De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 23 juli pagina 7

23 juli 1899 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKB.LAD VOOB NEDERLAND. f eken, opnjewr aan het theoretiseren gaan. Inderdaad, eau voorbeeld ter navolging. Boter niet verschijnen d*0 *ka'^ dat vermorsen Tan dntkpapier en porto kamt nog te veel in ons zorgzaam vaderland voor. # * * . De Levende Natuur. BH aardige tijdschrift voor lief hebber- natmrronderzoeken, dat een grooten kracht ontleent aan de waarnemingen van die natuurlnfheb ben «elf, ziet op deze w^jze zgn 4e afl. ge ltaai ingenomen door beschouwingen van exemtie* in onze gewesten, zoodat met recht de redactie eens vakantie kon nemen en wetkal$k 't is er niet minder belangwekkend om. Er .z|jn onderzoekingen van C. S tol k over d» vogels .die zich ophonden in de rietvelden van 't Naardermeer, van R. A. Polak, over 't , insectarium in N. A. M. een zaakkundige ciuuerie van J. Wind Jr. over de mecieroode .kamerplanten, de Cliviag, dan uitstapjes van bloemen- en plantenliefhebbers in 't Zalkerboscb, door J. Boldingh, in 't Rozenlaantje te. Hemmen enz. In de Juli-afl. tont de redactie zelf weer aan 't woord met tal van onderwerpen. Mr. R. Baron Snonckaert van Sc.bauburg geeft in beide afleveringen zijn overzicht der voormeamste waarnemingen, op oraithologisch gebied. Vragen van den Dag. Van Dr. H. Blink is in deze afl. een opstel over de herleving van den Islam. Welke de gevolgen sullen zyn van deze ople ving, aagt Dr. Blink, M nog niet uit te maken. Jfageiyk blijft Turkije het middenpunt, mogeIfk wordt het een algemeen staatkundige be weging. In elk geval dient de beweging met zorg te worden gevolgd en bestudeerd door d» koloniale mogendheden om ie praktisch te leiden in hun gewesten. Nu, in zooverre hebben wjj voor onze Koloniën er zeker geen gering belang bij, ?oodat dit artikel wel belangstelling verdient. »Hoe wordt een kind misdadiger" is een ?onderwerp, waar ouders en peadagogi geen interesse genoeg by kunnen hebben. De heer W. -a.. W. Moll behandelt hier de verschillende ?wachgnaaten, komt tot de conclusie dat er van 't kind in zijne ontwikkeling nog te weinig studie wordt gemaakt. Overlading van leentof by ons onderwijs, daar is nn al zooveel over geschreven dat wy 't wel zoowat weten. Mr. L. J. Huaer, evenwel, komt op tegen de al te groote angstvalligheid alsof dat leeren zoo iets v-ersohrikkelyks is, en geheel ongelijk heeft by niet. Als men nu eenmaal wat wil weten, moet men 't eerst lemen. Het klinkt wel bar, zegt hij, 22 vakken fhooge burgerschool) maar Jongens van gewone aanleg geven toch bly'k, zonder hoofdbreken, het te kunnen volgen. Varder is ar nog lezenswaard* in de afl. over verschillende onderwerpen. Dan nog de rubriek: Nederlandsche Planten door Prof. Dr. J. Eitaama Bos (met een scherp-mooie kleurenplaat: klaproos en stinkende Gouwe), Biblio grafie en*. » * Boon's magazijn. Man verbaast zich wel eenu over Engelscbe tijdschriften, die voor een heele of halve shilling geheele boekdeelen lectuur leveren. 't Komt door de groote oplaag zeggen we dan, berusten in 't besef, dat in ons kleine landje, met zy'n beperkten lezerskring, zoo iets nooit zal kunnen. De firma Boon evenwel, geeft thans een periodiek uit, in overeenstemming met dien eiach, veel, heel veel (bergen lectuur) voor ?weinig geld. Hy heeft het den naamgegeven van Boon's geïllustreerd magazijn. In een magazyn kan men van alles krijgen, in ruime sorteanag, voor ieder van zy'n gading, zoo ?ook nier: illustraties, verhalen, schetsen, wetens waardigheden; zoo'n aflevering is een geheel boekdeel voor slechts 35 cent. Voor het leesjrrage publiek een waar prikkie. Als medewerkers staan, op den door Jan Rinke geteekende verslag vermeld de namen van F. A. Buis, H. Th. Chappuis, J. A. Holtrop, Tjhérése Hoven, Trnida Kok, Frans Netscher, Louise Stratenus en A. Weruméus Buniug. Van dezen laatsten is er een beschrijving, met illustraties, van de Onderzeesche Scheepvaart. Papier en druk van het tijdschrift zien. er voor den prijs zeer aantrekkelijk uit. Alleen de al te goedkoope aardigheden, kunnen gemist worden; die vindt men in Stuivers- en halve «tuiversbladen niet slechter en een tijdschrift, hoe goedkoop ook, kan niet onder dat peil gaan. .** Geschiedenis van ons drama. Dr. J. A. Worp gaat een geschiedenis schrijven van ons drama en de lotgevallen van -onze tooneelspelers. Het werk zal in tien afleveringen verschij nen bjj de Groningsche firma J. B. Wölters. De prenten, en platen. er zullen niet minder dan 150 in komen worden gekozen door den Kotterdamschen archivaris J. H. W. Unger. In de proefaflevering is 't bekende portret van mevr. Wattier?Ziezenis, een paar af beeldingen van tooneeldecoraties van den AmAterdamsehen schouwburg in de 18e eeuw, drommels, men gaf toen. kranig tooneeldeeoratief en een programma van een Fransche voorstelling te Rotterdam. Aardig hier te zien het affiche, in 't Fransch en in 't Hollaadseh waarvoor het »on pourra prendre les billets chez Monsieur Blom au coin de la Place de l'Oost-Poort", heel gezellig vertaald staat: amen zal lootjes kunnen krijgen b\j Monsieur Blom op dea hoek van het Pieyn aan de OostPoort." Voor zoover uit deze proefaflevering is na te gaan wil dr. Worp het tooneel en de ge schiedenis der tooneelspelers populair beschrij ven, hoewel hij zelf zegt dat zijn werk tevens geschikt zal zy'n voor hem die bepaald studie van 't onderwerp maakt. Tot dusverre missen we zoo iets. G. VAN HULZEN. ?miiiiiiiiiHiiiHtiiiiMiiiimniHniiiiimiiHiiiiitiiiimiiHiiiHiimiiiHMin JrLsrai mm tó-offiÉr m m M. XV. In myn vooriaateten brief schreef ik je het een en ander naar aanleiding van de zoo bekend geworden uitspraak van v. Moltke over den vrede. Tegenstanders halen het altijd aan, ter opluistering van hun betoog en nu lijkt het my niet ondienstig daarneven eens een andere uitspraak* te plaatsen van denzelfJen persoon. Ik zal je daartoe de vertaling geven van een stuk, dat ik vond in dl. II van de .?Gesammelte. Schriften" en wel in het Ie ioofdstuk Deutschland und PaJiUtina" van Zur orientali&chen Frage,'' waarin onder maar het volgende te lezen is: Wy verklaren ons openlijk vóór het zoo veelvuldig bespotte denkbeeld van een algemeenen europeeschen vrede. Niet, alsof van nu afaan bloedige en lange oorlogen niet meer konden plaats hebben, alsof men nu plotseling de legers naar huis sturen, de kanonnen in speorwegrails veranderen moest, neen l maar is niet de geheele gang van de wereldgeschie denis een nader komen tot een dergelyken vrede? Zien wij aanvankelijk niet een ieders hand tegen zijn naaste opgeheven? Vochten niet zelfs in de middeleeuwen de ridders en baronnen, de burgten en steden hunne veeten zoo lang onder elkander uit, totdat de vorsten hun dat verboden en het recht voor zich alleen behielden? En heden! Is iu onze dagen, nog een oorlog mogelijk om eene Spaansche troon opvolging, of een oorlog pour les beaux yeux de madame"? Zou Holland voor eene provincie, Napels voor het zwavelmonopolie, Portugal voor de Dnero scheepvaart nog den vrede verbreken? Het is nog slechts een zeer klein aantal machten gegeven, de wereld in vuur en vlam te zetten! De oorlogen zullen steeds zeldzamer worden, omdat zy zoo ont zettend daar geworden zy'n; positief door wat zy kosten, negatief door wat zij beletten tot stand te komen. Heeft Pruisen niet in een 2f>jarigen vrede, zijn bevolking met }4 zien vermeerderen en zyn die 15 millioen inwoners niet beter gevoed, beter gekleed en beter onderwezen, dan zijn 11 millioen het waren? Staan zulke resultaten niet gelijk met het winnen van een veldtocht, met het veroveren van eene provincie, met dit onderscheid echter, dat zij bereikt werden, niet op onkosten van een ander en zonder de onvermijdelijke offers, die elke oorlog vraagt l En welk land van Europa heef t niet dezelfde, zy' het dan ook in den regel minder groote veroveringen op deze wijze gemaakt? De gedachte ligt zoo voor de hand, om de milliarden, welke Europa jaarlijks aan zyne oorlogsbegrootingen besteedt, de millioenen mannen in de kracht van het leven ontrukt aan hun beroep, ten. einde hen voor een mogelijken oorlog te bekwamen, al deze onmetelijke krachten meer en meer productief te maken. Zou dus Europa, al is het over 10 of 100 tallen van jaren, niet eene ontwapening, niet het tegendeel beleven van het schouwspel, dat heden Frankrijk ons biedt, dat zijn rok wil verkoopen, om zich een harnas aan te schaffen ? Men heeft gezegd, dat wanneer er geen oorlogen meer waren, de menschheid haar ener gie zou verliezen, omdat zij verleert, voor een idee, hetzij eer, trouw, roem, vaderlandsliefde of godsdienst haar leven op te offeren. Dit is niet geheel en al ongegrond geweest. Boven dien, hoe zeldzamer de oorlog in Europa wordt, des te noodiger wordt het, een arbeidsveld te vinden voor de opbruisende kracht der jongere geslachten." Er is wel eenig verschil tusschen dit frag ment uit het artikel, dat in het jaar 1841 in de Augsburger Allgem. Zeitung werd opge nomen, en den brief aan Bluntscbli van het jaar 1880, niet waar? Je zult opgemerkt hebben, dat in het eerste slechts sprake is van vrede in Europa. Nu, wat my betreft, ik zou dat al een niet onaardig begin vinden! Beete jongen, het is al weer erg laat ge worden; je goede moeder heeft al v*u boven geroepen, dat ah ik nu niet ophield, met dat schry'ven over den vrede, ik nog in oorlog met haar zou komen, dus je begrijpt!... Tot ziens hoor, tot den volgenden Zondag, als je ten minste geen week hebt; in dit geval wil ik je niet zien ! Na een hartelijken handdruk, je lief h. vader, 's H a ge, 20 Mei '99. DOSAR. MnirmiiiiiiiiiimiiiMiiMmiiiijiiiiiiiiiiiiiiiiuiilMliiJttilllllliiiiilllrH ?fllllim*IMtimtMl*IMM«l>IUIIH*IIIIIIIMIIIUIIU*tltU Antwoord op de protesten der heeren C. W. H. Verster en Ph. Zilcken. Geachte Heeren! Wilt mij toestaan, daar uwe protesten onge veer hetzelfde bedoelen, u beiden tegelijk te antwoorden en aldus twee vliegen in n klap te slaan, gelijk het spreekwoord zegt. Gij hebt het beiden voornamelijk tegen de uitdrukking «charlatan" en te begrypen is dit wel, want tot de versierende epitheta behoort dit woordje geenszins. En toch, zoo het ergens van pas was, dan zeker wel hier, waar de heer Johan Thorn Prikker ter sprake kwam. Dat velen met u, en zelfs zeer knappe en fijn-voelende menschep, knapper en fijner-voelend dan de heer Verster, gely'k deze bescheidenlijk getuigt, in uwe dwaling deelen als zoude de heer Th. I'r. een au-eérieux te nemen persoonlijkheid zijn, is begrijpelijk sedert Van Deyssel de jammerlijke vergissing beging om ineeneenigermate zoetelijk gepreek Prikkers onrijpe gedachten, in briefvorm uitgegeven, als ver teerbare geestesspijïe zijn goedgeloovig publiek voor te zetten. Dit voorwaar zal velen die in de onderscheiding tueschen echt en onecht reeds door eenige onbeteekenende uiterlijkheden misleid worden, geheel van de wijs hebben gebracht. De heer Verster wilde ook van. andere zijde dan die der »ontoerekenbare jonge-dames" een fctem van protest doen hooren; maar iemand die de »Moine-Epique", dat slappe, onhandig-bizarre, absoluut-compositielooze en Verhaeren's gedicht onwaardige gedoe voor een serieuze uitin<- aanvaardt en bovendien «krachtig en expressie-vol" noemt, wat drommel, al kan men zoo iemand bezwaar lijk tot de zooeven aangeduide jonge-dames rekenen, hij zal toch allicht onder de ditoheeren gerangschikt moeten worden. En zoo komen wij niet veel verder. Wat de heer Zilcken opmerkt aangaande de veelzijdigheid van dit Weekblad, is nog zoo gek niet. Het is inderdaad zeer veelzijdig en bezit de oud-germaansche deugd der gast vrijheid in hooge mate. Niet echter ben ik met hem eens dat «heftig antipodische beoor deelingen alty'd de persoonlijkheid van den auteur van een werk bewijzen". Indien gij mocht beweren, dat b.v. de Schepping van Ten Kate een zuiver kunstwerk is en iemand zeide u: Gy dwaalt, het is slechts rijmend gebazel, zoude een dergelijke tegenspraak dan bewyzen dat Ten Kate een persoonlijkheid was ? Wel, ik meen dat zulks niet opgaat. Ziet hier : Al wat de heer Th. I'r. tot nog too geproduceerd heeft is ongeveer even dwaas en onbeteekenend; zijne teekeningen, gebruiksvoor werpen en niet het minst zijne brieven geven aan wie zelf niet alle onderscheidingsvermogen tussohen echt en onecht mist, hiervan het klaar ste bewijs. Over Prikkers malle meubels heeft indertijd de architect Berlage reeds het noodige gezegd. Zy'n battiks, door u zoo haofsch ?oorspronkelijk en smaakvol" genoemd, zy'n wel niet onaardig, maar daarmee is ook alles tezegd; het is niets bizonders; onlangs merkte e heer B. W. P. Jr. in dit blad terecht op dat Dysselhof en Lion Cachet reeds veel vroeger heel wat fraaiers in dit soort werk hebben voortgebracht. Zoudt gij niet denken, waarde Heeren, dat het hier te lande al te raar zou worden als alle gevoelerige menschen hunne epistels en teeken-pogingen gingen publiceeren? En zou men zulks niet »charlatannerie" noemen? Het zy' u dienaangaande geraden nog eens te lezen wat een paar weken geleden, de heer Jan Veth in I)e Kroniek schreef over de dwaze overschatting van halve talenten; een beetje »ontnuchtering" is voor U en den heer Th. Pr. lang niet kwaad. Ten slotte, en dit doet de deur toe, welk serieus, verstandig of zooals de heer Verster het noemt »pur-sang artiest die niet wil bukken om voor publiek zy'n kunst te ver kruimelen" zou ooit gedogen dat hij in het maandschrift de Hollandsche Revue werd be sproken ? Of denkt gij hier soms anders over ? ? Met de meeste hoogachting, Uw dw. P. H. VAN MOERKEBKEN Jr. limilHIIHIIIIIIIUWMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIItllHUIIMIJHi HETSJES Alleen mar «t rust." Naar het Fransch, van J A N N K MAKNI. Het is elf uur 's morgens en heerlijk lente weer. Alberta, dertig jaar oud. Pierre, zesendertig jaar. De koetsier, zestig jaar. (Pierre en Alberta komen samen, uit een. huis in de Rue de Berri. Een rijtuig staat voor de deur, Alberta stapt in. Pierre wisselt op zachten toon eenige woorden met den koetsier) De koetsier: Begrepen! (Hij werpt snel een blik op Alberta, raakt het paard even met de zweep aan; het rijtuig rijdt weg ) Alberta: Wat heb je tegen hem gezegd ? Pierre: Tegen wien V Alberta: Tegen den koetsier. Pierre: Ik heb hem het adres opgegeven. Alberta: Heb je hem verder niets gezegd ? Pierre: Neen ! Alberta: Het leek toch, alsof.... Pierre: Wat dan ? Alberta: Niets! Ik heb mij vergist. (Stilte). Alberta: Wat is het vandaag mooi weer ! En de Champs Elysées in de morgenzon l Wat ruikt het hier heerlijk ! Waarom hebben wy geen open rijtuig genomen, Pierre ? Pierre: Ik kon er geen vinden. Alberta: Dat is altijd zoo, als het mooi weer is; het had maar moeten regenen .....! Maak alsj -.blieft de ramen open, zoodat ik kan ademhalen. (Hy Jaat de beide vensters zakken) Alberta: (Steekt het hoofd buiten het rijtuig.) De lucht is zacht, heel zacht. Het zal vandaag zeker mooi zijn buiten. Pierre: J*! En ik ben zoo blij, datje voor een paar dagen naar dokter Michel wilt gaan. Hij is een geschikt mensen; hy zal je uitstekend behandelen. Alberta: Ik heb geen dokter en geen uitstekende behandeling noodig. Ik ben toch niet ziek. Ik weet wel wat mij mankeert. Alleen maar wat rust buiten. Ik heb niets noodig dan wat rust. Als je vriend Michel mij wat wil ingeven, jaag ik hem weg dat zeg ik je vooruit. Rust en bloemen en bladen, dat is alles, en dat is toch eigenlijk maar zoo weinig. Pierre: Ja, zie je, dat alles zal je bij Michel vinden. Zijn buiten is prachtig. Het ligt midden in een groote vlakte reusachtige weiden, een rivier, of eigenlijk een beek, maar zoo helder en klaar, en bosschen, prachtige bosschen! Je zult het alles zien. A l b e r d a : In een bosch stik ik.... ik zal daar nooit naar het bosch gaan. Ik wil naar het veld; daar ga ik onder een boom zitten en kijk over de vlakte; ik houd veel van een open vlakte. .. . niet den oneir.digen hemel er boven en den verren, verren horizon. Pierre: Michel's huis ligt op een hoogte. A l b e r d a : O, 'lat is prettig ! Dan zal ik 's morgens mijn raam o, en/.etten en uien, Loa de zon opgaat. Heb je dat wel eens gezien, als zij zoo langzaam en statig hooger gaat ? En als zij z:cii dan heeft ontplooid als een reusachtige bloem van bloed, dan zeg ik tot haar: Doe nu je plicht; werk, werk! Ik ga nu slapen". Ik tal de gordijnen dichttrekken, weer naar bed gaan. en slapen. . . . ik zal glim lachend en gelukkig inslapen, omdat ik kaïi slapen, terwijl de zon werkt. Pierre: B^a je dan zoo moe, mijn arme lieveling ? A l b e r d a : Ik b"?n meer dan moe ; ik ben. .. maar zul jo niet bang worden, wanneer ik je zeg, wat ik ben V Pierre: Ncin ! Alberta: Waarom zie je mij zoo aan P Waarom kijk je naar alle voorbijgangers 't Is er iets bijzonders aan mij ? Staat mijn boed mij niet goed ? Ben ik leely'k of belachelijk ? Zeg het dan toch! Pierre: Schreeuw riet zoo! Je bent heel lief, maar schreeuw niet zoo luid. Alberta: Ik schreeuw niet! Hoor eens ik zal je een gebeirn vertellen ik spreek nu heel zacht, niet waar? Kan niemand mij booren ? Wie zou mij ook door het geraas van de wielen heen kunnen verstaan ? Hoor Pierre! Ik ben meer dan moe! Ik ben. .. maar wees nut bang! ... ik ben dood! Pierre: (met gebroken stem). Mijn kleine Alberta, mijn arme, arme vrouw! Alberta: Ik ben al lang dood, al langer dan een jaar. Maar omdat ik zoo mijn best er voor deed, scheen het, alsof ik leefde... dat j is toch vreemd, vind je niet V Ben je niet verbaasd over wat ik je heb verteld'? Pierre: Keen, ik wist bet. A l b K r t a : En weet je ook, op welk oogecblik ik ben opgehouden te leven V Pierre: bprcek daar niet over, je windt i je zoo op! j Alberta: Volstrekt niet! Je vergist je, ! het hindert mij niets. Ik beu opgehouden te ', leven ... wacht eens ... juist op den l'.isn i December... 's avonds touu Julien ia weggegaan. Pierre: Zw\jg toch! Zwijg! Ik verzoek het je! Alberta: Ik kwam naar huis terug en ging met jou en de kinderen aan tafel. Weet je het nog ? Ik zeide geen woord, ik at niets... Ik moet wel zonderlinge oogen hebben gehad, want je keekt my allen zoo verschrikt aan. Maar ik had geen macht meer over mijn oogen; mpn oogen gehoorzaamden mij niet near,... zij deden wat zij wilden, geheel uit zichzelf! En terwijl mijn lichaam zich het liefst languit op de aarde neen, in de aarde zou hebben uitgestrekt, heb ik het gedwongen, te loopen, te gaan en te komen, bezoeken te ont vangen l... Als ik my'n lichaam baadde en parfumeerde, moest ik dikwijls in stilte lachen... Hoe grappig, dacht ik dan, een ly'k baden en parfumeeren ! Als de menseben dat hadden geweten I Maar niemand vermoedde iets. Zij maakten my zelfs complimenten I U hebt er nog nooit zoo bekoorlijk uitgezien!" Ha! ha, en my'n vriendinnen: Nu, jou staat het goed ongelukkig te zy'n; als Julien je zoo zag, zou hij dadelyk weer verliefd op je worden l" Stel je voor, dat durfden z\j mij zeggen. Nietwaar Pierre, jullie mannen wordt toch nooit meer verliefd op iemand, die je niet meer liefhebt? Maar wat scheelt je ? schrei je ? Pierre: Neen! A l b e r d a: Je moet niet schreien ! Je moet nooit schreien! Dat verveelt de menschen. Dat verstompt het medelijden. Ik heb het wel gemerkt. Zie je toen ik nog niet dood was... toen heb ik zoo veel en zoo bitter geschreid, toen ik zag, dat Julien. dien ik vergoedde, mij bedroog en loog.... o, dat deed zoo'n pijn, dat ik hem moest verachten en hem toch Uef had, zeer lief had. Een ergere kwelling it er niet. Je kunt je niet voorstellen, hoeveel pyn dat doet, mijn arme Pierre. Dat moet men hebben doorgemaakt, om het te begrij pen .... Pierre: Geef nnj je handen, je lieve, kleine handjes! Wind je toch niet zoo op! Eyk mij eens aan, kijk je man aan, je goeden, ouden Pierre! Zoo ! Zoo! (Hy streelt haar zacht over het haar). Je zult moedig zy'n, lieveling; je zult doen, wat dokter Michel je zegt niet waar? Alberta: Zal hij mij laten slapen ? Pierre: Zeker ! Maar hij zal een nieuwe kuur by je toepassen, die hij heeft uitgevonden. Alberta: Neen, neen, neen. Dat wil ik niet! Pierre: Je weet nog niet, wat het is; zeg toch niet al vooruit: Dat wil ik niet!" Dat is niet verstandig. Ik zag je de kuur uitleggen; niets is eenvoudiger en verstandiger. Onderwerp jij je er aan, dan zul je to%je eigen verrassing op een goeden morgen gezond wakker worden, en je gelukkig en levend voelen; weer levend zooals vroeger weet je nog, hoe ik bij je kwam, in ie ouderlijk huis te Louveciennes, en je vader om je hand vroeg? Alberta: En zal hij mijn arm hart, dat nu zoo zwaar is, alsof het van steen was, weer licht maken? Pierre: Zoo licht als dat van een klein kind. Alberta: Maar de herinnering aan Julien ? Wat zal de dokter daarmee beginnen? Zal hy' die ook weer doen herleven? Pierre: Neen l Die booze uren zal je vergeten; je zult ze vergeten als droomen, die je in een koorteigen slaap hebt gedroomd. Je zult weer zijn, zooals je was, voor dat je dien man kende en lief hadt. Alberta: Maar ben je dan niet bang, dat ik my'n verstand zal verliezen, als ik weer opsta? Zie je, ik zou veel liever dood willen zijn dan krankzinnig. Nu ben ik voor niemand bang, want ik doe, alsof ik leef. Maar als ik krankzinnig was! O, dat zou verschrikkelijk zyn! (Zij kijkt uit het raampje.) Waar zijn wy, Pierre? Pierre: Wij zullen er nu wel gauw zijn. Zie je dat groote hek daar in de verte? Alberta: Ja. Pierre. Daar is het. Alberta: Zoo dichtbij Parijs? En daar is een rivier en welden en bos schen en een groote vlakte? Pierre: Ja,het is een oud slot, dat Michel heeft inge richt, om er zieken in op te nemen. Alberta: Zie. ken, ? Wat voor zieken 1 Pierre: Ik be doel moede, afgetobde menschen, die i ust en vrede noodig hebben. (Tot den koetsier.) Koetsier! Je moet Rebellen en dan den tuin in rijden. De koetsier: Zal ik haar soms een stootje geven, wanneer zij er niet uit wil? Pierre: Neen, dank je. Alberta: Wat zeide de koetsier daar tegen je ? Pierre: Niets. Alberta:Zoo? Ik dacht, dat hu wat zeide. Ik heb my zeker weer vergist ... (Zy zegt verder niets, en kykt na denkend recht voor zich uit. Benige mlnnteo later rijden zij naar binnen door het hek, dat met een doffen slag ach ter hen dicht valt.) Waternood te Amsterdam Juffrouw run drie, lioo*/: "Och \\atermani.etje! over de keien, maar doe m i; uiltje asbieblieiïvol; dan niemendal." Spuit dat kostelijke water niet 'k drink nog liever vechtwater

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl