Historisch Archief 1877-1940
F. 1155
DE AMSTERDAMMER
A°. 1899,
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28, Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afeonderljjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Dit blad i« verkrijgbaar Kloek 10 Boulevard de» Capucines tegenover h«t Grand Café, te Parqi,
en te Londen, Librairia Cosmopolite, 56 Charlotteatreet, Fitzroy Square.
Zondag 13 Augustus,
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel a 0.40
Annonces uit Duitsehland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF J10SSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma.
I N H O V D.
VAN VEKBE EN VAN NABIJ: Het Nederl.
Tolk aan het Engelsche volk. Een woord aan
den heer P. J. Evers en aan zyne adviseurs in
maritieme aangelegenheden, door Z. SOCIALE
AANQELEGENHbl/LIt: Zegevierende werkstakers,
door dr. J. C. E. Het feest van de
Amsterdamache Brandweer, door E. W. de Jong.
KUNST EN LETTEEEN: Jaeob Maris t, door
Ph. Zilcken. Kunst- en Dameshandwerken, door
B. W. P. Jr. Leo Tolstoy. De Cbristelpe leer,
door P. H. Hngenholtz Jr. Sprookjes, door
W. G. van Nouhnys Boek en tijdschrift, door
O. Tan Halzen Goethe-gedenkdagen (II), door
J. H. B. Staat de Gidsredaotie dat toe?
FEUILLETON: Het verloren Schip. Naar het
Engelsch, door G. W. BECLAMi-S. VOOB
DAMES: Hoe ik heb leeren fietsen en wat het
resnitaat ervan was, (I). Confectie-naaisters.
Allerlei, door E-e. SCHAAKSPEL.
FINANOIEELE EN OECONOMI8CHE KBONIEK, door
D. Stigter. Fatsoenlijke menschen. INGE
ZONDEN. PEN- EN POTLOODKBASSEN.
ADVEBTENTIEN.
«lumiiiiiiiimiiiiiuiiimiiitiimiiimmiimiiiiiimiiiiiiiiiiiitti
Het Nederl. volk aan het
Engelsehe volk.
Wij ontvingen de volgende circulaire:
AMSTEBDAM, Augustus 1899.
Aan de Redactie van de Noord- tn
ZmdNederlandsche bladen.
WelEd. Geb. Heeren.
Wij hebben biermede de eer U toe te zenden
een exemplaar van een manifest aan het Engel-*
sche Volk, in zake de noodlottige spanning in
Zuid-Afrika en bet oorlogsgevaar dat de
ZuidAfrikaansche Republiek en de stamverwante
Hollandsche Afrikaners door de houding van
een deel Tan het vijandig gezinde Engelsch
Ministerie bedreigt.
U zult, indien deze zaak Uwe medewerking
verdient, waaraan wij niet twijfelen, deze
beTOrderlijk kunnen zijn op de volgende wijzen:
1. Door het manifest eu de ondetteekening
door mannen en vrouwen warm te bepleiten en
aaa te bevelen.
2. Door het manifest in Uw kantoor ter
teekening te willen leggen en tot de onder
teekening aan te moedigen.
3. Door gedurende een week het manifest
in Uw geëerd blad af te drukken en er onder
zooveel ruimte te laten dat een viertal
haudteekeningen kunnen geplaatst worden en dan
de lezers uit te noodigen het manifest met de
handteekeuingeu uit te knippen en U toe te
zenden.
Wij verzoeken U dan deze uitknipsels zoo
spoedig mogelijk doch uiterlijk 15 Augustus
evenals de onderteekeningen op de U gezondene
exemplaren, aan ons te zenden.
Van Uwe medewerking in deze goede
volkszaak overtuigd, verblijven wij
Hoogachtend,
De Nederl. Zuid-Afrik. Vereeniging,
G. A. A. Middeiberg, Voorzitter, te Baarn;
Mr. J. B. Loman, Penningmeester, te
Amsterdam; Paul den Tex, Secretaris, te
Amsterdam; Mr. H. P. G. Quack, te Am
sterdam; E. S. Labouchere, te Amsterdam;
Mr. E. J. Everwijn Lange Jr., te Amster
dam; Ds. M, A. Perk, te Amsterdam; Mr.
J. E. Henny, te 's-Gravenhage; Mr. J. P.
Moltzer, te 's-Gravenhage; Mr. A. van
Naamen van Eenmes, te's-Gravenhage; Dr.
W. H. van de Sande Bakhuijzen, te Utrecht;
Prof. Mr. J. de Louter, te Utrecht; A. S.
van Reesema, te Rotterdam; Mr. G. van
Tienhoven, te Haarlem; Jhr. Dr. L. de
Geer, te Velp.
Aan het Volk van Groot-Sritannië!
Wij Nederlanders, verwant aan U door
een gemeenschappelijken oorsprong, door
overeenkomst in geschiedenis en traditiën,
door gelijksoortige zeden en staatsinstel
lingen, ontleenen aan deze verwantschap,
waarop wij trotsch zijn, de vrijmoedigheid
om uitdrukking te geven aan den
onwêerstaanbaren aandrang van ons hart
en de diepe overtuiging van ons verstand,
dat er bij velen uwer een sterke neiging
bestaat een schromelijk onrecht te be
gaan jegens het volk der
Zuid-Afrikaansche Republiek, eene loot van onzen ge
meenschappelijken Germaanschen stam,
een volk zwak in aantal, maar sterk door
de deugden, welke door alle Angelsaksers
op den hoogsten prijs worden gesteld:
moed, onafhankelijkheidszin, zelfbewust
heid en godsdienstzin.
Wij doen een beroep op uw dieper be
sef van rechtvaardigheid en edelmoedig
heid, wanneer wij U toeroepen:
Laat af van de pogingen, door som
migen uwer geldmannen en Staatslieden
beproefd, om dit volk te belemmeren in
de geleidelijke ontwikkeling van eigen
aard en aanleg en te onderwerpen aan
uwen wil.
Laat af van het zoeken en aangrijpen
van aanleidingen en voorwendsels om U
te mengen in zijne aangelegenheden, omdat
het deze op andere wijze regelt, dan U
redelijk en wenschelijk schijnt.
Laat overigens dit volk zich natuurlijk
ontwikkelen, zelf den geest des tijds onder
gaan, die onvermijdelijk voortdrijft op den
weg van vooruitgang in stoffelijk en
geesteopzicht en elke gewelddadige stoornis
veroordeelt, omdat zij de geleidelijke ont
wikkeling veeleer vertraagt dan bevordert.
Wij vragen u dit dringend, niet alleen
omdat eene andere politiek leiden moet
tot geweld, bloedstorting, broedermoord;
maar ook omdat daardoor het recht ge
schonden, de naam van Britsche recht
vaardigheid geschandvlekt, van Britsche
scherpzinnigheid ondermijnd en die van
Britsche grootmoedigheid tot een spotternij
gemaakt wordt.
* *
Ziedaar nu wat het Nederlandsehe volk
aan het Engelsche heeft te zeggen I
Onze stamverwantschap met het En
gelsche volk o. m. verleent ons
vri/n:oedigheid »om uitdrukking te geven aan den
onweerstaanbaren aandrang van ons hart."
Alsof we zonder een stamverwantschap,
die onze koude kleeren niet raakt en nooit
geraakt heeft, en het overige waarin wij
overeenkomen, die vrijmoedigheid zouden
missen bij een onweerstaanbaren aandrang
van ons hart.
»De diepe overtuiging van ons verstand".
Hoe snedig! De goede Britten mochten
eens denken, dat het de diepe overtuiging
van onze lever of onze nieren was!
De onweerstaanbare aandrang en de
diepe overtuiging »dat er bij velen uwer
een sterke neiging bestaat een schromelijk
onrecht te begaan jegens een loot van
onzen gemeenschappelijken Germaanschen
stam: bedoeld is jegens de zonen van onze
voorvaderen, de Hollanders, aan wien gij
de Kaap hebt ontstolen.
»Een volk sterk door deugden, welke
door alle Angelsaksers op den hoogsten prijs
worden gesteld: moed, onafhankelijkszin,
zelfbewustheid en godsdienstzin." Hoe juist
gezegd, hoe netjes klopt de geschiedenis
van Engeland hierop! Een volk, dat onder
al de overigen, wij zullen de anderen
geenszins als modellen van deugd voor
stellen als de meest cynische
struikroover bekend staat.
»Wij doen een beroep op uw dieper
besef van rechtvaardigheid en edelmoedig
heid" .. . Vooral van uwe edelmoedigheid,
want uw edelmoedigheid, o Engelsche natie,
als men de diepte van uw nationaal gemoed
maar weet te peilen, is beschamend groot!
Vraag het aan uw eigen Ieren maar, die
gij alleen in het belang der beschaving,
gelijk Rusland zijn Finnen, verdrukt; en
dan, laten Rhodes en Jameson eens voor
u getuigen.
Och heere, ja! Wij vragen u dit dringend,
niet alleen omdat uw politiek »zou leiden
tot geweld, bloedstorting, broedermoord,
maar ook omdat daardoor het recht
geschonden, de naam van Britsche recht
vaardigheid geschandvlekt, van Britsche
scherpzinnigheid ondermijnd (let wel: de
naam van Britsche scherpzinnigheid onder
mijnd) en die van Britsche grootmoedigheid
tot een spotternij gemaakt wordt" en
wezenlijk, o Britten, u moet niet vergeten
hoe wij Hollanders meer nog dan de
overige natiën der wereld in uw recht
vaardigheid, scherpzinnigheid en groot
moedigheid gelooven, en hoe het ons
spijten zou als op uw naam eens een
smetje kwam te kleven!
Welk Hollander heeft het op zijn
rekening het Nederlandsehe volk uit te
noodigen tot het onderteekenen van zulke
onware, onwaardige, zulk een laffe taal!
Welk hart in den boezem heeft de man,
die van een onweerstaanbaren aandrang des
harten durft gewagen, en een opstelletje
ontwerpt, waarin geen syllabe voorkomt
die van moed, fierheid, verontwaardiging
of geestdrift spreekt; waaraan elke klank
van overtuiging ontbreekt ? Wie is de man,
die het Nederlandsehe volk, als had het
zijn eigen geschiedenis geheel vergeten,
woorden op de lippen durft leggen, die
het zelfs in de oogen van de heldhaftige
Transvalers verlagen moeten tot een
vleienden,kruiperigen hoveling tegenover
het perfide Albion, en dat in een zaak die
allen heilig moet zijn? Zal dit adres,
schooljongens werk naar den vorm, en
anti-nationaal van inhoud, dan werkelijk
de grenzen overgaan, naar de Britten, om
hen in ons harteloos protest een nieuw
bewijs onzer ontzenuwing als natie te
geven, en naar het overige Europa, als
een proeve van Nederlandsehe schrijftrant
en karakterontaarding ?
Wie bewaart ons voor die schande ?
* *
*
Trouwens wat hebben wij Hollanders,
door Engeland zoo vaak belaagd, wat
hebben wij Hollanders voor Hollanders
op te komen bij dat zelfde Brittendom?
Ons vragen zou, indien het iets uit
werkte, hen eer versterken dan verzwakken
in hun egoiatischen haat. Geheel iets anders
zou het zijn in kloeke taal, met argumen
ten ontleend aan de geschiedenis en aan
het heden, bij Duitschland en Frankrijk
voor onze taal- en stamgenooten op te
komen. Twee grootmachten van Europr>
die ook belangen hebben in Zuid-Afrika,
door Engeland bedreigd.
Maar in plaats van, zooals ons recht
en onze plicht was, de pleitbezorger der
boeren in Europa te zijn, hebben wij steeds
hen aan hun lot overgelaten, alleen ons
tevreden gesteld met te pralen met hun
onversaagde dapperheid, en bij enkele ge
legenheden veroorloofden wij ons dan sym
pathiebetuigingen af te leggen van de
allergoedkoopste soort. Zooals ook nu weer.
Toen de Transvaal geld noodig had om
tegenover Engelsche kapitaalmachten zich
te ontwikkelen, onthield Nederland het
zijn hulp. Een stoomvaartverbinding met
Z.-Afrika, Holland heeft er nog nooit
ernstig aan gedacht. Voor de kolonisatie
in Z.-Afr. het groote middel om de
Transvaal nieuwe stamgenooten toe te
voeren bleef de belangstelling zoo goed
als afwezig; en wie zou het kunnen ge
looven : zelfs nu nog heeft de Nederlandsehe
Staat niet eens zijn hooger onderwijs zoo
gewijzigd, dat de Z.-Afr. Hollanders niet
naar Engeland moeten gaan om te
studeeren. Las men niet dezer dagen dat
Krügers kleinzoon toegang had verkregen
tot een Engelsche Universiteit?
Nederland noodigt de mogendheden ter
Vredesconverentie en laat, eenvoudig om
Engeland te believen, de Transvaal thuis;
en als dan aan het eind van dit voor ons
als natie zoo vernederend bedrijf, de Beaufort
nog iets te vertellen heeft, doet hij
mededeeling van een briefwisseling
tusschen H. M. en den Paus een daad waar
toe hij uit pure benauwdheid is ge
komen. De Hollander die zijn Hollan
ders heeft verloochend bij het uitnoodigen,
zwijgt over zijn broeders en spreekt
wel... over den Paus!
Zoo is Holland tegenwoordig!
* #
*
Men zal zich verwonderen over het
bovenstaand »Manifest", bij voorbaat
onderteekend door vijftien heeren, vijftien van
de allerhartelijkste vrienden van de
Transvaal, zich noemende, De Ned Z.-A.
Vereeniging!
Intusschen, meent men dat het nuttig
kan zijn zich ook tot Engeland te wenden,
en niet uitsluitend tot de Europeesche
Mogendheden en de Z.-Afr. Republiek zelf,
dan moge er een ander gevonden worden,
die de taal weet te spreken, welke de
gevoelens der Nederl. natie vertolkt.
Wij zijn geenszins de onderstelling toe
gedaan van Dr. Lamping, dat de Engelsche
natie niet voldoende zou zijn ingelicht, en
de goudmannen een spelletje met haar
drijven. De toongevende Engelsche wereld,
begrijpt maar al te goed en dit is haar niet
euvel te duiden dat het in Zuid-Afrika
gaat om de kolonie, om de heerschappij
van het Engelsche of het Hollandsche
ras en de beste, de meest volledige
inlichtingen zullen haar sympathieën niet
vermogen te wijzigen. Doch afgezien van
dit verschil van meening zouden wij het
toch als een redding uit de verlegenheid,
waarin de Ned. Z.-A. Vereeniging ons ge
bracht heeft, beschouwen, indien mannen
van het woord, als Dr. Lamping en Dr.
De Visser, het gemotiveerd protest ont
wierpen, dat men, uit naam van het
Nederlandsehe volk, tot Groot Brittanni
richten wil. Zou het zoo moeilijk zijn mi
nog, een commissie bijeen te brengen,
b. v. Lamping, Dr. Visser, Schaepman en
Kuyper, om een adres te stellen, dat door
de Nederlandsehe natie, zonder onder
scheid van politieke gezindheid, kan
onderteekend worden, als een waardig protest
tegen Engelands drijven ?
Waarom zouden wij, nu wij als natie,
alle recht hebben onze stem aan Europa
te doen hooren, die gelegenheid op zulk
een wijs gebruiken, dat wij ons schamen
moeten over ons gebrabbel, als hadden wij,
bij het dalen van onze macht, ook het
spreken en schrijven verleerd ?
Een woord aan den heer F. J. H.
Evers en aan zijne adviseurs
in maritieme aangelegenheden.
In het Marineblad van l Augustus j. 1.
komt van de hand van _den heer Evers een
»wederwoord'' voor, waarin de geachte schrij
ver in het kort de verschillende recensies
beantwoord, verschenen op zijne brochure:
»de Nederlandsehe Marine". De critiek op
de zoo even genoemde brochure verschenen
en voorkomende in dit weekblad van 30
April '99 blijft onbeantwoord, en toch had
de daar gestelde vraag of wij een
scheepsmacht noodig hebben en zoo ja tot welk
doel, in de allereerste plaats onder de oogen
moeten worden gezien; het zal toch wel altijd
eene onmogelijkheid blijven om een marine
te bouwen welke een niet omschreven taak
op een niet aaneegeven wijze moet ver
vullen. De heer Evers vervalt in dezelfde
fout als immer door de woordvoerders onzer
marine is begaan, d. i. door het schip alleen
»an und für sich" te beschouwen; voorts
treedt hij pp als pleitbezorger van enkele
onzer maritieme schrijvers en
vanhetJlfanneblad. Voor het laatste neemt hij de hand
schoen op, waar zijne redactie nog altijd
hare houding moet rechtvaardigen omtrent
de zeer onjuiste vertaling van net rapport
der commissie, door den admiraal Sampson
benoemd, om den toestand en de ondervon
den schade op te nemen aan boord der
Spaansche schepen, overwonnen in den zee
slag bij Santiago de Cuba, waarvan het
oorspronkelijke voorkwam in de Scientific
American van 10 September 1898, op welke
onjuiste vertaling de redactie van het Marine
blad meermalen gewezen is, zonder dat ooit
eenige rectificatie harerzijds volgde.
In Het Vaderland van 9 Mei 1899 haalt
de heer Engelberts de welbekende strij
der voor kleine en ongepantserde schepen
tot staving zijner meening proeven aan te
Toulon met het Fransche schip de Dragonne
genomen. Ook de heer Evers ziet het ge
wicht dier proeven in, want tot nadere in
formaties richtte bii zich tot de redactie
van de Armee et Marine. Dat deze alles
wat de Dragonne betreft met een waas van
geheimzinnigheid blijft omhullen had voor
den heer Evers geen reden mogen zijn, om
ook niet eens elders te beproeven daar
omtrent meerder licht te verkrijgen. Geheele
boekdeelen zijn met alles wat daarop be
trekking heeft gevuld. De maritieme raad
gevers welke den heer Evers ter zijde staan,
zullen hem ook hierin wel behulpzaam wil
len wezen. Mochten ook alle hunne pogin
gen, tot het verkrijgen van meerder licht,
tot geen resultaat leiden, dan stel ik mij
door bemiddeling der redactie van dit week
blad yolgaarne ter beschikking van den in
maritiemen zin conservatieven
pennenvoerder onzer
marine
De principiëele quaestie, waaromtrent de
pennestrijd, gedurende enkele jaren over
onze marine gevoerd, handelt n. 1. of we
al of niet moeten hebben opeenhooping van
gevechtskracht, d. i. allerlei soorten strijd
middelen meer of minder aanbevelingswaar
dig op n schip of splitsing daarvan over
meerdere schepen ontwijkt ook hier weder
de heer Evers, evenals de heer Mac Leod
immer heeft gedaan, die op deze eenvoudige
vraag het antwoord schuldig is gebleven en
haar steeds, als een gevaarlijke klip, waarop
onze pantserschepen zouden moeten stran
den, heeft omzeild.
De heer Evers blijft bij zijn zonderling
argument dat de aanbouw van
pantserschepen door alle zeemachten een materieel
bewijs is tegen de juistheid van de stelling
dat wij moeten hebben kleine ongepantserde
schepen slechts bewapend met middelbaar
snelvuur geschut. Het lijkt ons niet on
dienstig de aandacht van den heer Evers
te vestigen op een officieuse artikel voor
komende in de Times van 13 Juli en
waarvan men de vertaling vind in liet
Nederlandsehe Dagblad van 31 Juli j.]., welk
artikel beschouwingen bevat omtrent de
dezer dagen gehouden vlootmanoeuvres;
daarin wordt niet meer of minder beweerd
dat in Engeland, evenmin als elders, be
ginselen bestaan hoe slagschepen,
torpedpbooten, kruisers, lopedodestroyers enz. in
den zeeoorlog moeten worden aangewend;
het wordt lang niet meer onwaarschijnlijk
geacht dat een flottilletorpedobootdestroyers
een eskader van groote gepantserde
slagschepen het bereiken van hun strategisch
object onmogelijk kan maken, ja de ge
vechtskracht van dit eskader kan vernie
tigen. Eene bevestiging van deze overtui
ging vindt men bij den admiraal Colomb
waar deze in 1897 in de United Service
Institution verklaarde dat geen gepantserde
slagechepen tegen torpedobootdestroyers
bestand zouden blijken te zijn.
De heer Evers, gaat met den heer Mac
Leod mede, waar deze uit de geschiedenis
van den gevechten voor Cavite en Sint
Jago de gevolgtrekking maakt, dat in een
toekomstigen oorlog slechts van
pantserschepen of pantserdekschepen heil is te ver
wachten, terwijl hu elders krachtig opkomt
voor het zware geschut. Op wat voor grond
slag de gevolgtrekking steunt en op wat
voor wijze deze is afgeleid, blijft men in
gebreke aan te toonen.
Het feit dat 4 Spaansche pantserkruisers
zijn vernietigd en een niet gepantserd jacht
»de Gloucester'1 dank zij zijn kleinheid
ongedeerd _ is gebleven, niettegenstaande
het krachtig aan den strijd deelnam, zoude
tot een ander resultaat moeten leiden. En
de_heer Evers, voor wien alles, wat in het
buitenland geschiedt, zoo navolgenswaaidig
lijkt, wil ik dan ook op geneel andere
gevolgtrekkingen wijzen. Uit de zeeslagen,
in verschillende oorlogen gevoerd, conclueert
de admiraal Makaroff (Marineblad van
l Mei.) »Men ruste de schepen met meer
artillerie en torpedo's uit, men voorzie hen
van krachtige rammen en men late de be
scherming door het pantser achterwege,
want het pantser geeft geen meerdere kans
op de overwinning, het vertraagt slechts de
nederlaag. Voor zulk een gering resultaat
kan men geen schepen bouwen, welke drie
maal zoo groot zijn als de ongepantserde,
terwijl beide eenzelfde eenheid en radius
van actie hebben."
De admiraal Tournier getuigde voor de
'Commission extra parlementaire d'enquête"
(1895) «L'action de guerre dont les eaux
de Petchili_out iêIe théatre a prouvé:
La supérioriléde l'artillerie moyenne a tir
rapide sur la grosse artillerie."
In de Naval Annual 1899 schrijft G. S.
Clarke:
»While therefore, as at the battle of the
Yalu, the heavy ordnance (zwaar geschut)
can scarcely be said to have justified its
presence, the quick firing gun (middelbaar
kaliber) again showed pre-eminence as a
naval weapon."
De heer Evers, zulk een voorstander van
pantser en zwaar geschut, zegt dat de
overwinning (der Amerikanen bij Cuba)
niet behaald is op de schepen, maar op het
personeel, dat de stukken heelt verlaten
en niet met de vereischte kalmte en overleg
de brand heeft bestreden. Het zware pantser
beschermt slechte de vitale deelen, niet de
bemanning, om devitale deelen (gepantserd)
van het schip te treffen dient he.t zware ge
schut. Neemt men in aanmerking dat men
moet vech ten tegen het personeel en niet tegen
het materieel d. i. tegen het pantser dan
is het duidelijk dat de heer Evers, zulk een
voorstander van pantser en zware kanonnen,
met zijn eigen argumenten im het vaar
water van de kleine ongepantserde schepen
bewapend met middelbaar snelvuurgeschut,
stuurt. De heer George Sydenham Clarke,
een van de meest gezaghebbende stemmen
in Engeland op maritiem gebied zegt.
>That in the next war, in which Great
Britain hasapart, the main reliance of her
warships will npt be in armour-piercing
projectiles, but in the demoralising and
slaughtering effect of common shell on the
enemy's crew."
Ook hier weder in het «wederwoord" van
heer Evers geen enkele zinsnede waaruit
men zoude mogen opmaken, dat deze kloeke
en strijdvaardige strijder voor de bestaande
marinebelangen de diepe beteekenis voelt
en begrijpt dat _ de weermacht geen doel
maar slechts middel is, en dat de hoofd
lijnen van de weermacht van een staat
worden bepaald door de gegeven staat
kundige en staathuishoudkundige verhou
dingen, welke alleen op de rechte waarde
kunnen worden geschat door de regeering,
d. i. door al de ministers in gemeenschap
pelijk overleg en niet allén door een
minister van oorlog of marine. De vraag
welke taak men de weermacht moet opleg
gen, hoedanig deze taak moet worden
verdeeld over leger en vloot benevens uit
welke middelen en krachten de weermacht
moet bestaan wordt behendiglijk geëcarteerd,
en toch eischen deze vragen eene grondige
bespreking en oplossing nu we weder aan
den vooravond staan van eene reorganisatie
van ons leger, en men niet schijnt te willen
of kunnen inzien, dat zulk een partiëele
organisatie onzer weermacht geld en arbeids
kracht verspillen is, omdat de weermacht
van een volk bestaat uit drie groote deelen,
n.l. de zeemacht, de landmacht en het
vestingstelsel, welke drie deelen als een
harmonisch geheel in elkander moeten
grijpen en een reorganisatie van n dezer
drie deelen, de bestaande desorganisatie
van het geheel slechts kan bestendigen.
En dat wij thans leven met een desorga
nisatie onzer weermacht blijkt voldoende
uit de verschillende begrootingen van oor
log en marine. De Kamer bewilligt schepen
en forten zonder te weten waarom, waartoe,
waarvoor, en de minister van marine durft
niet eene organisatie onzer marine toezeggen.
Zoo blijft het een uitgeven van 's
landsgelden stelselloos, doelloos en beginseiloos. De
heer Evers drukt aan 't slot van zijn artikel
de wensch uit, dat wij den huidigen minister
van marine nog jaren lang mogen behou
den, en dat dus de tegenwoordige uitgaven
van gelden nog jaren lang stelselloos mag
worden voortgezet. Wij daarentegen hopen,
dat de gelden voor onze weermacht nog
eens zuilen worden uitgegeven tot het
bereiken van een scherp geformuleerd doel
naar een vast stelsel op grond van deug
delijke beginselen.