De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 20 augustus pagina 1

20 augustus 1899 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

*». 1156 DE AMSTERDAMMER A°. 1899. WEEKBLAD VOOft NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar O-lz'/i Dit btad » verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard dei Capueines tegenover h«t Grand Café, t« Pirijt, «B t* Londen, Libnirie Cogmopolite, 58 CharlottMtreet, Fitzroj Square. Zondag 20 Augustus. Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel » 0.40 Annonces uit Duitechland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RÜDOLF J10SSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N B O V D. VAN VEBRE EN VAN NABIJ: Het Nederlandaohe volk aan het Engelsche volk. De Hogerhoizen. De Marine en de Kerk. SOCIALE AANGELEGENHtDKN: Sociale en politieke vraag stukken in den Boekhandel, door dr. J. C. E. KUK8T EN LETTEREN: Mnziekbeoordeelingen, door Ant. Averkamp, Kanat- en Dameshand?werken, door B. W. P. Jr. (III) Tolstoïover kanst, door F. Erens. Goethe-gedenkdagen, door J. H. B. (UI) Boek en tijdschrift, door G. van Halzen. FEUILLETON: De millioenen van Lord Venetia, door Maarten Maartens. BECLAMES. TOOB DAMES: Hoe ik heb leeren fietsen en wat het resultaat ervan was, schetsje door S. J. B. (Slot.) Adeline Patti te Homburg. Het corset. Lange of korte engagementen. Allerlei, door E-e. SCHAAKSPEL INGE ZONDEN. PEN- EN POTLOODKBA8SEN. ADVEETENTIEN. IIIIIIHIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIUIIIII Het Nederl. volk aan het Engelsche volk. Geheel in overeenstemming met hetgeen wij schreven over het zoogenaamde mani fest van het Nederlandsche volk aan het Engelsche volk, is wat de heer Ksmerlingh Onnes in »Hoijman en Schuurman's Export blad" dienaangaande getuigt: Wat onze lezers in Zuid-Afrika over den inbond van dit manifest zullen zeggen zal eerst later bUjken; wij die het hun hierbij in overdruk toezonden, aarzelen niet het een uitermate slap stuk proza te heeten, geheel in het karakter van den komkommertijd die het zag geboren worden. Bq de onafhankelijke taal die tot kort ge leden in de groote en kleine pers hier te lande voor de Transvaal tegenover Engeland gevoerd werd, klinkt dit flauwhartig stuk als eene bespotting van den hoogeren ernst waarmede na jaren van wryving twee nationaliteiten in Zuid-Afrika zoo verbitterd tegenover elkaar ?taan als dit met Engelsen-gezinden en Transvalera het geval is. In den afmattenden strijd voor de Transvaal, om steeds en altjjd tegen de verkorting harer rechten te waken en van iedere mislukte poging der tegenstanders hoe genaamd geen party te kunnen trekken uit hoofde van »officieele" vrede; in dien strijd welke het lot van de Zuid-Afrikaansche'Repu bliek en dat van het geheele Hollandsche element in Zuid-Afrika gaandeweg maar on herroepelijk beslist, is het halfslachtige en ongevoelig manifest dat voor de oogen van Europa als de uiting van >het veront waardigd Nederland" aan het Engel sche volk wordt voorgehouden, inderdaad niet anders dan een van voorzichtigheid uit elkaar vallend, totaal ontzenuwd stuk copy, onzen onafhankelijken volksaard onwaardig en als manifest een paskwil. Hoe zulk een manifest de wereld werd in gezonden en verschillende organen van de Nederlandsche groote pers zich nog warm gemaakt hebben om door een woord van inlei ding het levenlooze stuk den schijn van nati onale waardigheid in te blazen, dat alles is ons een raadsel, dat alleen kan worden opgelost door behalve het fameus voorzichtige stuk de namen te wegen van bestuurders der Z.-A. Ver. die voorzeker wel tot beter in staat zijn. Opzitten en pootjes geven is ons echter ook in druk zoo verregaand antipathiek, dat wy er niet toe kunnen komen dit manifest eenigermate Hollandsch te heeten. Behalve dat zijn stijl meer kruipt dan voortschrijdt, pronkt het in weerzinwekkend plagiaat met het diepaangnjpende woord door Neerlands jonge Koningin in het plechtigste oogenblik harer wijding met zooveel innigheid haar volk toegesproken: >Een volk klein in zielental doch groot in deugd, krachtig door aard en karakter." Engeland, wij twijfelen er nu ook geen oogenblik aan, zal zich wel tienmaal beraden eer het de Trans vaal aanvalt, het beseft vol komen dat het een volk met andere (eigen) taal niet kan overheerschen dan met zyn eigen wil, dat er van buigen an breken der Trans vaal geen sprake is zoolang er onafhankelijke Boeren zijn die in waarheid de vrijheid hooger stellen dan ieder goed. W\j wenschen b\j onze lezers in den vreemde en vooral in Zuid-Afrika tegen de slappe taal van dit quasi-Nederlandsche manifest onom wonden te protesteeren. O. K. O. * * * Na vermelding van eenige oordeellingen over dit »manifest" schrijft de Standaard: De sympathie met de adresbeweging is, dit blijkt nu wel duidelijk, niet algemeen. Inder daad mag het optreden der Ned. Zuid-Afr. Vereeniging dan ook niet zeer gelukkig heeten. Waarom dan niet gezorgd, dat alle richtingen konden meewerken. Tijd was daar genoeg voor, want men leeft reeds maanden in de vrees, dat de crisis wel eens minder goed kon eindigen. Inderdaad, de instemming met dit adres is verre van algemeen. Integendeel, wij herinneren ons niet eenig stuk van dien aard te hebben gelezen, dat zoo algemeen veroordeeld is geworden. De bewijzen van instemming met ons artikel, verleden week geplaatst, zijn zoo talrijk, en van zoo verschillende zijden tot ons gekomen, dat we gerust de verklaring durven herhalen: dit zooge naamde manifest is anti-nationaal. Toch zal het door eenige duizenden geteekend zijn. Velen bladen hebben het opgenomen zonder e«u enkel woord van kritiek er aan toe te voegen, nogal met een strookje wit er onder, opdat de lezers het van hun handteekening zou den kunnen voorzien. Men heeft er voor geijverd toch vooral een groot aantal manifestanten te verzamelen. Lazen wij niet in de N. R Ct. dat het zoo goed zou zijn als de jonge dames, en mis schien ook wel de oude dames! er mede rondgingen om de vriendinnen te be wegen; en gaf onze Vredesvorstinne, Mevr. Waczklewicz, niet hare hooge goed keuring aan den onzin door de Ned. Z.-Afrik. Vereeniging in schrift gebracht ? En natuurlijk, toen eenmaal vijftien man nen van naam dit opstelletje in de wereld hadden gezonden, heeft het publiek alleen gevraagd: zouden wij niet helpen om den Engelschen te doen weten, dat wij op de hand der Transvalers zijn? Een dieper gedachte heeft bij vele teekenaars niet voorgezeten, nauwkeurig gelezen heeft men dat adres niet. Trouwens bij het vele schrijven en teekenen, waaraan men tegen woordig doet, raakt het oordeelkundig lezen ietwat uit de mode. Tot dusverre hebben wij nog geen ver dediging van het manifest gezien; noch door den heer de Louter, die, naar mededeeling van het Handelsblad, de steller van dat stuk is, noch van een der overigen van het vijftiental, die door hun achteloosheid het Nederlandsche volk een deel van het Ned. volk, maar dat door de Engelschen natuurlijk als het geheele volk wordt beschouwd tot een compromitteerende daad hebben gebracht. Zouden mannen als de voorzitter van de Eerste Kamer, v. Naamen v. Eemnes, Quack, oud-hoogleeraar en secretaris van de Ned. Bank, Mr. J. P. Moltzer, oudhoogleeraar, lid van den Kaad van State, Mr. G. v. Tienhoven, oud-hoogleeraar, oud-burgemeester, oud-minister en Com missaris der Koningin, niet eindelijk hun kindeke eens in bescherming willen nemen, en aan het Nederlandsche volk mededeelen, wat hen en de overigen bewogen kan hebben zulk een onware, onwaardige en laffe taal tot de Engelsche natie te richten ? 't Wordt heuseh tijd, dat er eenig licht over deze handeling opgaat. En aangenomen wat schier de eenig mogelijke verklaring van het geval is, dat De Louter, toevalliger wijze in dezen warmen zomer in een rassenstudie verdiept, onder de bekoring van een Engelsch schoolboekje is gekomen, en voorts dat door een samenloop van omstandigheden het manifest is gepubliceerd, zonder eerst aan het oordeel der overigen onderworpen te zijn geweest, legt dan de waardig heid van het Nederlandsche volk, en de waardigheid van de heeren zelf, hun niet de verplichting op, dit zoo in den grond bedorven werk te staken; het adres nogal manifest geheeten en inderdaad een manifestatie van onoprechtheid en van vrees voor Albion niet te verzen den, maar het te vervangen door een wel voorbereid protest, dat wezenlijk kan heeten een protest van 't Nederlandsehe volk! Zeker, dit vereischt eenigen zedelijken moed, maar is de goede naam der Z.-Afr. Vereeniging en de goede naam in den vreemde van geheel Nederland niet eenig offer waard? * * * Intusschen toch heeft het adres buiten den kring, waaruit het is voortgekomen, een verdediger gevonden, nl. de Rotterdamsche Nederlander. Aangaande hetgeen wij schreven, maakt het de volgende opmerking: »Dat de Amsterdammer en enkele andere bladen de adresbeweging bestreden, omdat zij de redactie te slap oordeelden en een forscher toon hadden willen zien aanslaan, vinden wij dom en onverstandig. Zonder toegevendheid en meegaandheid in derge lijke détails komt een algemeen adres nooit tot stand. Maar dat sommige andere bla den het groote algemeene belang dezer beweging blijkbaar hebben opgeofferd aan de kleinzieligste partijdrift, heeft ons ver vuld met groote verontwaardiging, al heb ben wij gemeend die eerst thans te moeten uitspreken." Wij moeten hierbij over de wijze, waarop de Nederlander onze kritiek op het adres behandelt, ons ernstig beklagen. Wanneer het blad, gelijk het immers had behoord, de redenen, waarom wij het adres afgekeurd hebben, met enkele onzereigen woorden zijn lezers had medegedeeld, zou hij dezen niet hebben kunnen in den waan brengen, dat wij het alleen te slap en niet forsch genoeg van toon hadden ge noemd. De Nederlander moet weten, dat wij het adres veroordeeld hebben, omdat het onware, onwaardige, laffe taal bevatte, en bovendien geschreven was, als kwam het er niet op aan, in welken vorm ons volk, bij »on weerstaan baren aandrang van zijn hart", zich uit tot het Engelsche volk; ten aanhoore van geheel de beschaafde wereld. Het is een leugen, dat wij, Hollanders, ons tot de Engelschen, de belagers van de onafhankelijkheid onzer broeders in Z.-Afrika durven richten, omdat wij ons verwant aan de Engelschen gevoelen ; geen schepsel, die door dat motief wordt ge dreven en door die overweging vrijmoedig heid heeft verkregen. Het is eenvoudig onzin, om van een onweerstaanbaren aandrang des harten te spreken, en dan nog van de vrijmoedig heid?uit stamverwantschap gesproken welke ons den moed zou geven dien onweerstaanbaren aandrang te volgen. Het is onwaardig, te verzwijgen, dat wij, Hollanders, voor de Transvalers op komen, omdat de Kaapkolonie door ons is gesticht en de mannen daar voor een groot deel zonen van onze vaderen zijn. Het is kinderachtig, ja, meer dan kin derachtig, het is laf, dien eenigen rechts grond, waardoor ons handelen ons tot plicht wordt, te verloochenen, en dan voor onze broeders op te komen, niet als voor Hollanders, maar hen te noemen »een loot van den gemeenschappelijken Germaanschen stam/' alsof wij zeggen wilden: als gij Engelschen precies wist hoe de zaak staat, zoudt gij niet naar ons willen luisteren! Het is onoprecht in strijd met de geschiedenis van Engeland en van ons eigen land in strijd bovenal met de geschiedenis van de Kaapkolonie en van de Transvaal, de Britten voor te stellen als een natie, die tot hare deugden heeft rechtvaardigheid, grootmoedigheid en edel moedigheid; terwijl het cynisme en de inhaligheid van het perfide Albion spreek woordelijk zijn, zoodat er van den Noord pool tot den Zuidpool n stem van voldoenirg, ja, n kreet van verrukking zal opgaan, als het voor zijn euveldaden wordt gestraft. Zoo blijke den heer Lohman, dat wij niet de redactie van het adres *te slap oordeelden en een forschen toon hadden willen zien aanslaan'' maar dat wij geprotesteerd hebben tegen het onware, het onlogische, het onwaardige, het kinder achtige, het laffe, het onoprechte ran de taal die de N. Z. A. V. ons volk doet spreken; en wij meenen er recht op te hebben, van den heer Lohman, die zich zoo dikwijls over anderen heeft beklaagd, dat zij hem bestreden zonder zijn woorden aan te halen, te eischen, dat hij, ons voor »dom en onverstandig" uitmakend, zijn lezers ook onze kritiek mededeele, die hem aanleiding tot zijn schrijven gaf. Zeker, wanneer men meent, zich tot het Engelsche volk te moeten richten, is het geenszins aan te bevelen het te beleedigen; maar waar wij tegen opkomen, het is, dat men de Engelschen vleiende, ons Neder landers zelf beleedigt; want al ware dit adres ook door een half millioen Neder landers in onnadenkendheid geteekend, een echande voor onze natie blijft het toch. En daarom vragen wij nogmaals: kan de fout niet hersteld worden, althans be dekt, door het zenden van een adres aan Duitschland en Frankrijk; beide volken, die belangen hebben in Zuid-Afrika en die hartelijk kunnen medegevoelen met de dappere vrijheidlievende Transvalers en met onze zoo gerechtvaardigde sympa thie voor hen. Wie is eer geroepen de pleitbezorger van Transvaal in Europa buiten Engeland te zijn, dan wij? Zou de Nederl. journalistenkring, waarin zooveel mannen van naam te samen wer ken, misschien ook het lichaam kunnen zijn, bereid tot het nemen van een initiatief? De Nederlandsche pers tot, de Duitsche en Fransche zich richtende, het zou haar zeker niet ontbreken aan een welwillend gehoor. Intusschen doet het ons genoegen, dat op de Transvaal-meetings, te Rotterdam en te Dordrecht gehouden, een fiere en openhartige taal werd gesproken, ons Nederlanders waardig. De Hogerhuizen. Wij lezen in de Soc.-Dem. : »De Telegraaf heeft zich tot mr. Z. van den Bergh gewend met de vraag wat hij in zake Hogerhuis voornemens ia te doen en ontving uit Oosterbeek het volgende antwoord: »Wat ik denk te doen? Niets. Met de kwestie Middelkoop?Troelstra heb ik mij uiet bemoeid en ben ik ook niet van plan mij te bemoeien. Wie voor de Hogerhuizen de revisie zal behandelen, dat moeten m. i. de Hogerhuizen zelf beslissen en geen ander. Ik zal dus niet het voorbeeld van mr. Troelstra volgen en er een volksvergaderng een oordeel over laten uitspreken; ook zal ik niet evenals hij betoogen, dat ik er de geschikte man voor ben en bij niet. Ik zal doen gelijk advocaten plegen te doen; afwach ten of er eeu serieuse uitnopdiging komt om de zaak te behandelen en dan ja of neen zeggen. Toen eenige maanden geleden de uitnoodiging tot mij kwam namens moeder-Hogerbuis, heb ik geantwoord dat ik, als de tijd zou ge komen zijn, de zaak pro-deo wilde behandelen, indien bij nader onderzoek bleek, dat ik dat met volle overtuiging zou kunnen doen. De volmacht, door de Hogerhuizen onder. teekend, mij onlangs toegezonden, beschouw ik niet als de ondubbelzinnige uiting van hun verlangen dat ik voor hen optreden zal, nu ik sedert de brieven heb gelezen, door hen aan mr. Troelstra geschreven. Ik leg die volmacht dus eenvoudig ter zijde, bij het stapeltje kran ten over deze zaak, mij nagezonden op mijn vacautie-reisje. Wen?chi n de Hogerhuizen dat ik ia de revisie zal optreden, dan hebbeu zij gelegenheid genoeg hiervan duidelijk te doen blijken en dan zal ik huu antwoorden of ik het doen kan of niet. Willen zij een ander advocaat, ik wensch ben aan de mij gezonden opdracht in geen enkel opzicht te binden. Ik doe dus niets, en bemoei me allerminst met de kwestie Middelkoop-Troelstra. Het is werkelijk dezer dagen al warm genoeg zonder zich warm te maken over een opdracht tot deze revisie." * * Dit bericht bereikte ons te laat, om er iets anders dan een korte opmerking san toe te voegen. Slechts op twee punten kunnen wij nog even wijzen: Ten eerste is het onjuist, dat Troelstra over de vraag wie voor de Hoger huizen de revisie zal behandelen, een volksver gadering een oordeel heeft laten uitspreken. Uit een volksvergadering, waar Troelstra sprak, kwam dat oordeel; eerst door een enkele uit gesproken, werd het door de gansche vergade ring beaamd. En ten tweede houden wij vaat aan mr. Van den Bergli's gezegde: Ik leg de volmacht eenvoudig ttr zijUe." De gebroeders Hogerhuis hebben er, dunkt ons, recht op, daarvan kennis te dragen. Zij zijn in de overtuiging, zich door hun volmacht de handen te hebben gebonden. Mr. Van den Bergh oordeelt daarover anders: blijft dit misverstand bestaan, dan zou het re sultaat zijn, dat er in het geheel geen aanvraag om revisie geschiedde. Dat kan natuurlijk niet, maar deze kwestie moet dan ook zoo spoedig mogelijk voor de betrokkenen tot klaarheid worden gebracht!" De Hogerhuizen zitten intusschen in de gevangenis. Hoe lang heeft het niet ge duurd vóór er kans op revisie van hun vonnis bestond! Toen wij verleden jaar zomer als onze overtuiging hadden uitgesproken, dat er vooreerst van revisie geen sprake zou zijn, en elke beweging daartoe tot niets moest leiden, indien niet enkele kamerleden het initiatief namen tot het indienen van een voorstel tot wetswijziging, mochten wij eenige weken later de voldoening smaken, dat de heeren Harte, Hartogh c. s. zulk een voorstel bij de Kamer indienden. Nog een maand drie vier, zoo dachten wij, dan zal nu toch het vonnis, aan welker juistheid zoo velen twijfelen, kunnen worden herzien. Maar al zaten er dan ook drie menschen in de gevangenis, aan wier schuld getwijfeld werd, daar waren niet minder dan tien maanden noodigom het revisie-voorstel wet te doen worden l! En nu het dan eindelijk zoo ver is, steekt zoowaar weder de heer Middelkoop een spaak in het wiel, en zit Justitia te wach ten, totdat deze heer den heer Troelstra gelegenheid zal geven, te doen wat in het belang der drie veroordeelden is. Sprak het niet van zelf, dat mr. Troel stra, die met zooveel ijver en talent, zich zelf aan veroordeeling blootstellende, voor de Hogerhuizen had gewerkt, hun ver dediger bij de revisie zou zijn ? Wie heeft daar nu eigenlijk aan ge twijfeld vóór hij vernam, dat de heer Middelkoop een geteekende oningevulde volmacht der gebroeders gebruikende, mr. Zadok v. d. Bergh dat werk had opge dragen ! Natuurlijkerwijs heeft de heer v. d. Bergh, toen hij even later de brieven las van het drietal, waarin het schreef dat het zelf den heer Troelstra tot zijn verdediger zou hebben gekozen die volmacht als van geenerlei waarde naast zich neergelegd. Toch zouden wij willen vragen, had hij niet nog een schrede verder moeten gaan ? »Wenschen de Hogerhuizen, zoo schrijft hij, dat ik in de revisie zal optreden, dan hebben zij gelegenheid genoeg hiervan duidelijk te doen blijken, en dan zal ik antwoorden of ik het doen kan." Maar, nietwaar, na de reeds door het drietal geschreven brieven, kan er van zulk een wensch geen sprake meer zijn. En daarom achten wij het minder juist, dat de heer v. d. B. eindigt met: »ik doe dus niets en bemoei me allerminst met de quaestie Middelkoop?Troelstra." Waarom nu niet in een briefje aan den heer Middelkoop, die met een oningevulde maar geteekende volmacht heeft gewerkt, om Troelstra te weren, kennis gegeven, dat het in het belang van de gebroeders Hogerhuizen ia, den bekwamen jurist, die meer dan iemand tehuis is in de zaak en meer dan iemand daarvoor heeft gewaagd en gewerkt, hunne verdediging op te dragen; alsmede dat hij, mr. v. d. B., als advocaat niet rustig zit af te wachten of het den beer Middelkoop gelukken zal hem toch nog te doen roepen, daar hij geroepen, het beneden zich zou achten, de plaats te gaan innemen, die naar het algemeen gevoelen den heer Troelstra toekomt. Bij al de warmte der verloopen dagen, ware het schrijven van een paar regeltjes in dien geest, d. o. ook voor den heer v. d. B. zelf zoo verfrisschend geweest! Hoe echter iemand als de heer Mid delkoop er toe kan komen op zulk een wijs zich met de Hogerhuiszaak te be moeien, zoodat, nu de revisie mogelijk ge worden is, zij nog weken, misschien wel maanden wordt uitgesteld begrijpen wij niet. Wij meenden, dat hem aaneen spoedige herziening alles gelegen was! En hij juist houdt haar tegen. De Marine en de Kerk. Het Klassikaal Bestuur van Alkmaar heeft, op de aanklacht van Marine-officieren uit den Helder, den heer De Koe vrijgespro ken van het opzet om Marinemannen bij het uitspreken eener leerrede te beleedigen. Hiermede is waarschijnlijk deze gerucht makende zaak geëindigd, tenzij een der Kamerledien nog eens den Minister in de gelegenheid wil stellen amecde honorable te doen, welke Z. Exc., wien blijkens z\jn houding kerk en godsdienst zeer ter harte gaan, gaarne zal aangrepen, mede tot leering van sommigen zijner al te spoedig vertoornde ondergeschikten. Nu het hierdoor alweder is uitgekomen, hoe marine-officieren niet als deskundigen mogen worden beschouwd op het stuk van kerkelijke opvoedimjs-aangeïegenheden, meenen wij er nogmaals op te moeten aan dringen, dat er een eind kome aan elke officieele inmenging van Minister, Com mandant en Officieren ten opzichte van fodsdienstoefeningen aan boord of aan en wal. Het half of heel gedwongen kerkgaan mag niet worden bestendigd. In Teekenen des Tijds, Iweemaandelyksch Tijdschrift in vrijzinnig Godsd. geest, lezen wij aangaande deze geschiedenis: Maar als het waar is wat de Minister verklaarde, »de marine-autoriteiten zijn de eenigen die hier kunnen beslissen over het beleedigend karakter der gebezigde woor den," dan deed Z. E. vruchteloos werk met een uitspraak uit te lokken van een kerke lijk bestuur, dat niet tot de marine auto riteiten mag worden gerekend. En ook was het de moeite waard eens een beslissing uit te lokken op de vraag, heeft een Minister van marine of van oorlog het recht, om op eigen gezag, zonder medeweten en toe stemming van ouders en voogden, den militairen of marine-menschen het gods dienstonderwijs van dezen of' genen gods dienstonderwijzer te verbieden ? Ik was in de laatste maanden we] eens graag vader of voogd van een adelborst geweest, om die vraag tot eene afdoende oplossing te brengen; en nu ik dat niet ben, vestig -ik op deze vraag de aandacht van hen, die wel vader of' voogd zijn en van de ver schillende kerkbesturen. Wij gelooven niet dat de bedoelde autori teiten zóó ver z\jn gegaan, van de ouders of voogden bij deze zaak in het geheel niet te kennen. Maar het spreekt van zelf, dat die autoriteiten invloed op de ouders en voogden uitoefenen, als zij dezen doen weten, hoe volgens de Marine de een of andere kerk of het een of ander kerkelijk onderwijs minder of meer aanbevelens waardig is. Zulke adviezen, rechtstreeksche en zijdelingsche, liggen naar onze meening, volstrekt buiten het gebied, waarop de gewapende macht, ter zee of te land, zich te bewegen heeft. Sociale en politieke yraagstniten in den Wandel. De vergaderingen van de »Vereeniging tot bevordering van de belangen des Boek handels" behooren in den regel niet tot die aangelegenheden, waaraan sociale-kroniekschrijvers gewoon en verplicht zijn, hunne bijzondere aandacht te schenken. De laatste dier bijeenkomsten evenwel, welke den 9en Augustus te Amsterdam gehouden werd, maakt op dien regel eene uitzondering. Daar toch werden de aanwezige leden der vereeniging door een hunner gedwongen hunne belangstelling voor eenige oogenl

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl