Historisch Archief 1877-1940
rv
i"
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1154
Transformatie.
(Luttige Blötter.)
LOUBET : »Nu zullen we toch
eens zien
wat de Fransche bladen wel van
mijn toenaderii g tot Diutschland
zeggen ...
Hum l ze zijn erg vriendelijk,
dat doet mij byzonder veel genoegen.
Beroemde personen.
(Piek-me- Up.)
The Rt. Hon. JOSEPII CIIAMEERLAIN : »Dat 's een ere vreemde orchidé."
Onlusten in Beljië,
Bliitter.)
DE SoriALiPT : »Zeg. koning, ga op zij. Die Peereboom
valt strakjes om; als je niet oppast, val je mee."
Voorzichtigheid is de moeder van de porseleinkast.
(Punch )
j ' < ! ( ' i ?' , l
«??"'/' /ff^( '?"'- -i "''?..' .??'..'.'?(??i. :: ':.';:,:"!, * ';'. ;|
li*l&;fe:Pi|t.l*ii';;iB'JsBfe* ':''fVJ> i''1''
H;?,; K
.^?""?V-'V-1
Mr. Frscjj: »Kom, Mr. Chamberlain, wissel brieven in plaats
van schoten met Oom Paul en geeft dan elkaar de hand'."
gendeel. Houders van Mexicaansche schuld
brieven zij meegedeeld dat de stukken die
niet ter conversie werden aangeboden, den
l Februari 1900 betaalbaar zyn gesteld en na
dien datum geen interest meer zullen geven.
De tabakswaarden zyn ditmaal betrekkelijk
weinig veranderd. Bij de inschry'vins van 11.
Vrydag betaalde de Delimpij. voor 4316 pak
ken gemiddelde opbrengst van 10G cent per
Va kilo terwijl het middencijfer der taxatie
7G'/2 cent bedroeg.
De petroleumgroep ziet aangenaam uit door
vrij algemeene verbetering waarop echter de
Koninklyke uitzondering maakt door de daling
van 184 tot IS^Va- «Amsterdam" verbeterde
van 75yötot 87V8ÏElzasser van )4Vs tot 98,
Moeara Et,im van 133"/s tot lo5V2, Russ.
Pet. & Liq. Fuel van 200 tot 224 en" de eert.
van gew. aand. Schibayeft' van 149"/'s tot 155.
Volgens besluit der algemeene vergadering
der Schibayi ft'mpy wordt nog 8 pet. op de
gewone aaudeelen betaald, zoodat op deze in
het geheel wordt uitgekeerd 13 pet. In het
afgeloopen jaar zijn de gemiddelde pryzen te
Bakoe geweest: voor ruwe olie 9% kop. per
pud, voor kerosien 15 kop. en voor recider
10% kop. per pud. Thans zijn deze pryzen
onderscheidenlijk: 13 a 14 kop., 22 kop. en
12% a 13 kop. per pud.
Goede berichten voor
petroleummaatschappy'en, droevige voor de huismoeders. En toch
vonden de oude fra.-sche economisten overal
harmonie van. belangen! Dat waren toch
leuke lui.
Het verslag der Rotterdamsche spaarbank
moet nog tot de volgende week bly ven liggen.
Amst., 34 Aug. 1899. D. STIÜTEE.
IttlMimilimiHimillllllMltllinMIlmilMIIMMHIHlfiniltlHIMIIIIHItMIIIIB
Een
letterM
Als zoodanig signaleer ik W. de Bruijn,
schrijver van den roman In den Maalstroom
des Levens, die onlangs by' den uitgever N. J.
Boon te Amsterdam is verschenen.
Het is wel een eigenaardig toeval, dat dit
werk juist in mijne handen moest komen. Bij
het lezen van hei dertiende hoofdstuk, pag. 129,
waar de heldin van dit werk zich aan over
peinzingen overgeeft, stuitte ik op een volzin,
die mij bekend voorkwam. By aandachtige
herlezing, ontdekte ik dat ik dien zin vroeger
zelf had neergeschreven en bij verdere lezing
was ik niet weinig verrast in dit en het vol
gende hoofdstuk geheele brokstukken terug te
vinden, letterlijk overeenstemmend alleen
met verandering van de persoonsnamen
met gedeelten uit mijne novelle Tme, die in
aflevering G van den 3en jaargang van
»Elzevier's geïllustreerd Maandschrift" verscheen
en later in 1895 als eerste novelle van
den bundel Van den ouden Dag door de
uitgevers-maatschappij «Elzevier" is uitgegeven.
Dat wij hier niet met een toevallige over
eenstemming, maar met een brutaal plagiaat
hebben te doen, moge blijken uit het volgende.
In In den Maalstroom In Van den ouden Dag"
des levens" pag. 12'J lg gf h f
en 130 schrmt '
W. de Bruijn: Alaurits Smit:
en 't was of dan weer en 't was of daii weer
een oogenblik iets van die een oogenblik iets van die
zilveren stemming over zilveren stemming over
baar kwam, haar leven haar kwam, haar leven
oniglanzend in een lu'hte omglanzeud in een lichte,
sfeer, om dau weer ztnniKjt1 sfeer, - om dan
ineens te wijken voor die weer in eens te wijkeu
andere stemming, dof en voor die andere stemming,
mat. voor dat grauwe dof en mat, voor die
spook, waarachter zij het gramve werkelijkheid,
leven zag, zooals bet was, waarin zij het leven zag
dat leven w-feed. zoo mee- zooals het was, en die haar
doogenloos hard. In zoo wreed, zoo
nieedoodeu laauten tijd, nadien gen loos hard toesrlireenwd?
avond, was de neiging om dat all: s rnorbij KUS....
zieh beelden uit het ver- In den laatsteu tijd was
ledene voor den geest te die neiging om zich
beelroepen, en toe te reveil den uit het verledene irm'r
aan een gevoel vun wee- voor deu geest !e roepen
moed, van een zaeht, stil en toe te geven aan dal
droef-ziju.hijMaillia voort- gevoel van weemoed, van
durend sterker ii'eworden, een zacht, stil, droef-zijn,
zij gevoelde, dat zij het bij Tme voortdurend
sterniet meer in baar macht k er geworden. 7ij voelde
had, die sombere iredaeb- dat zij 't niet in haar
ten, die melancholieke maeht had Jie sombere
stemmingen te verjage,', gedachten, die
melanchodie zieh Telkens aan haar lieke stemmingen te
verondron^eu en in haar op- jagen, die zich telkens
kropen. - Soms ont- aan haar opdrongen en in
waarde ze mei een zekeren haar opkropen. Soms
schrik, dat die gedachten ontwaarde ze met een
haar konden verbitteren; schrik dat die gedachten
dan was zij stroef en kort- haar kouden verbitteren,
al' tegen haar vader, tegen dan was zij stroef eu
Constant zelf. Dan werd kortaf tegen il? l;indi'ïf,i
ze \erdrietij; en noemde en legen Giii'S, en zij
ze zieh dwaas en kinder- waren toeli allen zoogoed
achtiü'. (l. '\ w-as slecht en lief vo.tr haar. Uan
van baar. om lew-antrou- werd ze verdrietig en ze
wen... bij w as toch altijd noemde zich dwaas en
iroed voor haar: - Kn dan kiiulcraehii_'. 7.ij huil In-t
ging liei weer een poosje /iinu<-rH ~<>o tiü'd tri de
beter, lot zij plotseling ii'e/'eld. ii-aarttver l/a<l
zich zelve bitrapte, dat ze :;; zich Ir !,i>klai/,-n ? O,
w-eer was afgedwaald. 't was Biecht van haar om
alti;d zoo. . . Kn dan ging
het weer een poosje i/nei/,
tot zij plotseling zieli zelf
betrapte dat zij weer w-as
al'geil naald.
Met uitzondering van de door mij gecursi
veerde woorden heeft W. de Bruijn. na veran
dering van de namen Tine en Guus in Martha
en Constant, dat gedeelte dus letterlijk van mij
overgenomen.
Op pag 18 »Van den ouden dag" schreef
ik: >hij had iets vrijmoedig?, iets ongedwongens
in zijn manier van doen en denken, zonder
daarom hinderlijk of aanstootelijk te worden;
wars van conventie, zag hij de dingen heel
anders en plaatste ze in een heel ander licht
dan de gewone sleur-menschen, die maar voort
jagen, bot en ongevoelig, zonder na te denken
hoe of wat. Wanneer Tine hem dan zoo hoorde
spreken : wanneer zij in dat geestig, ironisch
gelaat zag, met de heldere, levendige oogen
op haar gevestigd, als hij bezig was iets te
betoogen of te beweren, of wanneer hij sprak
over zijne ontmoetingen en bevindingen, dan
trof 't haar altijd hoe groot een contrast daar
bestond tusschen hem, den tijner bewerktuigde
en hooger begaafde, en zijn broer, den grooten,
zwaren Guus, zoo log en zoo goedig en zoo
' dood-gewoon."
i W. de Bruijn schrijft op pag. 132 : »hij had
iets vrijmoedigs, iets ongedwongens in zijn
manier van doen en denken, wars van con
ventie. Hij zag de dingen heel anders en
plaatste zich in een gansch ander licht dan de
gewone sleur-menschen, die maar voortjagen,
bot sn ongevoelig, zonder na te denken over
hoe en wat. Wanneer men hem, den jongen
cavalerie-luitenant, hoorde spreken, of wanneer
men hem zag in dat geestig, ironisch gelaat,
met de heldere, levendige oogen, ais hij bezig
was iets op de sociëteit te betogen, dan trof
't altijd, hoe groot een contrast er bestond
tusschen hem,den fijner bewerktuigde en hooger
begaafde, en de andere dood-gewonen."
Zoo zou ik kunnen voortgaan. Behalve de
hier aangehaalde tel ik in de genoemde hoofd
stukken nog 55 regels, die woordelyk uit mijne
novelle zijn overgeschreven.
Ik noodig andere oorspronkelijke auteurs
uit, het werk van W. de Bruijn eens in te
zien; misschien dat er onder hen zijn, die tot
dezelfde verrassende ontdekking komen als ik,
want ik acht het nu niet onwaarscbijnlyk dat
dit heele boek is samengeiapt uit brokstukken
van reeds bestaande werken.
Waar blijft de bescherming van onzen let
terkundigen eigendom 'l De heeren uitgevers
mogen waarlyk wel op hun tellen passen. De
heer Boon is er ditmaal leelijk ingeloopen.
Ik noemde W. de Bruijn een lirutalen
letterdief. Want hij heeft den treurigen moed om
in zyn werk nog een zedekundige beschou
wing in te lasschen ! Is die misschien ook
gestolen ? Op pag. 24 toch van zyn infaam
boek staat te lezen: De grootte eener over
treding moet niet worden afgeleid naar het ge
volg, maar ^oel naar de oorzaak, de verhouding,
den toestand, waaruit ze geboren iverd.
Welnu, dat de toestand, waaruit deze letter
kundige overtreding is geboren, wyst op een
armoede van geest en gedachten en op een
exploitatievermogen van gestolen goed, zoo
zeldzaam groot, als zeker maar weinig is over
gekomen bij iemand die iets voor de pers
samenstelde, staat boven twijfel. Want deze
lapwerker heeft zich niet ontzien, om de reeds
vermelde, op pag. 129 gestolen phrase: »ew
't tras of daar weer een oonenblik iets van die
zilveren stemming over haar kwam, haar lei-en
oniglanzend in een lichte t/eer'' nog eens op
pag. 158 te herhalen en daar toe te passen
op een manspersoon, zoodat wy t. d. p. Jezen :
»en 't ivas of een oogenblik iets van die zilveren
stemming over Item kwam, zijn leven oniglanzend
in een lichte, zonnige tfeei'.
Is den heer Boon, uitgever van dit meester
stuk, bij het doorlezen der kopie zelfs dat
ontgaan 'l
F. M. JAEGER.
(Maurits Suiit.)
IIIIIIIIIIMIIIIMMtllllltlMlllmlIIIIHIHIHII-llllimltlllllmlIIIIII
Herinneringen aan Goetk
Goetlie-tentoonstelling te Dnsseliorf,
i.
II'. G. 12.
\\'(oljgang) G(oethe) 12. Het is het witte
merk op een der twaalf paar zak- of
neusdoeken, reliquien uit de linnenkast van den
wereldvermaarden Duitschen dichter, wiens
150ste geboortedag het geheele Duitsche volk
gereed staat te vieren.
Deze zakdoek ligt in een uitstalkast op de
Goethe-tentoonstelling te Dusseldorf. Merk
waardig die deugdelijke linnen zakdoek, groot
als een servet, echt Duitsch, blauw van kleur
en een rand met witte tierlantijntjes ! Goethe
zou een zakdoekje uit dezen tijd onnut zijn
geweest. In zy'n dagen had het neus-snuitfen
zekeren zwier. Dien zakdoek ziende, stelt
men zich een man als Goethe voor: deftig
van voorkomen, een zeer lange jas aan met
panden, uit welker diepe achterzak hij met
deftige, langzame bewegingen den grooten
neusdoek te voorschyn haalt, z'n tijd neemt
om dien te ontvouwen, aan den neus
te brengen, de operatie te doen, om daarna
met rustigen zwier den doek weder in den
achterzak te doen verdwijnen, en dan met
nieuwen moed een gesprek te vervolgen.
De groote zakdoek behoorde bij den langen
jas, en het deftige der hanteering bij het
deftige en indrukwekkende van Goethe. Een
Goethe in een huidig colbertje of in
fantasiecostuum zou ondenkbaar zijn.
Om het overwicht, het zelfbewuste, het def
tige en waardige van Goethe, om het zeggen
van Napoleon toen hy' Goethe zag: »Voilfi
un homme!" om zy'n rechte houding,
het hoofd omhoog, het voorhoofd groot, om
het irnponeerende van hem stelt men zich
Goethe doorgaans te groot voor. In wer
kelijkheid was hij niet groot. Hij hield het
midden tusschen klein «n groot. Bene
teekening, waarop hij in zy'ne hoogst eenvoudige
studeerkamer te Weimar Dr. Eckermann dic
teert, stelt hem eveneens voor als van mid
delbare grootte. Hij staat daar met de handen
op de rug, eene gewone houding van hem.
Tot aan zijn dood hij was in de tachtig
toen hij stierf heeft Goethe het Olympische
in z'n uiterlijk behouden. Dezer dagen heeft
een nakomeling van een Duitsch bouwkundige,
die weinige maanden vóór Goethe's dood, bij
hem ten eten was, uit de nagelaten papieren
van zijn voorvader medegedeeld, dat Goethe
tot aan zijn dood tier, recht op ging, en ge
vuld van gelaat was. Slechts het perkament
achtige onderscheidde het van een jeugdig.
Voorts, dat Goethe's haar, ondanks z'n hoogen
ouderdom niet getieel grijs was. De juistheid
blijkt bij het zien ter tentoonstelling van een
vlok haar, afgeknipt in de laatste jaren zijns
levens. De nazaat van den bouwmeester haalt
uit nagelaten papieren ook aan de goede eet
lust van Goethe. Goethe at den middag, dat
de bouwmeester, bij hem het middagmaal
gebruikte, ondanks zyn meer dan 80 jarigen
leeftijd met veel smaak eene goede hoeveel
heid caviaar, een groot deel van een gebraden
gans enz.; terwijl hij er een geheelen tlesch
rooden wijn bij leeg dronk.
# *
*
Kr leeft te Jena een hoogbejaard man de
Geheim-, Hof- en Justizrath dr. Gille, zeer
gezien aan het hof te Weimar, lange jaren
het hoofd en de ziel der Akademische concer
ten aldaar; de bizondere vriend van Liszt;
een man, die als jongen en jonkman te Weimar
wonende, Goethe gekend heeft, wiens vader
vaak met Goethe verkeerde en innig bevriend
is geweest met Goethe's zoon, August.
Ruim een maand na den dood der groot
hertogin van Saxen-Weimar, wijlen de taute
onzer koningin, liep ik met ten student aan de
Universiteit te Jena op het vermaarde slagveld
buiten de stad. Wij spraken over Napoleon.
Van Napoleon kwam het gesprek op Goethe.
»Er leett zeide hij?hier, in Jena, nog
iemand die den dichter meermalen gesproken
heeft, en veel van hem weet te vertellen. Maar
hij is zeer oud, 84 jaar, en op 't oogenblik
sukkelend. Als ge hem zoudt willen bezoeken,
zijt ge niet zeker, dat ge ontvangen kunt
worden.
Ik maakte mij evenwel op om den ouden
heer te bezoeken en met hem over Goethe te
spreken. Ik had hot voorrecht ontvangen te
worden.
Dr. Gille, een gebogen man. met mooi grijs
haar, ontving mij vriendelijk, en zwaar hoes
tende. Eene dame nam de honneurs waar.
Toen de hoestbui wat bedaard was, raakten
we aan 't spreken, en zoodra ik hem den
naam Goethe noemde, richtte hy het hoofd op
en kwam er een zachte glans in z'n oogen.
Dr. Gille gaat in de herinnering aan den
Goethe-tijd geheel op. Hoewel hij steeds door
zware hoestbuien gekweld werd, vertelde hij
telkens meer, en raakte wel eens in vuur. H«t
hoesten was soms zoo hevig, dat ik angstig
werd en wilde weggaan. Maar ik mocht niet
weggaan, zonder gehoord te hebben wat h\j
in den Goethe- tijd gezien en beleefd had.
Veel er van heeft ij-zelf, maanden later, op
schrift gesteld.
Dr. Gille vertelde ook, dat Goethe van
middelbare grootte was en meest met de handen
op de rug liep. Zoo had hij hem vaak gezien bij
het dicteeren aan dr. Eckermann.
In den Goethe-tijd heeft dr. Gille persoonlijk
gekend : prof. Zelter uit Berly'n; Lewes, den.
Engelschen Goethe-biograaf; David d'Augers,
beeldhouwer der .groote marmeren
Goethebuste, uit Pary's; Holtei, dichter van Laurier
boom en Bedelstaf, tooneelspeler en deciamator,
enz., en vele tooneelisten die de eerste waren
welke te Weimar in de werken van Goethe
optraden; musici, als : Eberwein, Hummel,
hofkapelmeester in Weimar; Felix Mendelssohn;
Minna Herzlieb ; mevr. Jenny v. Gustedt, geb.
v. l'appenheim, Goethe's lieveling, e tutti quant!.
Geiuige is dr. Gille geweest van den brand
van het Hoftheater te Weimar, 22 Maart 1825,
die onmiddellyk na de vertooning van
Cumberland's Der Jude ontstond en in 2 uur alles
in de asch legde. Dr. Gille hielp, door het
aandragen van emmers water, mede blusschen.
Dr. Gille vertelde, dat hy zich nog levendig
herinnerde, hoe hij met vriendjes les in het
exerceeren gehad hebbende, niet ver van het
bekende tuinhuifje, even buiten Weimar,
Goethe in een rijtuig ziende aankomen, zich
met zijne kameraadjes in gtjid pfaarste
en het geweer voor Guethe presenteerde. De
dichter lachte den jongens vriendelijk, toch
waardig en deftig toe, en zeide tegen den
jongen Gille, dat als hij boeken wilde hebben^
om te lezen, hij bij hem kon komen.
De tydgenooten zagen hoog op tegen Goethe.
Hij deed door het ontzagwekkende menig be
zoeker het woord op de lippen besterven.
Heinrich Heine heeft geschreven, dat toen hy
te Weimar Goethe bezocht, hy in het eerst niets
anders zeggen kon dan dat de kersen op den
weg tusschen Jena en Weimar hem zoo lekker
hadden gesmaakt. Het hooge ondervond ook
dr. Gille als hy bij Goethe aan zyn vader ge
leende boeken, kwam terugbrengen en Guethe
hem vroeg: WM treibt Ihr jetztaufdem Gym
nasia ?
Hoewel Goethe iets ongenaakbaars kon heb
ben, wist hy zeer innemend te wezen. Dit
wordt duidelijk door de woorden onder eea
kleine gravure ter Dusseldorfsche tentoon
stelling aanwezig. Voor de woning van
Goethe staan het is in 1828, vier jaar
vóór z'n dood vele menschen. Zij ziea
er allen heen, hopende den dichter te ont
waren. Niemand durft binnen gaan. Het
onderschrift der kleine gravure noodigt er
toe uit:
fWariim stehn Sie davor. I*t nicht Thiire
da und Thor? Kamen Stegetrost lierein, Wiirden
wohl empfunyen s in 'j
Dr. Gilie toonde me een marmeren papier
drukker, een ever voorstellende, een geschenk
van Goethe zelf aan zijn zoon August, als
herinnering aan zijn verblijf in Italië.
Dr. Gille's vader heeft veel verkeerd in de
familie van Goethe en in die van zijn zoon
August. Menige attentie werd hem door dichter
en zoon bewezen. Toen de zoon, August, in
1830 na een droef leven, steeds in zekere
spanning met den vader, verlaten te Rome
gestorven was, schonk dichter Goethe aan
Dr. Gille's vader een kostbaar, groot kristallen
glas, waarop in kleuren de koppen van Goethe,
Schiller, Herder en Wieland. Aan dit glas
was August gehecht geweest, het stond in z'n
huiskamer. Dr. Gille's vader had het er vaak
gezien. Goethe schreef, 12 Dec. 1800, bij dit
geschenk een briefje, waarin hy klaarblijkelijk
vermijdt het woord zoon te noemen, om de
doorn in 't vleesch niet te gevoelen.
Goetheschreef: »Het hierbij gaande kunstwerk is
l" HoogWelGeboren niet onbekend. Gij hebt
het als sieraad in de kamer gezien, waarin
de waarde vriend niet weder is teruggekeerd.
Geef gij het een plaats en gedenk met de
uwen in liefde een jongen man, die U bizonder
genegen was en wien gij door uwe ofïervaardige
vriendschap door menige moeilijkheid hebt
heengeholpen''.
Het niet noemen van personen of zaken, als
er een droeve herinnering mede gepaard ging.
is een karaktertrek die Goethe met zijn moeder
gemeen had.
De zoon van Goethe's vriend Gille, de nog
levende 8G-jarige dr. Gille hij is geboren
8 October 1813 is de vriend geweest van
de kinderen van Goethe's vroeg gestorven zoon
August, van Walthor en Wolf, van hun
vroegste jeugd tot aan hun dood Ottilie von
Goethe, de weduwe van Goethe's zoon August,
heeft hij in hoogen ouderdom te Jena
weergezien en er meermalen met haar over den
grooten tijd van Weimar gesproken. Zij was
eene intressante, hoogst ontwikkelde vrouw.
Van haar vroeg gestorven dochter Alma herinnert
dr. Gille zich weinig meer, dan dat zy be
minnelijk en bemind was.
Frisch is dr. Gille nog de heugenis aan
dichter Goethe's dood en begrafenis. Dr. Gille was
destijds een jongmensch van negentien jaar. Voor
die herinnering worde hem zelf het woord
gegeven :
»Toen ik, 's middag?, 12 uur, den 22sten Maart
(1M2) van 't Gymnasium (te Weimar) naar huis
ging vertelde bij zag ik menschen ge
jaagd loopen en hoorde ik hen zenuwachtig
zeggen : Goethe is dood '.
Ik schrikte geweldig en liep zoo snel ik kon
naar Goethe's woning, waar ik vernam dat
het gehoorde waar was In huis liepen allen
verbijsterd om, nog geen half uur geleden had
Goethe geleefd. Onopgemerkt kon ik de mij be
kende trap oploopen en kwam ik door de kleine
vestibule in de openstaande studeerkamer.
Hier waren zoover ik my herinneren
kan . by'een: Mevrouw Ottilie von Goethe,
haar zuster Ulrike von Pogwisch, de
kleinzoon's Walther en Wolf, geh. Hofrath Dr. Vogel
(Goethe'slijfarts). Opperbouwdirecteur Coudray,
Kanselier v. Muller, geh. Hofrath Riemer, Ilath
Kiuuter en anderen.
Beschroomd ging ik in den hoek rechts,
achter de aanwezigen staan. Door de open
deur had ik het vrije gezicht in de aangrenzende
kleine slaapkamer. Daar zat de groote
onsterflijke in zijn, naast het bed staanden, grooten
leunstoel, in kamerjapon, een deken tot aan
de bors', er over; de handen gevouwen; het
majestueuse hoofd opwaarts, als naar den hemel
gericht; de gelaatstrekken volkomen onveran
derd, meer een sluimerende dan een doode.