De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 13 augustus pagina 9

13 augustus 1899 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1155 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ?onweersproken laten uwe voorstelling van zaken, die zoozeer tegen de feiten indruischt. Namens het Centraal Bestuur der Radicale Vereenifling: TH. M. KETELAAR, Amsterdam, Voorzitter. 22 Juli 1899. J. F. SIKKEN, Secretari?. Wel, wel! w\j missen het recht om over moreele politiek, over. de vertegenwoordiging der minderheden, te spreken.... omdat iii 18^1 op 15 Juli door de Kiesvereeniging Jegm onzen zin besloten werd geen soa-dem. te candideeren, en wij, als orgaan van de radicale partji daarop de candidaten ?der verbonden ? minderheden hebben aan bevolen, m. a. w. geen sociaal-democraten hebban aanbevolen, toen dit niet meer aten kon. Een sterk geval! Hebben nu de heeren sedert 1881, toen w^j de verkiezing van Hovy en Glinderman mogelijk maakten, tot later, in al de jaren van ons ijveren ook voor de verkiezing van socialisten, als ledenieener minderheid, niets beters kunnen vinden ? Ware het hoofdartikel van 19,20 Juli 1891 geschreven vóór de beslissing op 15 Juli was gevallen, dan had deze raede<ieeling nog eenigen zin nu ontsnapt hare beteekenis ons geheel. Maar hoe belachelijk maken de heeren aich niet, ala zij op grond van een ons toegedichte ontrouw acht jaar geleden.' thans, nogal in hoedanigheid van Centraat Bestuur ?eener Radicale Vereeniging. op hoogen toon verzekeren, breeder opvatting van het «pro portioneel beginsel" te huldigen dan wij, waar zij het geheele beginsel m den steek hebben gelaten, zoodat zelfs hun geestver want en verdediger, de heer Davids, ons schrift! zie No. 30 Juli over de eerste stelling (het niet stelten der soe. democraten was een beginselverloochening der radicalen) verzocht ik u vergunning te mogen zwijgen. Een zoo schrander man als u zoude, dacht ik, daaruit begrepen hebben dat ook m. i. de radicalen de soc. democraten direct had den behooren te steunen. Wie zwijgt, stemt immers toe. Het betoog van wat het principe, vertegenwoordiging der minderheden, bij ?deze verkiezing van de Rad. wel had ge?«ischt, was in uw antwoord op mijne op merking geheel en al «enfoncer une porte ouverte". Wat schiet er nu over van hun breede opvatting r1 * Wij verheffen den heer Hugo Muller hemelhoog, zoo heet het. Och neen, wij trachten er steeds naar vriend en vijand de eer te geven, die hem toekomt. En inderdaad, door zich in 't eenige district waar socialisten kans hadden niet te willen laten stellen, heefc hij in eerbied voor een radicaal beginsel de vereeniging, die hem niet mocht! caudideeren. overtroffen. VV»t den heer den Hertog betreft, wij meenen, dat zijn verleden ais raadslid zijn verkiezing door de radicale party had wen«chelijk gemaakt. Een van de uitetekendste raadsleden werpt ^.en niet uit, omdat hij .niet aangesloten is bij de part\j; een middel van uitsluiting voor de gelegenheid bedacht. Even te voren had een onzer vi Jenden, ook niet aangesloten bij de partij, nog een uitnoodiging welke luj afsloeg om zich ?candidaat te stellen, ontvangen. De houding van den heer Hertog thans aangenomen, om voor district 111 te opteeren, zal wel door niemand sterker worden -afgekeurd dan door ons. *** Zoo zijn wij reeds genaderd tot het laatste deel van bovenstaand bchnjven, zonder nog iets gelezen te hebben, dat inderdaad ?over beginselen handelt. Maar nu komt het. De radicale partij heeft al dien tijd moe ten zwijgen, tengevolge van persoonlijke verdeeldheid, mede door ons gesticht, en omdat de leden, als een verzameling fat soenlijke menschen, schulden moesten vol?doen, ook onder ons medebestuur ontstaan. Voorts hebben wy de partij verlaten om persoonlijke redenen in verband met de Volksstem, redenen waarvan de details vergeten zijn, en zoo schrijven wij uil haat, bewogen door motieven van de allerlaagste .soort. Dit wordt ons nu toegevoegd, omdat wij -beweerd hebben, dat de radicale partij haar beginselen vergat; als het slot dus van ?een debat over pnwtpes. Is werkelijk de radicale partij reeds zóó laag gedaald, dat dit schrijven van -een Centraal Bestuur, kenmerkend geacht mag worden voor haar geest en leven 'i Zijn er ooit door een partij-bestuur grover verdachtmakingen van iemands karakter de wereld ingezonden, om te bewijzen dat de partij een principieele is ? Wij zullen dezen fatsoenlijken menschen, die m ons eigen blad ruiujte vragen om ons op alle manieren te beleedigen, iia hun tot nun stral die ruimte te hebben afgestaan, nog het volgende antwoorden : 1. dat wij ous bewust zijn op geen andere wijze ooit aanleiding toe verdeeldheid te hebben gegeven, dan door te weigeren persoonlijke belangen te dienen, eeii par tijblad te redigeeren dat zich naar personen .zou moeten richten, en personen vrienden of vijanden boven onze beginselen te stellen. Een houding, waarin wij onze hoogste eer zijn blijven stellen; 2. dat na de ontbinding der Kiesver eeniging Amsterdam, op ons initiatief de Hadicale Vereeniging is opgericht, met opzet niet tes-vereemging genaamd, omdat zij in de eerste plaats zou moeten dienen als een middel tot proyageering der radicale ?beginselen; 3. dat, naar een plan waaraan wij geheel vreemd waren, tegen ons advies, deze Radi cale Vereeniging zich naar de negen districten in negen districts kiescereenic/ingen heeft gesplitst, maar onder denzelfden naam, met dezelfde personen en middelen haar bedrijf heeft vooi tgezet; reden waarom wij als uitwonende haar verlaten hebben; 4. dat radicale vereenigingen, tevens kiesvereenigingen, zonder schuld op dit ondermaansche nog niet zijn voorgekomen, maar dat schulden onder iemands mede bestuur ontstaan, nog niet door diens medebestuur, op diens verzoek, of ten diens bate, zijn veroorzaakt, doch steeds worden aangegaan in het belang van het lichaam, dat er mee bezwaard wordt; 5. dat wij, nu de Radicale Vereeniging o. i. radicaal bedorven, bleef voortbestaan, er geen oogenblik aan hebbeu gedacht geroepen te zijn, dit o. i. onverstandige ; .kind, nog een extra bijdrage te verleenen, l als een aanmoediging bij zijn kiesvereenigingbedrijf'; C. dat wij echter zonder in die details te .treden, welke de heeren ook vergeten schjjnen te zijn, ons gerechtigd achten te verklaren, dat wij gedurende ons politiek leven, niet aan. verkiezingen, maar in den dienst der radicale beginselen, meer geld, tijd en arbeid hebben geofferd, dan het geheele Centraal Bestuur, ja de geheele huidige Radicale Vereeniging te zamen en dat mitsdien de wijze, waarop deze fatsoen lijke heeren onzen persoon in opspraak trachten te brengen, ons ten slotte toch noe; een glimlach op de lippen brengt; 7. dat dit Centraal Bestuur, dat zelf moet erkennen in twee drie jaar tijds over begin selen te hebben gezwegen, voorgeeft daartoe gebracht te zijn door verdeeldheid ... buiten hunne Vereeniging, die, zij verzekeren het al weder zelf, even sterk aan principieele leden is, als de kiesvereeniging»Amsterdam" het was in haar bloeitijd. Alsmede, dat deze maar al schulden afbetalende heeren hun beginselen niet de noodige eer konden bewijzen, daar dit te duur was!! terwijl zij juist dit goedkoope werk nalatende en hun eersten plicht als wordende partij ver zuimende?bij den geldverslindenden ver kiezingsstrijd zich als de -nijvere mieren door hun bedrijvigheid onderscheidden! 8. dat ons wel het meest verwonderen moet al deze vinnige aanvallen op onzen persoon onderteekend te zien door den heer Ketelaar. Met zijn naam mede dekt deze heer de verklaring, dat ons schrijven waarin wij er op wezen, dat de Radicale partij zonder beginselen voortbestaande een krin getje of een club wordt, uitsluitend bedacht op verkiezingswinst »van zooveel haat getuigt'' zoodat »het iedereen duidelijk moet zijn welke motieven ons bezielen." Hij wist en weet beter. Wij hebben van geenerlei haat blijk gegeven. Toen de heer Ketelaar kandidaat voor de Kamer was, door de Rad. Vereeniging gesteld, ontvingen wij een bezoek van twee heeren, die ons dringend verzochten een artikel ter aanbeveling van den heer Ketelaar in de Vefkiezingscourant te schrijven. Wij voldeden ook toen aan dat verlangen en oogstten een vleiende dank betuiging. Hoe had dat kunnen zijn, indien er bij ons haat jegens de radicale partij of Vereeniging had bestaan ? Maar er is meer. Terwijl de heer Ketelaar lid van de Kamer was, misschien iets korter of langer dan een jaar geleden, schreven wij, in antwoord op een brief, waarin hij kopie voor het Weekblad ons aanbo_od, Z. Ed. Mogende, of' hij er dan toch niets aan kon doen om de radicale partij in en buiten de Kamer eenige meerdere betee kenis te verleenen. Was dat nu haat, kon het doen denken aan slechte motieven? En nu wij weer een jaar verder zijn, en de radicale partij zich nog meer zien compromitteeren, om Davids woorden te ge bruiken, zich aan verloochening van haar beginsel zien schuldig maken wil de Vereeniging bij monde van haar bestuur, haar fouten goed maken, door ons van al wat slecht is te beschuldigen en daaraan doet dit Kamerlid mee. Dit toch is het eerste antwoord, hetwelk wij van hem op onze welmeenende vraag ontvangen. Foei! Wat was eenvoudiger voor het C. B. der R. V. geweest, dan op onze opmerking, met even weinig animositeit als de heer Davids te antwoorden, onder optelling van de verschillende gelegenheden, waarbij ^de partij zich inderdaad in en buiten de Ka mer, als de partij van arbeiders en misdeelden, van haar taak heeft gekweten; waarom niet een beeld gegeven van haar werkzaamheid, van de kracht, die van haar is uitgegaan ? Het kon dat niet, omdat men bijna niets heeft gedaan, maar in hun ver legenheid zetten de fatsoenlijke heeren de spuit op hun riool en ... het wordt voor ons zaak ons op een afstand te houden. Nu, dit beloven wij gaarne. Deze prin cipieele mannen hebben nu eenmaal het genoegen genoten pp onze tribune het publiek en ons zelf de bewijzen hunner educatie te vertoonen. Maar eens is toch ook zeker voldoende. Zij mogen elders hun pogingen voortzetten om, ter verheerlijking hunner beginselliefde, hun woede aan ons te koelen, door ons te beschimpen en te belasteren ; wij zullen er ons evenmin om bekommeren, als om de schulden, de financieele en de moreele, waaronder zij zoo lang gebukt hebben gegaan! Dit zal ons echter niet weerhouden, staande buiten het terrein van den politieken strijd, als zeer belangstellend toeschouwer, een vriend van de radicale beginselen te blijven, die af en toe de partij op haar feilen wijst. En we zijn optimist genoeg om te meenen, dat zelfs deze woede door onze eenvoudige meriedeeling van een feit gewekt, er toe zal bijdragen het kwijnende schepsel althans voor een oogenblik tot een verhoogd levens besef te prikkelen. Tot het toedienen van een stootje was het meer dan tijd. UK K. Een nieuwe triple alliantie? llllllIimÉMIMIIMIIIIIMII* ou de ternes scholen der Maving? (Een antwoord aan luitenant Tersteeg) Vergun mij eenige plaatsruimte in uw blad om te antwoorden op hetgeen de luitenant Tersteeg in het nummer van 8 Juli daarin heeft geschreven naar aanleiding van mijn Vredes-stemmen. Vooreerst ben ik niet de man, die zich aan matigt den eeuwigen vrede te brengen. Dat kan niemand. Alleen het volk tot zijn ver stand gekomen zal dien toestand als in zijn belang vestigen. Mijn groote vergrijp is dat ik de kazernes genoemd heb pestholen van onzedelijkheid en onbeschaafdheid." Ik laat uitdrukkingen als zou ik beter weten, beter weten moeten, onbesproken, daar onze luitenant het recht niet heeft tegen mij zulke uitdrukkingen te bezigen, daar hij mij niet kent en niet klakkeloos iemand mag verwijten dat hij schrijft tegen beter weten in, het ergste wat men iemand verwijten kan. Hoe zou het hcin smaken als ik hem toe voegde: och, maar je weet wel beter, alleen je eet ervan en dus moet je wel z,io bihnjvei:, en wie weet of door zoo'u stuk niet de aanWILHELM : Ich sei, gewiihrt mir die Bitte, In eurem Bunde der Dritte. (Schillers Dürgscliaft.] iiiiiHMiiiimiiiiiiii iiuimiiimuirm dacht op u wordt gevestigd, wat bij eventueele promotie wel eens van invloed kon zijn ? HU zou dat afkeuren, niet waar, maar waarom begint hij dan met zoo'fl verwijt aan mijn adres ? De heer Tersteng neemt aan, dat als ik beweer dat het militairisme de individualiteit, de kracht tot zelf handelen dooft, ik zeker alleen bedoel de ongegradueerden en riet het gansche leger bij hoog en laag. Ik moet hem teleur stellen, want ik bedoel wel degelijk het geheele leger van laag tot hoog. Of is het uiet waar dat de opvolging der bevelen van zijn supe rieuren de eerste eisch is die aan het leger gesteld worit? Als de heer Tersteeg bevel krijgt om niet meer tegen mij te schrijven, zal hij het dan toch doen? Immers neen, hij mag niet, al wou hij nog zoo graag, op gevaar van straf. Een militair heeft geen wil, mag geen wil hebben. Hij is een willoos instrument in de hand van anderen. Hij is een automaat. En nu mag ik als dilettant meepraten over dingen waarvan ik geen verstand heb, hij als vakman weet heel goed dat die dilettant gelijk heeft. Ja, als de macht die beveelt, inderdaad erkend wordt door den persoon zelf als beter en grooter dan zichzelf, dan is het wat anders, maar geschiedt dat ? Te gek om van te praten. Neen, hoewel men overtuigd is van het tegendeel, toch is men verplicht het bevel op te volgen. Moet ik, een dilettant, dit aan den vakman Tersteeg nog vertellen? Mijn opvatting van het leger is uit den tijd, is voor een vooruitstrever jammerlijk ouderwetsch." Maar o wee, de ervaring leert anders. Toen b.v. de militien Luitjes te 's Gravenhage de vrijheid nam voor zijn overtuiging uit te komen, toen werd hij subiet verplaatst en toen bij later de vrijheid nam te Groningen met mr. van Houten in debat te gaan, toen werd hij ge straft. Zietdaar, meneer Tersteeg, de vrijheid van den militair! En dergelijke gevallen komen dagelijks voor. Laat een soldaat eens klagen over het eten, al drijven de wurmen ook op de soep, zoodat men ze zien kan, hij loopt een standje en waarschijnlijk straf op. Wat zullen de soldaten lachen als ze den luitenant Tersteeg zoo hooren praten! En als zij dan met hem van oordeel verschillen en in ciiskussie treden, wat zal dan onze luitenant doen? Laat do soldaten het eens vertellen en gij zult spoedig ervaren dat het ouderwetsch is om te onderstellen dat een luitenant ons iets op de mouw kan spelden, terwijl hij het tegen deel weet, dus oru met hemzelven te spreken, tegen beter weten in. En nu de logika van dezen luitenant. De ondergeschikte is geen blinde meer, geen automaat, geen willooze machine." Inderdaad dat zegt wat. Soldaten, lacht niet als ge dit soms leest. Maar direkt daarop laat hij volgen: zeker: n enkele, leidende wil bestuurt zijn handelen, en wat die hem voorschrijft, uit kracht van richting en orde, moet hij onvoorwaardelijk ten uitvoer brengen." Hoe noemt men in den regel iemand, die onvoorwaardelijk den wil moet ten uitvoer brengen van een ander? Een automaat, een willooze machine. En de soldaat was geen automaat, geen wil looze machine meer l Heel naif, alsof er niets voorafgaat, vraagt hij dan: maar houdt dan zijn eigen wil, zijn per soonlijk oordeel geheel op te werken bij die ten uitvoerbrenging" ? Nu wordt het wel wat heal gek. L)e man is geen blinde, geen automaat. Een oogenblik later moet hij iinvooricaiirilelijk ten uitvoer brengen wat een ander hem beveelt. En toch houdt zijn eigen wil niet geheel op te werken l Ra, ra, wat is dat ? Heusch, misschien is die luitenant beat be dreven in de oorlogskmwt, ofschoon hij er toch voorloopig maai- in liefhebbert, want in den oorlog is Lij w.'ïar.-ichijnlijlc nog nooit gewocsf en p,aten of >chiijvr:i over krij^ luu.do ee;; mooie, edele kunde ! ! dat is nog wat anders i dan haar in de praktijk op het slagveld toe te passen, maar bedreven in logisch redeneeren, is hij nog geenszins. Maar we zijn nog niet klaar. Hij vervolgt: meer dan ooit wordt de soldaat tot een denkend wezen gevormd, het besef van de waarde en den omvang van zijn arbeid is in hem wakker geroepen; hij voert uit, hij ge hoorzaamt, zonder tegenwerping maar wat hij uitvoert is van te groote beteekenis dan dat h\j bet zonder eigen verstand, wil, kennis en onafhankelijkheid zou kunnen verrichten." Maak daar nu eens een touw aan vast, als ge kunt. Hij voert uit, hij gehoorzaamt zonder tegen werping en toch moet hij zijn verstand en wil en kennis erbij gebruiken ! Als nu zijn verstand zegt, dat het bevel, waaraan bij onvoorwaardelijk gehoorzamen moet, heelemaal niet deugt en hij volgt het eens niet op, wat gebeurt er dan met hem ? Dan wordt hij onvoorwaardelijk streng gestraft. De onzin loopt toch wat heel sterk de spui gaten uit. Neen, nog nist, het wordt nog erger. Hij zegt: meer nog -. ik geloof dat er weinig on dergeschikte emplooien bestaan, van welken aard ook, die zoo groote zelfstandige ver antwoordelijkheid eischen, als die, welke den eenvoudigen soldaat kunnen worden opgedragen, die hem meer dan eens voor de overtuiging stellen, dat het heil van duizen den toevertrouwd is aan zijn kunde, zijn aplomb, zijn inzicht." Risum teneatis, amici! Inderdaad, wie kan zijn lachen hier be dwingen ? Hier toch wordt niet meer en niet minder gedaan dan de soldaat voorgesteld als de man, die het emplooi vervult waarbij de grootste zelfstandigheid wordt vereischt en dat niet tegenstaande hij onvoorwaardelijk en zonder tegenwerping zich moet onderwerpen aan den wil van . een ander I! Misschien zou ik er slecht afkomen, als ik met dien luitenant op den degen moest vechten maar dat hij in een wedstrijd van logisch denken geen eersten prijs zou behalen, dat zal iedereen wel inzien, dat kan moeielijk kwestieus zijn. Als iemand in zoo'n paar zir.neu haast woord voor woord zichzelf tegenspreekt, dan is de ontwikkelende invloed, die van dezen instrukteur uitgaat op de soldaten, niet heel groot. Ah ik zijn superieur was, ik stelde hem direkt buiten gevecht, want hij stelt door zijn aanvallend optreden het heele leger blout aan een schrikkelijke nederlaag. Verbeeldt u de zorg die aan het leger be steed wordt om de waardegevoeiens in den soldaat tot rijpheid te brengen ! Als dat waar was en het werd met succes gedaan, hoe spoedig zou het leger uiteenspatten, want nog steeds blijft dat gezegde van Frederik «en Groote waar: als mijn soldaten denken, blijft er geen enkele in het gelid. Dus alleen door niet-denken houdt men 'n leger in stand. Die man had een beteren kijk op de dingen. Iemand die als ofiicier dienst heeft gedaan, schreef: Zij houden op menschen. te zijn om soldaten te worden, het zijn ingelijfde genum merde automaten, die voortgedreven worden door een hun vreemden wil. De passieve ge hoorzaamheid is hun grootste deugd en een blinde toewijding aan den meester waarvan zij de automaten, de' slaven zijn, maakt hun ge heele eer uit. Dit is het toppunt der schande. Een intelligent militair en die niet tevreden met de denkbeelden die de krijgswetenschap en moraal hem .schenken, vrij wenscht te denken over alle .zaken, moet verstikken in den enghartigen kring van routine en militaire bezig heden." Het was Bakoenine, die zoo schreef en hij, die als ofiicier diende in het leger en dus een vakman -A-as, kon bjït daatin niet uit houden, nia,ar i.ain zijn ontslag, omdat hij nood zakelijk ceii vjuaiid ''?'<?-''. do 1: irgeriijlfo maat schappij en van het voik zou moeten woiden, want de opvoeding dezer menschen, te beginnen met den simpelen soldaat en tot de hoogste graden der militaire hiërarchie is zoodanig dat zij vijanden daarvan moeten worden." Vraag het overigens aan Kropotklne en Tolstoï, die beiden ook als vaklui hierover kunnen spreken. En wilt gij weten wat een milicien hier te lande over de militaire opvoeding in de kazerne zegt, welnu lees dan de brochure van Travailleur (Luitjes): Mijn diensttijd als milicien, Episode uit het Hollandsen soldatenleven." Deze vertelt dat na de voorlezing der krijgsartikelen aan de miliciens gezegd werd: en nou mag de donder, al* jullie niet doe wat ik je kominandeer. In de eerste plaats, doen wat wij je zeggen, wij, je meerderen, hoor!" Juist dat is het begin en het einde van den dienst: doen wat je meerderen je zeggen. n die korporaal had volkomen gelijk, die den soldaten den goeden raad gaf: je moet nooit reclameeren. Dat is verkeerd, altijd verkeerd. Als men je een draai om je ooren geeft, hou je mond. Zelfs vertrek je jou mond niet, dan ga je door voor een flinken kerel." Lees ook de brochure van v. d. Veer over het Iepen in de kazerne en hoor wat de soldaten vertellen, dan weet men dat wat luitenant Tersteeg ons wijs wil maken omtrent de kazerne, minstens genomen pure fantasie is, Bij voorbaat heeft deze echter al degenen die in kranten en brochures schreven en hun martelaarschap uitjammerden, uitgemaakt voor luiaard», weerspannigen en nietsweters, maar schelden is geen weerleggen. Wat ik gezien heb van de resultaten van het kazerneleven, dat is allertreurigst en wat ik gehoord heb van menschen, die erin ver keerd hebben, gaat alle beschrijving te boven. Verbeeld u niet, meneer Tersteeg, dat gij de ttroeve hersenen losmaakt, een vormlooze massa omkneedt tot denkende handelende wezens, want gij vergist u schromelijk en schept u illusies die niet bestaan. Integendeel gij leidt ze daar op tot willooze weiktuigen, voor wie juist het denken de grootste contrabande is. Die be schaafd is, trekt in dienst een masker aan, om onbeschaafd te schijnen, daar hij anders zooveel te verduren zou hebben, dat 't niet uit te houden ware" zoo schrijft Travailleur en hij noemt bat soldatenbaantje uit den aard der zaak een ruw baantje" en zijn heele boekje is een aa-iklacht tegen de regeering die niets doet om het soldatenleven althans dragelijker te maken, een aanklacht tevens tegen de natie, die nog steeds duldt dat haar kinderen straffeloos worden mishandeld in dienst." Als de heer Tersteeg de kazernes leerscholen van beschaving en zedelijkheid acht, dan heeft hij misschien een heel ander idévan deze twee zaken dan ik. En al deden nu alle officieren hun best ons wijs te maken dat dit zoo is, het zal hun niet gelukken. Zet de kazernepoorten open en gij zult zien dat de soldaten er allen, uitgaan en geeft het kader eea burgerbetrekking met gelijk traktement en het laat u leelijk in den steek. Zoo aantrekkelijk, zoo aangenaam, zoo begeerlnk is de dienst! Toen onlangs gevraagd werd waarom de Merciers, de Boisdeftre's, de Roget'e, de Gonse's die vasthielden de bewijzen te bezitten van Dreyfus schuld, ze toch niet gaven aan het Hof van Kassatie, toen antwoordde generaal Baülaud, chef van Loubet's militair huis : omdat dit bewijzen zijn, die de burgerlijke rechters niet kunnen begrijpen. Maar wij onder ons militairen begrijpen elkander." Welnu, datzelfde geldt ook van den heer Tersteeg. Hij zal waarschijnlijk ook de schou ders ophalen en zeggen : och, deze argumenten. begrijpen de burgers niet, maar wij onder ons militairen begrijpen eikander. De logika der militairen, steunende op de punt van de bajonet, valt blijkbaar niet binnen het begripsvennogen der burgers (pékins) en ik h',op en verwacht dat het den militairen nooit gftlukken za! zulk eer. logika in te prenten in de stroeve herbenen der soldaten. Amst., lil Juü'Pil. F. POJIKJ.A Is'n;usviixuns.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl