De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 13 augustus pagina 3

13 augustus 1899 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No 1155 D E AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR N E D E R L A N D. tweede klasse; l hoofd-koetsier; IC koet siers eerste en 17 tweede klasse, totaal 273 man. Beschikt wordt over 47 paarden ; 4 hoofd wachten ; 4 hulpwachten; 4 posten met n kolen- en slangenwagen, om materieel aan te voeren bij een grooten brand; een gereedschapswagen voor het opruimen van puin, e. d.; n transportwagen voor het vervoer der natte slangen en fourage; 11 twee-paard-spuit wagens, waarvan n in reserve ; 7 n-paard-spuitwagens, waarvan 2 in reserve; 9 stoomspuiten, waarvan l in reserve ; 2 dienstrijtuigen ; 2 machinale ladders; l drijvende stoomspuit met 3 sloepen. Het telegraafnet beschikt over 308 brandschellen, waarvan 86 in particuliere ge bouwen; 104 Morse toestellen en 191.030 M. ondergrondsehe geleiding. In de laatste jaren is het aantal bespan ningen zeer uitgebreid en zijn de oribereden posten verdwenen ; staan de stoomspuiten steeds gereed met bespanning en zijn enkele brandschellen voor proef zoodanig ingericht dat ze tevens als telephoon kunnen dienst doen zonder dat daarbij de telegra fische gemeenschap onderbroken wordt; is de fiets ook bvj de brandweer in dienst gesteld ; zijn boven de brievenbussen borden aangebracht, waarop staat vermeld waar de naastbijzijnde brandschel zich bevindt; zijn hier en daar kleurige lantaarns ge plaatst, waardoor duidelijk in het oog valt dat in het perceel, waaraan die lantaarn is aangebracht, een brandschel te vinden is ; zijn bovengrondsche brandkranen op de Vecbtwaterleiding in beproeving genomen ; is het toezicht der brandweer in schouwbur gen en dergelijke inrichtingen aanmerkelijk verbeterd. En niet alleen dat de tegenwoordige commandant ijverig werkzaam was en steeds is, om alles te doen wat het brand gevaar in de stad zooveel mogelijk kan voorkomen en in geval van brand vlug en flink opgetreden kan worden, hij heelt ook gedaan wat in zijn vermogen was om het leven der brandwachts zooveel mogelijk te veraangenamen. Voor een groot deel is het zeker aanzijn optreden te danken dat de Gemeenteraad nog niet zoo heel lang geleden de salarissen der brandwachts verhoogde en verboden werd het verrichten van die werkzaamhe den, die niet tot de huisvlijt behooren, zoo als het vegen van schoorsteenen, e. d. Verder is het leven in de kazernes voor de brandwachts veel aangenamer gemaakt dan vroeger. Zij hebben een diensttijd van drie maal 24 uur, gedurende welken tijd zij steeds in de kazerne moeten vertoeven, en dan volgt een vrije dag. Het eten moet dan over 't algemeen in de kazerne ge nuttigd worden en wel in de kantines. Vroeger waren die kantines verpacht en was het dus het belang van den pachter den brandwachts zooveel mogelijk tot ge bruik van een of ander te dringen. Daar aan heeft de heer Meier terecht een einde gemaakt. De kantines zijn nu in eigen beheer; sterke drank wordt er niet ge schonken, bier, e. d. worden er tegen een luttelen prijs beschikbaar gesteld en op zeer goede biljarts bestaat gelegenheid zich te vermaken tegen betaling van n cent per kwartier; twee brandwachts worden bij beur ten voor den dienst in de kantine aange wezen en genieten voor de administratie een belooning van 25 cents per dag. De vrouwen, die hun mannen het eten brengen, mogen het met hen in de kantines nuttigen. Voor den dienst in de schouwburgen zijn aangewezen de brandwacht?, die hun vrijen dag hebben, waarvoor hen door de ge meente per wachtbeurt een gulden boven hun gewoon salaris wordt uitbetaald. ifiniimiMimiMHlliMiiuiiiiiiilMimiilMimlliliilimililttiiilitll ?mnitifniiiiiiHiiiiiiiinittniHtniuiniiiiiiimiiiiiiiiiiinii HET VER10RIN SCHIP. Naar het Engelsch. Op een zonnigen lentemorgen, in het begin ?van deze eeuw, was het groot feest in Tetby, een havenstadje op de oostkust van Engeland. Neringdoenden verlieten hun winkelijifi, am bachtslieden hun werk, en alles stroomde samen op het hoofd, aan den zeekant. In den regel was Tetby een doodsch, stil plaatsje: een groep huisjes aan de rivierzijde, en aan den anderen kant tegen de klippen aangebouwd, enkele woninkjes met roode daken, fel blinkend in de zon. Heden echter had bijna alles uit Tetby zich op het steenen havenhoofd vereenigd, tusschen den rommel van touwen, vischmanden en wat dies meer zy'; en allen waren in gespannen verwachting, want straks zou het grootste schip, dat ooit in Tetby gebouwd wap, door Tetbysche handen, voor de eerste maal het ruime sop kiezen. Terwy'l men, al wachtend, stond te praten over vroegere schepen in Tetby gebouwd, over hun bouwers, hun reizen en hun lot, werd er een klein stukje wit zeil zich'baar van de plaats waar het fraaie schip op de rivier voor anker lag. Er kwam beweging onder de groepjes toen mér zeil geheschen werd en het vaartuig, langzaam en statig, naderde. Naar mate de wind zich van zijn zeilen meester maakte, kwam er meer gang. meer vaart in, gelijk een zwaan die tier en statig zich een weg baant door wat hy zy'n element voelt de hooge masten, de witte wolken van zeildoek doorborend, hemelwaarts gericht. Het schip voer 10 vawn van het hoofd hen voorbij; de mannen juichten, en de vrouwen tilden haar kinderen op om het een vaarwel toe te wuiven, want het was bemand van kapitein tot kajuits jongen door mannen uit Tetby, en het zou een lange reis worden, naar zuidelyke zeeën. Buiten de haven veranderde het schip van koers; als iets dat leven heeft, luisterend naar den wind. De matrozen klauterden in de ra's, zwaaiden met de muts en wierpen van de mee pik bezoedelde handen een laatsten kus naar het snel verdwijnende Tetby; wat van den oever beantwoord werd door een schor gejuich uit mannenkelen. waarin het door tranen ver stikte vaarwel der vrouwen verloren ging. Zy keken hun schip na tot de oogen niet meer zien konden en het niets meer was dan een flauwe stip aan den horizon. Toen loste het zich gelijk een sneeuwvlok op in de lucht, en de bewoners van Tetby, sommigen de flinke zeelieden benijdend, anderen dankbaar dat Vermeld dient bovendien dat naast het brandweercorps bestaateeri brandweerfonds, dat echter officieel met de gemeente niets heeft uitstaan. Het werd in 1875 op initiatief' der heeren Van der Vies en Kalff door eenige particulieren gesticht; van die op richters is thans nog alleen over de tegen woordige voorzitter van het fonds, de heer A. W. Beckering. Het doel van dit fonds is den brand weermannen bij een zwaren brand ververschingen te geven; verder helpt het den mannen, waar dit noodig is metrentelooze j voorschotten; verleent het onderstand aan l nagelaten betrekkingen, voor zoover deze i geen rechten kunnen doen gelden op ge meentelijk pensioen; verschaft het verster kende middelen aan zieken en zwakken en zorgt het voor goede lectuur en spelen aan de wachtposten. Door dit fonds wordt ook het fanfarecorps van de brandweer in stand gehouden ; wordt onderwijs verstrekt aan die brand wachts, welke dit nog behoeven, en 's zomers af en toe gelegenheid geseven een uitstapje naar buiten te maken met de vrouwen. Ean nuttige stichting inderdaad. Wie op den aanstaanden feestdag zijne belang stelling in onze brandweer toonen wil, hij schenke een bijdrage aan dit fonds en hij doet daarmee een prijzenswaardig werk. Ziedaar in korte, zeer korte trekken, de geschiedenis van het corps dat op 15 dezer een eervol bestaan van een kwarteeuw achter den rug heeft; een bestaan waarop de Gemeente en alle leden van het corps met trots terug mogen zien. Heel wat arbeid, heel wat inspanning is in die jaren van de brandweer gevorderd. Wilt ge dit nog bewezen zien door enkele cijfers? Welnu, in die 25 jaren werd de hulp der brandweer ingeroepen voor 19 853geruchten van brand ; 14179 schoorsteenbranden; 15901 kleine bmnenbranden ;484groote binnenhranden ; 833 kleine uitslaande branden ; 163 groote uitslaande branden ; 111 scheepsbranden ; 801 buitengewone branden, totaal dus voor 32532 brauden. 01' nu onze brandweer volmaakt te noe men is ? Zeker niet, al mag gezegd worden dat men het volmaakte hoe langer, hoe meer nabij komt. Maar de wakkere commandant zal de eerste zijn om te erken nen dat nog veel verbeterd kan worden, dat nog veel te wenschen blijft wat be treft goede politie-verordeningen, opdat het brandgevaar zooveel mogelijk beperkt kan worden. Hoog noodzakelijk is het in de eerste plaats dat spoedig in den Riad in behandeling zal worden genomen de nieuwe bouwverordening, die, naar beweerd wordt, reeds maanden lang bij Puljlieke Werken l in concept gereed ligt, maar waarmede B. en W. om welke reden dan ook, maar niet voor den dag durven komen. Want in het belang der veiligheid het is bij menigen brand gebleken dienen in eene dergelijke verordening strenge be palingen te worden gemaakt, die goede nooduitgangen in geval van brand waar borgen en moet aan de brandweer de be voegdheid worden gegeven toe te zien dat die nooduitgangen inderdaad steeds dienen kunnen voor het doel, waarvoor zij bestemd zijn. Thans vindt men ze in vele huizen niet, en waar zij wel zijn, zijn ze dikwerf door kasten, kisten, e. d., die er voor zijn geplaatst, onbruikbaar gemaakt. Moge het verder b.v. niet te lang meer duren dat ons land zal kunnen wijzen op een goede wettelijke regeling van d^n petro leum test, waardoor het groote brandgevaar door petroleum verminderd zal worden, en bovenal moge deze commandant het zien gebeuren dat een regeling zal worden ge maakt, waardoor het mogelijk is dat een billijke vergoeding in de kosten der brand hun levenslot hen bond aan de veilige kust, verspreidden zich langzaam, elk naar zijn huis. Maanden gingen voorbij. De rustige sleur van het da^elyksch leven in Tetby werd door niets verbroken. Schepen kwamen en ging-,n in de haven af en aan, om te loisen en te laden en weer zee te kiezen. Op de scbeepsweif werd de kiel gelegd voor een nieuw vaartuig en weldra brak de tij l aan waarop men de terugkomst van Tetby's trots" want zoo was het schip genoemd verwachten mocht. Men was bevreesd dat het in den nacht binnenloopen zou, in den koudjn, vreugdeloozen nacht, als vrouw en kinderen te bed lagen en zij, zelfs al wekte men ze om naar het hoofd te gaan, er niets meer van zien zouden dan de zijlichten, plekkend op het watervlak, en den donkeren romp, geljk een zwarte stip de rivier opkruipend. Neen, men wilde dat het bij^a» zou komen. Men hoopte het het eerst te zien aan dienzelfJea horizon, waarin het was weggedoken en verdwenen. En dan hoe langer hoe nader bij, het kloeke, fiere schip, gekleurd door zuidelijke zeeën en zuidelijke zonnestralen, met de bemanning hunkerend uitziend over de verschansing, uitziend naar Tetby, naar hun vrouw, en naar de kinderen, hoeveel die gegroeid waren. Maar het schip kwam niet. De eene dag v;or de andere na zagen de wachtenden uit, te vergeefs. Eindelyk hoorde men duisteren dat Tetby's trots" over z'n tijd was; en toen, doch alleen door hen die kind noch kraai aan boord hadlen, dat het schip ver gaan was. Nog lang nadat men alle hoop opgegeven had, kon men vrouwen en moeders zien staan uitkyken op het sombere havenhoofd. En toen . . . toen verminderde haar aantal, een voor een bleven zij weg, vergaten zy de dooden, om haar zorgen te wijden aan de levenden. Kinderen groeiden op tot stevige knapen en meisjes, knapen en meisjes werden jonge man nen en jonge vrouwen, maar geen tijding kwam van het vermiste schip, geen woord van de wegblyvende mannen. Langzaam gingen de j»ren voorbij, volgde het eene jaar op het andere, en het verloren schip werd een legende. De man, die het gebouwd had was oud en grijs geworden, en de tijd had de smart der beroofden verzacht. Op zekeren donkeren, winderigen Septemberavond zat een oude vrouw bij het vuur te breien. By' een klein houtvuurtje, want het was meer om gezelligheid dan om warmte te doen, en wezenlyk vormde het binnenhuisje een prettig contrast met den wind die om het huisje floot, met zich voerend het somber geklots der tegen de kust brekende golven. God helpe hen die van nacht op zee zijn," prevelde het oudje meewarig, daar eensklaps een krachtige windstoot haar woning deed schudden. Zij legde haar breiwerk in den schoot en weer kan worden gevorderd van hen, die van haar hulp het grootste profijt trekken de assuradeuren. AVanneer de gemeente niet wil overgaan tot het oprichten van een eigen assurantie fonds, dat dan althans billijkerwijze in de kosten voor de brandweer worde bijge dragen door de maatschappijen, die door het goede corps hoe langer hos minder i aan brandschade hebben te vergoeden en j daardoor de dividenden voor haar aandeel houders zien stijgen. Evenwel het is hier thans niet de plaats en niet het oogenblik om op deze zaak, waarover nog zooveel te zeggen zou wezen, dieper in te gaan. Op dit oogenblik worde slechts een feestklank gehoord; op dit oogen blik ontplooie A-n«terdam van huis tot huis het dundoek der mannen ter eere, die van den hoogste tot den laagste gereed staan op elk uur van dag en nacht den strijd, den dikwerf hevigen strijd, aan te binden tegen het vernielend element; steeds klaar staan om zonder aarzelen, het leven te waaien om dat van anderen te redden. Dat corps, dien trots van Ni rland's hoofd stad, zij op den naderden 15en Augustus een eerbiedig saluut gebracht! E. W. DE JONG. «iiuitmiimiiiiiitiiiimtiHmimtiiiiummiutniimiMHM JACOB MARIS. f Zooals Victor Hugo zeide toen Balzac stierf, kan men nu zeggen : l'Eu,rope perd un grand esprit. Want Jacob Maris was niet alleen een groot schilder, maar door zijne diepgaande intuitie, door zijn zeldzaam fijn gezond ver stand en zijn gevoeligen blik, was hij inder daad een groot man. HtliiinnnuitmimiiiiMim iiiuiiitHinmmiMiiimiiiimimiiiiiiiuit vouwde ds handen ineen. Meteen weri de deur geopend Door dea tocht vlamde het lamija, zwart walmend, op; toen ging het uit. Terwijl de ouie van haar stoel oprees, werd de deur gesloten. Wie is diar?" riep zij angstig. De oude oogen zagen niet scherp meer en het was plotseling stik duister, toch meende ze een gestalte bij den deurpost te zien staan. Een zwavelstok ai deschoorjteenplank nemend, stak zij ze ia hst vuar en deed het lampje weer branden. Op d --n drempel stond een man, een man van middelbare jaren, met een bleek, inge vallen gelaat en rossen baard. De kleeren hingen hem als lorren om het lijf, het haar was slordig, ongekumd; uit de matte, dof-gryze oogen scheen alle licht veriwenen. De oude vrouw staarde hem aan, wachtend of hij zou spreken. Hij deed het. Hij trad op haar toe en zei oen woord, n slechts: Moeder !" Met peen schrillen kreet wierp zij zich aan zijn hals, klemda hem aan de verschrompelde borst en kuste hem. Zij kon haar oogen, hair zintuigen niet gelooven, maar hield hem stuipachtig omkneld, hem smeekend nogmaals haar zijn stem te doen hoorer, en schreiend, en lachend, en God dankend, alles in n adem. Toen kwam ze tot bezinning, en voerde ze hem wankelend mej naar den ouden leunstoel, dwong hem ddar neer te zitten, haalde, bevend van verrukking en vreugde, eten en drinken uit de kast, en zette het hem voor. Hij at en hij dronk, met graagte, terwijl zij naast hem stond, en hem aanzag, en telkens zijn glas aanvulde met het eigen gebrouwen bier. Soms was het als wilde hij iets zeggen, doch zij werkte hem te zwijgen en vermaande tot eten, want de tranen rolden haar over de wangen als zij dat bleeke, uitgehongerde gezicht zag. Eindelijk legde hij mes en vork neer, ledigde zijn glas, en gaf te kennen dat hij niets meer wille. Thans begon het moedertje te spreken. Jongen, beste jongen," klonk de roestige, van tranen vervulde stem, ik meende d»t je jaren geleden met Tetby's trots" verongelukt waart!" Zwaar schud te hij, ontkennend, het hoofd. En dekap'tein, het volk, en 't mooie schip, waar zijn ze V" vroeg zij. De kap'tein ... en ... en 't volk . . ." sta melde de zoon, in vreemde afgebroken klanken, 't is 'n lang verhaal... 'k ben zoo... zoo zwaar van 't bier ... Ze zijn. .." Eensklaps zweeg hij en vielen de oogen dicht. Wiitir zijn ze?" vroeg de moeder. Wat is er gebeurd?" Ja ... ik ... ben zoo moe . . . doodmoe .. . Ik heb ... niet geslapen ... Morgen vertellen..." Weer vielen de oogen dicht, en het hoofd zonk op de borst. Het oudje schudde hem zachtkens en zei: Een dag of tien geleden hoorde ik dat hij, te Carlsbad, geen kleuren meer kon onder scheiden. Van dat oogenblik af wanhoopte ik aan zy'n herstel en verwachtte ik helaas het trenrige, droevi bericht van zijn dood. Geen jaar geleden was J. Maris verhuisd van de Laan van Meerdervoort naar een bizonder prettig en vroolijk huis in de Javastraat, dat met uiterst goeden smaak en fraaie kunst werken alleraangenaamst was ingericht, tot groot genoegen van hem en van al zijn hnisgenooïen. Moet het spreekwoord der Arabieren waar zijn, dat: »wanneer het huis klaar is, de dood komt" ? .. . Nu zy'n zij voor altijd gesloten en gebroken, die mooie, heldere, zoo schrandere en eerlijke oogen, die een gansche wereld van kleuren en vormen in zich opnamen en omwerkten tot eenige der hoogste en zuiverste kunstwerken, die onze eeuw en vele anderen zagen ontstaan, maar zy' die J. Maris van nabij gekend hebben, zullen nog lang zy'n kalmen blik blijven zien. In April bezocht ik hem en hij vertelde mij, dat hij ongeveer sedert Februari onwel en lusteloos was, dat de doctoren zeiden dat by kfluenza had gehad. Iets later sprak men van een nierziekte, en zijn lusteloosheid was grooter nog geworden. Sedert maanden deed hij niets meer, hij die aldoor van 's morgens vroeg tot 's avonds geregeld aan den arbeid was. Toen moest hij naar Carlsbad, en de laatste keer dat ik hem zag, kort vóór zy'n vertrek, kreeg ik een triesten indruk van hem, ondanks zijn gewone vriendelijkheid en goedigheid. Treurige bijzonderheden komen van zijn laatste dagen in den vreemde. Hij had maar n verlangen, weer thuis te zy'n, in zy'n eigen, inrng-gezellige woning. En dit is zoo begrij pelijk. D; huisvader, den man, die zijn geheele leven had doorgebracht te midden der zijnen, in de groolste oud-hollandsche huiselijkheid, dien man vooral moest het leven bizonder zwaar ^vallen in Carabad, die kur-plaats voor ryke, afgeleefde en poseerende mondains uit alle oorden der wereld, gelegen in een voor hem zeer zeker antipathieke, leelijke natuur. De tijd is nog niet gekomen om de juiste plaats af te bakenen, die het werk van Jacob Maris in onze nationale kui.st inneemt. De toekomst zal dit doen. Toch is 't zeker dat die plaats allervoornaamst zal zijn. Veel had hy met den Delftschen Vermeer gemeen, ook dit, dat bij lang niet altijd genoeg gewaardeerd is geworden. Na eeuwen werd Vermeer in eere hersteld; na jaren begon men de grootheid van J. Maris in te zien. Beiden zullen blijven in onze school, n/east dien grootsten, raast Rembrandt schilders van aller-superieurste verdiensten. Als mensch had Jacob Maris aog talrijke jaren kunnen, moeten leven. Als schilder laat hij een afgerond «werk" na. Toch had zy'n kunst, die steeds vooruitstreefde en zich meer ontplooide, die steeds breeder en grootscher van opvatting was geworden, wellicht een nog hoogere ontwikkeling kunnen bereiken, een anderen kant van zijn talent kunnen toonen. Jacob Maris was een waar groot man. Als schilder, en niet [minder als mensch onder zijn kunstbroeders, laat hij een niet meer in te nemen plaats^open. .?< .. <*K"!$ Zijn zeldzaam juisten blik in kunst en zy'n zuiver, logiesch gezond verstand voor alles hadden van hem een onvergelijkelijken meester Ga dan maar na' bed, Jan. Na' je eigen kamertje, 't Is nog net als toen je er den laatsten keer geslapen hebt. Ik heb 't bed zelf opgemaakt en ne lakens uitgewasemd. 't Heeft al dien tijd voor je klair gelegen.'' Hij rees overeind. Hij kon nauwelijks op zijn beenen staan. Zijn moeder deed een deur open, nam het lampje en hielp hem de steile trap op naar het vertrek dat hij zoo goed kende. Daar sloeg hij de armen om haar heen, drukte haar aan zijn hart en kuste haar, en viel van louter moeheid op het bed neer. Het oniJje keerde in haar keukentje terug en knielde neer, vol vrome, vreugdevolle dank baarheid. Toen zij opstond, dacht zij aan die andere vrouwen, en een doek afhakend van een kapstok, liep zij met haar nieuwstijding de verlaten straat op. In een oogenblik was er leven in het stadje. Als een lichtstraal van hoop ging de mare van huis tot huis. Deurer, reeds voor den nacht gesloten, werden open geworpen; kinderen, die niet begrepen wat er gaande was, klampten zich vragend aan hun schreiende moeders. Allerlei beelden, van echtgenooten en vaders, lang dood gewaand en vergeten, herleefden, zagen met blij en lachend gelaat neer op de geliefden thuis. Voor de deur der hut had zich reeds een troepje veraameld; anderen renden de straat op, met veel drukte en beweging. Doch zij zagen zich den verderen weg ver sperd door een oude vrouw, een vastberaden oudje, wier gezicht nog trilde van de groote vreugde die haar ouden dag verhelderd had, maar die een elk den toegang weigerde tot haar zoon had uitgeslapen. Hun dorst naar tijding was haast niet te beheerschen, doch mat een schok van aandoening zei ze zichzelf, dat hajr aandeel in Tetby's trota" behouden binnen was. Vrouwen, die gewacht hadden en eindelijk geduldig waren geworden na jaren van wachten, konden deze enkele uren het niet uithouden van ongeduld. Wanhoop was te dragen, maar die spanning! O God! Waa haar man nog in Ie 'en ? Hoe zag hij er uit ? Zou hij erg verouderd zijn? Hij was zoo moei, spreken kon hy niet," zei ze. Zij had hem gevraagd, hij kon nauwe lijks antwoord geven. Laat hem slapen tot de dag aanbreekt, dan zouden ze alles weten. Dus wachtten zij. Want naar huis terug te kesren en naar bed te gaan was nietmogelrjk. Van tijd tot tijd liepen zij een eindje de straat in, maar nooit heel ver. Of zij stonden in troepjes bijeen om te spreken over de groote gebeurtenis. Men begon te begrijpen dat de bemanning op een onbewoond eiland terecht gekomen moest zyn, anders kon er niets gebeurd wezen en dat zij ben spoedig zouden weerzien allen, met een enkele uitzondering misschien, vai mannen, oud reeds toen het schip uitzeilde en die nu misschien dood waren. Eene sprak deze meening uit ten aanhoore kunnen maken, als men dit in hem gezien had, en hem b. v. als adviseur aan een Akademie had mogen verbinden. Een in alle opzichten groote geest is ons ontnomen door de wreede, ongenadige stof wisseling. PH. ZlLCKEN. Kist- en Daieflianilf erien, *) Hebben we een vorige maal er op gewezen, hoe een totaal verkeerd begrip omtrent de waarde die men aan dameshandwerken moet stellen, leidt tot miskenning vau teekening en kleur; thans willen we even nagaan wat hiervan de directe oorzaken zijn en op welke wijze er wellicht eenige verandering in te brengen is. We merkten reeds terloops op dat bij de keuze van een handwerk men meestal niet met zijn eigen smaak te rade gaat, wellicht daar men zich zelf hierin niet geheel meer vertrouwt, maar het kunstgevoel der winkel dames te hulp roept. Dit is nu is reeds een treurig verschijnsel dat men voor zijn eigen. smaak niet meer instaat, dat men niet meer wat de keuze aangaat voor zich zelf beslissen durft ; dat l'embarras du choix démenschen dikwyls in den war brengt is waar, maar het is hier meestal het dragelijkste te zoeken uit het vele slechte ; vandaar dat het ook voorkomt, dat men met juiste inzichten en goede voornemens, vergeefs datgene zoekt dat men zich wenscht of dat men zich gedacht heeft. Een van de eerste oorzaken toch, die nog zoovele ondoordachte handwerken in onze omgeving duit is de geringe ontwikkeling der smaak voor zoover het lijnen en kleuren harmonie betreft. Hierin direct verandering te brengen is niet mogelijk, slechts door de ontwikkeling der meisjes in die richting te leiden zal men betere resultaten kunnen verwachten. Door aan onze meisjesscholen naast de andere leer vakken of lievt-r nog in combinatie hiermede telkens te wyzen op het schoone. dat men helaas thans in onze kunstbij verheid nog zoo vaak te vergeefs zoekt. En voornamelijk door in verband met de handwerken, ze een begrip te geven omtrent kleurcombinatie, en versierings- principes, ze te toonen aan tal van voortbrengselen uit vroeger dagen, hoe een versiering geheel anders moet wezen dan een getrouwe natuurnavolging en hoe juist men dit eertijds inzag en hoe jammerlyk dit be grip verloren ging. Onze musea zija als men wil rijk genoeg aan tal van schoone voor werpen op tex iel gebied, die in menig op zicht leerrijk z'iuden kunnen zijn, om de zuivere gedachten die er uit spreken. Na de ontwikkeling van den smaak die aller eerst verwaarloosd wordt, is het geringe verband dat men meent te bestaan tussche.n teekenen en handwerken wel de voornaamste oorzaak die handwerken in plaats van kunstnaaldwerken tot tydpasseeringsprullaria degradeert. Meestal beschouwt men teekenen en hand werken als twee geheel van elkaar afgescheiden zaken, daar men voor handwerken patronen altijd klaar koopt en er dus geen teekenen bij te pas komt. Zeer zelden ziet men dan ook dat het ont werp zelf gemaakt wordt door haar die het in wol of zijde uitvoert, zoodat beiden geheel vreemd aan elkaa| zijn. Hierin ligt juist een misvatting die in hoofdzaak de geheele kunst nijverheid beheerscht, dat ontwerper en uit voerder niet meer n persoon zy'n. Het is niet voldoende, de lijnen van een teekening na te volgen in zijde, wol of welke stof ook, men moet ze begrypen, men moet haar ontstaan kennen, en dit is alleen mogelijk wanneer men ze zelf geteekend heeft, of waarvan men tegenwoordig enkele voorbeelden iiiMiimiiliiimii van een oude vrouw, wier man, als hij nog leefde, bijna honderd jaar zou zijn, maar zij glimlachte zacht, hoewel haar lippen trilden, en zei dat ze dan toch iets van hem hoopte te h oor en, dit was al veel. De spanning werd ondragelijk. Zou die man dan nooit wakker wo: den V Brak de morgen nimmer aan? De kinderen verkleumden inden wind; hun ouders zoudeu aan de Noordpool geen koude gevoeld hebben. Met toenemend ongeduld wachtten zij, nu en dan een blik slaand op twee vrouwen die zich een weinig apart hielden, twee vrouwen, die weer getrouwd waren en wier tweede man, ietwat met hun figuur verlegen, met hair de wacht hield. Langzaam kroop de winderige nacht ten einde, maar de oude bleef doof voor alle bidden en smeeken, en hield de deur toe. De dag was nog niet aangebroken, ofschoon de dikwijls geraadpleegde horloges zeiden dat hij naderde. Hij was wel zeer nabij; de wachtenden ver zamelden zich voor de deur. Niemand kon ontkennen, dat alle voorwerpen duidelijker uitkwamen. Men kon de bleeke, verlangende gezichten om zich heen beter onderscheiden. Zij klopten aan de deur. De oogen van het moedertje vulden zich met tranen toen. zij opendeed en die gelaatstrekken zag. Ongevraagd en ongehinderd drongen zij de hut binnen, of bleven in en om de deur staan. Ik z«.l naar boven gaan, ik zal hem. halen," fluisterde de oude. Als elk het kloppen van des anderen hart had kunnen hooren, zou het een oorverdoovend leven zijn geweest. In plaa's daarvan heerschte de meest volkomen stilte, slechts afgebroken door een enkelen snik. Het moedertje opende de d»ur, die naar het bovenk imertje leidde, en slofte met den langzamen, moeizamen stap van den ouderdom de trap op. Die beneden waren hoorden haar zachtkens den zoon roepen. Twee of drie minuten verliepen. Toen hoorde men haar de trap weer afkomen allén. De glimlach, het medelijden, waren verdwenen van haar gelaat. Zij scheen versufr, verbijsterd. Met droeve stem klonk het: Ik kan hem niet wakker krijgen ... Hij slaapt zoo vast... Ik heb hem heen en weer geschud; maar hij slaapt door . .." Toen zij zweeg en een smeekenden blik om zich heen sloeg, nam een andere oude vrouw haar bij de hand en bracht haar naar een stoel. Twee mannen ijlden de trap op. Zij bleven slechts een oogenblik weg; toen kwamen zij beneden met schichtigen, verwilderden blik. Onnoodig een woord te spreken. Een zachte klaagtoon, vol oneindigen weemoed, ging op onder de vrouwen, om te worden overgenomen en voortgezet door de vrouwe a die buiten stonden, want de eenige man die de rust had kunnen doen wederkeeren in haar hart, was aan de gevaren van den onmetelyken oceaan ontsnapt om rustig in zijn eigen bed te sterven. G. W.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl