Historisch Archief 1877-1940
p"
t.'
6
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1156
Ka lange jaren.
(Moonshme)
JUSTITIA (tot Frankrijk): »Nu wij elkander weer hebben ontmoet, f"
hoop ik dat w» Jang by elkander blijven."
De TrairataaalE,
(Lustige Hui t1 er )
OOM PAUL : »Kyk ! nu eten ze weer uit de hand, ze zijn makker
dan ik dacht."
TANTE PAUL: «Mannetje, pas toch maar op, heelemaal te vertrouwen
zfln ze nooit l"
Succes d'Estime.
(Theatre roya! de la Haye.)
(Punch )
Regisseur- acteur DE STAAL: «Dus geëerd publiek, ik mag de hoog
geplaatste auteur, die niet tegenwoordig is, mededeelen, dat zijn
stuk ahem ! ahem ! is een volkomen, ahem ! succes l"
Leetemaal
(UlootisJdne.)
MEVROUW : «Mijnheer Jansen is vandaag getrouwd."
MIJNHEEK: ȟoet me veel pleizier, ik heb den vent nooit kunnen ly den!'
verlaten, woest, door de zee overstroomd strand,
in een bloeiende landstreek. In dien arbeid,
in den echten diinst van en voor het volk,
vindt hij eindelijk de bevrediging, hem tot
dusver ontzegt.
Goethe's eigen tijd heeft deze idee niet be
grepen. In zijn tijd lag het ideaal van eerlijken
arbeid, ten dienste en in dienst van het volk,
veel te ver, om zijne ware bedoeling te
doorzien. Maar hn°verder de eeuw van den
arbeid voortgeschreden is, des te duidelijker
is ook voor het Duitsche volk deze
Faustgedachte geworden. Misschien spiegelt zich
dit nergens zoo duidelijk af als in de
prenten in betrekking tot Faust, in wier
historischen voortgang de geschiedenis van het
tot bewustzijn-komen dezer gedachte geschre
ven staat.
Eerst is het onder de kunstenaars een tasten
en zoeken zonder eenig plan, als zij beproeven
eenen Faust te formeeren. Lang en geleidelijk
gaat de formatie. Uit den philister, den
bleeken denker en pedant, ontstaat onder invloed
van den traditioncèlen Christuskop een gees
telijk ideaal: een verheven denker met de
rimpels van het denken in het voorhoofd, en
het groote vrije oog, dat het duistere van het
bestaan verwonnen heeft. Door Kaulbach wordt
deze filosoof en held van den wil, zooals hij
op de platen der Radziwilsche cyclus voor
komt, in het blonde, in het Germaansche ge
transponeerd en daarmede het Duitsche oog
volkomen vertrouwd gemaakt.
Dan formeert Engelbert Seibertz uit den
Kaulbachsch Fanst een Eaust als de krachtige
man, als een man van de daad, wien de kolo
nisatie van uitgestrekte landstreken werkelijk
toevertrouwd kan worden.
Gelijk b\j vele zijner werken, heeft Goethe ook
bij Faust aan de beeldende kunst veel te danken.
Voor de plaats der handeling van het eerste
tooneel heeft hem vermoedelijk een schilderij
van den Haarlemmer Thomas Wijck in
Winkler's schilderij verzameling voor oogen
gestaan. Eene beschaving dezer verzame
ling, die het licht zag in Goethe's studen
tentijd te Leipzie, zegt daarover het vol
gende: »Die Officin eines Cbymisten ist
mit vielen Werkzeugen, Büchern und
Geriltschaften seiner Kunst ausgefüllt. Er selbst sitzt
neben einen hohen Tische zur Rechten, auf dern
ein grosses Buch aufgeschlagen liegt, und halt
eine Phiole."
Deze beschrijving slaat op nog twee andere
voorstellingen van Th. Wyck in de galerij te
Dresden, die ook werkplaatsen van Alchymisten
te zien geven. Van boven zijn zij door gewelven
afgesloten. In de werkplaats is het eng en duister.
Goethe's heksenkeuken herinnert aan een
schilderij van David Teniers, met dit onder
scheid, dat er zich geen ideaal van vrouwelijke
schoonheid in den tooverspiegel vertoont, maar
er een heks uit het venster verdwijnt. In het
tweede deel van Faust is het optreden van
Galatea waarschijnlijk Raphaël's triomitocht
dezer zeegodin in de Farnesina in Home nage
bootst, en voor het slottooneel kan men een
schilderij in Campo Santo te Pisa als voorbeeld
beschouwen.
Voor de persoon van Faust zelf heeft Goethe
aan de beeldende kunst nog meer te danken;
want aan deze is hij het tweevoudige verschul
digd, dat bij eene tooneelvoorstelling moeilijk
is weer te geven: de tegenstelling tusschen den
ouden en den jongen Faust, tot welks moeilijke
oplossing de tooverdrank uit de Heksenkeuken
dienst moet doen.
Toen Gaethe zijn Faust schreef, was de
Faustsage reeds meer dan drie eeuwen oud
en had in het volksleven de merkwaar
digste veranderingen ondergaan. Toen de kunst
handel een Oosterschen magier of sterren
wichelaar van Rembrandt eenmaal als Dokter
Faust gedoopt had, was een gewichtige schrede
tot de schepping eener duidelijk omlijnde
Faustgestalte geschied. Nog sterker heeft er
toe bijgedragen een schets van Rembrandt,
uitgevoerd door zijn leerling Jan Joris van
Vliet. Zij stelt een knorrigen grijsaard voor,
die later een ets van Frarrois Langlois tot
een vijftiger verjongde. Het "\Vidmannsche
Faustboek van 1509 heeft Dokter Faust be
schreven als een mannetje met hoogen ru?, als
een mager ventje met klein grijs baardje. Mis
schien gaf deze schildering op de een of andere
manier aanleiding om den kaalhoofdigen, knor
rigen melancholicus, die Vliet naar Rembrandt s
schets heeft geteekend, Faust te noemen. De
hooge schouders, het rimpelig gezicht en de
starre oogen, zonder hope of uitdrukking, die
dunne snorbaard en het nietige alledaagsche
gezicht,?de eenvoudige mantel en de geplooide
halskraag, dat alles maakt een
deerniswaardigen en medelijdenwekkenden indruk.
Deze rimpels hebben kleine dagelijksche
zorgen voor het lieve brood, deze rimpels
heeft misschien alreede een niet zeerschoone,
onstuimige jeugd gevormd maar niet het
peinzen over de oplossing van het wereld
raadsel. Dit mannetje met de bevende boven
lip zou nooit een verbond met den duivel
hebben gesloten, of, met zijn heesch
piepstemmetja, zouden de machtige toovorwoorden,
die anders de poorten der hel zouden hebben
doen dreunen, aan de duivelsooren zijn voorbij
gegaan.
Langlois' kopie verandert een weinig de
uitdrukking. Het licht valt van een ietwat
dieper punt in, en zoo komt het hoofd niet
zoo geheel gebukt voor. De trekken zijn
verjongd, het gelaat heeft een trek van slimheid,
en het in- zich-zelf gekeerde iets vastberader/'s.
Deze man neemt het reeds eerder tegen den
duivel op. Zijn stem moge bij alle schraalheid
iets doordringends hebben ; bij het sluiten van
een overeenkomst zal hij er op letten, dat hij
niet te kort komt. De kleeding is dezelfde
als van zijn voorbeeld, maar schijnt van fijnere
stof. Uit den zeventiger is een vijftiger ge
worden.
De verjongingskuur is hiermede niet uit.
Het volksboek van den »Christlich meynenden"
trekt hem nog twee maal eenige jaren af.
De uitgave van 1725 maakt Faust tot een dertiger.
Het weelderige haar geeft zij hem wel niet,
maar de rimpels ontneemt ze hem. Zijne volle
vleezige wangen en de eenigszins uitpuilende
oogen toonen, dat hij een goed maai en een
tlesch wijn niet versmaadt. De omvang zijns
licbaams, dien het borstbeeld vermoeden laat.
is men geneigd vrij groot te schatten. Hij is
dik en vleezig, héft iets dom-driest over zich,
en eer hij zijn hand opheft en weer dalen
laat, zal er wel een halve minuut verloopen.
Dat deze dikbuik zijn leven in gevaar zou
brengen, is niet zeer waarschijnlijk, tenzij om
een getruft'eerden kalkoen.
Kog eenmaal beproeven latere uitgaven van
hetzelfde volksboek Doktor Faustus weder als
grijsaard voor te stellen. Zij maken hem tot
grijzen, pedanten geleerde, die aan het kammen
van zijn haar hetzelfde gewicht hecht als aan
kennis en wetenschap. Een in dogma's ver
stijfde godgeleerde in akademische toga met
omgeslagen halsboord, open mond en een fluis
teren op de lippen zoo kijkt deze Faust in de
wereld, die de meeste uitgaven van het meest
verbreide Faustboek der 18e eeuw siert, Gaethe
zonder twijfel bekend.
Daar kwam de »Sturm- und Drangperiode",
in welke het jongere geslacht Faust, den
hemelbestormer, op het schild hief en hem als
voorbeeld tot het verbreken van alle banden
vereerde. De jaugd kon slechts van een jongen
Faust weten, en al moge ook H. Lips m het
eerste deel van Goethe's geschriften 1790 nog
den ouden Rembrandt'schen Magier, voorzien
van een langen baard als vignet hebben ge
geven de verjonging der Faustgestalten
liet zich daarmede niet terugdringen. Het
vignet van Thelott bij Klingers Faust (1791)
toont, wel is waar, ook een grijsaard, maar
onmiddelijk er na blijkt de beslissende breuk
met deze traditie. De tweede uitgaaf van
Klingers roman : «Fausts Leben, Thaten und
Höllenfahrt" heeft als Faustvignet een jeugdig
schoenen Christuskopi het volksboek van den
aChristlieh Meynenden" neemt een Faust van
25 jaar aan, en het volkslied Dr. Faust zelfs
een wilden, twintigjarigen krullenbol.
Midden in de periode, dat deze omkeer
plaats greep, schreef Goethe zijnen Faust. Hoe
zou het mogelijk geweest zijn, dat hij zich
aan den invloed van deze omkeer onttrokken
had ? Hij is aan zijn drama met Faust, den
grijsaard, begonnen, toen deze nog
onangevochten de heerschende voorstelling was.
Intusschen had de loop des tijds de
Faustgestalte verjongd. Daarom verjongde ook
Goethe zijnen Faust en voerde hem vastberaden
in de heksenkeuken, om hem vervolgens een
nieuw leven te laten beginnen.
Gelijk Goethe in zijne opvatting van Faust
onder den invloed stond van zijn tijd, en af
hankelijk was van dien tijd, zoo is in 't ver
volg, in de beeldende kunst de voorstelling van
Faust afhankelijk van Goethe, en niet slechts
de voorstelling van Faust, maar ook de uiter
lijke wereld, in welke hij zijn Faust laat rond
wandelen, en de geest, waarmede zij begrepen
wordt. Sedert Goethe's Faust zijn er geene
Faustillustraties meer, die zich buiten de lijst
van Goethe's schepping stellen. Voor de
beeldende kunst der 1!M eeuw is Faust gelijk
luidende met Goethe's Faust.
Had het fragment van Faust bij zijr.e ver
schijning in 1790 zijn titelprent aan eene ets
van Rembrandt ontleend, zoo was het eerste
deel van 1808 bijna van zijn ontstaan af, reeds
niet meer van dien aard om een vroegere
Faustteekening tot vignet te ku ren nemen.
Onmiddellijk na zijne verschijning begonnen
verschillende van de meest verscheiden richting
zich met Faust onled g te houden, en daarmede
ving een lange reeks van ai beid aan, die be
proefde, en altijd meer beproefde het Faust
drama zichtbaar en duidelijk temaken. Van
de sepiateekeningen van Ludwig Xauw. riek.
die zijne teekeningen Goethe zelf' te koop
aanbood, tot de uitvoeiige voorstellingen van
Peter Cornelius is reeds een groote bchrede.
Voor Goethft hing Cornelius te veel aan het
uiterlijk geschiedkundige, om hem volkomen
te voldoen ; daarentegen vond een Franschman
Eugen Delavroix met zijn hartstochtelijk wilde
lithograpuiën op Faust, bij Goethe onbeperkte
bewondering.
De Dresdener schilder Moritz Retsch voerde
enkele personen van het dichtwerk door de
bonte verscheidenheid zijner scènes. De Duitsche
Zakboek-illustratie maakte zich meester van de
Fauststof. Gustave Kehrlich voltooide verder
op 23 jarigen leeftijd zestien penteekeningen
op Faust en zond die Goethe; terwijl Goethe's
eigen opvatting van de tooDeelmatige voor
stelling van zijn Faust niet al te lang na zijn
dood zichtbaren vorm kregen in de »Berliner
Faust cyclus naar aanduiding van vorst Anton
Rndziwill.
Terwijl in Frankrijk, waar Delacroix de
Fauststof in de beeldende kunst ingevoerd
heeft, en waar weldra een kopie van Ketsch's
eerste Faustserie verscheen, die het Duitsche
Origineel aan tijnheid overtrof; terwijl Ary
Schtffer de Gretchentrageilie zijn liefde schonk,
en die vijt-en-twintig jaar levendig hield,
terwijl Johannot zijne tien vignetten bij Faust
schiep, JamerTissot met een reeks teekeningen
zich bij Goethe's drama aansloot, en James
Bertrand zich met zijn »Gretchen voor de Mater
dolorosa" nieuwen roem verwierf, stond in Engeland
eei.e zelfstandige Fa.ust-illustratie stil. De door
Henry Moses bezorgde Engelsche uitgave der
gravures van Retsch voldeed den E igelschen
smaak, tot in nieuwer tijd Frank M. Gregory
met zijne Faust- aquarellen voor den dag kwam.
In Duitschland heerschte daarentegen een
frisscher leven. Wilhelm Kaulbach met zijne
vier voorstellingen op Faust waarvan drie
beroemd Engelbert Saibertz met zijne over
brenging van het My.sterietooneel van Duvrient
op de Faustillustratie; Otto Schwerdgeburth
met zijn wandeling op Paaschrnorgen; August
von Kreling met zijn aan historische détails
rijke afbeeldingen; Alexander Liezen-Mayer
met zijn teekeningen hij de Gretclientragedie,
Gabriel Max met zijne groote schilderijen van
Faust en zijne reeks kleinere afbeeldingen,
en eindelijk de geniaalste Silhouettist van
alle lijden, Paul Konewka, met zijn vriende
lijke Paaschmorgenwandeling en zijne kostelijke
humoristische figuren uit Faust zij allen
hebben tot doel gehad hun volk de perso
nen van Goethe's Faust in zichtbaren vorm te
toonen, en de grootheid van zijn kunstwerk
meer en meer te doen gevoelen en waardeeren.
De beeldende kunst hetft eene eeuw gewerkt
aan hetzelfde onderwerp, aan Faust, en heeft
eene compleete Faustgalerij geschapen, van
niet geringe uitgebreidheid.
In vele honderdduizenden afdrukken in en
ver over de grenzen van Duitschland ver
breid en door het handwerk als welkomen
sierarbeid gebezigd, hebben de afbeeldingen
van Faust niet alleen de kennis zijner personen
en scènes in wijden kring bevorderd, maar
ook duizenden menschep, die nooit de
Faustvertooning gezien hebben of ooit zien zullen,
iets van de bekoring geschonken van Faust
op het Tooneel.
In de kunstgeschiedenis hebben talrijke
kunstwerken uit dezen kring zich een eervolle
plaats verworven. Ten deele hebben zij ook
het tooneel den weg gewezen, door welke
middelen het grootste werk van den grootsten
Duitschen dichter het oog immer meer streelt
en behaagt.
* *
*
In de »Bode-Tillesche
Faustbildersammlung" zijn bijna alle portretten en groepen van
de oude Faustsage en van Goethe's Faust
vereenigd. Naar tijdsorde ter tentoonstelling ge
rangschikt, gaven zij een duidelijk beeld der
langzame en gestadige ontwikkeling, en vorm
den op hun beurt eene illustratie op de
beschouwingen van S. Tule.
De grond tot deze verzameling heeft om
streeks 1840, de Pruisische majoor Julius Bode
in Sorau aangelegd. Voortdurend vulde hij die
aan. Toen Bode in 1892 stierf, kwam zy'ne
verzameling benevens zijn geheele
Faustblbliotheek in het bezit van S. Tille, die zich
voortdurend met aanvulling bezig houdt. Ia
de verzameling komen o. a. dez« en meer
werken van Hollanders voor:
Cliristoph van Sichem, Dr. Juan Faustus en
Mephistiiphiles in: Het toneel der Hooft Ketteren,
Middelburg 1077.
Uit hetzelfde wt-rk: Christoffel Wagenaer en
Averhaen.
Rcmbrandt van llijn. Faust in seinem Laborato
rium; Müier in seiuein Laburalorim, geimnnt. Le
docteur }? auste dans son Laboratoire;
11. Lius, Faust uach Kcmbrandt, itelhild in
(loetlies Fragment Faust, 1790, aus einem antiquarU
scheii Faust-ka'.aloti'e.
Fau-t nac'h li^uibi'andt, Knbarger
Ilullenzwangliaiidichrift um 1781; aus luesewetiera FaustMiiio.
K^inüraiuït van jKijü, Faust, er/jliekf das /cicliei»
di:s Makrokosm >s; aus Scheibles Klostcr, Band II.
S. 'J«;>. 1S-10.
?laii Joris van Vliet. Grümlicher Gi'eis, nach eincr
Skizxe Ueinbriinil'.s, vum Kunsthandel Fuust" ^ctiuvft;
aus Sxamatolskis Ausgabe des Vulk.-buch.es der
Christlicb Meynenden, Frankfurth uud Leipzig urn 17-10.
Jau Joris vau Vliet, Doktor Faust, gestüctieu von
F. L. ]). Ciai'trea (Prancoia Langluis) uach Vit.
um 1680.
Jan Juvis van Vliet. Doctor Faustus nach Rembrandt.
nach llaubers Acta et Scripta Magica vau 1741.
J. H. R.
Verbetering. In het vorig opstel over
Giethe, staat gedrukt, dat Aja zuster was van
Kar. l V. Dit moet natuurlijk zijn Karel de
Groote.
Boek- en TülscMft.
Nederland.
De afl. in haar geheel is niet kwaad. Elke
bijdrage op zichzelf, daar zou wel iets op aan
te merken zijn.
Het begint met Genezing" van Josephine
Giese, een jonge vrouw die man en kind heeft
verloren, ten tweede male huwt, geen bevre
diging vindt, aldoor blijfc denken en leven met
de doodeii, eindelijk genezen wordt door een
langdurig gescheiden-zi, n van den tweeden man,.
waarvoor nu eer.-t de waardeerir.g en liefde
komt, gedragen door het onbevredigde, nu zij,
met de dooden alleen is. Het eerste gedeelte,
de gemoed toestand, een weinig egaal, i»
niet slecht. Het tweede gedeelte, de analyse,
waar op 't aan komt, banaal en rethoribcb.
Wij krijgen woorden als getrapt op 't hart, ofc
o. a. deze liefdekreet Kom, o kom, ik lijd, ik
smacht." Kom in mijn armen, kom aan mijn
hart, o man van mijn hart en mijn keuze".
Zou ooit ten vrouw zoo spreken 'i 't Is pure
rederijkerij.
Homo", een sprookje door Willem de Lange,
iets in den trant van Psyche van Couperus, of
eigenlijk in den trant zoo als we al zooveel
sprookjes hebben. Dat wordt wel wat oud, en't
gaat ook niet meer in onzen (ijd, de vrouw
met hare verleiding als de zonde, het Bijk van
slechtheid en logen voor te stellen. In een
sprookje bepaalt niet alleen de taal, maar bovenal
waf. er onderdrijtt de waarde, 't Is anders vlot
en wel zuiver geschreven.
Jan", een student die zich riet goed voelt,
zich laat onderzoeken door een Professor, dan
thuis ziek gaat liggen, telkers geopereerd wordt,
en wet ei. d, dat het einde niet te vermijden is..
f'at lijden zelf wil veikorten, zoo een schets van
Jacq Rcyneke van Stuwe (dit is niet dezeltde
als Jeanne Keyneke^met Kloos verloofd). Aan
het eind vooral zijn eenige goed gevoelde
tonen.
G. H. Priem heeft een in zijn genre lang niet
kwaad gedicht Me!a", een boeremeiye dat
zich verli-ft in een schilder, een idylle met
wel wat melodramatisch slot. Er zijn zeer vlugge
en speelsehe wendingen in dit gedicht, als
entourage voor een boeremeige wat mooi. maar
overigens met zeer veel gloea en goeden gang.
Zusje'' door Fenna is goedzinnige
dameskransjeblectuur, en Hun eerste daer" door
Louib Verhaere, de karakteristiek van een on
beduidende majoor, die onder aandrang van
zijn. vrouw diners gaat geven, ook al in 't voor
uitzicht voor eventueele promotie, is niet slecht
maar wat onbeduidend.
Van Ssfir is er een schetsje B uiloft" en
een gedacht Muze.''
Leesbaar, zeer leesbaar is't opstel drs heerert
S. Kalft', een besch-ijving van wat in 't
Bataviasche Museum te zien is en ermee in verband
gebracht kan worden.
Dit is eigenlijk geen letterkunde, maar de
wijze waarop de heer Ka'ff het doet, nadert er
dicht bij.
De historie wordt Verder nog gediend door
den heer C. Gijsberti Ilodenpijl, de
teraardebestelling van den stadhouder Willem II, alleen
een beetje erg dokumenteel.
Van F. Lameris zijn er herfs'stemmingen ?,
Dit zijn er eenige goede regels van:
Een geur van doode blaren komt me tegen
Uit 't s'.iile, bruine woud met gouden tint,
En grillig dwar'leu op de droge wegen
De bruine blaren, rita'lend in den wind.
En in den bellen, blauwen hemel zwerven
Veel zwarte vogels aak'lig krassend rond ..,
En tusschen zwarte smarteboomen stervende
De bloemen, macht'loos buigend naar den
grond.
Il de Kroniek bespreekt de heer v. Lochero
niet geheel zonder reden, de goedkoope
tijdschriftuitj;eirenj aU van Boon's geïllustreerd:
Magazijn. De eerste afl. zegt hij, is nog duurder
dan noodig, er zijn nog de namen van
Weruméus Bui ing en Théièse Hoven enz. Maar later
zal de redactie eenvoudig nemen uit de
buitenlandsche tijdschriften, gewoon de medewerkers
tegen wil en dank exploiteeren, tot ook
Nederlaiid eindelijk eens perk zal stellen aan dezen
roof van geesteseigendom.
't Is alleen wat onbillijk, dat thans al te
zeggen. Iti de tweede afl. nu verschenen, komen.
o. a. meer bijdragen voor van Truicla Kokr
Louise Stratenus, G. H. Priem, J, A. Holtrop enz.
Vragen van den dag.
Beschrijving van onze kunstindustrie, vooral
wanneer er een overzicht van de kunst
branche in 't geheel bijgaat, is leerzamer en
goed gedaan, ook aangename lektuur. Dr. H.
Blink beschrijft naar deze wijze de
ziiversmidskunst en de kon. fabriek van v. Kempen te
Voorschoten. Het zal menigeen interesseeren.
Vooraf gaat een verzuchting over het snellere
verkeer en het eenzijdige der sport, waardoor
sommige streken geheel geïsoleerd worden, die
vroeger door wandelaars wel werden opgemerkt,
terwijl men nu slechts gevoel heelt voor af
standen en cijfers
Evenwel, grappige inkonsekwentip, schetst
dr. Blink ons de laan naar Voorschoten in