De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 13 augustus pagina 1

13 augustus 1899 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F. 1155 DE AMSTERDAMMER A°. 1899, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28, Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afeonderljjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Dit blad i« verkrijgbaar Kloek 10 Boulevard de» Capucines tegenover h«t Grand Café, te Parqi, en te Londen, Librairia Cosmopolite, 56 Charlotteatreet, Fitzroy Square. Zondag 13 Augustus, Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel a 0.40 Annonces uit Duitsehland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF J10SSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma. I N H O V D. VAN VEKBE EN VAN NABIJ: Het Nederl. Tolk aan het Engelsche volk. Een woord aan den heer P. J. Evers en aan zyne adviseurs in maritieme aangelegenheden, door Z. SOCIALE AANQELEGENHbl/LIt: Zegevierende werkstakers, door dr. J. C. E. Het feest van de Amsterdamache Brandweer, door E. W. de Jong. KUNST EN LETTEEEN: Jaeob Maris t, door Ph. Zilcken. Kunst- en Dameshandwerken, door B. W. P. Jr. Leo Tolstoy. De Cbristelpe leer, door P. H. Hngenholtz Jr. Sprookjes, door W. G. van Nouhnys Boek en tijdschrift, door O. Tan Halzen Goethe-gedenkdagen (II), door J. H. B. Staat de Gidsredaotie dat toe? FEUILLETON: Het verloren Schip. Naar het Engelsch, door G. W. BECLAMi-S. VOOB DAMES: Hoe ik heb leeren fietsen en wat het resnitaat ervan was, (I). Confectie-naaisters. Allerlei, door E-e. SCHAAKSPEL. FINANOIEELE EN OECONOMI8CHE KBONIEK, door D. Stigter. Fatsoenlijke menschen. INGE ZONDEN. PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN. «lumiiiiiiiimiiiiiuiiimiiitiimiiimmiimiiiiiimiiiiiiiiiiiitti Het Nederl. volk aan het Engelsehe volk. Wij ontvingen de volgende circulaire: AMSTEBDAM, Augustus 1899. Aan de Redactie van de Noord- tn ZmdNederlandsche bladen. WelEd. Geb. Heeren. Wij hebben biermede de eer U toe te zenden een exemplaar van een manifest aan het Engel-* sche Volk, in zake de noodlottige spanning in Zuid-Afrika en bet oorlogsgevaar dat de ZuidAfrikaansche Republiek en de stamverwante Hollandsche Afrikaners door de houding van een deel Tan het vijandig gezinde Engelsch Ministerie bedreigt. U zult, indien deze zaak Uwe medewerking verdient, waaraan wij niet twijfelen, deze beTOrderlijk kunnen zijn op de volgende wijzen: 1. Door het manifest eu de ondetteekening door mannen en vrouwen warm te bepleiten en aaa te bevelen. 2. Door het manifest in Uw kantoor ter teekening te willen leggen en tot de onder teekening aan te moedigen. 3. Door gedurende een week het manifest in Uw geëerd blad af te drukken en er onder zooveel ruimte te laten dat een viertal haudteekeningen kunnen geplaatst worden en dan de lezers uit te noodigen het manifest met de handteekeuingeu uit te knippen en U toe te zenden. Wij verzoeken U dan deze uitknipsels zoo spoedig mogelijk doch uiterlijk 15 Augustus evenals de onderteekeningen op de U gezondene exemplaren, aan ons te zenden. Van Uwe medewerking in deze goede volkszaak overtuigd, verblijven wij Hoogachtend, De Nederl. Zuid-Afrik. Vereeniging, G. A. A. Middeiberg, Voorzitter, te Baarn; Mr. J. B. Loman, Penningmeester, te Amsterdam; Paul den Tex, Secretaris, te Amsterdam; Mr. H. P. G. Quack, te Am sterdam; E. S. Labouchere, te Amsterdam; Mr. E. J. Everwijn Lange Jr., te Amster dam; Ds. M, A. Perk, te Amsterdam; Mr. J. E. Henny, te 's-Gravenhage; Mr. J. P. Moltzer, te 's-Gravenhage; Mr. A. van Naamen van Eenmes, te's-Gravenhage; Dr. W. H. van de Sande Bakhuijzen, te Utrecht; Prof. Mr. J. de Louter, te Utrecht; A. S. van Reesema, te Rotterdam; Mr. G. van Tienhoven, te Haarlem; Jhr. Dr. L. de Geer, te Velp. Aan het Volk van Groot-Sritannië! Wij Nederlanders, verwant aan U door een gemeenschappelijken oorsprong, door overeenkomst in geschiedenis en traditiën, door gelijksoortige zeden en staatsinstel lingen, ontleenen aan deze verwantschap, waarop wij trotsch zijn, de vrijmoedigheid om uitdrukking te geven aan den onwêerstaanbaren aandrang van ons hart en de diepe overtuiging van ons verstand, dat er bij velen uwer een sterke neiging bestaat een schromelijk onrecht te be gaan jegens het volk der Zuid-Afrikaansche Republiek, eene loot van onzen ge meenschappelijken Germaanschen stam, een volk zwak in aantal, maar sterk door de deugden, welke door alle Angelsaksers op den hoogsten prijs worden gesteld: moed, onafhankelijkheidszin, zelfbewust heid en godsdienstzin. Wij doen een beroep op uw dieper be sef van rechtvaardigheid en edelmoedig heid, wanneer wij U toeroepen: Laat af van de pogingen, door som migen uwer geldmannen en Staatslieden beproefd, om dit volk te belemmeren in de geleidelijke ontwikkeling van eigen aard en aanleg en te onderwerpen aan uwen wil. Laat af van het zoeken en aangrijpen van aanleidingen en voorwendsels om U te mengen in zijne aangelegenheden, omdat het deze op andere wijze regelt, dan U redelijk en wenschelijk schijnt. Laat overigens dit volk zich natuurlijk ontwikkelen, zelf den geest des tijds onder gaan, die onvermijdelijk voortdrijft op den weg van vooruitgang in stoffelijk en geesteopzicht en elke gewelddadige stoornis veroordeelt, omdat zij de geleidelijke ont wikkeling veeleer vertraagt dan bevordert. Wij vragen u dit dringend, niet alleen omdat eene andere politiek leiden moet tot geweld, bloedstorting, broedermoord; maar ook omdat daardoor het recht ge schonden, de naam van Britsche recht vaardigheid geschandvlekt, van Britsche scherpzinnigheid ondermijnd en die van Britsche grootmoedigheid tot een spotternij gemaakt wordt. * * Ziedaar nu wat het Nederlandsehe volk aan het Engelsche heeft te zeggen I Onze stamverwantschap met het En gelsche volk o. m. verleent ons vri/n:oedigheid »om uitdrukking te geven aan den onweerstaanbaren aandrang van ons hart." Alsof we zonder een stamverwantschap, die onze koude kleeren niet raakt en nooit geraakt heeft, en het overige waarin wij overeenkomen, die vrijmoedigheid zouden missen bij een onweerstaanbaren aandrang van ons hart. »De diepe overtuiging van ons verstand". Hoe snedig! De goede Britten mochten eens denken, dat het de diepe overtuiging van onze lever of onze nieren was! De onweerstaanbare aandrang en de diepe overtuiging »dat er bij velen uwer een sterke neiging bestaat een schromelijk onrecht te begaan jegens een loot van onzen gemeenschappelijken Germaanschen stam: bedoeld is jegens de zonen van onze voorvaderen, de Hollanders, aan wien gij de Kaap hebt ontstolen. »Een volk sterk door deugden, welke door alle Angelsaksers op den hoogsten prijs worden gesteld: moed, onafhankelijkszin, zelfbewustheid en godsdienstzin." Hoe juist gezegd, hoe netjes klopt de geschiedenis van Engeland hierop! Een volk, dat onder al de overigen, wij zullen de anderen geenszins als modellen van deugd voor stellen als de meest cynische struikroover bekend staat. »Wij doen een beroep op uw dieper besef van rechtvaardigheid en edelmoedig heid" .. . Vooral van uwe edelmoedigheid, want uw edelmoedigheid, o Engelsche natie, als men de diepte van uw nationaal gemoed maar weet te peilen, is beschamend groot! Vraag het aan uw eigen Ieren maar, die gij alleen in het belang der beschaving, gelijk Rusland zijn Finnen, verdrukt; en dan, laten Rhodes en Jameson eens voor u getuigen. Och heere, ja! Wij vragen u dit dringend, niet alleen omdat uw politiek »zou leiden tot geweld, bloedstorting, broedermoord, maar ook omdat daardoor het recht geschonden, de naam van Britsche recht vaardigheid geschandvlekt, van Britsche scherpzinnigheid ondermijnd (let wel: de naam van Britsche scherpzinnigheid onder mijnd) en die van Britsche grootmoedigheid tot een spotternij gemaakt wordt" en wezenlijk, o Britten, u moet niet vergeten hoe wij Hollanders meer nog dan de overige natiën der wereld in uw recht vaardigheid, scherpzinnigheid en groot moedigheid gelooven, en hoe het ons spijten zou als op uw naam eens een smetje kwam te kleven! Welk Hollander heeft het op zijn rekening het Nederlandsehe volk uit te noodigen tot het onderteekenen van zulke onware, onwaardige, zulk een laffe taal! Welk hart in den boezem heeft de man, die van een onweerstaanbaren aandrang des harten durft gewagen, en een opstelletje ontwerpt, waarin geen syllabe voorkomt die van moed, fierheid, verontwaardiging of geestdrift spreekt; waaraan elke klank van overtuiging ontbreekt ? Wie is de man, die het Nederlandsehe volk, als had het zijn eigen geschiedenis geheel vergeten, woorden op de lippen durft leggen, die het zelfs in de oogen van de heldhaftige Transvalers verlagen moeten tot een vleienden,kruiperigen hoveling tegenover het perfide Albion, en dat in een zaak die allen heilig moet zijn? Zal dit adres, schooljongens werk naar den vorm, en anti-nationaal van inhoud, dan werkelijk de grenzen overgaan, naar de Britten, om hen in ons harteloos protest een nieuw bewijs onzer ontzenuwing als natie te geven, en naar het overige Europa, als een proeve van Nederlandsehe schrijftrant en karakterontaarding ? Wie bewaart ons voor die schande ? * * * Trouwens wat hebben wij Hollanders, door Engeland zoo vaak belaagd, wat hebben wij Hollanders voor Hollanders op te komen bij dat zelfde Brittendom? Ons vragen zou, indien het iets uit werkte, hen eer versterken dan verzwakken in hun egoiatischen haat. Geheel iets anders zou het zijn in kloeke taal, met argumen ten ontleend aan de geschiedenis en aan het heden, bij Duitschland en Frankrijk voor onze taal- en stamgenooten op te komen. Twee grootmachten van Europr> die ook belangen hebben in Zuid-Afrika, door Engeland bedreigd. Maar in plaats van, zooals ons recht en onze plicht was, de pleitbezorger der boeren in Europa te zijn, hebben wij steeds hen aan hun lot overgelaten, alleen ons tevreden gesteld met te pralen met hun onversaagde dapperheid, en bij enkele ge legenheden veroorloofden wij ons dan sym pathiebetuigingen af te leggen van de allergoedkoopste soort. Zooals ook nu weer. Toen de Transvaal geld noodig had om tegenover Engelsche kapitaalmachten zich te ontwikkelen, onthield Nederland het zijn hulp. Een stoomvaartverbinding met Z.-Afrika, Holland heeft er nog nooit ernstig aan gedacht. Voor de kolonisatie in Z.-Afr. het groote middel om de Transvaal nieuwe stamgenooten toe te voeren bleef de belangstelling zoo goed als afwezig; en wie zou het kunnen ge looven : zelfs nu nog heeft de Nederlandsehe Staat niet eens zijn hooger onderwijs zoo gewijzigd, dat de Z.-Afr. Hollanders niet naar Engeland moeten gaan om te studeeren. Las men niet dezer dagen dat Krügers kleinzoon toegang had verkregen tot een Engelsche Universiteit? Nederland noodigt de mogendheden ter Vredesconverentie en laat, eenvoudig om Engeland te believen, de Transvaal thuis; en als dan aan het eind van dit voor ons als natie zoo vernederend bedrijf, de Beaufort nog iets te vertellen heeft, doet hij mededeeling van een briefwisseling tusschen H. M. en den Paus een daad waar toe hij uit pure benauwdheid is ge komen. De Hollander die zijn Hollan ders heeft verloochend bij het uitnoodigen, zwijgt over zijn broeders en spreekt wel... over den Paus! Zoo is Holland tegenwoordig! * # * Men zal zich verwonderen over het bovenstaand »Manifest", bij voorbaat onderteekend door vijftien heeren, vijftien van de allerhartelijkste vrienden van de Transvaal, zich noemende, De Ned Z.-A. Vereeniging! Intusschen, meent men dat het nuttig kan zijn zich ook tot Engeland te wenden, en niet uitsluitend tot de Europeesche Mogendheden en de Z.-Afr. Republiek zelf, dan moge er een ander gevonden worden, die de taal weet te spreken, welke de gevoelens der Nederl. natie vertolkt. Wij zijn geenszins de onderstelling toe gedaan van Dr. Lamping, dat de Engelsche natie niet voldoende zou zijn ingelicht, en de goudmannen een spelletje met haar drijven. De toongevende Engelsche wereld, begrijpt maar al te goed en dit is haar niet euvel te duiden dat het in Zuid-Afrika gaat om de kolonie, om de heerschappij van het Engelsche of het Hollandsche ras en de beste, de meest volledige inlichtingen zullen haar sympathieën niet vermogen te wijzigen. Doch afgezien van dit verschil van meening zouden wij het toch als een redding uit de verlegenheid, waarin de Ned. Z.-A. Vereeniging ons ge bracht heeft, beschouwen, indien mannen van het woord, als Dr. Lamping en Dr. De Visser, het gemotiveerd protest ont wierpen, dat men, uit naam van het Nederlandsehe volk, tot Groot Brittanni richten wil. Zou het zoo moeilijk zijn mi nog, een commissie bijeen te brengen, b. v. Lamping, Dr. Visser, Schaepman en Kuyper, om een adres te stellen, dat door de Nederlandsehe natie, zonder onder scheid van politieke gezindheid, kan onderteekend worden, als een waardig protest tegen Engelands drijven ? Waarom zouden wij, nu wij als natie, alle recht hebben onze stem aan Europa te doen hooren, die gelegenheid op zulk een wijs gebruiken, dat wij ons schamen moeten over ons gebrabbel, als hadden wij, bij het dalen van onze macht, ook het spreken en schrijven verleerd ? Een woord aan den heer F. J. H. Evers en aan zijne adviseurs in maritieme aangelegenheden. In het Marineblad van l Augustus j. 1. komt van de hand van _den heer Evers een »wederwoord'' voor, waarin de geachte schrij ver in het kort de verschillende recensies beantwoord, verschenen op zijne brochure: »de Nederlandsehe Marine". De critiek op de zoo even genoemde brochure verschenen en voorkomende in dit weekblad van 30 April '99 blijft onbeantwoord, en toch had de daar gestelde vraag of wij een scheepsmacht noodig hebben en zoo ja tot welk doel, in de allereerste plaats onder de oogen moeten worden gezien; het zal toch wel altijd eene onmogelijkheid blijven om een marine te bouwen welke een niet omschreven taak op een niet aaneegeven wijze moet ver vullen. De heer Evers vervalt in dezelfde fout als immer door de woordvoerders onzer marine is begaan, d. i. door het schip alleen »an und für sich" te beschouwen; voorts treedt hij pp als pleitbezorger van enkele onzer maritieme schrijvers en vanhetJlfanneblad. Voor het laatste neemt hij de hand schoen op, waar zijne redactie nog altijd hare houding moet rechtvaardigen omtrent de zeer onjuiste vertaling van net rapport der commissie, door den admiraal Sampson benoemd, om den toestand en de ondervon den schade op te nemen aan boord der Spaansche schepen, overwonnen in den zee slag bij Santiago de Cuba, waarvan het oorspronkelijke voorkwam in de Scientific American van 10 September 1898, op welke onjuiste vertaling de redactie van het Marine blad meermalen gewezen is, zonder dat ooit eenige rectificatie harerzijds volgde. In Het Vaderland van 9 Mei 1899 haalt de heer Engelberts de welbekende strij der voor kleine en ongepantserde schepen tot staving zijner meening proeven aan te Toulon met het Fransche schip de Dragonne genomen. Ook de heer Evers ziet het ge wicht dier proeven in, want tot nadere in formaties richtte bii zich tot de redactie van de Armee et Marine. Dat deze alles wat de Dragonne betreft met een waas van geheimzinnigheid blijft omhullen had voor den heer Evers geen reden mogen zijn, om ook niet eens elders te beproeven daar omtrent meerder licht te verkrijgen. Geheele boekdeelen zijn met alles wat daarop be trekking heeft gevuld. De maritieme raad gevers welke den heer Evers ter zijde staan, zullen hem ook hierin wel behulpzaam wil len wezen. Mochten ook alle hunne pogin gen, tot het verkrijgen van meerder licht, tot geen resultaat leiden, dan stel ik mij door bemiddeling der redactie van dit week blad yolgaarne ter beschikking van den in maritiemen zin conservatieven pennenvoerder onzer marine De principiëele quaestie, waaromtrent de pennestrijd, gedurende enkele jaren over onze marine gevoerd, handelt n. 1. of we al of niet moeten hebben opeenhooping van gevechtskracht, d. i. allerlei soorten strijd middelen meer of minder aanbevelingswaar dig op n schip of splitsing daarvan over meerdere schepen ontwijkt ook hier weder de heer Evers, evenals de heer Mac Leod immer heeft gedaan, die op deze eenvoudige vraag het antwoord schuldig is gebleven en haar steeds, als een gevaarlijke klip, waarop onze pantserschepen zouden moeten stran den, heeft omzeild. De heer Evers blijft bij zijn zonderling argument dat de aanbouw van pantserschepen door alle zeemachten een materieel bewijs is tegen de juistheid van de stelling dat wij moeten hebben kleine ongepantserde schepen slechts bewapend met middelbaar snelvuur geschut. Het lijkt ons niet on dienstig de aandacht van den heer Evers te vestigen op een officieuse artikel voor komende in de Times van 13 Juli en waarvan men de vertaling vind in liet Nederlandsehe Dagblad van 31 Juli j.]., welk artikel beschouwingen bevat omtrent de dezer dagen gehouden vlootmanoeuvres; daarin wordt niet meer of minder beweerd dat in Engeland, evenmin als elders, be ginselen bestaan hoe slagschepen, torpedpbooten, kruisers, lopedodestroyers enz. in den zeeoorlog moeten worden aangewend; het wordt lang niet meer onwaarschijnlijk geacht dat een flottilletorpedobootdestroyers een eskader van groote gepantserde slagschepen het bereiken van hun strategisch object onmogelijk kan maken, ja de ge vechtskracht van dit eskader kan vernie tigen. Eene bevestiging van deze overtui ging vindt men bij den admiraal Colomb waar deze in 1897 in de United Service Institution verklaarde dat geen gepantserde slagechepen tegen torpedobootdestroyers bestand zouden blijken te zijn. De heer Evers, gaat met den heer Mac Leod mede, waar deze uit de geschiedenis van den gevechten voor Cavite en Sint Jago de gevolgtrekking maakt, dat in een toekomstigen oorlog slechts van pantserschepen of pantserdekschepen heil is te ver wachten, terwijl hu elders krachtig opkomt voor het zware geschut. Op wat voor grond slag de gevolgtrekking steunt en op wat voor wijze deze is afgeleid, blijft men in gebreke aan te toonen. Het feit dat 4 Spaansche pantserkruisers zijn vernietigd en een niet gepantserd jacht »de Gloucester'1 dank zij zijn kleinheid ongedeerd _ is gebleven, niettegenstaande het krachtig aan den strijd deelnam, zoude tot een ander resultaat moeten leiden. En de_heer Evers, voor wien alles, wat in het buitenland geschiedt, zoo navolgenswaaidig lijkt, wil ik dan ook op geneel andere gevolgtrekkingen wijzen. Uit de zeeslagen, in verschillende oorlogen gevoerd, conclueert de admiraal Makaroff (Marineblad van l Mei.) »Men ruste de schepen met meer artillerie en torpedo's uit, men voorzie hen van krachtige rammen en men late de be scherming door het pantser achterwege, want het pantser geeft geen meerdere kans op de overwinning, het vertraagt slechts de nederlaag. Voor zulk een gering resultaat kan men geen schepen bouwen, welke drie maal zoo groot zijn als de ongepantserde, terwijl beide eenzelfde eenheid en radius van actie hebben." De admiraal Tournier getuigde voor de 'Commission extra parlementaire d'enquête" (1895) «L'action de guerre dont les eaux de Petchili_out iêIe théatre a prouvé: La supérioriléde l'artillerie moyenne a tir rapide sur la grosse artillerie." In de Naval Annual 1899 schrijft G. S. Clarke: »While therefore, as at the battle of the Yalu, the heavy ordnance (zwaar geschut) can scarcely be said to have justified its presence, the quick firing gun (middelbaar kaliber) again showed pre-eminence as a naval weapon." De heer Evers, zulk een voorstander van pantser en zwaar geschut, zegt dat de overwinning (der Amerikanen bij Cuba) niet behaald is op de schepen, maar op het personeel, dat de stukken heelt verlaten en niet met de vereischte kalmte en overleg de brand heeft bestreden. Het zware pantser beschermt slechte de vitale deelen, niet de bemanning, om devitale deelen (gepantserd) van het schip te treffen dient he.t zware ge schut. Neemt men in aanmerking dat men moet vech ten tegen het personeel en niet tegen het materieel d. i. tegen het pantser dan is het duidelijk dat de heer Evers, zulk een voorstander van pantser en zware kanonnen, met zijn eigen argumenten im het vaar water van de kleine ongepantserde schepen bewapend met middelbaar snelvuurgeschut, stuurt. De heer George Sydenham Clarke, een van de meest gezaghebbende stemmen in Engeland op maritiem gebied zegt. >That in the next war, in which Great Britain hasapart, the main reliance of her warships will npt be in armour-piercing projectiles, but in the demoralising and slaughtering effect of common shell on the enemy's crew." Ook hier weder in het «wederwoord" van heer Evers geen enkele zinsnede waaruit men zoude mogen opmaken, dat deze kloeke en strijdvaardige strijder voor de bestaande marinebelangen de diepe beteekenis voelt en begrijpt dat _ de weermacht geen doel maar slechts middel is, en dat de hoofd lijnen van de weermacht van een staat worden bepaald door de gegeven staat kundige en staathuishoudkundige verhou dingen, welke alleen op de rechte waarde kunnen worden geschat door de regeering, d. i. door al de ministers in gemeenschap pelijk overleg en niet allén door een minister van oorlog of marine. De vraag welke taak men de weermacht moet opleg gen, hoedanig deze taak moet worden verdeeld over leger en vloot benevens uit welke middelen en krachten de weermacht moet bestaan wordt behendiglijk geëcarteerd, en toch eischen deze vragen eene grondige bespreking en oplossing nu we weder aan den vooravond staan van eene reorganisatie van ons leger, en men niet schijnt te willen of kunnen inzien, dat zulk een partiëele organisatie onzer weermacht geld en arbeids kracht verspillen is, omdat de weermacht van een volk bestaat uit drie groote deelen, n.l. de zeemacht, de landmacht en het vestingstelsel, welke drie deelen als een harmonisch geheel in elkander moeten grijpen en een reorganisatie van n dezer drie deelen, de bestaande desorganisatie van het geheel slechts kan bestendigen. En dat wij thans leven met een desorga nisatie onzer weermacht blijkt voldoende uit de verschillende begrootingen van oor log en marine. De Kamer bewilligt schepen en forten zonder te weten waarom, waartoe, waarvoor, en de minister van marine durft niet eene organisatie onzer marine toezeggen. Zoo blijft het een uitgeven van 's landsgelden stelselloos, doelloos en beginseiloos. De heer Evers drukt aan 't slot van zijn artikel de wensch uit, dat wij den huidigen minister van marine nog jaren lang mogen behou den, en dat dus de tegenwoordige uitgaven van gelden nog jaren lang stelselloos mag worden voortgezet. Wij daarentegen hopen, dat de gelden voor onze weermacht nog eens zuilen worden uitgegeven tot het bereiken van een scherp geformuleerd doel naar een vast stelsel op grond van deug delijke beginselen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl