Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKB.LAD VOOB NEDERLAND.
f eken, opnjewr aan het theoretiseren gaan.
Inderdaad, eau voorbeeld ter navolging.
Boter niet verschijnen d*0 *ka'^ dat vermorsen
Tan dntkpapier en porto kamt nog te veel
in ons zorgzaam vaderland voor.
# *
*
. De Levende Natuur.
BH aardige tijdschrift voor lief hebber-
natmrronderzoeken, dat een grooten kracht ontleent
aan de waarnemingen van die natuurlnfheb
ben «elf, ziet op deze w^jze zgn 4e afl. ge
ltaai ingenomen door beschouwingen van
exemtie* in onze gewesten, zoodat met recht
de redactie eens vakantie kon nemen en
wetkal$k 't is er niet minder belangwekkend
om. Er .z|jn onderzoekingen van C. S tol k over
d» vogels .die zich ophonden in de rietvelden
van 't Naardermeer, van R. A. Polak, over 't
, insectarium in N. A. M. een zaakkundige
ciuuerie van J. Wind Jr. over de mecieroode
.kamerplanten, de Cliviag, dan uitstapjes van
bloemen- en plantenliefhebbers in 't
Zalkerboscb, door J. Boldingh, in 't Rozenlaantje te.
Hemmen enz.
In de Juli-afl. tont de redactie zelf weer
aan 't woord met tal van onderwerpen.
Mr. R. Baron Snonckaert van Sc.bauburg
geeft in beide afleveringen zijn overzicht der
voormeamste waarnemingen, op oraithologisch
gebied.
Vragen van den Dag.
Van Dr. H. Blink is in deze afl. een opstel
over de herleving van den Islam.
Welke de gevolgen sullen zyn van deze ople
ving, aagt Dr. Blink, M nog niet uit te maken.
Jfageiyk blijft Turkije het middenpunt,
mogeIfk wordt het een algemeen staatkundige be
weging. In elk geval dient de beweging met
zorg te worden gevolgd en bestudeerd door
d» koloniale mogendheden om ie praktisch
te leiden in hun gewesten.
Nu, in zooverre hebben wjj voor onze
Koloniën er zeker geen gering belang bij,
?oodat dit artikel wel belangstelling verdient.
»Hoe wordt een kind misdadiger" is een
?onderwerp, waar ouders en peadagogi geen
interesse genoeg by kunnen hebben. De heer
W. -a.. W. Moll behandelt hier de verschillende
?wachgnaaten, komt tot de conclusie dat er
van 't kind in zijne ontwikkeling nog te weinig
studie wordt gemaakt.
Overlading van leentof by ons onderwijs,
daar is nn al zooveel over geschreven dat wy
't wel zoowat weten.
Mr. L. J. Huaer, evenwel, komt op tegen de
al te groote angstvalligheid alsof dat leeren
zoo iets v-ersohrikkelyks is, en geheel ongelijk
heeft by niet. Als men nu eenmaal wat wil weten,
moet men 't eerst lemen. Het klinkt wel bar,
zegt hij, 22 vakken fhooge burgerschool) maar
Jongens van gewone aanleg geven toch bly'k,
zonder hoofdbreken, het te kunnen volgen.
Varder is ar nog lezenswaard* in de afl. over
verschillende onderwerpen. Dan nog de rubriek:
Nederlandsche Planten door Prof. Dr. J.
Eitaama Bos (met een scherp-mooie
kleurenplaat: klaproos en stinkende Gouwe), Biblio
grafie en*.
» *
Boon's magazijn.
Man verbaast zich wel eenu over Engelscbe
tijdschriften, die voor een heele of halve
shilling geheele boekdeelen lectuur leveren.
't Komt door de groote oplaag zeggen we
dan, berusten in 't besef, dat in ons kleine
landje, met zy'n beperkten lezerskring, zoo iets
nooit zal kunnen.
De firma Boon evenwel, geeft thans een
periodiek uit, in overeenstemming met dien
eiach, veel, heel veel (bergen lectuur) voor
?weinig geld. Hy heeft het den naamgegeven
van Boon's geïllustreerd magazijn. In een
magazyn kan men van alles krijgen, in ruime
sorteanag, voor ieder van zy'n gading, zoo
?ook nier: illustraties, verhalen, schetsen, wetens
waardigheden; zoo'n aflevering is een geheel
boekdeel voor slechts 35 cent. Voor het
leesjrrage publiek een waar prikkie.
Als medewerkers staan, op den door Jan
Rinke geteekende verslag vermeld de namen
van F. A. Buis, H. Th. Chappuis, J. A. Holtrop,
Tjhérése Hoven, Trnida Kok, Frans Netscher,
Louise Stratenus en A. Weruméus Buniug.
Van dezen laatsten is er een beschrijving, met
illustraties, van de Onderzeesche Scheepvaart.
Papier en druk van het tijdschrift zien. er
voor den prijs zeer aantrekkelijk uit. Alleen
de al te goedkoope aardigheden, kunnen gemist
worden; die vindt men in Stuivers- en halve
«tuiversbladen niet slechter en een tijdschrift,
hoe goedkoop ook, kan niet onder dat peil gaan.
.**
Geschiedenis van ons drama.
Dr. J. A. Worp gaat een geschiedenis
schrijven van ons drama en de lotgevallen van
-onze tooneelspelers.
Het werk zal in tien afleveringen verschij
nen bjj de Groningsche firma J. B. Wölters.
De prenten, en platen. er zullen niet minder
dan 150 in komen worden gekozen door den
Kotterdamschen archivaris J. H. W. Unger.
In de proefaflevering is 't bekende portret
van mevr. Wattier?Ziezenis, een paar af
beeldingen van tooneeldecoraties van den
AmAterdamsehen schouwburg in de 18e eeuw,
drommels, men gaf toen. kranig
tooneeldeeoratief en een programma van een
Fransche voorstelling te Rotterdam. Aardig hier te
zien het affiche, in 't Fransch en in 't
Hollaadseh waarvoor het »on pourra prendre les
billets chez Monsieur Blom au coin de la Place
de l'Oost-Poort", heel gezellig vertaald staat:
amen zal lootjes kunnen krijgen b\j Monsieur
Blom op dea hoek van het Pieyn aan de
OostPoort."
Voor zoover uit deze proefaflevering is na
te gaan wil dr. Worp het tooneel en de ge
schiedenis der tooneelspelers populair beschrij
ven, hoewel hij zelf zegt dat zijn werk tevens
geschikt zal zy'n voor hem die bepaald studie
van 't onderwerp maakt.
Tot dusverre missen we zoo iets.
G. VAN HULZEN.
?miiiiiiiiiHiiiHtiiiiMiiiimniHniiiiimiiHiiiiitiiiimiiHiiiHiimiiiHMin
JrLsrai mm tó-offiÉr m m M.
XV.
In myn vooriaateten brief schreef ik je het
een en ander naar aanleiding van de zoo
bekend geworden uitspraak van v. Moltke over
den vrede. Tegenstanders halen het altijd aan,
ter opluistering van hun betoog en nu lijkt
het my niet ondienstig daarneven eens een
andere uitspraak* te plaatsen van denzelfJen
persoon. Ik zal je daartoe de vertaling geven
van een stuk, dat ik vond in dl. II van de
.?Gesammelte. Schriften" en wel in het Ie
ioofdstuk Deutschland und PaJiUtina" van
Zur orientali&chen Frage,'' waarin onder maar
het volgende te lezen is:
Wy verklaren ons openlijk vóór het zoo
veelvuldig bespotte denkbeeld van een
algemeenen europeeschen vrede. Niet, alsof van
nu afaan bloedige en lange oorlogen niet meer
konden plaats hebben, alsof men nu plotseling
de legers naar huis sturen, de kanonnen in
speorwegrails veranderen moest, neen l maar is
niet de geheele gang van de wereldgeschie
denis een nader komen tot een dergelyken
vrede? Zien wij aanvankelijk niet een ieders
hand tegen zijn naaste opgeheven? Vochten
niet zelfs in de middeleeuwen de ridders en
baronnen, de burgten en steden hunne veeten
zoo lang onder elkander uit, totdat de vorsten
hun dat verboden en het recht voor zich alleen
behielden? En heden! Is iu onze dagen, nog
een oorlog mogelijk om eene Spaansche troon
opvolging, of een oorlog pour les beaux yeux
de madame"? Zou Holland voor eene provincie,
Napels voor het zwavelmonopolie, Portugal
voor de Dnero scheepvaart nog den vrede
verbreken? Het is nog slechts een zeer klein
aantal machten gegeven, de wereld in vuur
en vlam te zetten! De oorlogen zullen
steeds zeldzamer worden, omdat zy zoo ont
zettend daar geworden zy'n; positief door wat
zy kosten, negatief door wat zij beletten tot
stand te komen. Heeft Pruisen niet in een
2f>jarigen vrede, zijn bevolking met }4 zien
vermeerderen en zyn die 15 millioen inwoners
niet beter gevoed, beter gekleed en beter
onderwezen, dan zijn 11 millioen het waren?
Staan zulke resultaten niet gelijk met het
winnen van een veldtocht, met het veroveren
van eene provincie, met dit onderscheid echter,
dat zij bereikt werden, niet op onkosten van
een ander en zonder de onvermijdelijke offers,
die elke oorlog vraagt l
En welk land van Europa heef t niet dezelfde,
zy' het dan ook in den regel minder groote
veroveringen op deze wijze gemaakt?
De gedachte ligt zoo voor de hand, om de
milliarden, welke Europa jaarlijks aan zyne
oorlogsbegrootingen besteedt, de millioenen
mannen in de kracht van het leven ontrukt
aan hun beroep, ten. einde hen voor een
mogelijken oorlog te bekwamen, al deze onmetelijke
krachten meer en meer productief te maken.
Zou dus Europa, al is het over 10 of 100
tallen van jaren, niet eene ontwapening, niet
het tegendeel beleven van het schouwspel, dat
heden Frankrijk ons biedt, dat zijn rok wil
verkoopen, om zich een harnas aan te schaffen ?
Men heeft gezegd, dat wanneer er geen
oorlogen meer waren, de menschheid haar ener
gie zou verliezen, omdat zij verleert, voor een
idee, hetzij eer, trouw, roem, vaderlandsliefde
of godsdienst haar leven op te offeren. Dit is
niet geheel en al ongegrond geweest. Boven
dien, hoe zeldzamer de oorlog in Europa wordt,
des te noodiger wordt het, een arbeidsveld te
vinden voor de opbruisende kracht der jongere
geslachten."
Er is wel eenig verschil tusschen dit frag
ment uit het artikel, dat in het jaar 1841 in
de Augsburger Allgem. Zeitung werd opge
nomen, en den brief aan Bluntscbli van het
jaar 1880, niet waar? Je zult opgemerkt
hebben, dat in het eerste slechts sprake is
van vrede in Europa. Nu, wat my betreft, ik
zou dat al een niet onaardig begin vinden!
Beete jongen, het is al weer erg laat ge
worden; je goede moeder heeft al v*u boven
geroepen, dat ah ik nu niet ophield, met dat
schry'ven over den vrede, ik nog in oorlog met
haar zou komen, dus je begrijpt!...
Tot ziens hoor, tot den volgenden Zondag,
als je ten minste geen week hebt; in dit geval
wil ik je niet zien !
Na een hartelijken handdruk,
je lief h. vader,
's H a ge, 20 Mei '99. DOSAR.
MnirmiiiiiiiiiimiiiMiiMmiiiijiiiiiiiiiiiiiiiiuiilMliiJttilllllliiiiilllrH
?fllllim*IMtimtMl*IMM«l>IUIIH*IIIIIIIMIIIUIIU*tltU
Antwoord op de protesten der heeren
C. W. H. Verster en Ph. Zilcken.
Geachte Heeren!
Wilt mij toestaan, daar uwe protesten onge
veer hetzelfde bedoelen, u beiden tegelijk te
antwoorden en aldus twee vliegen in n klap
te slaan, gelijk het spreekwoord zegt. Gij hebt
het beiden voornamelijk tegen de uitdrukking
«charlatan" en te begrypen is dit wel, want
tot de versierende epitheta behoort dit woordje
geenszins. En toch, zoo het ergens van pas
was, dan zeker wel hier, waar de heer Johan
Thorn Prikker ter sprake kwam. Dat velen
met u, en zelfs zeer knappe en fijn-voelende
menschep, knapper en fijner-voelend dan de
heer Verster, gely'k deze bescheidenlijk getuigt,
in uwe dwaling deelen als zoude de heer
Th. I'r. een au-eérieux te nemen persoonlijkheid
zijn, is begrijpelijk sedert Van Deyssel de
jammerlijke vergissing beging om
ineeneenigermate zoetelijk gepreek Prikkers onrijpe
gedachten, in briefvorm uitgegeven, als ver
teerbare geestesspijïe zijn goedgeloovig publiek
voor te zetten. Dit voorwaar zal velen die in
de onderscheiding tueschen echt en onecht
reeds door eenige onbeteekenende uiterlijkheden
misleid worden, geheel van de wijs hebben
gebracht. De heer Verster wilde ook van.
andere zijde dan die der »ontoerekenbare
jonge-dames" een fctem van protest doen
hooren; maar iemand die de »Moine-Epique",
dat slappe, onhandig-bizarre,
absoluut-compositielooze en Verhaeren's gedicht onwaardige
gedoe voor een serieuze uitin<- aanvaardt en
bovendien «krachtig en expressie-vol" noemt,
wat drommel, al kan men zoo iemand bezwaar
lijk tot de zooeven aangeduide jonge-dames
rekenen, hij zal toch allicht onder de
ditoheeren gerangschikt moeten worden. En zoo
komen wij niet veel verder.
Wat de heer Zilcken opmerkt aangaande
de veelzijdigheid van dit Weekblad, is nog
zoo gek niet. Het is inderdaad zeer veelzijdig
en bezit de oud-germaansche deugd der gast
vrijheid in hooge mate. Niet echter ben ik
met hem eens dat «heftig antipodische beoor
deelingen alty'd de persoonlijkheid van den
auteur van een werk bewijzen". Indien gij
mocht beweren, dat b.v. de Schepping van Ten
Kate een zuiver kunstwerk is en iemand zeide
u: Gy dwaalt, het is slechts rijmend gebazel,
zoude een dergelijke tegenspraak dan bewyzen
dat Ten Kate een persoonlijkheid was ? Wel,
ik meen dat zulks niet opgaat.
Ziet hier : Al wat de heer Th. I'r. tot nog too
geproduceerd heeft is ongeveer even dwaas en
onbeteekenend; zijne teekeningen, gebruiksvoor
werpen en niet het minst zijne brieven geven
aan wie zelf niet alle onderscheidingsvermogen
tussohen echt en onecht mist, hiervan het klaar
ste bewijs. Over Prikkers malle meubels heeft
indertijd de architect Berlage reeds het
noodige gezegd. Zy'n battiks, door u zoo haofsch
?oorspronkelijk en smaakvol" genoemd, zy'n
wel niet onaardig, maar daarmee is ook alles
tezegd; het is niets bizonders; onlangs merkte
e heer B. W. P. Jr. in dit blad terecht op
dat Dysselhof en Lion Cachet reeds veel
vroeger heel wat fraaiers in dit soort werk
hebben voortgebracht.
Zoudt gij niet denken, waarde Heeren, dat
het hier te lande al te raar zou worden als
alle gevoelerige menschen hunne epistels en
teeken-pogingen gingen publiceeren? En zou
men zulks niet »charlatannerie" noemen?
Het zy' u dienaangaande geraden nog eens te
lezen wat een paar weken geleden, de heer
Jan Veth in I)e Kroniek schreef over de
dwaze overschatting van halve talenten; een
beetje »ontnuchtering" is voor U en den heer
Th. Pr. lang niet kwaad.
Ten slotte, en dit doet de deur toe, welk
serieus, verstandig of zooals de heer Verster
het noemt »pur-sang artiest die niet wil
bukken om voor publiek zy'n kunst te ver
kruimelen" zou ooit gedogen dat hij in het
maandschrift de Hollandsche Revue werd be
sproken ? Of denkt gij hier soms anders over ?
? Met de meeste hoogachting,
Uw dw.
P. H. VAN MOERKEBKEN Jr.
limilHIIHIIIIIIIUWMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIItllHUIIMIJHi
HETSJES
Alleen mar «t rust."
Naar het Fransch,
van J A N N K MAKNI.
Het is elf uur 's morgens en heerlijk lente
weer.
Alberta, dertig jaar oud.
Pierre, zesendertig jaar.
De koetsier, zestig jaar.
(Pierre en Alberta komen samen, uit een.
huis in de Rue de Berri. Een rijtuig
staat voor de deur, Alberta stapt in. Pierre
wisselt op zachten toon eenige woorden
met den koetsier)
De koetsier: Begrepen! (Hij werpt snel
een blik op Alberta, raakt het paard even
met de zweep aan; het rijtuig rijdt weg )
Alberta: Wat heb je tegen hem gezegd ?
Pierre: Tegen wien V
Alberta: Tegen den koetsier.
Pierre: Ik heb hem het adres opgegeven.
Alberta: Heb je hem verder niets gezegd ?
Pierre: Neen !
Alberta: Het leek toch, alsof....
Pierre: Wat dan ?
Alberta: Niets! Ik heb mij vergist.
(Stilte).
Alberta: Wat is het vandaag mooi weer !
En de Champs Elysées in de morgenzon l
Wat ruikt het hier heerlijk ! Waarom hebben
wy geen open rijtuig genomen, Pierre ?
Pierre: Ik kon er geen vinden.
Alberta: Dat is altijd zoo, als het mooi
weer is; het had maar moeten regenen .....!
Maak alsj -.blieft de ramen open, zoodat ik kan
ademhalen. (Hy Jaat de beide vensters zakken)
Alberta: (Steekt het hoofd buiten het
rijtuig.) De lucht is zacht, heel zacht. Het
zal vandaag zeker mooi zijn buiten.
Pierre: J*! En ik ben zoo blij, datje
voor een paar dagen naar dokter Michel wilt
gaan. Hij is een geschikt mensen; hy zal je
uitstekend behandelen.
Alberta: Ik heb geen dokter en geen
uitstekende behandeling noodig. Ik ben toch
niet ziek. Ik weet wel wat mij mankeert.
Alleen maar wat rust buiten. Ik heb niets
noodig dan wat rust.
Als je vriend Michel mij wat wil ingeven,
jaag ik hem weg dat zeg ik je vooruit.
Rust en bloemen en bladen, dat is alles, en
dat is toch eigenlijk maar zoo weinig.
Pierre: Ja, zie je, dat alles zal je bij
Michel vinden. Zijn buiten is prachtig. Het
ligt midden in een groote vlakte reusachtige
weiden, een rivier, of eigenlijk een beek, maar
zoo helder en klaar, en bosschen, prachtige
bosschen! Je zult het alles zien.
A l b e r d a : In een bosch stik ik.... ik
zal daar nooit naar het bosch gaan. Ik wil
naar het veld; daar ga ik onder een boom
zitten en kijk over de vlakte; ik houd veel
van een open vlakte. .. . niet den oneir.digen
hemel er boven en den verren, verren horizon.
Pierre: Michel's huis ligt op een hoogte.
A l b e r d a : O, 'lat is prettig ! Dan zal ik
's morgens mijn raam o, en/.etten en uien, Loa
de zon opgaat. Heb je dat wel eens gezien,
als zij zoo langzaam en statig hooger gaat ?
En als zij z:cii dan heeft ontplooid als een
reusachtige bloem van bloed, dan zeg ik tot
haar: Doe nu je plicht; werk, werk! Ik ga
nu slapen". Ik tal de gordijnen dichttrekken,
weer naar bed gaan. en slapen. . . . ik zal glim
lachend en gelukkig inslapen, omdat ik kaïi
slapen, terwijl de zon werkt.
Pierre: B^a je dan zoo moe, mijn arme
lieveling ?
A l b e r d a : Ik b"?n meer dan moe ; ik ben. ..
maar zul jo niet bang worden, wanneer ik je
zeg, wat ik ben V
Pierre: Ncin !
Alberta: Waarom zie je mij zoo aan P
Waarom kijk je naar alle voorbijgangers 't Is
er iets bijzonders aan mij ? Staat mijn boed
mij niet goed ? Ben ik leely'k of belachelijk ?
Zeg het dan toch!
Pierre: Schreeuw riet zoo! Je bent heel
lief, maar schreeuw niet zoo luid.
Alberta: Ik schreeuw niet! Hoor eens
ik zal je een gebeirn vertellen ik spreek
nu heel zacht, niet waar? Kan niemand mij
booren ? Wie zou mij ook door het geraas
van de wielen heen kunnen verstaan ? Hoor
Pierre! Ik ben meer dan moe! Ik ben. ..
maar wees nut bang! ... ik ben dood!
Pierre: (met gebroken stem). Mijn kleine
Alberta, mijn arme, arme vrouw!
Alberta: Ik ben al lang dood, al langer
dan een jaar. Maar omdat ik zoo mijn best
er voor deed, scheen het, alsof ik leefde... dat
j is toch vreemd, vind je niet V Ben je niet
verbaasd over wat ik je heb verteld'?
Pierre: Keen, ik wist bet.
A l b K r t a : En weet je ook, op welk
oogecblik ik ben opgehouden te leven V
Pierre: bprcek daar niet over, je windt
i je zoo op!
j Alberta: Volstrekt niet! Je vergist je,
! het hindert mij niets. Ik beu opgehouden te
', leven ... wacht eens ... juist op den l'.isn
i December... 's avonds touu Julien ia weggegaan.
Pierre: Zw\jg toch! Zwijg! Ik verzoek
het je!
Alberta: Ik kwam naar huis terug en
ging met jou en de kinderen aan tafel. Weet
je het nog ? Ik zeide geen woord, ik at niets...
Ik moet wel zonderlinge oogen hebben gehad,
want je keekt my allen zoo verschrikt aan.
Maar ik had geen macht meer over mijn oogen;
mpn oogen gehoorzaamden mij niet near,...
zij deden wat zij wilden, geheel uit zichzelf!
En terwijl mijn lichaam zich het liefst languit
op de aarde neen, in de aarde zou
hebben uitgestrekt, heb ik het gedwongen, te
loopen, te gaan en te komen, bezoeken te ont
vangen l... Als ik my'n lichaam baadde en
parfumeerde, moest ik dikwijls in stilte lachen...
Hoe grappig, dacht ik dan, een ly'k baden en
parfumeeren ! Als de menseben dat hadden
geweten I Maar niemand vermoedde iets. Zij
maakten my zelfs complimenten I U hebt er
nog nooit zoo bekoorlijk uitgezien!" Ha! ha,
en my'n vriendinnen: Nu, jou staat het goed
ongelukkig te zy'n; als Julien je zoo zag, zou
hij dadelyk weer verliefd op je worden l" Stel
je voor, dat durfden z\j mij zeggen. Nietwaar
Pierre, jullie mannen wordt toch nooit meer
verliefd op iemand, die je niet meer liefhebt?
Maar wat scheelt je ? schrei je ?
Pierre: Neen!
A l b e r d a: Je moet niet schreien ! Je moet
nooit schreien! Dat verveelt de menschen.
Dat verstompt het medelijden. Ik heb het wel
gemerkt. Zie je toen ik nog niet dood was...
toen heb ik zoo veel en zoo bitter geschreid,
toen ik zag, dat Julien. dien ik vergoedde,
mij bedroog en loog.... o, dat deed zoo'n
pijn, dat ik hem moest verachten en hem toch
Uef had, zeer lief had. Een ergere kwelling
it er niet. Je kunt je niet voorstellen, hoeveel
pyn dat doet, mijn arme Pierre. Dat moet
men hebben doorgemaakt, om het te begrij
pen ....
Pierre: Geef nnj je handen, je lieve,
kleine handjes! Wind je toch niet zoo op!
Eyk mij eens aan, kijk je man aan, je goeden,
ouden Pierre!
Zoo ! Zoo! (Hy streelt haar zacht over het
haar).
Je zult moedig zy'n, lieveling; je zult doen,
wat dokter Michel je zegt niet waar?
Alberta: Zal hij mij laten slapen ?
Pierre: Zeker ! Maar hij zal een nieuwe
kuur by je toepassen, die hij heeft uitgevonden.
Alberta: Neen, neen, neen. Dat wil ik niet!
Pierre: Je weet nog niet, wat het is; zeg
toch niet al vooruit: Dat wil ik niet!" Dat is
niet verstandig. Ik zag je de kuur uitleggen;
niets is eenvoudiger en verstandiger. Onderwerp
jij je er aan, dan zul je to%je eigen verrassing
op een goeden morgen gezond wakker worden,
en je gelukkig en levend voelen; weer levend
zooals vroeger weet je nog, hoe ik bij je
kwam, in ie ouderlijk huis te Louveciennes, en
je vader om je hand vroeg?
Alberta: En zal hij mijn arm hart, dat
nu zoo zwaar is, alsof het van steen was, weer
licht maken?
Pierre: Zoo licht als dat van een klein
kind.
Alberta: Maar de herinnering aan Julien ?
Wat zal de dokter daarmee beginnen? Zal
hy' die ook weer doen herleven?
Pierre: Neen l Die booze uren zal je
vergeten; je zult ze vergeten als droomen, die
je in een koorteigen slaap hebt gedroomd. Je
zult weer zijn, zooals je was, voor dat je dien
man kende en lief hadt.
Alberta: Maar ben je dan niet bang,
dat ik my'n verstand zal verliezen, als ik weer
opsta? Zie je, ik zou veel liever dood willen
zijn dan krankzinnig.
Nu ben ik voor niemand bang, want ik doe,
alsof ik leef. Maar als ik krankzinnig was!
O, dat zou verschrikkelijk zyn! (Zij kijkt uit
het raampje.) Waar zijn wy, Pierre?
Pierre: Wij zullen er nu wel gauw zijn.
Zie je dat groote hek daar in de verte?
Alberta: Ja.
Pierre. Daar is het.
Alberta: Zoo
dichtbij Parijs? En
daar is een rivier
en welden en bos
schen en een groote
vlakte?
Pierre: Ja,het
is een oud slot, dat
Michel heeft inge
richt, om er zieken
in op te nemen.
Alberta: Zie.
ken, ? Wat voor
zieken 1
Pierre: Ik be
doel moede,
afgetobde menschen, die
i ust en vrede noodig
hebben. (Tot den
koetsier.) Koetsier!
Je moet Rebellen en
dan den tuin in
rijden.
De koetsier:
Zal ik haar soms
een stootje geven,
wanneer zij er niet
uit wil?
Pierre: Neen,
dank je.
Alberta: Wat
zeide de koetsier
daar tegen je ?
Pierre: Niets.
Alberta:Zoo?
Ik dacht, dat hu wat
zeide. Ik heb my
zeker weer vergist
... (Zy zegt verder
niets, en kykt na
denkend recht voor
zich uit. Benige
mlnnteo later rijden
zij naar binnen door
het hek, dat met
een doffen slag ach
ter hen dicht valt.)
Waternood te Amsterdam
Juffrouw run drie, lioo*/: "Och \\atermani.etje!
over de keien, maar doe m i; uiltje asbieblieiïvol;
dan niemendal."
Spuit dat kostelijke water niet
'k drink nog liever vechtwater