindert. Wij wezen er reeds op, dat de heer Chamberlain gelukkig! niettegen staande de schijnbare inertie van zijn chef, geen vrij spel heeft. Men laat hem thans nog zwetsen en dreigen zonder hem een openlijk en officieel démenti te geven, omdat men zich voorstelt, dat die snor kende taal op de regeering der ZuidAfrikaansche Republiek wel eenige uit werking zal hebben. Maar als het er op aan kwam, van woorden tot daden over te gaan, zou het aantal der volgelingen van den grooten schetteraar waarschijn lijk blijken zeer klein te zijn. De Engelschen weten bij ondervinding, dat de Boe ren geen katjes zijn om zonder handschoe nen aan te pakken. Maar er is nog meer : bet geldt hier niet alleen een geschil tus schen Engeland en de Transvaal, maar de geheele Zuid Afrikaansche quaestie, en in deze moet Engeland met de grootste omzichtbeid te werk gaan. De Engelsche koloniën genieten een ruime mate van zelfbeheer. EU het is zér de vraag of het Parlement van de Kaapkolonie zal dulden, dat een eerzuchtig en weinig nauw gezet staatsman, in verband met eenige speculanten, door het «moederland'1 een oorlog laat beginnen, die niets ten doel heeft dan de vernietiging van het Hollandsche element in Zuid-Afrika. De pas aangevangen discussiën in het Kaapsche Parlement bewijzen, dat men daar van geen overijlde maatregelen wil hooren en de concessiën, welke de Boerenrepubliek aan billijke eischen wil doen, ten volle waardeert. De heer Schreiner en zijne ambtgenooten in het ministerie der Kaap kolonie zullen niet nalaten hunne gezag hebbende stem te doen hooren. En als de heer Chamberlain zich niet als minister te eenenmale onmogelijk wil maken, zal hij zijn belachelijke bedreigingen en zijne misdadige ophitsingen moeten laten varen. Dat zal hem misschien niet eens zooveel moeite kosten, want hij heeft al uit heel wat vaatjes getapt. En indien hij zich be keert, zal Lord Salisbury hem niet laten vallen ; want de slimme oude premier heeft altijd graag menschen, die voor hem het vuile werk doen en die hij des noods, met het sans-gcne dat hem eigen is, kan desavoureeren. ?wiiiHiiimiiiiiiniiiiiiimmiiiiiiiiiimiiiiiiiniHiiiiininiiiHiiiiiiiiiHw Sociale, Coöperatieve vrachten en zaden. Tielsche werkliedenvereeniging Vooruit gang xij ons doel". Mr. J. H. Boudemjnse: Welke zijn de beginselen die aan de toepassing der coöperatieve denk beelden ten grondslag behooren gelegd te worden ?" Rapport van de Commissie voor Productieve Associatie van den Algemeenen 3Mibelmakersbond." «Belofte maakt schuld" is een oud spreek woord, dat ook mij niet onbekend is, al moge het aan hen, die de beleefdheid hebben, mij hunne verslagen of andere geschriften te doen toekomen, vaak ook anders toeschijnen, doordien degewenschte bespreking dier stukken in deze rubriek niet zelden zeer lang op zich laat wachten. Waar echter onze ruimte zeer beperkt is en zaken van meer actueel belang, vaak direkte behandeling vereischen, kan ik dik wijls niet anders dan stilzwijgend om uitstel verzoeken, al moge dit uitstel den betreffenden soms ook als _ afstel toeschijnen. »Beter laat dan nooit" is echter een tweede spreuk, die ik, zoo noodig, ook niet aarzel in toepassing te brengen, en op grond waarvan de hier volgende regelen thans in de eerste plaats aan het tien-j aars-ver slag der »Tielsche werklieden vereeniging Vooruitgang zij ons doel", reeds in no. 1141 van dit Weekblad aangekondigd, worden gewijd.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl