Historisch Archief 1877-1940
No. 1155
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
?onweersproken laten uwe voorstelling van
zaken, die zoozeer tegen de feiten indruischt.
Namens het Centraal Bestuur
der Radicale Vereenifling:
TH. M. KETELAAR,
Amsterdam, Voorzitter.
22 Juli 1899. J. F. SIKKEN,
Secretari?.
Wel, wel! w\j missen het recht om over
moreele politiek, over. de vertegenwoordiging
der minderheden, te spreken.... omdat iii
18^1 op 15 Juli door de Kiesvereeniging
Jegm onzen zin besloten werd geen
soa-dem. te candideeren, en wij, als orgaan
van de radicale partji daarop de candidaten
?der verbonden ? minderheden hebben aan
bevolen, m. a. w. geen sociaal-democraten
hebban aanbevolen, toen dit niet meer
aten kon.
Een sterk geval! Hebben nu de heeren
sedert 1881, toen w^j de verkiezing van
Hovy en Glinderman mogelijk maakten,
tot later, in al de jaren van ons ijveren
ook voor de verkiezing van socialisten, als
ledenieener minderheid, niets beters kunnen
vinden ? Ware het hoofdartikel van 19,20
Juli 1891 geschreven vóór de beslissing op
15 Juli was gevallen, dan had deze
raede<ieeling nog eenigen zin nu ontsnapt
hare beteekenis ons geheel.
Maar hoe belachelijk maken de heeren
aich niet, ala zij op grond van een ons
toegedichte ontrouw acht jaar geleden.' thans,
nogal in hoedanigheid van Centraat Bestuur
?eener Radicale Vereeniging. op hoogen toon
verzekeren, breeder opvatting van het «pro
portioneel beginsel" te huldigen dan wij,
waar zij het geheele beginsel m den steek
hebben gelaten, zoodat zelfs hun geestver
want en verdediger, de heer Davids, ons
schrift! zie No. 30 Juli over de eerste
stelling (het niet stelten der soe. democraten
was een beginselverloochening der radicalen)
verzocht ik u vergunning te mogen zwijgen.
Een zoo schrander man als u zoude, dacht
ik, daaruit begrepen hebben dat ook m. i.
de radicalen de soc. democraten direct had
den behooren te steunen. Wie zwijgt, stemt
immers toe. Het betoog van wat het principe,
vertegenwoordiging der minderheden, bij
?deze verkiezing van de Rad. wel had
ge?«ischt, was in uw antwoord op mijne op
merking geheel en al «enfoncer une porte
ouverte".
Wat schiet er nu over van hun breede
opvatting r1
*
Wij verheffen den heer Hugo Muller
hemelhoog, zoo heet het. Och neen, wij
trachten er steeds naar vriend en vijand
de eer te geven, die hem toekomt. En
inderdaad, door zich in 't eenige district
waar socialisten kans hadden niet te willen
laten stellen, heefc hij in eerbied voor een
radicaal beginsel de vereeniging, die hem
niet mocht! caudideeren. overtroffen.
VV»t den heer den Hertog betreft, wij
meenen, dat zijn verleden ais raadslid zijn
verkiezing door de radicale party had
wen«chelijk gemaakt. Een van de uitetekendste
raadsleden werpt ^.en niet uit, omdat hij
.niet aangesloten is bij de part\j; een middel
van uitsluiting voor de gelegenheid bedacht.
Even te voren had een onzer vi Jenden, ook
niet aangesloten bij de partij, nog een
uitnoodiging welke luj afsloeg om zich
?candidaat te stellen, ontvangen.
De houding van den heer Hertog thans
aangenomen, om voor district 111 te
opteeren, zal wel door niemand sterker worden
-afgekeurd dan door ons.
***
Zoo zijn wij reeds genaderd tot het laatste
deel van bovenstaand bchnjven, zonder
nog iets gelezen te hebben, dat inderdaad
?over beginselen handelt. Maar nu
komt het.
De radicale partij heeft al dien tijd moe
ten zwijgen, tengevolge van persoonlijke
verdeeldheid, mede door ons gesticht, en
omdat de leden, als een verzameling fat
soenlijke menschen, schulden moesten
vol?doen, ook onder ons medebestuur ontstaan.
Voorts hebben wy de partij verlaten om
persoonlijke redenen in verband met de
Volksstem, redenen waarvan de details
vergeten zijn, en zoo schrijven wij uil haat,
bewogen door motieven van de allerlaagste
.soort.
Dit wordt ons nu toegevoegd, omdat wij
-beweerd hebben, dat de radicale partij haar
beginselen vergat; als het slot dus van
?een debat over pnwtpes.
Is werkelijk de radicale partij reeds
zóó laag gedaald, dat dit schrijven van
-een Centraal Bestuur, kenmerkend geacht
mag worden voor haar geest en leven 'i
Zijn er ooit door een partij-bestuur grover
verdachtmakingen van iemands karakter de
wereld ingezonden, om te bewijzen dat de
partij een principieele is ?
Wij zullen dezen fatsoenlijken menschen,
die m ons eigen blad ruiujte vragen om
ons op alle manieren te beleedigen, iia
hun tot nun stral die ruimte te hebben
afgestaan, nog het volgende antwoorden :
1. dat wij ous bewust zijn op geen andere
wijze ooit aanleiding toe verdeeldheid te
hebben gegeven, dan door te weigeren
persoonlijke belangen te dienen, eeii par
tijblad te redigeeren dat zich naar personen
.zou moeten richten, en personen vrienden
of vijanden boven onze beginselen te
stellen. Een houding, waarin wij onze
hoogste eer zijn blijven stellen;
2. dat na de ontbinding der Kiesver
eeniging Amsterdam, op ons initiatief de
Hadicale Vereeniging is opgericht, met opzet
niet tes-vereemging genaamd, omdat zij
in de eerste plaats zou moeten dienen als
een middel tot proyageering der radicale
?beginselen;
3. dat, naar een plan waaraan wij geheel
vreemd waren, tegen ons advies, deze Radi
cale Vereeniging zich naar de negen
districten in negen districts
kiescereenic/ingen heeft gesplitst, maar onder denzelfden
naam, met dezelfde personen en middelen
haar bedrijf heeft vooi tgezet; reden waarom
wij als uitwonende haar verlaten hebben;
4. dat radicale vereenigingen, tevens
kiesvereenigingen, zonder schuld op dit
ondermaansche nog niet zijn voorgekomen,
maar dat schulden onder iemands mede
bestuur ontstaan, nog niet door diens
medebestuur, op diens verzoek, of ten diens
bate, zijn veroorzaakt, doch steeds worden
aangegaan in het belang van het lichaam,
dat er mee bezwaard wordt;
5. dat wij, nu de Radicale Vereeniging
o. i. radicaal bedorven, bleef voortbestaan,
er geen oogenblik aan hebbeu gedacht
geroepen te zijn, dit o. i. onverstandige ;
.kind, nog een extra bijdrage te verleenen, l
als een aanmoediging bij zijn
kiesvereenigingbedrijf';
C. dat wij echter zonder in die details te
.treden, welke de heeren ook vergeten
schjjnen te zijn, ons gerechtigd achten
te verklaren, dat wij gedurende ons politiek
leven, niet aan. verkiezingen, maar in den
dienst der radicale beginselen, meer geld,
tijd en arbeid hebben geofferd, dan het
geheele Centraal Bestuur, ja de geheele
huidige Radicale Vereeniging te zamen en
dat mitsdien de wijze, waarop deze fatsoen
lijke heeren onzen persoon in opspraak
trachten te brengen, ons ten slotte toch
noe; een glimlach op de lippen brengt;
7. dat dit Centraal Bestuur, dat zelf moet
erkennen in twee drie jaar tijds over begin
selen te hebben gezwegen, voorgeeft daartoe
gebracht te zijn door verdeeldheid ... buiten
hunne Vereeniging, die, zij verzekeren het
al weder zelf, even sterk aan principieele
leden is, als de kiesvereeniging»Amsterdam"
het was in haar bloeitijd. Alsmede, dat
deze maar al schulden afbetalende heeren
hun beginselen niet de noodige eer konden
bewijzen, daar dit te duur was!! terwijl
zij juist dit goedkoope werk nalatende en
hun eersten plicht als wordende partij ver
zuimende?bij den geldverslindenden ver
kiezingsstrijd zich als de -nijvere mieren
door hun bedrijvigheid onderscheidden!
8. dat ons wel het meest verwonderen
moet al deze vinnige aanvallen op onzen
persoon onderteekend te zien door den heer
Ketelaar. Met zijn naam mede dekt deze heer
de verklaring, dat ons schrijven waarin
wij er op wezen, dat de Radicale partij
zonder beginselen voortbestaande een krin
getje of een club wordt, uitsluitend bedacht
op verkiezingswinst »van zooveel haat
getuigt'' zoodat »het iedereen duidelijk
moet zijn welke motieven ons bezielen."
Hij wist en weet beter.
Wij hebben van geenerlei haat blijk
gegeven.
Toen de heer Ketelaar kandidaat voor
de Kamer was, door de Rad. Vereeniging
gesteld, ontvingen wij een bezoek van
twee heeren, die ons dringend verzochten
een artikel ter aanbeveling van den heer
Ketelaar in de Vefkiezingscourant te
schrijven. Wij voldeden ook toen aan dat
verlangen en oogstten een vleiende dank
betuiging. Hoe had dat kunnen zijn, indien
er bij ons haat jegens de radicale partij of
Vereeniging had bestaan ?
Maar er is meer. Terwijl de heer Ketelaar
lid van de Kamer was, misschien iets korter
of langer dan een jaar geleden, schreven
wij, in antwoord op een brief, waarin hij
kopie voor het Weekblad ons aanbo_od,
Z. Ed. Mogende, of' hij er dan toch niets
aan kon doen om de radicale partij in en
buiten de Kamer eenige meerdere betee
kenis te verleenen. Was dat nu haat, kon
het doen denken aan slechte motieven?
En nu wij weer een jaar verder zijn, en
de radicale partij zich nog meer zien
compromitteeren, om Davids woorden te ge
bruiken, zich aan verloochening van haar
beginsel zien schuldig maken wil de
Vereeniging bij monde van haar bestuur,
haar fouten goed maken, door ons van al
wat slecht is te beschuldigen en daaraan
doet dit Kamerlid mee. Dit toch is het
eerste antwoord, hetwelk wij van hem op
onze welmeenende vraag ontvangen. Foei!
Wat was eenvoudiger voor het C. B.
der R. V. geweest, dan op onze opmerking,
met even weinig animositeit als de heer
Davids te antwoorden, onder optelling van
de verschillende gelegenheden, waarbij ^de
partij zich inderdaad in en buiten de Ka
mer, als de partij van arbeiders en
misdeelden, van haar taak heeft gekweten;
waarom niet een beeld gegeven van haar
werkzaamheid, van de kracht, die van haar
is uitgegaan ? Het kon dat niet, omdat men
bijna niets heeft gedaan, maar in hun ver
legenheid zetten de fatsoenlijke heeren de
spuit op hun riool en ... het wordt voor
ons zaak ons op een afstand te houden.
Nu, dit beloven wij gaarne. Deze prin
cipieele mannen hebben nu eenmaal het
genoegen genoten pp onze tribune het
publiek en ons zelf de bewijzen hunner
educatie te vertoonen. Maar eens is toch
ook zeker voldoende. Zij mogen elders hun
pogingen voortzetten om, ter verheerlijking
hunner beginselliefde, hun woede aan ons
te koelen, door ons te beschimpen en te
belasteren ; wij zullen er ons evenmin om
bekommeren, als om de schulden, de
financieele en de moreele, waaronder zij
zoo lang gebukt hebben gegaan! Dit zal
ons echter niet weerhouden, staande buiten
het terrein van den politieken strijd, als
zeer belangstellend toeschouwer, een vriend
van de radicale beginselen te blijven, die
af en toe de partij op haar feilen wijst.
En we zijn optimist genoeg om te meenen,
dat zelfs deze woede door onze eenvoudige
meriedeeling van een feit gewekt, er toe zal
bijdragen het kwijnende schepsel althans
voor een oogenblik tot een verhoogd levens
besef te prikkelen. Tot het toedienen van
een stootje was het meer dan tijd.
UK K.
Een nieuwe triple alliantie?
llllllIimÉMIMIIMIIIIIMII*
ou de ternes scholen der Maving?
(Een antwoord aan luitenant Tersteeg)
Vergun mij eenige plaatsruimte in uw blad
om te antwoorden op hetgeen de luitenant
Tersteeg in het nummer van 8 Juli daarin
heeft geschreven naar aanleiding van mijn
Vredes-stemmen.
Vooreerst ben ik niet de man, die zich aan
matigt den eeuwigen vrede te brengen. Dat
kan niemand. Alleen het volk tot zijn ver
stand gekomen zal dien toestand als in zijn
belang vestigen.
Mijn groote vergrijp is dat ik de kazernes
genoemd heb pestholen van onzedelijkheid en
onbeschaafdheid."
Ik laat uitdrukkingen als zou ik beter weten,
beter weten moeten, onbesproken, daar onze
luitenant het recht niet heeft tegen mij zulke
uitdrukkingen te bezigen, daar hij mij niet
kent en niet klakkeloos iemand mag verwijten
dat hij schrijft tegen beter weten in, het ergste
wat men iemand verwijten kan.
Hoe zou het hcin smaken als ik hem toe
voegde: och, maar je weet wel beter, alleen
je eet ervan en dus moet je wel z,io bihnjvei:,
en wie weet of door zoo'u stuk niet de
aanWILHELM : Ich sei, gewiihrt mir die Bitte,
In eurem Bunde der Dritte.
(Schillers Dürgscliaft.]
iiiiiHMiiiimiiiiiiii
iiuimiiimuirm
dacht op u wordt gevestigd, wat bij eventueele
promotie wel eens van invloed kon zijn ?
HU zou dat afkeuren, niet waar, maar waarom
begint hij dan met zoo'fl verwijt aan mijn adres ?
De heer Tersteng neemt aan, dat als ik
beweer dat het militairisme de individualiteit,
de kracht tot zelf handelen dooft, ik zeker alleen
bedoel de ongegradueerden en riet het gansche
leger bij hoog en laag. Ik moet hem teleur
stellen, want ik bedoel wel degelijk het geheele
leger van laag tot hoog. Of is het uiet waar
dat de opvolging der bevelen van zijn supe
rieuren de eerste eisch is die aan het leger
gesteld worit? Als de heer Tersteeg bevel
krijgt om niet meer tegen mij te schrijven, zal
hij het dan toch doen? Immers neen, hij mag
niet, al wou hij nog zoo graag, op gevaar van
straf. Een militair heeft geen wil, mag geen
wil hebben. Hij is een willoos instrument in
de hand van anderen. Hij is een automaat.
En nu mag ik als dilettant meepraten over
dingen waarvan ik geen verstand heb, hij als
vakman weet heel goed dat die dilettant gelijk
heeft. Ja, als de macht die beveelt, inderdaad
erkend wordt door den persoon zelf als beter
en grooter dan zichzelf, dan is het wat anders,
maar geschiedt dat ? Te gek om van te praten.
Neen, hoewel men overtuigd is van het tegendeel,
toch is men verplicht het bevel op te volgen.
Moet ik, een dilettant, dit aan den vakman
Tersteeg nog vertellen?
Mijn opvatting van het leger is uit den tijd,
is voor een vooruitstrever jammerlijk
ouderwetsch."
Maar o wee, de ervaring leert anders. Toen
b.v. de militien Luitjes te 's Gravenhage de
vrijheid nam voor zijn overtuiging uit te komen,
toen werd hij subiet verplaatst en toen bij later
de vrijheid nam te Groningen met mr. van
Houten in debat te gaan, toen werd hij ge
straft. Zietdaar, meneer Tersteeg, de vrijheid
van den militair! En dergelijke gevallen komen
dagelijks voor. Laat een soldaat eens klagen
over het eten, al drijven de wurmen ook op
de soep, zoodat men ze zien kan, hij loopt
een standje en waarschijnlijk straf op. Wat
zullen de soldaten lachen als ze den luitenant
Tersteeg zoo hooren praten! En als zij dan
met hem van oordeel verschillen en in
ciiskussie treden, wat zal dan onze luitenant doen?
Laat do soldaten het eens vertellen en gij
zult spoedig ervaren dat het ouderwetsch is
om te onderstellen dat een luitenant ons iets
op de mouw kan spelden, terwijl hij het tegen
deel weet, dus oru met hemzelven te spreken,
tegen beter weten in.
En nu de logika van dezen luitenant.
De ondergeschikte is geen blinde meer,
geen automaat, geen willooze machine."
Inderdaad dat zegt wat. Soldaten, lacht niet
als ge dit soms leest. Maar direkt daarop laat
hij volgen:
zeker: n enkele, leidende wil bestuurt
zijn handelen, en wat die hem voorschrijft,
uit kracht van richting en orde, moet hij
onvoorwaardelijk ten uitvoer brengen."
Hoe noemt men in den regel iemand, die
onvoorwaardelijk den wil moet ten uitvoer
brengen van een ander?
Een automaat, een willooze machine.
En de soldaat was geen automaat, geen wil
looze machine meer l Heel naif, alsof er niets
voorafgaat, vraagt hij dan:
maar houdt dan zijn eigen wil, zijn per
soonlijk oordeel geheel op te werken bij die
ten uitvoerbrenging" ?
Nu wordt het wel wat heal gek.
L)e man is geen blinde, geen automaat.
Een oogenblik later moet hij iinvooricaiirilelijk
ten uitvoer brengen wat een ander hem beveelt.
En toch houdt zijn eigen wil niet geheel op
te werken l
Ra, ra, wat is dat ?
Heusch, misschien is die luitenant beat be
dreven in de oorlogskmwt, ofschoon hij er toch
voorloopig maai- in liefhebbert, want in den
oorlog is Lij w.'ïar.-ichijnlijlc nog nooit gewocsf
en p,aten of >chiijvr:i over krij^ luu.do ee;;
mooie, edele kunde ! ! dat is nog wat anders i
dan haar in de praktijk op het slagveld toe
te passen, maar bedreven in logisch redeneeren,
is hij nog geenszins.
Maar we zijn nog niet klaar.
Hij vervolgt:
meer dan ooit wordt de soldaat tot een
denkend wezen gevormd, het besef van de
waarde en den omvang van zijn arbeid is in
hem wakker geroepen; hij voert uit, hij ge
hoorzaamt, zonder tegenwerping maar wat
hij uitvoert is van te groote beteekenis dan
dat h\j bet zonder eigen verstand, wil, kennis
en onafhankelijkheid zou kunnen verrichten."
Maak daar nu eens een touw aan vast, als
ge kunt.
Hij voert uit, hij gehoorzaamt zonder tegen
werping en toch moet hij zijn verstand en wil
en kennis erbij gebruiken !
Als nu zijn verstand zegt, dat het bevel,
waaraan bij onvoorwaardelijk gehoorzamen
moet, heelemaal niet deugt en hij volgt het
eens niet op, wat gebeurt er dan met hem ?
Dan wordt hij onvoorwaardelijk streng gestraft.
De onzin loopt toch wat heel sterk de spui
gaten uit.
Neen, nog nist, het wordt nog erger.
Hij zegt:
meer nog -. ik geloof dat er weinig on
dergeschikte emplooien bestaan, van welken
aard ook, die zoo groote zelfstandige ver
antwoordelijkheid eischen, als die, welke
den eenvoudigen soldaat kunnen worden
opgedragen, die hem meer dan eens voor de
overtuiging stellen, dat het heil van duizen
den toevertrouwd is aan zijn kunde, zijn
aplomb, zijn inzicht."
Risum teneatis, amici!
Inderdaad, wie kan zijn lachen hier be
dwingen ?
Hier toch wordt niet meer en niet minder
gedaan dan de soldaat voorgesteld als de man,
die het emplooi vervult waarbij de grootste
zelfstandigheid wordt vereischt en dat niet
tegenstaande hij onvoorwaardelijk en zonder
tegenwerping zich moet onderwerpen aan den
wil van . een ander I!
Misschien zou ik er slecht afkomen, als ik
met dien luitenant op den degen moest vechten
maar dat hij in een wedstrijd van logisch
denken geen eersten prijs zou behalen, dat zal
iedereen wel inzien, dat kan moeielijk kwestieus
zijn. Als iemand in zoo'n paar zir.neu haast
woord voor woord zichzelf tegenspreekt, dan
is de ontwikkelende invloed, die van dezen
instrukteur uitgaat op de soldaten, niet heel
groot. Ah ik zijn superieur was, ik stelde hem
direkt buiten gevecht, want hij stelt door zijn
aanvallend optreden het heele leger blout aan
een schrikkelijke nederlaag.
Verbeeldt u de zorg die aan het leger be
steed wordt om de waardegevoeiens in den
soldaat tot rijpheid te brengen ! Als dat waar
was en het werd met succes gedaan, hoe
spoedig zou het leger uiteenspatten, want nog
steeds blijft dat gezegde van Frederik «en
Groote waar: als mijn soldaten denken, blijft
er geen enkele in het gelid. Dus alleen door
niet-denken houdt men 'n leger in stand. Die
man had een beteren kijk op de dingen.
Iemand die als ofiicier dienst heeft gedaan,
schreef: Zij houden op menschen. te zijn om
soldaten te worden, het zijn ingelijfde genum
merde automaten, die voortgedreven worden
door een hun vreemden wil. De passieve ge
hoorzaamheid is hun grootste deugd en een
blinde toewijding aan den meester waarvan zij
de automaten, de' slaven zijn, maakt hun ge
heele eer uit. Dit is het toppunt der schande.
Een intelligent militair en die niet tevreden
met de denkbeelden die de krijgswetenschap
en moraal hem .schenken, vrij wenscht te denken
over alle .zaken, moet verstikken in den
enghartigen kring van routine en militaire bezig
heden." Het was Bakoenine, die zoo schreef
en hij, die als ofiicier diende in het leger en
dus een vakman -A-as, kon bjït daatin niet uit
houden, nia,ar i.ain zijn ontslag, omdat hij nood
zakelijk ceii vjuaiid ''?'<?-''. do 1: irgeriijlfo maat
schappij en van het voik zou moeten woiden,
want de opvoeding dezer menschen, te beginnen
met den simpelen soldaat en tot de hoogste
graden der militaire hiërarchie is zoodanig dat
zij vijanden daarvan moeten worden."
Vraag het overigens aan Kropotklne en Tolstoï,
die beiden ook als vaklui hierover kunnen spreken.
En wilt gij weten wat een milicien hier te
lande over de militaire opvoeding in de kazerne
zegt, welnu lees dan de brochure van
Travailleur (Luitjes): Mijn diensttijd als milicien,
Episode uit het Hollandsen soldatenleven."
Deze vertelt dat na de voorlezing der
krijgsartikelen aan de miliciens gezegd werd: en
nou mag de donder, al* jullie niet doe wat ik
je kominandeer. In de eerste plaats, doen wat
wij je zeggen, wij, je meerderen, hoor!"
Juist dat is het begin en het einde van den
dienst: doen wat je meerderen je zeggen. n
die korporaal had volkomen gelijk, die den
soldaten den goeden raad gaf: je moet nooit
reclameeren. Dat is verkeerd, altijd verkeerd.
Als men je een draai om je ooren geeft, hou
je mond. Zelfs vertrek je jou mond niet, dan
ga je door voor een flinken kerel."
Lees ook de brochure van v. d. Veer over
het Iepen in de kazerne en hoor wat de soldaten
vertellen, dan weet men dat wat luitenant
Tersteeg ons wijs wil maken omtrent de
kazerne, minstens genomen pure fantasie is,
Bij voorbaat heeft deze echter al degenen
die in kranten en brochures schreven en hun
martelaarschap uitjammerden, uitgemaakt
voor luiaard», weerspannigen en nietsweters,
maar schelden is geen weerleggen.
Wat ik gezien heb van de resultaten van
het kazerneleven, dat is allertreurigst en wat
ik gehoord heb van menschen, die erin ver
keerd hebben, gaat alle beschrijving te boven.
Verbeeld u niet, meneer Tersteeg, dat gij de
ttroeve hersenen losmaakt, een vormlooze massa
omkneedt tot denkende handelende wezens,
want gij vergist u schromelijk en schept u illusies
die niet bestaan. Integendeel gij leidt ze daar
op tot willooze weiktuigen, voor wie juist het
denken de grootste contrabande is. Die be
schaafd is, trekt in dienst een masker aan, om
onbeschaafd te schijnen, daar hij anders zooveel
te verduren zou hebben, dat 't niet uit te
houden ware" zoo schrijft Travailleur en
hij noemt bat soldatenbaantje uit den aard
der zaak een ruw baantje" en zijn heele boekje
is een aa-iklacht tegen de regeering die niets
doet om het soldatenleven althans dragelijker
te maken, een aanklacht tevens tegen de natie,
die nog steeds duldt dat haar kinderen
straffeloos worden mishandeld in dienst."
Als de heer Tersteeg de kazernes leerscholen
van beschaving en zedelijkheid acht, dan heeft
hij misschien een heel ander idévan deze twee
zaken dan ik. En al deden nu alle officieren
hun best ons wijs te maken dat dit zoo is, het
zal hun niet gelukken. Zet de kazernepoorten
open en gij zult zien dat de soldaten er allen,
uitgaan en geeft het kader eea burgerbetrekking
met gelijk traktement en het laat u leelijk in
den steek. Zoo aantrekkelijk, zoo aangenaam,
zoo begeerlnk is de dienst!
Toen onlangs gevraagd werd waarom de
Merciers, de Boisdeftre's, de Roget'e, de Gonse's
die vasthielden de bewijzen te bezitten van
Dreyfus schuld, ze toch niet gaven aan het
Hof van Kassatie, toen antwoordde generaal
Baülaud, chef van Loubet's militair huis :
omdat dit bewijzen zijn, die de burgerlijke
rechters niet kunnen begrijpen. Maar wij onder
ons militairen begrijpen elkander."
Welnu, datzelfde geldt ook van den heer
Tersteeg. Hij zal waarschijnlijk ook de schou
ders ophalen en zeggen : och, deze argumenten.
begrijpen de burgers niet, maar wij onder ons
militairen begrijpen eikander.
De logika der militairen, steunende op de
punt van de bajonet, valt blijkbaar niet binnen
het begripsvennogen der burgers (pékins) en
ik h',op en verwacht dat het den militairen
nooit gftlukken za! zulk eer. logika in te
prenten in de stroeve herbenen der soldaten.
Amst., lil Juü'Pil. F. POJIKJ.A Is'n;usviixuns.