Historisch Archief 1877-1940
No 1155
D E AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR N E D E R L A N D.
tweede klasse; l hoofd-koetsier; IC koet
siers eerste en 17 tweede klasse, totaal
273 man.
Beschikt wordt over 47 paarden ; 4 hoofd
wachten ; 4 hulpwachten; 4 posten met
n kolen- en slangenwagen, om materieel
aan te voeren bij een grooten brand; een
gereedschapswagen voor het opruimen van
puin, e. d.; n transportwagen voor het
vervoer der natte slangen en fourage; 11
twee-paard-spuit wagens, waarvan n in
reserve ; 7 n-paard-spuitwagens, waarvan
2 in reserve; 9 stoomspuiten, waarvan l
in reserve ; 2 dienstrijtuigen ; 2 machinale
ladders; l drijvende stoomspuit met 3
sloepen.
Het telegraafnet beschikt over 308
brandschellen, waarvan 86 in particuliere ge
bouwen; 104 Morse toestellen en 191.030 M.
ondergrondsehe geleiding.
In de laatste jaren is het aantal bespan
ningen zeer uitgebreid en zijn de oribereden
posten verdwenen ; staan de stoomspuiten
steeds gereed met bespanning en zijn
enkele brandschellen voor proef zoodanig
ingericht dat ze tevens als telephoon kunnen
dienst doen zonder dat daarbij de telegra
fische gemeenschap onderbroken wordt; is
de fiets ook bvj de brandweer in dienst
gesteld ; zijn boven de brievenbussen borden
aangebracht, waarop staat vermeld waar
de naastbijzijnde brandschel zich bevindt;
zijn hier en daar kleurige lantaarns ge
plaatst, waardoor duidelijk in het oog valt
dat in het perceel, waaraan die lantaarn
is aangebracht, een brandschel te vinden
is ; zijn bovengrondsche brandkranen op de
Vecbtwaterleiding in beproeving genomen ;
is het toezicht der brandweer in schouwbur
gen en dergelijke inrichtingen aanmerkelijk
verbeterd.
En niet alleen dat de tegenwoordige
commandant ijverig werkzaam was en
steeds is, om alles te doen wat het brand
gevaar in de stad zooveel mogelijk kan
voorkomen en in geval van brand vlug
en flink opgetreden kan worden, hij heelt
ook gedaan wat in zijn vermogen was om
het leven der brandwachts zooveel mogelijk
te veraangenamen.
Voor een groot deel is het zeker aanzijn
optreden te danken dat de Gemeenteraad
nog niet zoo heel lang geleden de salarissen
der brandwachts verhoogde en verboden
werd het verrichten van die werkzaamhe
den, die niet tot de huisvlijt behooren, zoo
als het vegen van schoorsteenen, e. d.
Verder is het leven in de kazernes voor
de brandwachts veel aangenamer gemaakt
dan vroeger. Zij hebben een diensttijd van
drie maal 24 uur, gedurende welken tijd zij
steeds in de kazerne moeten vertoeven, en
dan volgt een vrije dag. Het eten moet
dan over 't algemeen in de kazerne ge
nuttigd worden en wel in de kantines.
Vroeger waren die kantines verpacht en
was het dus het belang van den pachter
den brandwachts zooveel mogelijk tot ge
bruik van een of ander te dringen. Daar
aan heeft de heer Meier terecht een einde
gemaakt. De kantines zijn nu in eigen
beheer; sterke drank wordt er niet ge
schonken, bier, e. d. worden er tegen een
luttelen prijs beschikbaar gesteld en op zeer
goede biljarts bestaat gelegenheid zich te
vermaken tegen betaling van n cent per
kwartier; twee brandwachts worden bij beur
ten voor den dienst in de kantine aange
wezen en genieten voor de administratie
een belooning van 25 cents per dag. De
vrouwen, die hun mannen het eten brengen,
mogen het met hen in de kantines nuttigen.
Voor den dienst in de schouwburgen zijn
aangewezen de brandwacht?, die hun vrijen
dag hebben, waarvoor hen door de ge
meente per wachtbeurt een gulden boven
hun gewoon salaris wordt uitbetaald.
ifiniimiMimiMHlliMiiuiiiiiiilMimiilMimlliliilimililttiiilitll
?mnitifniiiiiiHiiiiiiiinittniHtniuiniiiiiiimiiiiiiiiiiinii
HET VER10RIN SCHIP.
Naar het Engelsch.
Op een zonnigen lentemorgen, in het begin
?van deze eeuw, was het groot feest in Tetby,
een havenstadje op de oostkust van Engeland.
Neringdoenden verlieten hun winkelijifi, am
bachtslieden hun werk, en alles stroomde samen
op het hoofd, aan den zeekant.
In den regel was Tetby een doodsch, stil
plaatsje: een groep huisjes aan de rivierzijde,
en aan den anderen kant tegen de klippen
aangebouwd, enkele woninkjes met roode daken,
fel blinkend in de zon.
Heden echter had bijna alles uit Tetby zich
op het steenen havenhoofd vereenigd, tusschen
den rommel van touwen, vischmanden en wat
dies meer zy'; en allen waren in gespannen
verwachting, want straks zou het grootste schip,
dat ooit in Tetby gebouwd wap, door
Tetbysche handen, voor de eerste maal het ruime
sop kiezen.
Terwy'l men, al wachtend, stond te praten
over vroegere schepen in Tetby gebouwd, over
hun bouwers, hun reizen en hun lot, werd er
een klein stukje wit zeil zich'baar van de
plaats waar het fraaie schip op de rivier voor
anker lag. Er kwam beweging onder de
groepjes toen mér zeil geheschen werd en het
vaartuig, langzaam en statig, naderde. Naar
mate de wind zich van zijn zeilen meester
maakte, kwam er meer gang. meer vaart in,
gelijk een zwaan die tier en statig zich een
weg baant door wat hy zy'n element voelt
de hooge masten, de witte wolken van zeildoek
doorborend, hemelwaarts gericht. Het schip
voer 10 vawn van het hoofd hen voorbij; de
mannen juichten, en de vrouwen tilden haar
kinderen op om het een vaarwel toe te wuiven,
want het was bemand van kapitein tot kajuits
jongen door mannen uit Tetby, en het zou een
lange reis worden, naar zuidelyke zeeën.
Buiten de haven veranderde het schip van
koers; als iets dat leven heeft, luisterend naar
den wind. De matrozen klauterden in de ra's,
zwaaiden met de muts en wierpen van de mee
pik bezoedelde handen een laatsten kus naar
het snel verdwijnende Tetby; wat van den
oever beantwoord werd door een schor gejuich
uit mannenkelen. waarin het door tranen ver
stikte vaarwel der vrouwen verloren ging.
Zy keken hun schip na tot de oogen niet
meer zien konden en het niets meer was dan
een flauwe stip aan den horizon. Toen loste
het zich gelijk een sneeuwvlok op in de lucht,
en de bewoners van Tetby, sommigen de flinke
zeelieden benijdend, anderen dankbaar dat
Vermeld dient bovendien dat naast het
brandweercorps bestaateeri brandweerfonds,
dat echter officieel met de gemeente niets
heeft uitstaan. Het werd in 1875 op initiatief'
der heeren Van der Vies en Kalff door
eenige particulieren gesticht; van die op
richters is thans nog alleen over de tegen
woordige voorzitter van het fonds, de heer
A. W. Beckering.
Het doel van dit fonds is den brand
weermannen bij een zwaren brand
ververschingen te geven; verder helpt het den
mannen, waar dit noodig is metrentelooze j
voorschotten; verleent het onderstand aan l
nagelaten betrekkingen, voor zoover deze i
geen rechten kunnen doen gelden op ge
meentelijk pensioen; verschaft het verster
kende middelen aan zieken en zwakken
en zorgt het voor goede lectuur en spelen
aan de wachtposten.
Door dit fonds wordt ook het
fanfarecorps van de brandweer in stand gehouden ;
wordt onderwijs verstrekt aan die brand
wachts, welke dit nog behoeven, en 's zomers
af en toe gelegenheid geseven een uitstapje
naar buiten te maken met de vrouwen.
Ean nuttige stichting inderdaad. Wie
op den aanstaanden feestdag zijne belang
stelling in onze brandweer toonen wil, hij
schenke een bijdrage aan dit fonds en hij
doet daarmee een prijzenswaardig werk.
Ziedaar in korte, zeer korte trekken, de
geschiedenis van het corps dat op 15 dezer
een eervol bestaan van een kwarteeuw
achter den rug heeft; een bestaan waarop
de Gemeente en alle leden van het corps
met trots terug mogen zien. Heel wat arbeid,
heel wat inspanning is in die jaren van
de brandweer gevorderd. Wilt ge dit nog
bewezen zien door enkele cijfers? Welnu,
in die 25 jaren werd de hulp der brandweer
ingeroepen voor 19 853geruchten van brand ;
14179 schoorsteenbranden; 15901 kleine
bmnenbranden ;484groote binnenhranden ;
833 kleine uitslaande branden ; 163 groote
uitslaande branden ; 111 scheepsbranden ;
801 buitengewone branden, totaal dus voor
32532 brauden.
01' nu onze brandweer volmaakt te noe
men is ? Zeker niet, al mag gezegd
worden dat men het volmaakte hoe langer,
hoe meer nabij komt. Maar de wakkere
commandant zal de eerste zijn om te erken
nen dat nog veel verbeterd kan worden,
dat nog veel te wenschen blijft wat be
treft goede politie-verordeningen, opdat het
brandgevaar zooveel mogelijk beperkt kan
worden. Hoog noodzakelijk is het in de
eerste plaats dat spoedig in den Riad in
behandeling zal worden genomen de nieuwe
bouwverordening, die, naar beweerd wordt,
reeds maanden lang bij Puljlieke Werken l
in concept gereed ligt, maar waarmede B.
en W. om welke reden dan ook, maar niet
voor den dag durven komen.
Want in het belang der veiligheid
het is bij menigen brand gebleken dienen
in eene dergelijke verordening strenge be
palingen te worden gemaakt, die goede
nooduitgangen in geval van brand waar
borgen en moet aan de brandweer de be
voegdheid worden gegeven toe te zien dat
die nooduitgangen inderdaad steeds dienen
kunnen voor het doel, waarvoor zij bestemd
zijn. Thans vindt men ze in vele huizen
niet, en waar zij wel zijn, zijn ze dikwerf
door kasten, kisten, e. d., die er voor zijn
geplaatst, onbruikbaar gemaakt.
Moge het verder b.v. niet te lang meer
duren dat ons land zal kunnen wijzen op
een goede wettelijke regeling van d^n petro
leum test, waardoor het groote brandgevaar
door petroleum verminderd zal worden, en
bovenal moge deze commandant het zien
gebeuren dat een regeling zal worden ge
maakt, waardoor het mogelijk is dat een
billijke vergoeding in de kosten der brand
hun levenslot hen bond aan de veilige kust,
verspreidden zich langzaam, elk naar zijn huis.
Maanden gingen voorbij. De rustige sleur
van het da^elyksch leven in Tetby werd door
niets verbroken. Schepen kwamen en ging-,n
in de haven af en aan, om te loisen en te
laden en weer zee te kiezen. Op de
scbeepsweif werd de kiel gelegd voor een nieuw
vaartuig en weldra brak de tij l aan waarop
men de terugkomst van Tetby's trots" want
zoo was het schip genoemd verwachten mocht.
Men was bevreesd dat het in den nacht
binnenloopen zou, in den koudjn,
vreugdeloozen nacht, als vrouw en kinderen te bed
lagen en zij, zelfs al wekte men ze om naar
het hoofd te gaan, er niets meer van zien
zouden dan de zijlichten, plekkend op het
watervlak, en den donkeren romp, geljk een
zwarte stip de rivier opkruipend. Neen, men
wilde dat het bij^a» zou komen. Men hoopte
het het eerst te zien aan dienzelfJea horizon,
waarin het was weggedoken en verdwenen.
En dan hoe langer hoe nader bij, het kloeke,
fiere schip, gekleurd door zuidelijke zeeën en
zuidelijke zonnestralen, met de bemanning
hunkerend uitziend over de verschansing,
uitziend naar Tetby, naar hun vrouw, en naar
de kinderen, hoeveel die gegroeid waren.
Maar het schip kwam niet. De eene dag
v;or de andere na zagen de wachtenden uit,
te vergeefs. Eindelyk hoorde men duisteren
dat Tetby's trots" over z'n tijd was; en
toen, doch alleen door hen die kind noch
kraai aan boord hadlen, dat het schip ver
gaan was.
Nog lang nadat men alle hoop opgegeven
had, kon men vrouwen en moeders zien staan
uitkyken op het sombere havenhoofd. En
toen . . . toen verminderde haar aantal, een
voor een bleven zij weg, vergaten zy de dooden,
om haar zorgen te wijden aan de levenden.
Kinderen groeiden op tot stevige knapen en
meisjes, knapen en meisjes werden jonge man
nen en jonge vrouwen, maar geen tijding
kwam van het vermiste schip, geen woord van
de wegblyvende mannen. Langzaam gingen
de j»ren voorbij, volgde het eene jaar op het
andere, en het verloren schip werd een legende.
De man, die het gebouwd had was oud en
grijs geworden, en de tijd had de smart der
beroofden verzacht.
Op zekeren donkeren, winderigen
Septemberavond zat een oude vrouw bij het vuur te
breien. By' een klein houtvuurtje, want het
was meer om gezelligheid dan om warmte te
doen, en wezenlyk vormde het binnenhuisje
een prettig contrast met den wind die om het
huisje floot, met zich voerend het somber
geklots der tegen de kust brekende golven.
God helpe hen die van nacht op zee zijn,"
prevelde het oudje meewarig, daar eensklaps
een krachtige windstoot haar woning deed
schudden.
Zij legde haar breiwerk in den schoot en
weer kan worden gevorderd van hen, die
van haar hulp het grootste profijt trekken
de assuradeuren.
AVanneer de gemeente niet wil overgaan
tot het oprichten van een eigen assurantie
fonds, dat dan althans billijkerwijze in de
kosten voor de brandweer worde bijge
dragen door de maatschappijen, die door
het goede corps hoe langer hos minder i
aan brandschade hebben te vergoeden en j
daardoor de dividenden voor haar aandeel
houders zien stijgen.
Evenwel het is hier thans niet de plaats
en niet het oogenblik om op deze zaak,
waarover nog zooveel te zeggen zou wezen,
dieper in te gaan. Op dit oogenblik worde
slechts een feestklank gehoord; op dit oogen
blik ontplooie A-n«terdam van huis tot huis
het dundoek der mannen ter eere, die van
den hoogste tot den laagste gereed staan
op elk uur van dag en nacht den strijd,
den dikwerf hevigen strijd, aan te binden
tegen het vernielend element; steeds klaar
staan om zonder aarzelen, het leven te
waaien om dat van anderen te redden.
Dat corps, dien trots van Ni rland's hoofd
stad, zij op den naderden 15en Augustus
een eerbiedig saluut gebracht!
E. W. DE JONG.
«iiuitmiimiiiiiitiiiimtiHmimtiiiiummiutniimiMHM
JACOB MARIS. f
Zooals Victor Hugo zeide toen Balzac stierf,
kan men nu zeggen : l'Eu,rope perd un grand
esprit. Want Jacob Maris was niet alleen een
groot schilder, maar door zijne diepgaande
intuitie, door zijn zeldzaam fijn gezond ver
stand en zijn gevoeligen blik, was hij inder
daad een groot man.
HtliiinnnuitmimiiiiMim iiiuiiitHinmmiMiiimiiiimimiiiiiiiuit
vouwde ds handen ineen. Meteen weri de
deur geopend Door dea tocht vlamde het
lamija, zwart walmend, op; toen ging het uit.
Terwijl de ouie van haar stoel oprees, werd
de deur gesloten.
Wie is diar?" riep zij angstig.
De oude oogen zagen niet scherp meer en
het was plotseling stik duister, toch meende
ze een gestalte bij den deurpost te zien staan.
Een zwavelstok ai deschoorjteenplank nemend,
stak zij ze ia hst vuar en deed het lampje
weer branden.
Op d --n drempel stond een man, een man
van middelbare jaren, met een bleek, inge
vallen gelaat en rossen baard. De kleeren
hingen hem als lorren om het lijf, het haar
was slordig, ongekumd; uit de matte, dof-gryze
oogen scheen alle licht veriwenen.
De oude vrouw staarde hem aan, wachtend
of hij zou spreken. Hij deed het. Hij trad op
haar toe en zei oen woord, n slechts:
Moeder !"
Met peen schrillen kreet wierp zij zich aan
zijn hals, klemda hem aan de verschrompelde
borst en kuste hem. Zij kon haar oogen, hair
zintuigen niet gelooven, maar hield hem
stuipachtig omkneld, hem smeekend nogmaals
haar zijn stem te doen hoorer, en schreiend,
en lachend, en God dankend, alles in n adem.
Toen kwam ze tot bezinning, en voerde ze
hem wankelend mej naar den ouden leunstoel,
dwong hem ddar neer te zitten, haalde, bevend
van verrukking en vreugde, eten en drinken
uit de kast, en zette het hem voor. Hij at
en hij dronk, met graagte, terwijl zij naast
hem stond, en hem aanzag, en telkens zijn
glas aanvulde met het eigen gebrouwen bier.
Soms was het als wilde hij iets zeggen, doch
zij werkte hem te zwijgen en vermaande tot
eten, want de tranen rolden haar over de
wangen als zij dat bleeke, uitgehongerde
gezicht zag.
Eindelijk legde hij mes en vork neer, ledigde
zijn glas, en gaf te kennen dat hij niets
meer wille.
Thans begon het moedertje te spreken.
Jongen, beste jongen," klonk de roestige,
van tranen vervulde stem, ik meende d»t je
jaren geleden met Tetby's trots" verongelukt
waart!"
Zwaar schud te hij, ontkennend, het hoofd.
En dekap'tein, het volk, en 't mooie schip,
waar zijn ze V" vroeg zij.
De kap'tein ... en ... en 't volk . . ." sta
melde de zoon, in vreemde afgebroken klanken,
't is 'n lang verhaal... 'k ben zoo... zoo zwaar
van 't bier ... Ze zijn. .."
Eensklaps zweeg hij en vielen de oogen dicht.
Wiitir zijn ze?" vroeg de moeder. Wat
is er gebeurd?"
Ja ... ik ... ben zoo moe . . . doodmoe .. .
Ik heb ... niet geslapen ... Morgen vertellen..."
Weer vielen de oogen dicht, en het hoofd
zonk op de borst. Het oudje schudde hem
zachtkens en zei:
Een dag of tien geleden hoorde ik dat hij,
te Carlsbad, geen kleuren meer kon onder
scheiden. Van dat oogenblik af wanhoopte ik
aan zy'n herstel en verwachtte ik helaas het
trenrige, droevi bericht van zijn dood.
Geen jaar geleden was J. Maris verhuisd
van de Laan van Meerdervoort naar een
bizonder prettig en vroolijk huis in de Javastraat,
dat met uiterst goeden smaak en fraaie kunst
werken alleraangenaamst was ingericht, tot
groot genoegen van hem en van al zijn
hnisgenooïen. Moet het spreekwoord der Arabieren
waar zijn, dat: »wanneer het huis klaar is,
de dood komt" ? .. .
Nu zy'n zij voor altijd gesloten en gebroken,
die mooie, heldere, zoo schrandere en eerlijke
oogen, die een gansche wereld van kleuren en
vormen in zich opnamen en omwerkten tot
eenige der hoogste en zuiverste kunstwerken,
die onze eeuw en vele anderen zagen ontstaan,
maar zy' die J. Maris van nabij gekend hebben,
zullen nog lang zy'n kalmen blik blijven zien.
In April bezocht ik hem en hij vertelde mij,
dat hij ongeveer sedert Februari onwel en
lusteloos was, dat de doctoren zeiden dat by
kfluenza had gehad. Iets later sprak men van
een nierziekte, en zijn lusteloosheid was grooter
nog geworden. Sedert maanden deed hij niets
meer, hij die aldoor van 's morgens vroeg tot
's avonds geregeld aan den arbeid was.
Toen moest hij naar Carlsbad, en de laatste
keer dat ik hem zag, kort vóór zy'n vertrek,
kreeg ik een triesten indruk van hem, ondanks
zijn gewone vriendelijkheid en goedigheid.
Treurige bijzonderheden komen van zijn
laatste dagen in den vreemde. Hij had maar
n verlangen, weer thuis te zy'n, in zy'n eigen,
inrng-gezellige woning. En dit is zoo begrij
pelijk. D; huisvader, den man, die zijn geheele
leven had doorgebracht te midden der zijnen,
in de groolste oud-hollandsche huiselijkheid,
dien man vooral moest het leven bizonder
zwaar ^vallen in Carabad, die kur-plaats voor
ryke, afgeleefde en poseerende mondains uit
alle oorden der wereld, gelegen in een voor
hem zeer zeker antipathieke, leelijke natuur.
De tijd is nog niet gekomen om de juiste
plaats af te bakenen, die het werk van Jacob
Maris in onze nationale kui.st inneemt.
De toekomst zal dit doen.
Toch is 't zeker dat die plaats
allervoornaamst zal zijn. Veel had hy met den Delftschen
Vermeer gemeen, ook dit, dat bij lang niet
altijd genoeg gewaardeerd is geworden. Na
eeuwen werd Vermeer in eere hersteld; na
jaren begon men de grootheid van J. Maris
in te zien. Beiden zullen blijven in onze
school, n/east dien grootsten, raast Rembrandt
schilders van aller-superieurste verdiensten.
Als mensch had Jacob Maris aog talrijke
jaren kunnen, moeten leven. Als schilder laat
hij een afgerond «werk" na. Toch had zy'n
kunst, die steeds vooruitstreefde en zich meer
ontplooide, die steeds breeder en grootscher
van opvatting was geworden, wellicht een nog
hoogere ontwikkeling kunnen bereiken, een
anderen kant van zijn talent kunnen toonen.
Jacob Maris was een waar groot man. Als
schilder, en niet [minder als mensch onder
zijn kunstbroeders, laat hij een niet meer in
te nemen plaats^open. .?< .. <*K"!$
Zijn zeldzaam juisten blik in kunst en zy'n
zuiver, logiesch gezond verstand voor alles
hadden van hem een onvergelijkelijken meester
Ga dan maar na' bed, Jan. Na' je eigen
kamertje, 't Is nog net als toen je er den
laatsten keer geslapen hebt. Ik heb 't bed zelf
opgemaakt en ne lakens uitgewasemd. 't Heeft
al dien tijd voor je klair gelegen.''
Hij rees overeind. Hij kon nauwelijks op
zijn beenen staan. Zijn moeder deed een deur
open, nam het lampje en hielp hem de steile
trap op naar het vertrek dat hij zoo goed
kende. Daar sloeg hij de armen om haar heen,
drukte haar aan zijn hart en kuste haar, en
viel van louter moeheid op het bed neer.
Het oniJje keerde in haar keukentje terug
en knielde neer, vol vrome, vreugdevolle dank
baarheid. Toen zij opstond, dacht zij aan die
andere vrouwen, en een doek afhakend van
een kapstok, liep zij met haar nieuwstijding
de verlaten straat op.
In een oogenblik was er leven in het stadje.
Als een lichtstraal van hoop ging de mare van
huis tot huis. Deurer, reeds voor den nacht
gesloten, werden open geworpen; kinderen, die
niet begrepen wat er gaande was, klampten
zich vragend aan hun schreiende moeders.
Allerlei beelden, van echtgenooten en vaders,
lang dood gewaand en vergeten, herleefden,
zagen met blij en lachend gelaat neer op de
geliefden thuis.
Voor de deur der hut had zich reeds een
troepje veraameld; anderen renden de straat
op, met veel drukte en beweging.
Doch zij zagen zich den verderen weg ver
sperd door een oude vrouw, een vastberaden
oudje, wier gezicht nog trilde van de groote
vreugde die haar ouden dag verhelderd had,
maar die een elk den toegang weigerde tot
haar zoon had uitgeslapen. Hun dorst naar
tijding was haast niet te beheerschen, doch
mat een schok van aandoening zei ze zichzelf,
dat hajr aandeel in Tetby's trota" behouden
binnen was.
Vrouwen, die gewacht hadden en eindelijk
geduldig waren geworden na jaren van
wachten, konden deze enkele uren het niet
uithouden van ongeduld. Wanhoop was te
dragen, maar die spanning! O God! Waa
haar man nog in Ie 'en ? Hoe zag hij er uit ?
Zou hij erg verouderd zijn?
Hij was zoo moei, spreken kon hy niet,"
zei ze. Zij had hem gevraagd, hij kon nauwe
lijks antwoord geven. Laat hem slapen tot de
dag aanbreekt, dan zouden ze alles weten.
Dus wachtten zij. Want naar huis terug te
kesren en naar bed te gaan was nietmogelrjk.
Van tijd tot tijd liepen zij een eindje de straat
in, maar nooit heel ver. Of zij stonden in
troepjes bijeen om te spreken over de groote
gebeurtenis. Men begon te begrijpen dat de
bemanning op een onbewoond eiland terecht
gekomen moest zyn, anders kon er niets
gebeurd wezen en dat zij ben spoedig zouden
weerzien allen, met een enkele uitzondering
misschien, vai mannen, oud reeds toen het
schip uitzeilde en die nu misschien dood waren.
Eene sprak deze meening uit ten aanhoore
kunnen maken, als men dit in hem gezien
had, en hem b. v. als adviseur aan een
Akademie had mogen verbinden.
Een in alle opzichten groote geest is ons
ontnomen door de wreede, ongenadige stof
wisseling.
PH. ZlLCKEN.
Kist- en Daieflianilf erien, *)
Hebben we een vorige maal er op gewezen,
hoe een totaal verkeerd begrip omtrent de
waarde die men aan dameshandwerken moet
stellen, leidt tot miskenning vau teekening en
kleur; thans willen we even nagaan wat hiervan
de directe oorzaken zijn en op welke wijze
er wellicht eenige verandering in te brengen is.
We merkten reeds terloops op dat bij de
keuze van een handwerk men meestal niet
met zijn eigen smaak te rade gaat, wellicht
daar men zich zelf hierin niet geheel meer
vertrouwt, maar het kunstgevoel der winkel
dames te hulp roept. Dit is nu is reeds een
treurig verschijnsel dat men voor zijn eigen.
smaak niet meer instaat, dat men niet meer
wat de keuze aangaat voor zich zelf beslissen
durft ; dat l'embarras du choix démenschen
dikwyls in den war brengt is waar, maar het
is hier meestal het dragelijkste te zoeken
uit het vele slechte ; vandaar dat het ook
voorkomt, dat men met juiste inzichten en
goede voornemens, vergeefs datgene zoekt dat
men zich wenscht of dat men zich gedacht heeft.
Een van de eerste oorzaken toch, die nog
zoovele ondoordachte handwerken in onze
omgeving duit is de geringe ontwikkeling der
smaak voor zoover het lijnen en kleuren
harmonie betreft.
Hierin direct verandering te brengen is niet
mogelijk, slechts door de ontwikkeling der
meisjes in die richting te leiden zal men
betere resultaten kunnen verwachten. Door
aan onze meisjesscholen naast de andere leer
vakken of lievt-r nog in combinatie hiermede
telkens te wyzen op het schoone. dat men
helaas thans in onze kunstbij verheid nog zoo
vaak te vergeefs zoekt. En voornamelijk door
in verband met de handwerken, ze een begrip
te geven omtrent kleurcombinatie, en
versierings- principes, ze te toonen aan tal van
voortbrengselen uit vroeger dagen, hoe een
versiering geheel anders moet wezen dan een
getrouwe natuurnavolging en hoe juist men
dit eertijds inzag en hoe jammerlyk dit be
grip verloren ging. Onze musea zija als men
wil rijk genoeg aan tal van schoone voor
werpen op tex iel gebied, die in menig op
zicht leerrijk z'iuden kunnen zijn, om de
zuivere gedachten die er uit spreken.
Na de ontwikkeling van den smaak die aller
eerst verwaarloosd wordt, is het geringe verband
dat men meent te bestaan tussche.n teekenen
en handwerken wel de voornaamste oorzaak
die handwerken in plaats van
kunstnaaldwerken tot tydpasseeringsprullaria degradeert.
Meestal beschouwt men teekenen en hand
werken als twee geheel van elkaar afgescheiden
zaken, daar men voor handwerken patronen
altijd klaar koopt en er dus geen teekenen
bij te pas komt.
Zeer zelden ziet men dan ook dat het ont
werp zelf gemaakt wordt door haar die het
in wol of zijde uitvoert, zoodat beiden geheel
vreemd aan elkaa| zijn. Hierin ligt juist een
misvatting die in hoofdzaak de geheele kunst
nijverheid beheerscht, dat ontwerper en uit
voerder niet meer n persoon zy'n.
Het is niet voldoende, de lijnen van een
teekening na te volgen in zijde, wol of welke
stof ook, men moet ze begrypen, men moet
haar ontstaan kennen, en dit is alleen mogelijk
wanneer men ze zelf geteekend heeft, of
waarvan men tegenwoordig enkele voorbeelden
iiiMiimiiliiimii
van een oude vrouw, wier man, als hij nog
leefde, bijna honderd jaar zou zijn, maar zij
glimlachte zacht, hoewel haar lippen trilden,
en zei dat ze dan toch iets van hem hoopte
te h oor en, dit was al veel.
De spanning werd ondragelijk. Zou die man
dan nooit wakker wo: den V Brak de morgen
nimmer aan? De kinderen verkleumden inden
wind; hun ouders zoudeu aan de Noordpool
geen koude gevoeld hebben. Met toenemend
ongeduld wachtten zij, nu en dan een blik
slaand op twee vrouwen die zich een weinig
apart hielden, twee vrouwen, die weer getrouwd
waren en wier tweede man, ietwat met hun
figuur verlegen, met hair de wacht hield.
Langzaam kroop de winderige nacht ten
einde, maar de oude bleef doof voor alle bidden
en smeeken, en hield de deur toe. De dag
was nog niet aangebroken, ofschoon de dikwijls
geraadpleegde horloges zeiden dat hij naderde.
Hij was wel zeer nabij; de wachtenden ver
zamelden zich voor de deur. Niemand kon
ontkennen, dat alle voorwerpen duidelijker
uitkwamen. Men kon de bleeke, verlangende
gezichten om zich heen beter onderscheiden.
Zij klopten aan de deur. De oogen van
het moedertje vulden zich met tranen toen. zij
opendeed en die gelaatstrekken zag. Ongevraagd
en ongehinderd drongen zij de hut binnen, of
bleven in en om de deur staan.
Ik z«.l naar boven gaan, ik zal hem. halen,"
fluisterde de oude.
Als elk het kloppen van des anderen hart
had kunnen hooren, zou het een oorverdoovend
leven zijn geweest. In plaa's daarvan heerschte
de meest volkomen stilte, slechts afgebroken
door een enkelen snik.
Het moedertje opende de d»ur, die naar het
bovenk imertje leidde, en slofte met den
langzamen, moeizamen stap van den ouderdom de
trap op. Die beneden waren hoorden haar
zachtkens den zoon roepen.
Twee of drie minuten verliepen. Toen hoorde
men haar de trap weer afkomen allén. De
glimlach, het medelijden, waren verdwenen van
haar gelaat. Zij scheen versufr, verbijsterd.
Met droeve stem klonk het: Ik kan hem
niet wakker krijgen ... Hij slaapt zoo vast...
Ik heb hem heen en weer geschud; maar hij
slaapt door . .."
Toen zij zweeg en een smeekenden blik om
zich heen sloeg, nam een andere oude vrouw
haar bij de hand en bracht haar naar een
stoel. Twee mannen ijlden de trap op. Zij
bleven slechts een oogenblik weg; toen kwamen
zij beneden met schichtigen, verwilderden blik.
Onnoodig een woord te spreken. Een zachte
klaagtoon, vol oneindigen weemoed, ging op
onder de vrouwen, om te worden overgenomen
en voortgezet door de vrouwe a die buiten
stonden, want de eenige man die de rust had
kunnen doen wederkeeren in haar hart, was
aan de gevaren van den onmetelyken oceaan
ontsnapt om rustig in zijn eigen bed te sterven.
G. W.