De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 27 augustus pagina 4

27 augustus 1899 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1157 even als ieder ander land gekend heeft. Die scholen hadden behalve hunne eigene opvatting ook hun aparte manier van werken en zelfs hun eigen stel penseelen, die uit paarden, hazen, katten, marter en andere soorten haar vervaardigd werden. Zoo had de Tosa- school een stel van veertien, geheel verschillend van de drie en twintig die de schilders der K'vnoBchool gebruikten en deze weer afwy'kend van die der Korin-riu. We z.en hier voortbrengselen, zoowel van de min of meer conventioneele Chineesche school, als van de om haar aristocratisch karak ter bekende Toga-school; terwijl de .Kano-school onder meer, uitstekend vertegenwoordigd is door een drietal bij elkaar behoorende Kakemono'sl) van een harer beroemdste ver tegenwoordigers, T a n y u (1601?1674), die van zeer veel invloed geweest is op de latere volgelingen der Kano-school; en ook als kenner van 15e en 16a eeuwsche kunst nitt onvermaard is gebleven. Behalve nog der S/iijo- en S/wbwn-school zjjn hier schilderingen der leeken- of volksBchonl de Ukiyi-yt-riu, die hoewel de Tosaen .Kano-scholen hier ook enkele voorbeelden van leverden, toch in het bijzonder afbeeldingen gaf van het dagelyksche leven. Het is juist deze Ukryo-ye school die van zeer groote invloed geweest is op de ontwikkeling der kleurendruk. De vroegere artisten toch be paalden zich meer uitsluitend tot het illustreeren der Mukimono's waarvan bier slechts een tweetal specimens aanwezig zyn, en tot het schilderen der Kukemonu's, terwyl de houtsneden die zy' vervaardigden meest uit de hand gekleurd werden. Met de bloei der Uifo'yi-yo-school hangt echter samen de bloei der kleurenhoutunede, die in U a r u n o b u, K i y o n a g a, Utamaro, Hokusaïen menr andere haar grootste meesters gehad heeft. Van Japansche kleurdrukken zijn bier vele zeer belangrijke en interessante exemplaren aanwezig, zoowel onder de losse platen, als onder de Surimono's, terwy'l ook door de geïllustreerde boekjes mede de beste artisten vertegenwoordigd worden. (Slot volgt). R. W. P. Jr. 1) Catalogus No. 210, 211, 212 en 74, 75. De nienwe postzegels. Eindelijk zijn ze dan verschenen, de lang verwachtte zegels met den nieuwen beeldenaar van II. M. Wilbelmiiia, want de voorlooper, ter waarde van Een Gulden op 7 Sept. 1898 uit gegeven, heb ik destijds meer beschouwd als een gelegenheids- dan als een blijvend zegel; het is echter in het stel opgenomen en zijn ook naar hetzelfde type <ie waarden van f2 50 en / 5.?vervaardigd, welke twee laatsten ik nog niet heb gezien; dit drietal is dan in plaatdruk uitgevoerd en staat door grooter formaat en andare teekening buiten het kader der meer courante waardeteekenen. Deze, ten getale van tien stuks, met bedragen van 3 tot en met 50 cents in een uniform type gedrukt en het nienwe stel van vier stuks cijfer zegels (beide soorten typografisch uitgevoerd en op l Augustus verkrijgbaar ge steld) heb ik thans voor mij liggen. Laatstge noemden vind ik behagelijk van vorm en kleuren, maar de portretzegels, in gewoon formaat, zijn bij den eersten aanblik mij erg tegengevallen en worden ook niet van een beter gehalte bij nadere beschouwing. Het koningione-kopje daar gegeven, is een mislukte navolging van het portret afgebeeld op het Een Gulden-zegel dat (hoewel door Prof. Stang fijn geëtst) reeds niet geheel onberispelijk is door de forsche schaduwen aan voorhoofd en bals, die eigenlijk in het geheel niet aan wezig moesten zijn, terwijl ook de haardos veel te donker is voor eene blondine (gevolg van Ie getronw navolgen der fotografie) en de voorzijde van den diadeem niet helder tegen het fond afsteekt. De copie ("aarvan, >n houtgravure, heeft die gebreken in veel sterker male, want het proül is geheel in schaduw gehuld en komt alleen de neus wit uit tegen den achter grond van het medaillon, terwijl de donzen kraag, die den hals als een stijve wolk omgeeft, weinig op dons of bont selijkt. Onze aanminnige koningin is hier waarlijk niet geflatteerd, maar zeer ongracelijk en ook niet jeudig afgebeeld. Vergelijkt men hiermede eenigen van de tallooze koningin Victoria-koppen van na 1858, die op den keper beschouwd, veel minder fijn zijn bewerkt dan dit conterfeitsel van H. M. Wilhelmina, zoo kenmerken die allen zich door een duidelijk profil, terwijl ook de overige détails goed tot hun recht komen. Hetzelfde is het geval met de klassiek gevormde vrijheidskoppen van de tweede en het begin der 3e fransche Repu bliek en de sprekende prufi en van Napoleon III, om het bij deze voorbeelden te laten, welke op gelijksoortige manier zijn bewerkt als onze nieuwe zegels beneden den Gulden. Het kan dus beter worden geleverd, maar schijnt men hier te lande niet de vaardige hand te bezitten die voor een goed sprekend portret in dit genre wordt vereischt; het kinderkopje van H. M., hoewel min der fijn behandeld, komt veel beter uit dan de nu gegeven afbeelding, die men te mooi heeft willen uitvoeren en daardoor is mislukt. Is men soms bang geweest voor de meer ge bruikelijke voorstelling het hoofd met afge sneden hals welke hier oneindig vlugger zou hebben gestaan, men vergunne niij de opmerking dat die klassieke manier van af beelden bijv. aan koningin Victoria niet heeft geschaad, noch het leven verkort en otze koning Willem III nog 88 jaren Keeft geregeerd na de invoering van Zijn afgesneden hoofd rp de postzegels, zoodat waarlijk daaraan geen boos voorteeken verbon den is. Hiermede voorloopig afstappend van den beel denaar, willen wij de omlijsting daarvan in oogenschouw nemen. Mij kunnende vereenigen met de keuze van een ovaal als medaillon en de koninklijke kroon op den top daarvan omgeven door een stralen krans, kan ik echter geen behagen vinden in de lange uitloopers, om hun mager effect, zoo ook niet in de mhteekende wapenschilden welke de bovenhoeken niet genoeg vullen, en aller minst in de spitstoeloopende schildjes onderaan, bestemd voor de aanduidingfcer waarde en het cent-teeken, een gedaante zoo onpractisch moge lijk voor het opnemen der getallen 12 J4 en 22V2, die men onder een vergrootglas moet be zien om de halve centen te knnnen lezen; daar entegen is het woord Nederland in te groote letters gezet voor de beschikbare ruimte. Plaatst men een oud en een nieuw koninginnezegel van dezelfde kleur naast elkaar, dan is het eerste beter gevuld en duidelijker leesbaar dan het andere. Welk genie dit nieuwe ontwerp heeft gewrocht is mij tot nu toe onbekend, maar het getuigt niet van den goeden smaak van het Hoofdbestuur der Posterijen, dat daarop de keuze is gevallen. Het minder behagelijk effect is voornamelijk te wijten aan de te groote afmeting van het medaillon in verhouding tot de lijst waarin het is gerat. Hierin is aan de boven zijwanden te veel wit gelaten en beneden weer te weinig om ^Nederland" behoorlijk te doen uitkomen. De wapenschilden waarop met het bloote oog haast geen leeuwen zijn te onderscheiden ge/en in de bovenhoeken onbehagelijke vlekken, terwijl de hoofdzaak, het portet, geheel wordt overheerscht door het sterke wit van den kraag; een en ander geeft aan het gelieel iets onrustigs. Dit had kunnen worden voorkomen door dien ongelukkigen kraag hier te supprimeeren of met schaduwlijnen weg te doezelen, en in de omlijs ting de verkorte stralen door te trekken, waarna, als sprekend wit, alleen zouden zijn overgebleven de schildjes in de benedenhoeken, wat niet hiniert maar zelfs zeer goed is, omdat men de waarde zonder inspanning moet kunnen lezen; deze in een vierhoek gezet van iets grooter afmeting, zou doeltrt ffcnder zijn geweest. De gelijkenis van het conterfeitsel laat ook te wenschen over, want beziet men die gravure door een sterk vergrooteud glas, dan heeft het profil meer overeenkomst met de gelaatstrekken van H. M. de Koningin-Moeder, dan met die van H. M. de Koningin zelve, wat alleen een gevolg is van verkeerd aangebrachte schaduw lijnen; de gravure van prof. Stang is in dit opzicht beter geslaagd. Deze brengt mij ongezocht op de omlijsting daarvan, welke werd ontworp n door den heer J. Vürtheim Jr. te Rjtterdam, technisch advi seur der Ned. Bank, en gegraveerd door den heer W. Steelick te Amsterdam. Bij den eersten aanblik geeft zij den indruk van een Perzischen pistztgel en ziet zij er niet on bevallig uit, doch meer van nabij bekeken vind ik de oorvormige krullen, waaruit grootendeels het ornament is samengesteld, nu juist geen prachtstukken van versieringskunst, welke de graveur nog heeft bedorven door geen rekening te houden met behoorlijke verdeeling van licht en schaduw, wat hij evenmin heeft gedaan in het boven sluitstuk van het ovaal, waarin ik een sterke familietrek ontwaar met hetzelfde motief van onze eerste postzegels, in 1852 uitgegeven. De koninklijke kroon erop staat niet onaardig, doch vind ik het geen gelukkige idee dat de groote open ruimte daarboven is gevuld met de woorden Koninkrijk der Nederlanden, waarvoor ik liever zou hebben gelezen: Nederland Posterijen, omdat het voorwerp uitsluitend voor den post dienst bestemd en geen rijks betaalmiddel is, want, als plakzegel mag het niet worden gebruikt. Hoewel ze, als sluitstukken van de bovenboeken weinig in het oog valien, zijn de rijkswapens daar aangebia;ht, zoowel door vorin als richting, heraldische wanstaltigheden. Volgens de regelen der wapenkunde, behooren hellende schilden op dezelfde lijn naar elkander toegeweud te worden geplaatst; afgewend, zooals ze hier zijn gesteld, is dus een fout, maar andersom, met de kronen erop, zou ook niet hebben gedeugd, omdat die sieraden niet den schijn mogen hebhen van het schild te kunnen afglijden, weshalve die twee wapenschilden, zóó gedekt, rechtstandig hadden moeten worden geplaatst. Tevens zijn ze slecht geconstrueerd door de zijwanden b'eeder te laten uitloopen dan de grenslijnen vaa den bovenrand, die iets moeten uitsteken om een goed geproportioneerde gedaante te geven aan zulk een fautazie schild, en is het eindelijk een kolossale (liter daarom heen te hebben gelegd een witten zoom wel is waar aangebracht om afscheiding te geven maar die doorloopt ove' den bovenschildrand en zoodoende een heraldiek onderseheidingsteeken is geworden dat volstrekt niet oenoort bij het wapen van Nederland noch bij dat van H. M. de Koningin. Ik heb niets tegen het aanwenden van wapens, (hoewel ze in dit ontwerp voor het zegel van een gulden en het andere, voor de laiere waarden, best achterwege hadden kunnen blijven) maar wel tegen de domme en onaesthetische manier waarop het wordt gedaan. Men heeft weder de motieven gevolgd van de vorige uitgiften in groot en klein formaat, gemaakt in een tijd toen men nog niet beter wist (1872), maar thans kunnen zulke filters niet meer worden verontschuldigd. Tot mijn bevreemding hebben de vervaardigers van beide ontwerpen niet er aan gedacht de uniformiteit der schildfLr,uren te breken door het eerste schild te vullen met de wapenteekenen van Oranje (van ouderen oorsprong dan die van Nederland) en op deze wijze de laatste spruit van den Oranje stam te huldigen. De kronen er boven niet absoluut noodig hadden dan kunnen vervallen en de schilden wat grooter worden geteekend, waardoor 't geen erin moet staan ook beter zichtbaar zou zijn geweest. Alles samengenomen, zijn de nieuwe frankeerzegels met portret, niet onberispelijk uitgevallen en volstrekt niet mooier dan de vorigen. Waar om geen prijsvraag uitgeschreven ? Feitelijk doet het weinig af hoe ze eruit zien, zoolang door het hoofdbestuur wordt gelast: vet afstempelen! omdat ze daardoor totaal onkenbaar worden gemaakt (de nieuwe in nog grooter mate dan de oude) maar blijft het, ten opzichte van het buitenland, te betreuren dat geen artistieker producten het licht hebben gezien. Nutteloos is het ook iets moois te hebben willen leveren met de zegels in twee kleuren gedrukt, want ze worden ambtshalve toch in den grond bedorven en voor de duizenden verzamelaars waardeloos gemaakt. Ter completeering vaa het, stel, zijn ook de cijferzegels in een andere gedaante verschenen, waarmede ik mij zeer goed kan vereenigen; de tefkening is bevallig en niet overladen, ter wijl de hoofdzaak met duidelijke typen is aan gebracht; alleen dunkt het mij een overtolligheid dat onderaan, vóór het woord cent, in cijfers de waarde is herhaald, ornaat deze door de groote figuur in het midden reeds voldoende is aangewezen; die toevoeging geeft aan dit vak iets gedrongen». Ook zijn de kleuren goed gekozen en mag het een uitstekende verbetering heeten dat de 2 cent thans in sprekend bruin is gedrukt, waardoor het zegel nu goed zichtbaar van bijkans elke papiersoort afsteekt, wat vroeger veel te wenschen overliet. Wat wel het meest in het oog zal vallen bij de nieuwe zegels is de kleuren wijziging van enkele waarden, welk een gevolg is van het besluit genomen door het Postcongres te Washington in 1S97, om in alle landen der Wereldpostvereeniging aan bun waarden over eenkomend met 5, 10 en 25 centimes, gelijke kleuren te geven, respectivelijk : groen, rood en blauw, wat nu aldus is toegepast op onze 21/21 5 en 121/s cent zegels. Indien ik het mij goed herinner is toen ook bepaald dat die maatregel algemeen zou worden ingevoerd op l Januari 1899, terwijl in vak bladen, als een opmerkelijk feit, werd mede gedeeld dat de V. S. van Amerika reeds bijkans een jaar vóór den gestelden termijn er mede waren begonnen, door hun blauwe l cent in groen eu de bruine 5 cents in blauw te doen drukken bn in omloop te brengen; want hun 2 cents zegels was reeds rood en kou dus onveranderd blijven. Zoo als gewoonlijk in vele zaken, komt Nederland ook biermede weder achter aan suk kelen, niet tegenstaande onze Directeur-Generaal der Posterijen en Telegraphie dit congres i-i persoon bijwoonde en hij dus volkomen op de hoogte is geweest van het daarop verhandelde. Over de oorzaak van de vertraging geïnter pelleerd, belicht de heer Havelaar mij het volgende: ,dat inderdaad het postzegeltype reeds vóór April 1897 was vastgesteld en alle maat regelen waren genomen om de uitgifte der geheele reeks op den kroningsdag te verzekeren ; omstandigheden niet afhankelijk van mijnen wil hebben de vertraging veroorzaakt." Uit deze korte mededeeliug blijkt nu wel dat de schuld niet ligt aan laksheid hij het hoofd bestuur, maar waaraan het nu wel' ligt dat de nieuwe zegels bijkans een jaar later zijn ver schenen dan de bedoeling is geweest, schijnt niet voor openbaarmaking vatbaar te zijn. Met het gegeven resultaat voor oogen, valt het mij echter liet zeer moeilijk het geheim op te lossen, hierop neerkomend: dat de eerste bewerking van het vastgestelde type totaal moet zijn zijn mislukt en men daarvoor niet wil uitkomen, want uit zeec betrouwbare bron weet ik dat de, expresselijk voor het doel ver vaardigde, fotografie van H. M. Wilhelmina nifit vroeger is gemaakt dan in 't voorjaar van 1898, welk portret, door Prof. Stang gegraveerd, den 7 September van datzelfde jaar op het zegel van Een Gulden verscheen. Destijds luidde het in de dagbladen dat ook de lagere waarden vat de nieuwe reeks in plaatdruk zouden worden uitgevoerd, waarom ik deze dan ook, zóó bewerkt, verwachtte, maar vond mij hierin zeer teleurgesteld, went het is niet anders dan typografisch werk waarbij van datzelfde portret gebruik is gemaakt. Kon nu reeds daags na de inhuldiging het Een-guldenzegel in plaatdruk worden geleverd, van de zooveel gemakkelijker en spoediger te be werken lagere waarden hadden, met wat goeden wil, op dat tijdstip ook een paar van de meer courante soorten het licht kunnen zien. Het getuigt, van kortzichtigheid of van min achting, om het, publiek dat ter gelegenheid van de plechtige inhuldiging postzegels ver wachtte met den nieuwen beeldenaar van de geliefde koningin af te schepen met een stuk, waaraan bijna niemand iets had, om den betrekkelijk hooeen prijs, terwijl daarentegen nieuwe 5 en 12y2 cent zegels met ingenomen heid zouden zijn begroet en door een ieder gretig gekocht als een souvenir aan de gebeur tenis die het geheele land deed jubelen, waarom het terecht mosterd na den maaltijd mag heeten eerst bijkans een jaar daarna er mede te komen aandragen. Dat het geleverde product niet mooier is uit gevallen, blijft een te betreuren feit waaraan echter niets meer te verhelpen valt, maar wel zijn daarentegen enkelen der thans gegeven kleurschakeeringen voor verbetering vatbaar bij herdruk van nieuwe oplagen. De 3 cent is iets krachtiger van toon dan vroeger, maar toch niet, behagelijker om aan te zien; van het fraaie heldere oranje der 15 cent zegels van 1852 schijnt het recept verloren te zijn geraakt. De 7/£ en 15 cent verschillen te weinig van tint, waarom het wenschelijk zou zijn, even als voorheen, de laatsten in meer geelachtig bruin te doen drukken. Het grauwlüa van het 10 cent zegel is een goed sprekende kleur, maar het groen van de 20 cent niet zon helder en frisch als vroeger. Op de ZZ1A, 25 en 50 cent, in twee kleuren, zijn in dezelfde volgorde de nuancen weder gegeven van de ouden a /'l, ?2.50 en ?5, waardoor die goede samenstellingen behouden zijn gebleven; zij maken echter niet precies het zelfde efhet, wat ligt aan het medaillon, 't welk te groot is voor de omlijsting; ook was het roodbruin van het Een guldenzegel, een krach tiger afscheiding van het grijs dan het nu gegevene. Om van de portretzegels af te stapper, nog de opmerking dat ze op briefomslagen moeten worden gehecht, m den bovenhoek ter rechter hand, om het gelaat naar de adreszijde gericht te krijsen. Tegelijk met de frankeerzegels, zijn ook de twee soorten briefkaarten van kleuren veran derd, in overeenstemming met die van de zegels er op en tbain respectievelijk getint: lichtgroen en bleek rosa, wat ik een werkelijke verbetering vind; jammer daarentegen dat wederom het afschuwelijk leelijke Rijks-of Koninklijk wapen (leeuw met vogelklauwen) in den linkerhoek is aangebracht en van deze gelegenheid geen gebruik is gemaakt om het verouderde en on eigenaardige woord Briefkaart te veranderen iu Postkaart. Zoo heet dit voorwerp nagenoeg overal elders en zou de benaming ook wel hier ingang vinden, indien ze officieel op de stukken te lezen stond. Na 47 jaren lang de 5 cent postzpeels te hebben gekend in blauw en gedurende 30 jaren het l cent zegel groen te hebben gezien, is het erg vreemd thans beiden in rood onder de oogen te krijgen; men moet nog eraan gewennen om terstond de waarde voorden geest te hebben, en zoo zou het ook wel zijn gegaan met het woord Postkaart. Tot besluit de opmerking dat men verbazend vlug erbij is geweest den volke kond te doen : dat vroegere uitgiften van Nederlandsche fran keerzegels, briefkaarten en briefomslagen, met ingang van l Januari 1900 buiten gebruik wor den gesteld, enz. enz., een tiental dagen vóór dat men het nieuwe in handen mocht krijgen ; ditmaal heeft men nu eens met meer dan be kwamen spoed gehandeld. J. A. KOOPMANS, Heraldicus. L en t, bij Nijmegen, 21 Aug. '99. De Tuin. Derde aflevering. Behalve het vervolg van den heer Plasschaert over »De Kunst en de Kunstidée", en kritieken van den heer Carel Hartse die, gelyk de vorige keer, door abnormalen zinsbouw en zonderling stylgedraai onleesbaar worden gemaakt, bevat de tekst dezer nieuwe aflevering eer. zeer verdienstelijk stukje impressionistische littera tuur van den heer G. van Hulzen over de Warmoesstraat, eenigszins in den trant van wat vroeger Erens deed. Hierby zyn, als illustra ties, een tweetal teekeningen van den heer L. Raemaekers gereproduceerd, en deze doen wér denken aan de café-chantant- en Zeedykkrabbels van Isaac Israëls, die in lynen zoo goed weergaven wat Erens met woorden wist te doen. Bizonder welgeslaagd zyn de lichtdrukken naar Jacob Maris' mooie boutskoolteekening van den Schreiërstoren; naar Anton van Dyck's fraai schilderij en de minder belangryke schets van Mauve. Maar toch, hoe goed en zorgzaam ook bewerkt, eigen schoonheidswaarde hebben dergelijke reproducties niet, en bet weten dat niet de levende band des kunstenaars die lynen daar heeft neergezet neemt het essentiëele van ons genot weg. Daarom zou de redactie wél doen. zoo zy het reproduceeren van teekeningen, als zynde een dilettantisme dat op den duur toch niemand voldoening geeft, achterwege liet en daarentegen oorspron kelijke litho's, houtsneden of etsen te zien gaf, of en wy wezen hier reeds op by de be spreking van afl. 2 de voorbeeldige licht drukkunst van de firma Kleinmann aanwendde ter leering van het nu levende en zoekende kunstenaarsgeslacht en ons stelselmatig van de monumentale kunst veler oude volken een overzicht aanbood. Zoolang echter de reproductie gebruikt wordt met het doel «iets moois" te geven en niet als middel ter bestudeering van de voor ieder niet bereikbare schatten van vroegere en wy'zere geslachten, zoolang zal het bestaan van dit tydschrift, gelyk wij de vorige keer verklaar den, een overbodigheid zyn. v. M. St, Anna ter Muiden. In den uitersten hoek van Nederlands Zuid Westen in de nabijheid van de zee, ligt een dorp vermaard in oude tijden. Eens was het eene stad met schoone straten en groote kerk. Langzaam is het verminderd met de eeuwen en is nu geslonken tot eenige huizen. Met de golvende jaren is de kerk ook weggespoeld en alleen staat er nog een breed massaal stuk vierkanten toren, waarboven de dool-kraaien krtitsen en elkander vertellen over de dagen van. vroeger. Hij ligt eenigzins terzijde en hoog gras buigt fluisterend m de heengaande winden de spjchtige halmen ongestoord in de verre stilte der landen. Het dorpje, dat slechts nog uit eenige huisjes bestaat, vormt een pleintje rondom eene monu mentale pomp, waarop de halve maan schijut te zijn afgebeeld en dat in den omtrek de legende heeft doen ontstaan dat in de middel eeuwen St. Anna ter Muiden door de Turken werd belegerd en ingenomen na heldhaftig ver weer en dat de Turken niet allén de huizen hebben verwoest, maar alle mooie meisjes en vrouwen aan hun galoppeerende paarden heb ben gebonden en gevoerd naar de heete lauden van de opgaande zon. Ook over het pleintje van St. Anna fluistert het gras zijn wiegelied in den avond en in de takken der veeltakkige lindeboomen slaat de merel een klinkend lied, dat luidt als klokkenmuziek van vervlogene jaren, als altstem van nachtegalen voller en luider eu bij gebreke van menscheu als memchelijke taal. Aan het raam zit de domme een geleerde en fijne denker te studeeren, of te schrijven, terwijl zijn oude huishoudster de bloembedden besproeit in den grooten tuin achter het huis. Dat is een feestdisch van kleuren, bedden met roozen staan er in stille pracht, begonias en orchideeën laten er hun kleuren lichten. Het is een leven en een wereld van bloemen en zij staan er bij groepen en vlakken als kleurfinmassa's geworpen in wanorde op het palet van een schilder; paarsche en bloedroode, fijn blauwe en brutaal gele. De trouwe zwarte hond huppelt hier vroolijk rond als het krijschen van de regenwaterpomp zijn zenuwen opzweept tot onge duldige sprongen. Hoog op breeden vleugelspan kreitst de sperwer spiralend omlaag of stijgend naar boven en doet de hanen alarm kraaien voor de aan hun zorgen toevertrouwde kippen, terwijl de angstige bloedzwaluwen hunne tegen de zolde ringen aangeplakte nesten gaan opzoeken. Niets vindend snelt de sperwer met haastigen vleugel slag naar den zeekant toe. Daar l.ggen hier en daar verspreid boerenhofsteden met de omringende weiden, waar hooge olmen zware schaduwen werpen of rijen oude knotwilgen hun zilveren spitse bladeren in den zeewind doen trillen. De hoeven zijn meestal wit aangestreken en doen ons daardoor weten dat wij reeds op Belgisch grondgebied zijn. Ea zware zelfbewuste boerinnen geven ons met vastheid en met fier opgeheven hoofd antwoord op het vragen naar de paden en wegen. Daar wordt het eenzaam en eenzamer. Gras velden met hoogere en wrangere sprieten ver raden den zouter wordenden bodem, en in de verte gromt hoorbaar maar gedempt de oceaan. De vogels zijn hier talrijker en minder schuw, zij dalen in de gouden korenvelden. De reigers gaan dichter op en vliegen langzamer weg voor fleu stillen wandelaar. De leeuwerikken vooral stijgen hooger en zingen luider alsof ze tegen het verre bruisclien vau de zee willen opzingen en zie hoe de rookpluimen der stoombooten blijven hangen aan den horizont of de witte zeilen wenken uit liet verre blauw. Maar we zijn terus in St. Anna en gaan rusten in een klein café, gehouden door de oude weduwe Boddery met haar kraakwitte carcassemuts di; de Cadzandsche dracbt is. Zij vertelt ons hoe de vorige week nog een vriend van de Duitschen keizer ook iu haar caféis geweest en een kopje van haren gerenommeerde kolfie heeft gedronken. »Ja, mijnheer! en daar heeft hij gezeten," en zij duidt op een leegeu stoel die naast, mij staat. Wij maken kennis met den schilder Baum, die hier al sinds jaren zijne zomers doorbrengt. Paul Baum uit Dresden, een fijngesneden, scherp gezicht met korten zwarten baard. Een melankolieke glimp tusschen neus en wangen. Zijn oogen duiden den zoeker en den visionair aan en in zijne stem liggen de modulaties van een rijk en uitgebreid zieleleven, zijn handdruk is kort en eenvoudig, als van iemand, die haast heeft en steeds verder rent naar zijn idee, niet die van duitschen aansteller die met breede armronding u met zijn hand eene schneidige welwillendheid toesteekt of m krachtig kameraad schap u als het ware wil blijven doen staan, waar ge staat. In zijn atelier zien we een paar landschappen en teekeningen van zijne hand en men is niet weinig verbaasd in het werk van dezen Duitscher oorspronkelijk en diepzinnig sentiment aan te treffen. Een gezicht uit het naburig dorpje St. Kruis geeft de heldere vreugde van de wemelende zomerkleuren, het breedspvankelen van het water in eene felle Julizon die de blauwe luchtwegschroeit tot toonloos wit, de innige vreugde van den zonneschijn in den zwijgenden eenzamen plas. Om een verwantschap te vinden denkt men het eerst aan Monet, het werk van Baum is niet zoo forsch maar fijner, met meer teedere wazemirgen stillere blijdschap. Eene weg gevaagde stippeling met frappanteren eenvoud. Of zie op die teekening dien eenen squeletboom. Terwijl reeds in het gras er omheen de lente broeit en schuchter bloeit en eene ge poeierde jubeling in het omringende landschap ligt, staat die eene boom nog als harde karkas, als een stokstijve oude, die met zijn vermagerde armen in desolate dorheid het nieuwe leren somber bedreigt. De Schilder is een van de eerste geweest welke he.t Eransche impressionisme in Duitschland hebben ingevoerd. Hij veitelt vau den fgd den hij heeft te voeren gehad en dien hij nog voert in Duitschland, van zijn zouken en streven, van zijn zwerftochten door Duitschland en Frankrijk, van zijn vriend Hops dien hij goed heeft gekend. Een ge getrouw en zij u hem in St. Anna gevolgd. Zij hebben ieder een klein boerenhuisje gehuurd. En wat zij niet zelf koken vinden zij bij de weduwe Boden;, waar zij middagmalen en de conversatie soms vreemd aan de oude hospita in de ooreu klinkt. Alleen het scherpe fluiten van den Belgischen zaadtram, die de buizen van de dorpen in het land van Cadzand losrammelt, doet hen soms uit hun droomen ontwaken en zij prijzen zich nog gelukkig niet al te veel hier door de st.oomfluit in St. Anna' gestoord te worden. Want de machinisten der stoomtrams zijn be kend in het land van Cadzand de stoonafluit te la'en juichen harder en scherper dan overal elders. Maar iu de verte is de zon gezonken eu zet het Westen in vlammen als of daarginds eene stad in brand staat. Op den oudeu toren slaan zeven slagen. Over het pleintje komen in wolken vau stof eenige witte koeien, welgedaan voortgaande naar de stallen. De zee gromt hoorbaarder eu dreigt. De schemering zinkt uit de takken der lindeboomen, en langs uwe ooren brommen zwarte insecten, die den dauw in het gras ontvluchten en vieugde zoeken in de wassenden nacht. Uit de holle knotwilgen zijn de uilen gevlogen en op de daken zitten zy stil te loeren op buit. En toen we naar huis gingen keerden we nog eens om naar dat groepje huizen, waar waarschijnlijk geen enkel ontevreden mensen woont, naar dat groepje eenvoudige zielen, waar tusschen die enkele artiesten zich thuis voelen. Daar zijn ze dichter bij de natuur. Want er is meer te leeren van de eenvoudigeu des harten dan van de groote geleerden. F. EEEKS. lllltllllllltlllllltllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII NIEUWE UITGAVEN. »Warendorf's Novellen Bibliotheek" No. 116 Eerste Liefde, van MATII. Roos. Amst., Van Holkema en Warendorf De praktijk der Wet, ten aanzien der vrouw, door Mr. J. G. L. NOLST TBÉNITÉ. Amst., W. Versliiys. Voor Finland, door Mr. W. v. D. VLUGT. Amst., Van Holkema en Warendorf. Dr. H. J. A. M. SCHAEPMAN, Verzamelde Gedichten. Vijfde vermeerderde uitgave, met portret door JAN VETH. ?Maatschappy tot Nut van 't Algemeen" De Tuberculose, door Dr. M. W. PIJXAPPEL. Amst., S. L. van Looy. Weten schappelijke leergangen voor volwas senen. (»University Extension") verslag van de in 1898?99 gehouden cursussen van wege departementen der Maatschappy tot Nut van 't Algemeen met inleiding en Nabetrachting, door J. BRTJINWOLD RIEDEL Amst., S. L. v. Looy. J. HOMAN VAN DEK HEIDE, Beschouivingen aangaande de Volkswelvaart en het Irrigatiewezen op Java, in verband met de Solo -Valleiwerken. G. Kolff & Co. te Batavia en W. P. Van Stockum te 's-Gravenhage. Inhoud van Tijdschriften. Tijdschrift van htf Ned. Gen. voor Munt en Penningkunde: Que sait-on de la plage de Dombourg? (suite et fin), par Mlle M. de Man; Eene hulde aan H. M de KoninginMoeder, door W. K.F. Zwierzina; De muntalag voor Nederlandsch-Idiëmet het jaartal 1790, door J. E. ter Gouw; Oranjepenningen 1864?98, niet in 't Koninklijk Penningkabinet te 's Gravenhage, door W. K. F. Zwierzina; In memoriam. Mr. G. N. de Stoppelaar, door M. de M ; Bouwstoffen voor eene Geschiedenis van het Nederlandsche Geld- pn Muntwezen. Eigen Haard No. 34: Elisabeth Blaeu, door M. W. Maclaine Pont, XVIII; De Stadhouders van Friesland uit het Huis van Nassau, door Mr. M. C. Nijland, met portretten en afbeelding uit de Collectie-Nyland te Utrecht, I; De Havenwerken van Amsterdam, door W. Toose, met afbeeldingen, III; Uitstapje, door Jan de Kijker. (Slot); Verscheidenheid; Feuilleton. iitttiiiniiiiMiiiiiiliiiiiiillllllttliiiliiii Reclames. 40 cents per regel. Damast-Zijde 75 cent tot f 14.65 per Meter alsmede zwarte, witte en gekleurde Heiiueber^-Zijde van 45 et. tot f 14.05 per Meter effen, gestreept, geruif, gewerkt, damast enz. (ca. 240 versch. qual. en 2000 versch. kleuren, dessins enz.). Franco en vrij van invoer rechten Iu buis. Stalen ommegaand. Dubbel briefporto naar Zwitserland. G. Henneberg's Zijde-Fabrieken (k & k. Hoflever.), Zürich. TENTOONSTELLING TE PARIJS II1900. Verblijf voor ne of meerdere weken in de Grands Hotels du Trocadero" welke voor die gelegenheid speciaal nabij de Tentoonstelling gebouwd zijn. Bewyzen voor verblijf van af 67.50 guldens per wtek, betaalbaar in maandelijkscheofdriemaandelyksche termijnen. In dezen prijs is begrepen: Vervoer van reizigers en bagage in Parijs bij aan komst en vertrek: Logies en 3 maaltijden per dag; 44 toegangsbewijzen voor de Tentoonstelling; Orientecrinffstocht gedurende een dag per rijtuig; Bons voor verminderde prijzen in verschillende yroote maga zijnen; Verzekeringspolis tegen ongelukken. Het uitsluitend recht van verkoop dezer bewijzen is toegestaan geworden aan de Cie INTERNTale DES WACOXS-LITS Voor inteekening wende men zich tot, en het uitvoerige, geïllustr. prospectus vrage men aan by LISSONE en ZOON, Singel 155, Amsterdam. ^OMERVERBLIJF Hastières/M.,by Dioant (België). Hotel d'Hastière, E. BtiOUET. Pr. ligging. Mooi Park. Rytuigen. Garage v. fietsen.Warme en Maasb. Vitchv. Bootjes. Verzoeke attentie: Voor 1ste raam Nieuwend. 124, collectie PorceleinenGarnituren. 4de raam Kolksteeg, Houten Pendules, 20 tot 50 pCt. korting. HOFLEVERANCIER.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl