De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 6 augustus pagina 6

6 augustus 1899 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

rv i" DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1154 Transformatie. (Luttige Blötter.) LOUBET : »Nu zullen we toch eens zien wat de Fransche bladen wel van mijn toenaderii g tot Diutschland zeggen ... Hum l ze zijn erg vriendelijk, dat doet mij byzonder veel genoegen. Beroemde personen. (Piek-me- Up.) The Rt. Hon. JOSEPII CIIAMEERLAIN : »Dat 's een ere vreemde orchidé." Onlusten in Beljië, Bliitter.) DE SoriALiPT : »Zeg. koning, ga op zij. Die Peereboom valt strakjes om; als je niet oppast, val je mee." Voorzichtigheid is de moeder van de porseleinkast. (Punch ) j ' < ! ( ' i ?' , l «??"'/' /ff^( '?"'- -i "''?..' .??'..'.'?(??i. :: ':.';:,:"!, * ';'. ;| li*l&;fe:Pi|t.l*ii';;iB'JsBfe* ':''fVJ> i''1'' H;?,; K .^?""?V-'V-1 Mr. Frscjj: »Kom, Mr. Chamberlain, wissel brieven in plaats van schoten met Oom Paul en geeft dan elkaar de hand'." gendeel. Houders van Mexicaansche schuld brieven zij meegedeeld dat de stukken die niet ter conversie werden aangeboden, den l Februari 1900 betaalbaar zyn gesteld en na dien datum geen interest meer zullen geven. De tabakswaarden zyn ditmaal betrekkelijk weinig veranderd. Bij de inschry'vins van 11. Vrydag betaalde de Delimpij. voor 4316 pak ken gemiddelde opbrengst van 10G cent per Va kilo terwijl het middencijfer der taxatie 7G'/2 cent bedroeg. De petroleumgroep ziet aangenaam uit door vrij algemeene verbetering waarop echter de Koninklyke uitzondering maakt door de daling van 184 tot IS^Va- «Amsterdam" verbeterde van 75yötot 87V8ÏElzasser van )4Vs tot 98, Moeara Et,im van 133"/s tot lo5V2, Russ. Pet. & Liq. Fuel van 200 tot 224 en" de eert. van gew. aand. Schibayeft' van 149"/'s tot 155. Volgens besluit der algemeene vergadering der Schibayi ft'mpy wordt nog 8 pet. op de gewone aaudeelen betaald, zoodat op deze in het geheel wordt uitgekeerd 13 pet. In het afgeloopen jaar zijn de gemiddelde pryzen te Bakoe geweest: voor ruwe olie 9% kop. per pud, voor kerosien 15 kop. en voor recider 10% kop. per pud. Thans zijn deze pryzen onderscheidenlijk: 13 a 14 kop., 22 kop. en 12% a 13 kop. per pud. Goede berichten voor petroleummaatschappy'en, droevige voor de huismoeders. En toch vonden de oude fra.-sche economisten overal harmonie van. belangen! Dat waren toch leuke lui. Het verslag der Rotterdamsche spaarbank moet nog tot de volgende week bly ven liggen. Amst., 34 Aug. 1899. D. STIÜTEE. IttlMimilimiHimillllllMltllinMIlmilMIIMMHIHlfiniltlHIMIIIIHItMIIIIB Een letterM Als zoodanig signaleer ik W. de Bruijn, schrijver van den roman In den Maalstroom des Levens, die onlangs by' den uitgever N. J. Boon te Amsterdam is verschenen. Het is wel een eigenaardig toeval, dat dit werk juist in mijne handen moest komen. Bij het lezen van hei dertiende hoofdstuk, pag. 129, waar de heldin van dit werk zich aan over peinzingen overgeeft, stuitte ik op een volzin, die mij bekend voorkwam. By aandachtige herlezing, ontdekte ik dat ik dien zin vroeger zelf had neergeschreven en bij verdere lezing was ik niet weinig verrast in dit en het vol gende hoofdstuk geheele brokstukken terug te vinden, letterlijk overeenstemmend alleen met verandering van de persoonsnamen met gedeelten uit mijne novelle Tme, die in aflevering G van den 3en jaargang van »Elzevier's geïllustreerd Maandschrift" verscheen en later in 1895 als eerste novelle van den bundel Van den ouden Dag door de uitgevers-maatschappij «Elzevier" is uitgegeven. Dat wij hier niet met een toevallige over eenstemming, maar met een brutaal plagiaat hebben te doen, moge blijken uit het volgende. In In den Maalstroom In Van den ouden Dag" des levens" pag. 12'J lg gf h f en 130 schrmt ' W. de Bruijn: Alaurits Smit: en 't was of dan weer en 't was of daii weer een oogenblik iets van die een oogenblik iets van die zilveren stemming over zilveren stemming over baar kwam, haar leven haar kwam, haar leven oniglanzend in een lu'hte omglanzeud in een lichte, sfeer, om dau weer ztnniKjt1 sfeer, - om dan ineens te wijken voor die weer in eens te wijkeu andere stemming, dof en voor die andere stemming, mat. voor dat grauwe dof en mat, voor die spook, waarachter zij het gramve werkelijkheid, leven zag, zooals bet was, waarin zij het leven zag dat leven w-feed. zoo mee- zooals het was, en die haar doogenloos hard. In zoo wreed, zoo nieedoodeu laauten tijd, nadien gen loos hard toesrlireenwd? avond, was de neiging om dat all: s rnorbij KUS.... zieh beelden uit het ver- In den laatsteu tijd was ledene voor den geest te die neiging om zich beelroepen, en toe te reveil den uit het verledene irm'r aan een gevoel vun wee- voor deu geest !e roepen moed, van een zaeht, stil en toe te geven aan dal droef-ziju.hijMaillia voort- gevoel van weemoed, van durend sterker ii'eworden, een zacht, stil, droef-zijn, zij gevoelde, dat zij het bij Tme voortdurend sterniet meer in baar macht k er geworden. 7ij voelde had, die sombere iredaeb- dat zij 't niet in haar ten, die melancholieke maeht had Jie sombere stemmingen te verjage,', gedachten, die melanchodie zieh Telkens aan haar lieke stemmingen te verondron^eu en in haar op- jagen, die zich telkens kropen. - Soms ont- aan haar opdrongen en in waarde ze mei een zekeren haar opkropen. Soms schrik, dat die gedachten ontwaarde ze met een haar konden verbitteren; schrik dat die gedachten dan was zij stroef en kort- haar kouden verbitteren, al' tegen haar vader, tegen dan was zij stroef eu Constant zelf. Dan werd kortaf tegen il? l;indi'ïf,i ze \erdrietij; en noemde en legen Giii'S, en zij ze zieh dwaas en kinder- waren toeli allen zoogoed achtiü'. (l. '\ w-as slecht en lief vo.tr haar. Uan van baar. om lew-antrou- werd ze verdrietig en ze wen... bij w as toch altijd noemde zich dwaas en iroed voor haar: - Kn dan kiiulcraehii_'. 7.ij huil In-t ging liei weer een poosje /iinu<-rH ~<>o tiü'd tri de beter, lot zij plotseling ii'e/'eld. ii-aarttver l/a<l zich zelve bitrapte, dat ze :;; zich Ir !,i>klai/,-n ? O, w-eer was afgedwaald. 't was Biecht van haar om alti;d zoo. . . Kn dan ging het weer een poosje i/nei/, tot zij plotseling zieli zelf betrapte dat zij weer w-as al'geil naald. Met uitzondering van de door mij gecursi veerde woorden heeft W. de Bruijn. na veran dering van de namen Tine en Guus in Martha en Constant, dat gedeelte dus letterlijk van mij overgenomen. Op pag 18 »Van den ouden dag" schreef ik: >hij had iets vrijmoedig?, iets ongedwongens in zijn manier van doen en denken, zonder daarom hinderlijk of aanstootelijk te worden; wars van conventie, zag hij de dingen heel anders en plaatste ze in een heel ander licht dan de gewone sleur-menschen, die maar voort jagen, bot en ongevoelig, zonder na te denken hoe of wat. Wanneer Tine hem dan zoo hoorde spreken : wanneer zij in dat geestig, ironisch gelaat zag, met de heldere, levendige oogen op haar gevestigd, als hij bezig was iets te betoogen of te beweren, of wanneer hij sprak over zijne ontmoetingen en bevindingen, dan trof 't haar altijd hoe groot een contrast daar bestond tusschen hem, den tijner bewerktuigde en hooger begaafde, en zijn broer, den grooten, zwaren Guus, zoo log en zoo goedig en zoo ' dood-gewoon." i W. de Bruijn schrijft op pag. 132 : »hij had iets vrijmoedigs, iets ongedwongens in zijn manier van doen en denken, wars van con ventie. Hij zag de dingen heel anders en plaatste zich in een gansch ander licht dan de gewone sleur-menschen, die maar voortjagen, bot sn ongevoelig, zonder na te denken over hoe en wat. Wanneer men hem, den jongen cavalerie-luitenant, hoorde spreken, of wanneer men hem zag in dat geestig, ironisch gelaat, met de heldere, levendige oogen, ais hij bezig was iets op de sociëteit te betogen, dan trof 't altijd, hoe groot een contrast er bestond tusschen hem,den fijner bewerktuigde en hooger begaafde, en de andere dood-gewonen." Zoo zou ik kunnen voortgaan. Behalve de hier aangehaalde tel ik in de genoemde hoofd stukken nog 55 regels, die woordelyk uit mijne novelle zijn overgeschreven. Ik noodig andere oorspronkelijke auteurs uit, het werk van W. de Bruijn eens in te zien; misschien dat er onder hen zijn, die tot dezelfde verrassende ontdekking komen als ik, want ik acht het nu niet onwaarscbijnlyk dat dit heele boek is samengeiapt uit brokstukken van reeds bestaande werken. Waar blijft de bescherming van onzen let terkundigen eigendom 'l De heeren uitgevers mogen waarlyk wel op hun tellen passen. De heer Boon is er ditmaal leelijk ingeloopen. Ik noemde W. de Bruijn een lirutalen letterdief. Want hij heeft den treurigen moed om in zyn werk nog een zedekundige beschou wing in te lasschen ! Is die misschien ook gestolen ? Op pag. 24 toch van zyn infaam boek staat te lezen: De grootte eener over treding moet niet worden afgeleid naar het ge volg, maar ^oel naar de oorzaak, de verhouding, den toestand, waaruit ze geboren iverd. Welnu, dat de toestand, waaruit deze letter kundige overtreding is geboren, wyst op een armoede van geest en gedachten en op een exploitatievermogen van gestolen goed, zoo zeldzaam groot, als zeker maar weinig is over gekomen bij iemand die iets voor de pers samenstelde, staat boven twijfel. Want deze lapwerker heeft zich niet ontzien, om de reeds vermelde, op pag. 129 gestolen phrase: »ew 't tras of daar weer een oonenblik iets van die zilveren stemming over haar kwam, haar lei-en oniglanzend in een lichte t/eer'' nog eens op pag. 158 te herhalen en daar toe te passen op een manspersoon, zoodat wy t. d. p. Jezen : »en 't ivas of een oogenblik iets van die zilveren stemming over Item kwam, zijn leven oniglanzend in een lichte, zonnige tfeei'. Is den heer Boon, uitgever van dit meester stuk, bij het doorlezen der kopie zelfs dat ontgaan 'l F. M. JAEGER. (Maurits Suiit.) IIIIIIIIIIMIIIIMMtllllltlMlllmlIIIIHIHIHII-llllimltlllllmlIIIIII Herinneringen aan Goetk Goetlie-tentoonstelling te Dnsseliorf, i. II'. G. 12. \\'(oljgang) G(oethe) 12. Het is het witte merk op een der twaalf paar zak- of neusdoeken, reliquien uit de linnenkast van den wereldvermaarden Duitschen dichter, wiens 150ste geboortedag het geheele Duitsche volk gereed staat te vieren. Deze zakdoek ligt in een uitstalkast op de Goethe-tentoonstelling te Dusseldorf. Merk waardig die deugdelijke linnen zakdoek, groot als een servet, echt Duitsch, blauw van kleur en een rand met witte tierlantijntjes ! Goethe zou een zakdoekje uit dezen tijd onnut zijn geweest. In zy'n dagen had het neus-snuitfen zekeren zwier. Dien zakdoek ziende, stelt men zich een man als Goethe voor: deftig van voorkomen, een zeer lange jas aan met panden, uit welker diepe achterzak hij met deftige, langzame bewegingen den grooten neusdoek te voorschyn haalt, z'n tijd neemt om dien te ontvouwen, aan den neus te brengen, de operatie te doen, om daarna met rustigen zwier den doek weder in den achterzak te doen verdwijnen, en dan met nieuwen moed een gesprek te vervolgen. De groote zakdoek behoorde bij den langen jas, en het deftige der hanteering bij het deftige en indrukwekkende van Goethe. Een Goethe in een huidig colbertje of in fantasiecostuum zou ondenkbaar zijn. Om het overwicht, het zelfbewuste, het def tige en waardige van Goethe, om het zeggen van Napoleon toen hy' Goethe zag: »Voilfi un homme!" om zy'n rechte houding, het hoofd omhoog, het voorhoofd groot, om het irnponeerende van hem stelt men zich Goethe doorgaans te groot voor. In wer kelijkheid was hij niet groot. Hij hield het midden tusschen klein «n groot. Bene teekening, waarop hij in zy'ne hoogst eenvoudige studeerkamer te Weimar Dr. Eckermann dic teert, stelt hem eveneens voor als van mid delbare grootte. Hij staat daar met de handen op de rug, eene gewone houding van hem. Tot aan zijn dood hij was in de tachtig toen hij stierf heeft Goethe het Olympische in z'n uiterlijk behouden. Dezer dagen heeft een nakomeling van een Duitsch bouwkundige, die weinige maanden vóór Goethe's dood, bij hem ten eten was, uit de nagelaten papieren van zijn voorvader medegedeeld, dat Goethe tot aan zijn dood tier, recht op ging, en ge vuld van gelaat was. Slechts het perkament achtige onderscheidde het van een jeugdig. Voorts, dat Goethe's haar, ondanks z'n hoogen ouderdom niet getieel grijs was. De juistheid blijkt bij het zien ter tentoonstelling van een vlok haar, afgeknipt in de laatste jaren zijns levens. De nazaat van den bouwmeester haalt uit nagelaten papieren ook aan de goede eet lust van Goethe. Goethe at den middag, dat de bouwmeester, bij hem het middagmaal gebruikte, ondanks zyn meer dan 80 jarigen leeftijd met veel smaak eene goede hoeveel heid caviaar, een groot deel van een gebraden gans enz.; terwijl hij er een geheelen tlesch rooden wijn bij leeg dronk. # * * Kr leeft te Jena een hoogbejaard man de Geheim-, Hof- en Justizrath dr. Gille, zeer gezien aan het hof te Weimar, lange jaren het hoofd en de ziel der Akademische concer ten aldaar; de bizondere vriend van Liszt; een man, die als jongen en jonkman te Weimar wonende, Goethe gekend heeft, wiens vader vaak met Goethe verkeerde en innig bevriend is geweest met Goethe's zoon, August. Ruim een maand na den dood der groot hertogin van Saxen-Weimar, wijlen de taute onzer koningin, liep ik met ten student aan de Universiteit te Jena op het vermaarde slagveld buiten de stad. Wij spraken over Napoleon. Van Napoleon kwam het gesprek op Goethe. »Er leett zeide hij?hier, in Jena, nog iemand die den dichter meermalen gesproken heeft, en veel van hem weet te vertellen. Maar hij is zeer oud, 84 jaar, en op 't oogenblik sukkelend. Als ge hem zoudt willen bezoeken, zijt ge niet zeker, dat ge ontvangen kunt worden. Ik maakte mij evenwel op om den ouden heer te bezoeken en met hem over Goethe te spreken. Ik had hot voorrecht ontvangen te worden. Dr. Gille, een gebogen man. met mooi grijs haar, ontving mij vriendelijk, en zwaar hoes tende. Eene dame nam de honneurs waar. Toen de hoestbui wat bedaard was, raakten we aan 't spreken, en zoodra ik hem den naam Goethe noemde, richtte hy het hoofd op en kwam er een zachte glans in z'n oogen. Dr. Gille gaat in de herinnering aan den Goethe-tijd geheel op. Hoewel hij steeds door zware hoestbuien gekweld werd, vertelde hij telkens meer, en raakte wel eens in vuur. H«t hoesten was soms zoo hevig, dat ik angstig werd en wilde weggaan. Maar ik mocht niet weggaan, zonder gehoord te hebben wat h\j in den Goethe- tijd gezien en beleefd had. Veel er van heeft ij-zelf, maanden later, op schrift gesteld. Dr. Gille vertelde ook, dat Goethe van middelbare grootte was en meest met de handen op de rug liep. Zoo had hij hem vaak gezien bij het dicteeren aan dr. Eckermann. In den Goethe-tijd heeft dr. Gille persoonlijk gekend : prof. Zelter uit Berly'n; Lewes, den. Engelschen Goethe-biograaf; David d'Augers, beeldhouwer der .groote marmeren Goethebuste, uit Pary's; Holtei, dichter van Laurier boom en Bedelstaf, tooneelspeler en deciamator, enz., en vele tooneelisten die de eerste waren welke te Weimar in de werken van Goethe optraden; musici, als : Eberwein, Hummel, hofkapelmeester in Weimar; Felix Mendelssohn; Minna Herzlieb ; mevr. Jenny v. Gustedt, geb. v. l'appenheim, Goethe's lieveling, e tutti quant!. Geiuige is dr. Gille geweest van den brand van het Hoftheater te Weimar, 22 Maart 1825, die onmiddellyk na de vertooning van Cumberland's Der Jude ontstond en in 2 uur alles in de asch legde. Dr. Gille hielp, door het aandragen van emmers water, mede blusschen. Dr. Gille vertelde, dat hy zich nog levendig herinnerde, hoe hij met vriendjes les in het exerceeren gehad hebbende, niet ver van het bekende tuinhuifje, even buiten Weimar, Goethe in een rijtuig ziende aankomen, zich met zijne kameraadjes in gtjid pfaarste en het geweer voor Guethe presenteerde. De dichter lachte den jongens vriendelijk, toch waardig en deftig toe, en zeide tegen den jongen Gille, dat als hij boeken wilde hebben^ om te lezen, hij bij hem kon komen. De tydgenooten zagen hoog op tegen Goethe. Hij deed door het ontzagwekkende menig be zoeker het woord op de lippen besterven. Heinrich Heine heeft geschreven, dat toen hy te Weimar Goethe bezocht, hy in het eerst niets anders zeggen kon dan dat de kersen op den weg tusschen Jena en Weimar hem zoo lekker hadden gesmaakt. Het hooge ondervond ook dr. Gille als hy bij Goethe aan zyn vader ge leende boeken, kwam terugbrengen en Guethe hem vroeg: WM treibt Ihr jetztaufdem Gym nasia ? Hoewel Goethe iets ongenaakbaars kon heb ben, wist hy zeer innemend te wezen. Dit wordt duidelijk door de woorden onder eea kleine gravure ter Dusseldorfsche tentoon stelling aanwezig. Voor de woning van Goethe staan het is in 1828, vier jaar vóór z'n dood vele menschen. Zij ziea er allen heen, hopende den dichter te ont waren. Niemand durft binnen gaan. Het onderschrift der kleine gravure noodigt er toe uit: fWariim stehn Sie davor. I*t nicht Thiire da und Thor? Kamen Stegetrost lierein, Wiirden wohl empfunyen s in 'j Dr. Gilie toonde me een marmeren papier drukker, een ever voorstellende, een geschenk van Goethe zelf aan zijn zoon August, als herinnering aan zijn verblijf in Italië. Dr. Gille's vader heeft veel verkeerd in de familie van Goethe en in die van zijn zoon August. Menige attentie werd hem door dichter en zoon bewezen. Toen de zoon, August, in 1830 na een droef leven, steeds in zekere spanning met den vader, verlaten te Rome gestorven was, schonk dichter Goethe aan Dr. Gille's vader een kostbaar, groot kristallen glas, waarop in kleuren de koppen van Goethe, Schiller, Herder en Wieland. Aan dit glas was August gehecht geweest, het stond in z'n huiskamer. Dr. Gille's vader had het er vaak gezien. Goethe schreef, 12 Dec. 1800, bij dit geschenk een briefje, waarin hy klaarblijkelijk vermijdt het woord zoon te noemen, om de doorn in 't vleesch niet te gevoelen. Goetheschreef: »Het hierbij gaande kunstwerk is l" HoogWelGeboren niet onbekend. Gij hebt het als sieraad in de kamer gezien, waarin de waarde vriend niet weder is teruggekeerd. Geef gij het een plaats en gedenk met de uwen in liefde een jongen man, die U bizonder genegen was en wien gij door uwe ofïervaardige vriendschap door menige moeilijkheid hebt heengeholpen''. Het niet noemen van personen of zaken, als er een droeve herinnering mede gepaard ging. is een karaktertrek die Goethe met zijn moeder gemeen had. De zoon van Goethe's vriend Gille, de nog levende 8G-jarige dr. Gille hij is geboren 8 October 1813 is de vriend geweest van de kinderen van Goethe's vroeg gestorven zoon August, van Walthor en Wolf, van hun vroegste jeugd tot aan hun dood Ottilie von Goethe, de weduwe van Goethe's zoon August, heeft hij in hoogen ouderdom te Jena weergezien en er meermalen met haar over den grooten tijd van Weimar gesproken. Zij was eene intressante, hoogst ontwikkelde vrouw. Van haar vroeg gestorven dochter Alma herinnert dr. Gille zich weinig meer, dan dat zy be minnelijk en bemind was. Frisch is dr. Gille nog de heugenis aan dichter Goethe's dood en begrafenis. Dr. Gille was destijds een jongmensch van negentien jaar. Voor die herinnering worde hem zelf het woord gegeven : »Toen ik, 's middag?, 12 uur, den 22sten Maart (1M2) van 't Gymnasium (te Weimar) naar huis ging vertelde bij zag ik menschen ge jaagd loopen en hoorde ik hen zenuwachtig zeggen : Goethe is dood '. Ik schrikte geweldig en liep zoo snel ik kon naar Goethe's woning, waar ik vernam dat het gehoorde waar was In huis liepen allen verbijsterd om, nog geen half uur geleden had Goethe geleefd. Onopgemerkt kon ik de mij be kende trap oploopen en kwam ik door de kleine vestibule in de openstaande studeerkamer. Hier waren zoover ik my herinneren kan . by'een: Mevrouw Ottilie von Goethe, haar zuster Ulrike von Pogwisch, de kleinzoon's Walther en Wolf, geh. Hofrath Dr. Vogel (Goethe'slijfarts). Opperbouwdirecteur Coudray, Kanselier v. Muller, geh. Hofrath Riemer, Ilath Kiuuter en anderen. Beschroomd ging ik in den hoek rechts, achter de aanwezigen staan. Door de open deur had ik het vrije gezicht in de aangrenzende kleine slaapkamer. Daar zat de groote onsterflijke in zijn, naast het bed staanden, grooten leunstoel, in kamerjapon, een deken tot aan de bors', er over; de handen gevouwen; het majestueuse hoofd opwaarts, als naar den hemel gericht; de gelaatstrekken volkomen onveran derd, meer een sluimerende dan een doode.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl