Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1157
even als ieder ander land gekend heeft. Die
scholen hadden behalve hunne eigene opvatting
ook hun aparte manier van werken en zelfs
hun eigen stel penseelen, die uit paarden,
hazen, katten, marter en andere soorten haar
vervaardigd werden. Zoo had de Tosa- school
een stel van veertien, geheel verschillend van
de drie en twintig die de schilders der
K'vnoBchool gebruikten en deze weer afwy'kend van
die der Korin-riu.
We z.en hier voortbrengselen, zoowel van
de min of meer conventioneele Chineesche
school, als van de om haar aristocratisch karak
ter bekende Toga-school; terwijl de .Kano-school
onder meer, uitstekend vertegenwoordigd
is door een drietal bij elkaar behoorende
Kakemono'sl) van een harer beroemdste ver
tegenwoordigers, T a n y u (1601?1674), die
van zeer veel invloed geweest is op de latere
volgelingen der Kano-school; en ook als kenner
van 15e en 16a eeuwsche kunst nitt onvermaard
is gebleven.
Behalve nog der S/iijo- en S/wbwn-school
zjjn hier schilderingen der leeken- of
volksBchonl de Ukiyi-yt-riu, die hoewel de
Tosaen .Kano-scholen hier ook enkele voorbeelden
van leverden, toch in het bijzonder afbeeldingen
gaf van het dagelyksche leven. Het is juist
deze Ukryo-ye school die van zeer groote
invloed geweest is op de ontwikkeling der
kleurendruk. De vroegere artisten toch be
paalden zich meer uitsluitend tot het
illustreeren der Mukimono's waarvan bier slechts
een tweetal specimens aanwezig zyn, en tot
het schilderen der Kukemonu's, terwyl de
houtsneden die zy' vervaardigden meest uit
de hand gekleurd werden. Met de bloei der
Uifo'yi-yo-school hangt echter samen de bloei
der kleurenhoutunede, die in U a r u n o b u,
K i y o n a g a, Utamaro, Hokusaïen
menr andere haar grootste meesters gehad heeft.
Van Japansche kleurdrukken zijn bier vele
zeer belangrijke en interessante exemplaren
aanwezig, zoowel onder de losse platen, als
onder de Surimono's, terwy'l ook door de
geïllustreerde boekjes mede de beste artisten
vertegenwoordigd worden.
(Slot volgt). R. W. P. Jr.
1) Catalogus No. 210, 211, 212 en 74, 75.
De nienwe postzegels.
Eindelijk zijn ze dan verschenen, de lang
verwachtte zegels met den nieuwen beeldenaar
van II. M. Wilbelmiiia, want de voorlooper, ter
waarde van Een Gulden op 7 Sept. 1898 uit
gegeven, heb ik destijds meer beschouwd als
een gelegenheids- dan als een blijvend zegel;
het is echter in het stel opgenomen en zijn ook
naar hetzelfde type <ie waarden van f2 50 en
/ 5.?vervaardigd, welke twee laatsten ik nog
niet heb gezien; dit drietal is dan in plaatdruk
uitgevoerd en staat door grooter formaat en
andare teekening buiten het kader der meer
courante waardeteekenen.
Deze, ten getale van tien stuks, met bedragen
van 3 tot en met 50 cents in een uniform
type gedrukt en het nienwe stel van vier
stuks cijfer zegels (beide soorten typografisch
uitgevoerd en op l Augustus verkrijgbaar ge
steld) heb ik thans voor mij liggen. Laatstge
noemden vind ik behagelijk van vorm en kleuren,
maar de portretzegels, in gewoon formaat, zijn bij
den eersten aanblik mij erg tegengevallen en
worden ook niet van een beter gehalte bij nadere
beschouwing.
Het koningione-kopje daar gegeven, is een
mislukte navolging van het portret afgebeeld
op het Een Gulden-zegel dat (hoewel door Prof.
Stang fijn geëtst) reeds niet geheel onberispelijk
is door de forsche schaduwen aan voorhoofd
en bals, die eigenlijk in het geheel niet aan
wezig moesten zijn, terwijl ook de haardos veel
te donker is voor eene blondine (gevolg van Ie
getronw navolgen der fotografie) en de voorzijde
van den diadeem niet helder tegen het fond
afsteekt. De copie ("aarvan, >n houtgravure,
heeft die gebreken in veel sterker male, want
het proül is geheel in schaduw gehuld en
komt alleen de neus wit uit tegen den achter
grond van het medaillon, terwijl de donzen
kraag, die den hals als een stijve wolk omgeeft,
weinig op dons of bont selijkt. Onze aanminnige
koningin is hier waarlijk niet geflatteerd, maar
zeer ongracelijk en ook niet jeudig afgebeeld.
Vergelijkt men hiermede eenigen van de
tallooze koningin Victoria-koppen van na 1858, die
op den keper beschouwd, veel minder fijn
zijn bewerkt dan dit conterfeitsel van H. M.
Wilhelmina, zoo kenmerken die allen zich door
een duidelijk profil, terwijl ook de overige détails
goed tot hun recht komen. Hetzelfde is het
geval met de klassiek gevormde vrijheidskoppen
van de tweede en het begin der 3e fransche Repu
bliek en de sprekende prufi en van Napoleon III,
om het bij deze voorbeelden te laten, welke op
gelijksoortige manier zijn bewerkt als onze nieuwe
zegels beneden den Gulden. Het kan dus beter
worden geleverd, maar schijnt men hier te lande
niet de vaardige hand te bezitten die voor een
goed sprekend portret in dit genre wordt
vereischt; het kinderkopje van H. M., hoewel min
der fijn behandeld, komt veel beter uit dan de
nu gegeven afbeelding, die men te mooi heeft
willen uitvoeren en daardoor is mislukt.
Is men soms bang geweest voor de meer ge
bruikelijke voorstelling het hoofd met afge
sneden hals welke hier oneindig vlugger zou
hebben gestaan, men vergunne niij de opmerking
dat die klassieke manier van af beelden bijv. aan
koningin Victoria niet heeft geschaad, noch het
leven verkort en otze koning Willem III nog
88 jaren Keeft geregeerd na de invoering van
Zijn afgesneden hoofd rp de postzegels, zoodat
waarlijk daaraan geen boos voorteeken verbon
den is.
Hiermede voorloopig afstappend van den beel
denaar, willen wij de omlijsting daarvan in
oogenschouw nemen.
Mij kunnende vereenigen met de keuze van
een ovaal als medaillon en de koninklijke kroon
op den top daarvan omgeven door een stralen
krans, kan ik echter geen behagen vinden in
de lange uitloopers, om hun mager effect, zoo
ook niet in de mhteekende wapenschilden welke
de bovenhoeken niet genoeg vullen, en aller
minst in de spitstoeloopende schildjes onderaan,
bestemd voor de aanduidingfcer waarde en het
cent-teeken, een gedaante zoo onpractisch moge
lijk voor het opnemen der getallen 12 J4 en
22V2, die men onder een vergrootglas moet be
zien om de halve centen te knnnen lezen; daar
entegen is het woord Nederland in te groote
letters gezet voor de beschikbare ruimte.
Plaatst men een oud en een nieuw
koninginnezegel van dezelfde kleur naast elkaar, dan is
het eerste beter gevuld en duidelijker leesbaar
dan het andere. Welk genie dit nieuwe ontwerp
heeft gewrocht is mij tot nu toe onbekend, maar
het getuigt niet van den goeden smaak van het
Hoofdbestuur der Posterijen, dat daarop de keuze
is gevallen.
Het minder behagelijk effect is voornamelijk
te wijten aan de te groote afmeting van het
medaillon in verhouding tot de lijst waarin het
is gerat. Hierin is aan de boven zijwanden
te veel wit gelaten en beneden weer te weinig
om ^Nederland" behoorlijk te doen uitkomen.
De wapenschilden waarop met het bloote
oog haast geen leeuwen zijn te onderscheiden
ge/en in de bovenhoeken onbehagelijke vlekken,
terwijl de hoofdzaak, het portet, geheel wordt
overheerscht door het sterke wit van den kraag;
een en ander geeft aan het gelieel iets onrustigs.
Dit had kunnen worden voorkomen door dien
ongelukkigen kraag hier te supprimeeren of met
schaduwlijnen weg te doezelen, en in de omlijs
ting de verkorte stralen door te trekken, waarna,
als sprekend wit, alleen zouden zijn overgebleven
de schildjes in de benedenhoeken, wat niet
hiniert maar zelfs zeer goed is, omdat men de
waarde zonder inspanning moet kunnen lezen;
deze in een vierhoek gezet van iets grooter
afmeting, zou doeltrt ffcnder zijn geweest.
De gelijkenis van het conterfeitsel laat ook
te wenschen over, want beziet men die gravure
door een sterk vergrooteud glas, dan heeft het
profil meer overeenkomst met de gelaatstrekken
van H. M. de Koningin-Moeder, dan met die
van H. M. de Koningin zelve, wat alleen een
gevolg is van verkeerd aangebrachte schaduw
lijnen; de gravure van prof. Stang is in dit
opzicht beter geslaagd.
Deze brengt mij ongezocht op de omlijsting
daarvan, welke werd ontworp n door den heer
J. Vürtheim Jr. te Rjtterdam, technisch advi
seur der Ned. Bank, en gegraveerd door den
heer W. Steelick te Amsterdam. Bij den eersten
aanblik geeft zij den indruk van een Perzischen
pistztgel en ziet zij er niet on bevallig uit, doch
meer van nabij bekeken vind ik de oorvormige
krullen, waaruit grootendeels het ornament is
samengesteld, nu juist geen prachtstukken van
versieringskunst, welke de graveur nog heeft
bedorven door geen rekening te houden met
behoorlijke verdeeling van licht en schaduw,
wat hij evenmin heeft gedaan in het boven
sluitstuk van het ovaal, waarin ik een sterke
familietrek ontwaar met hetzelfde motief van
onze eerste postzegels, in 1852 uitgegeven. De
koninklijke kroon erop staat niet onaardig, doch
vind ik het geen gelukkige idee dat de groote
open ruimte daarboven is gevuld met de woorden
Koninkrijk der Nederlanden, waarvoor ik liever
zou hebben gelezen: Nederland Posterijen,
omdat het voorwerp uitsluitend voor den post
dienst bestemd en geen rijks betaalmiddel is,
want, als plakzegel mag het niet worden gebruikt.
Hoewel ze, als sluitstukken van de
bovenboeken weinig in het oog valien, zijn de
rijkswapens daar aangebia;ht, zoowel door vorin als
richting, heraldische wanstaltigheden.
Volgens de regelen der wapenkunde, behooren
hellende schilden op dezelfde lijn naar elkander
toegeweud te worden geplaatst; afgewend, zooals
ze hier zijn gesteld, is dus een fout, maar
andersom, met de kronen erop, zou ook niet
hebben gedeugd, omdat die sieraden niet den
schijn mogen hebhen van het schild te kunnen
afglijden, weshalve die twee wapenschilden, zóó
gedekt, rechtstandig hadden moeten worden
geplaatst. Tevens zijn ze slecht geconstrueerd
door de zijwanden b'eeder te laten uitloopen
dan de grenslijnen vaa den bovenrand, die iets
moeten uitsteken om een goed geproportioneerde
gedaante te geven aan zulk een fautazie schild,
en is het eindelijk een kolossale (liter daarom
heen te hebben gelegd een witten zoom wel
is waar aangebracht om afscheiding te geven
maar die doorloopt ove' den bovenschildrand
en zoodoende een heraldiek onderseheidingsteeken
is geworden dat volstrekt niet oenoort bij het
wapen van Nederland noch bij dat van H. M.
de Koningin.
Ik heb niets tegen het aanwenden van wapens,
(hoewel ze in dit ontwerp voor het zegel van
een gulden en het andere, voor de laiere waarden,
best achterwege hadden kunnen blijven) maar
wel tegen de domme en onaesthetische manier
waarop het wordt gedaan. Men heeft weder
de motieven gevolgd van de vorige uitgiften in
groot en klein formaat, gemaakt in een tijd
toen men nog niet beter wist (1872), maar
thans kunnen zulke filters niet meer worden
verontschuldigd.
Tot mijn bevreemding hebben de vervaardigers
van beide ontwerpen niet er aan gedacht de
uniformiteit der schildfLr,uren te breken door
het eerste schild te vullen met de wapenteekenen
van Oranje (van ouderen oorsprong dan die van
Nederland) en op deze wijze de laatste spruit
van den Oranje stam te huldigen. De kronen
er boven niet absoluut noodig hadden
dan kunnen vervallen en de schilden wat
grooter worden geteekend, waardoor 't geen
erin moet staan ook beter zichtbaar zou zijn
geweest.
Alles samengenomen, zijn de nieuwe
frankeerzegels met portret, niet onberispelijk uitgevallen
en volstrekt niet mooier dan de vorigen. Waar
om geen prijsvraag uitgeschreven ?
Feitelijk doet het weinig af hoe ze eruit zien,
zoolang door het hoofdbestuur wordt gelast:
vet afstempelen! omdat ze daardoor totaal
onkenbaar worden gemaakt (de nieuwe in nog
grooter mate dan de oude) maar blijft het, ten
opzichte van het buitenland, te betreuren dat
geen artistieker producten het licht hebben
gezien. Nutteloos is het ook iets moois te
hebben willen leveren met de zegels in twee
kleuren gedrukt, want ze worden ambtshalve
toch in den grond bedorven en voor de duizenden
verzamelaars waardeloos gemaakt.
Ter completeering vaa het, stel, zijn ook
de cijferzegels in een andere gedaante verschenen,
waarmede ik mij zeer goed kan vereenigen;
de tefkening is bevallig en niet overladen, ter
wijl de hoofdzaak met duidelijke typen is aan
gebracht; alleen dunkt het mij een overtolligheid
dat onderaan, vóór het woord cent, in cijfers
de waarde is herhaald, ornaat deze door de
groote figuur in het midden reeds voldoende
is aangewezen; die toevoeging geeft aan dit
vak iets gedrongen». Ook zijn de kleuren goed
gekozen en mag het een uitstekende verbetering
heeten dat de 2 cent thans in sprekend bruin is
gedrukt, waardoor het zegel nu goed zichtbaar
van bijkans elke papiersoort afsteekt, wat vroeger
veel te wenschen overliet.
Wat wel het meest in het oog zal vallen bij
de nieuwe zegels is de kleuren wijziging van
enkele waarden, welk een gevolg is van het
besluit genomen door het Postcongres te
Washington in 1S97, om in alle landen der
Wereldpostvereeniging aan bun waarden over
eenkomend met 5, 10 en 25 centimes, gelijke
kleuren te geven, respectivelijk : groen, rood en
blauw, wat nu aldus is toegepast op onze 21/21
5 en 121/s cent zegels.
Indien ik het mij goed herinner is toen ook
bepaald dat die maatregel algemeen zou worden
ingevoerd op l Januari 1899, terwijl in vak
bladen, als een opmerkelijk feit, werd mede
gedeeld dat de V. S. van Amerika reeds bijkans
een jaar vóór den gestelden termijn er mede
waren begonnen, door hun blauwe l cent in
groen eu de bruine 5 cents in blauw te doen
drukken bn in omloop te brengen; want hun
2 cents zegels was reeds rood en kou dus
onveranderd blijven.
Zoo als gewoonlijk in vele zaken, komt
Nederland ook biermede weder achter aan suk
kelen, niet tegenstaande onze Directeur-Generaal
der Posterijen en Telegraphie dit congres i-i
persoon bijwoonde en hij dus volkomen op de
hoogte is geweest van het daarop verhandelde.
Over de oorzaak van de vertraging geïnter
pelleerd, belicht de heer Havelaar mij het
volgende: ,dat inderdaad het postzegeltype reeds
vóór April 1897 was vastgesteld en alle maat
regelen waren genomen om de uitgifte der
geheele reeks op den kroningsdag te verzekeren ;
omstandigheden niet afhankelijk van mijnen wil
hebben de vertraging veroorzaakt."
Uit deze korte mededeeliug blijkt nu wel dat
de schuld niet ligt aan laksheid hij het hoofd
bestuur, maar waaraan het nu wel' ligt dat de
nieuwe zegels bijkans een jaar later zijn ver
schenen dan de bedoeling is geweest, schijnt
niet voor openbaarmaking vatbaar te zijn.
Met het gegeven resultaat voor oogen, valt
het mij echter liet zeer moeilijk het geheim op
te lossen, hierop neerkomend: dat de eerste
bewerking van het vastgestelde type totaal
moet zijn zijn mislukt en men daarvoor niet
wil uitkomen, want uit zeec betrouwbare bron
weet ik dat de, expresselijk voor het doel ver
vaardigde, fotografie van H. M. Wilhelmina
nifit vroeger is gemaakt dan in 't voorjaar van
1898, welk portret, door Prof. Stang gegraveerd,
den 7 September van datzelfde jaar op het
zegel van Een Gulden verscheen.
Destijds luidde het in de dagbladen dat ook
de lagere waarden vat de nieuwe reeks in
plaatdruk zouden worden uitgevoerd, waarom
ik deze dan ook, zóó bewerkt, verwachtte, maar
vond mij hierin zeer teleurgesteld, went het is
niet anders dan typografisch werk waarbij van
datzelfde portret gebruik is gemaakt.
Kon nu reeds daags na de inhuldiging het
Een-guldenzegel in plaatdruk worden geleverd,
van de zooveel gemakkelijker en spoediger te be
werken lagere waarden hadden, met wat goeden
wil, op dat tijdstip ook een paar van de meer
courante soorten het licht kunnen zien.
Het getuigt, van kortzichtigheid of van min
achting, om het, publiek dat ter gelegenheid
van de plechtige inhuldiging postzegels ver
wachtte met den nieuwen beeldenaar van de
geliefde koningin af te schepen met een
stuk, waaraan bijna niemand iets had, om den
betrekkelijk hooeen prijs, terwijl daarentegen
nieuwe 5 en 12y2 cent zegels met ingenomen
heid zouden zijn begroet en door een ieder
gretig gekocht als een souvenir aan de gebeur
tenis die het geheele land deed jubelen, waarom
het terecht mosterd na den maaltijd mag heeten
eerst bijkans een jaar daarna er mede te komen
aandragen.
Dat het geleverde product niet mooier is uit
gevallen, blijft een te betreuren feit waaraan
echter niets meer te verhelpen valt, maar wel
zijn daarentegen enkelen der thans gegeven
kleurschakeeringen voor verbetering vatbaar bij
herdruk van nieuwe oplagen.
De 3 cent is iets krachtiger van toon dan
vroeger, maar toch niet, behagelijker om aan te
zien; van het fraaie heldere oranje der 15 cent
zegels van 1852 schijnt het recept verloren te
zijn geraakt.
De 7/£ en 15 cent verschillen te weinig van
tint, waarom het wenschelijk zou zijn, even als
voorheen, de laatsten in meer geelachtig bruin
te doen drukken.
Het grauwlüa van het 10 cent zegel is een
goed sprekende kleur, maar het groen van de
20 cent niet zon helder en frisch als vroeger.
Op de ZZ1A, 25 en 50 cent, in twee kleuren,
zijn in dezelfde volgorde de nuancen weder
gegeven van de ouden a /'l, ?2.50 en ?5,
waardoor die goede samenstellingen behouden
zijn gebleven; zij maken echter niet precies het
zelfde efhet, wat ligt aan het medaillon, 't welk
te groot is voor de omlijsting; ook was het
roodbruin van het Een guldenzegel, een krach
tiger afscheiding van het grijs dan het nu
gegevene.
Om van de portretzegels af te stapper, nog
de opmerking dat ze op briefomslagen moeten
worden gehecht, m den bovenhoek ter rechter
hand, om het gelaat naar de adreszijde gericht
te krijsen.
Tegelijk met de frankeerzegels, zijn ook de
twee soorten briefkaarten van kleuren veran
derd, in overeenstemming met die van de zegels
er op en tbain respectievelijk getint: lichtgroen
en bleek rosa, wat ik een werkelijke verbetering
vind; jammer daarentegen dat wederom het
afschuwelijk leelijke Rijks-of Koninklijk wapen
(leeuw met vogelklauwen) in den linkerhoek
is aangebracht en van deze gelegenheid geen
gebruik is gemaakt om het verouderde en on
eigenaardige woord Briefkaart te veranderen iu
Postkaart. Zoo heet dit voorwerp nagenoeg
overal elders en zou de benaming ook wel hier
ingang vinden, indien ze officieel op de stukken
te lezen stond.
Na 47 jaren lang de 5 cent postzpeels te
hebben gekend in blauw en gedurende 30 jaren
het l cent zegel groen te hebben gezien, is het
erg vreemd thans beiden in rood onder de
oogen te krijgen; men moet nog eraan gewennen
om terstond de waarde voorden geest te hebben,
en zoo zou het ook wel zijn gegaan met het
woord Postkaart.
Tot besluit de opmerking dat men verbazend
vlug erbij is geweest den volke kond te doen :
dat vroegere uitgiften van Nederlandsche fran
keerzegels, briefkaarten en briefomslagen, met
ingang van l Januari 1900 buiten gebruik wor
den gesteld, enz. enz., een tiental dagen vóór
dat men het nieuwe in handen mocht krijgen ;
ditmaal heeft men nu eens met meer dan be
kwamen spoed gehandeld.
J. A. KOOPMANS,
Heraldicus.
L en t, bij Nijmegen, 21 Aug. '99.
De Tuin.
Derde aflevering.
Behalve het vervolg van den heer Plasschaert
over »De Kunst en de Kunstidée", en kritieken
van den heer Carel Hartse die, gelyk de vorige
keer, door abnormalen zinsbouw en zonderling
stylgedraai onleesbaar worden gemaakt, bevat
de tekst dezer nieuwe aflevering eer. zeer
verdienstelijk stukje impressionistische littera
tuur van den heer G. van Hulzen over de
Warmoesstraat, eenigszins in den trant van wat
vroeger Erens deed. Hierby zyn, als illustra
ties, een tweetal teekeningen van den heer L.
Raemaekers gereproduceerd, en deze doen wér
denken aan de café-chantant- en
Zeedykkrabbels van Isaac Israëls, die in lynen zoo
goed weergaven wat Erens met woorden wist
te doen.
Bizonder welgeslaagd zyn de lichtdrukken
naar Jacob Maris' mooie boutskoolteekening
van den Schreiërstoren; naar Anton van Dyck's
fraai schilderij en de minder belangryke schets
van Mauve. Maar toch, hoe goed en zorgzaam
ook bewerkt, eigen schoonheidswaarde hebben
dergelijke reproducties niet, en bet weten dat
niet de levende band des kunstenaars die
lynen daar heeft neergezet neemt het
essentiëele van ons genot weg. Daarom zou de
redactie wél doen. zoo zy het reproduceeren
van teekeningen, als zynde een dilettantisme
dat op den duur toch niemand voldoening
geeft, achterwege liet en daarentegen oorspron
kelijke litho's, houtsneden of etsen te zien gaf,
of en wy wezen hier reeds op by de be
spreking van afl. 2 de voorbeeldige licht
drukkunst van de firma Kleinmann aanwendde
ter leering van het nu levende en zoekende
kunstenaarsgeslacht en ons stelselmatig van de
monumentale kunst veler oude volken een
overzicht aanbood.
Zoolang echter de reproductie gebruikt wordt
met het doel «iets moois" te geven en niet
als middel ter bestudeering van de voor ieder
niet bereikbare schatten van vroegere en wy'zere
geslachten, zoolang zal het bestaan van dit
tydschrift, gelyk wij de vorige keer verklaar
den, een overbodigheid zyn.
v. M.
St, Anna ter Muiden.
In den uitersten hoek van Nederlands Zuid
Westen in de nabijheid van de zee, ligt een
dorp vermaard in oude tijden. Eens was het
eene stad met schoone straten en groote kerk.
Langzaam is het verminderd met de eeuwen en
is nu geslonken tot eenige huizen. Met de
golvende jaren is de kerk ook weggespoeld en
alleen staat er nog een breed massaal stuk
vierkanten toren, waarboven de dool-kraaien
krtitsen en elkander vertellen over de dagen
van. vroeger. Hij ligt eenigzins terzijde en
hoog gras buigt fluisterend m de heengaande
winden de spjchtige halmen ongestoord in de
verre stilte der landen.
Het dorpje, dat slechts nog uit eenige huisjes
bestaat, vormt een pleintje rondom eene monu
mentale pomp, waarop de halve maan schijut
te zijn afgebeeld en dat in den omtrek de
legende heeft doen ontstaan dat in de middel
eeuwen St. Anna ter Muiden door de Turken
werd belegerd en ingenomen na heldhaftig ver
weer en dat de Turken niet allén de huizen
hebben verwoest, maar alle mooie meisjes en
vrouwen aan hun galoppeerende paarden heb
ben gebonden en gevoerd naar de heete lauden
van de opgaande zon.
Ook over het pleintje van St. Anna fluistert
het gras zijn wiegelied in den avond en in de
takken der veeltakkige lindeboomen slaat de
merel een klinkend lied, dat luidt als
klokkenmuziek van vervlogene jaren, als altstem van
nachtegalen voller en luider eu bij gebreke van
menscheu als memchelijke taal.
Aan het raam zit de domme een geleerde en
fijne denker te studeeren, of te schrijven, terwijl
zijn oude huishoudster de bloembedden besproeit
in den grooten tuin achter het huis. Dat is
een feestdisch van kleuren, bedden met roozen
staan er in stille pracht, begonias en orchideeën
laten er hun kleuren lichten. Het is een leven
en een wereld van bloemen en zij staan er bij
groepen en vlakken als kleurfinmassa's geworpen
in wanorde op het palet van een schilder;
paarsche en bloedroode, fijn blauwe en brutaal
gele. De trouwe zwarte hond huppelt hier
vroolijk rond als het krijschen van de
regenwaterpomp zijn zenuwen opzweept tot onge
duldige sprongen.
Hoog op breeden vleugelspan kreitst de
sperwer spiralend omlaag of stijgend naar boven
en doet de hanen alarm kraaien voor de aan
hun zorgen toevertrouwde kippen, terwijl de
angstige bloedzwaluwen hunne tegen de zolde
ringen aangeplakte nesten gaan opzoeken. Niets
vindend snelt de sperwer met haastigen vleugel
slag naar den zeekant toe.
Daar l.ggen hier en daar verspreid
boerenhofsteden met de omringende weiden, waar hooge
olmen zware schaduwen werpen of rijen oude
knotwilgen hun zilveren spitse bladeren in den
zeewind doen trillen. De hoeven zijn meestal
wit aangestreken en doen ons daardoor weten
dat wij reeds op Belgisch grondgebied zijn. Ea
zware zelfbewuste boerinnen geven ons met
vastheid en met fier opgeheven hoofd antwoord
op het vragen naar de paden en wegen.
Daar wordt het eenzaam en eenzamer. Gras
velden met hoogere en wrangere sprieten ver
raden den zouter wordenden bodem, en in de
verte gromt hoorbaar maar gedempt de oceaan.
De vogels zijn hier talrijker en minder schuw,
zij dalen in de gouden korenvelden. De reigers
gaan dichter op en vliegen langzamer weg voor
fleu stillen wandelaar. De leeuwerikken vooral
stijgen hooger en zingen luider alsof ze tegen
het verre bruisclien vau de zee willen opzingen
en zie hoe de rookpluimen der stoombooten
blijven hangen aan den horizont of de witte
zeilen wenken uit liet verre blauw.
Maar we zijn terus in St. Anna en gaan
rusten in een klein café, gehouden door de oude
weduwe Boddery met haar kraakwitte
carcassemuts di; de Cadzandsche dracbt is. Zij vertelt
ons hoe de vorige week nog een vriend van
de Duitschen keizer ook iu haar caféis geweest
en een kopje van haren gerenommeerde kolfie
heeft gedronken. »Ja, mijnheer! en daar heeft
hij gezeten," en zij duidt op een leegeu stoel
die naast, mij staat.
Wij maken kennis met den schilder Baum,
die hier al sinds jaren zijne zomers doorbrengt.
Paul Baum uit Dresden, een fijngesneden, scherp
gezicht met korten zwarten baard. Een
melankolieke glimp tusschen neus en wangen. Zijn
oogen duiden den zoeker en den visionair aan
en in zijne stem liggen de modulaties van een
rijk en uitgebreid zieleleven, zijn handdruk is
kort en eenvoudig, als van iemand, die haast
heeft en steeds verder rent naar zijn idee, niet
die van duitschen aansteller die met breede
armronding u met zijn hand eene schneidige
welwillendheid toesteekt of m krachtig kameraad
schap u als het ware wil blijven doen staan,
waar ge staat. In zijn atelier zien we een paar
landschappen en teekeningen van zijne hand en
men is niet weinig verbaasd in het werk van
dezen Duitscher oorspronkelijk en diepzinnig
sentiment aan te treffen.
Een gezicht uit het naburig dorpje St. Kruis
geeft de heldere vreugde van de wemelende
zomerkleuren, het breedspvankelen van het
water in eene felle Julizon die de blauwe
luchtwegschroeit tot toonloos wit, de innige
vreugde van den zonneschijn in den zwijgenden
eenzamen plas. Om een verwantschap te vinden
denkt men het eerst aan Monet, het werk van
Baum is niet zoo forsch maar fijner, met meer
teedere wazemirgen stillere blijdschap. Eene weg
gevaagde stippeling met frappanteren eenvoud.
Of zie op die teekening dien eenen
squeletboom. Terwijl reeds in het gras er omheen de
lente broeit en schuchter bloeit en eene ge
poeierde jubeling in het omringende landschap
ligt, staat die eene boom nog als harde karkas,
als een stokstijve oude, die met zijn vermagerde
armen in desolate dorheid het nieuwe leren
somber bedreigt.
De Schilder is een van de eerste geweest
welke he.t Eransche impressionisme in
Duitschland hebben ingevoerd. Hij veitelt vau den
fgd den hij heeft te voeren gehad en dien hij
nog voert in Duitschland, van zijn zouken en
streven, van zijn zwerftochten door Duitschland
en Frankrijk, van zijn vriend Hops dien hij
goed heeft gekend. Een ge getrouw en zij u hem
in St. Anna gevolgd. Zij hebben ieder een
klein boerenhuisje gehuurd. En wat zij niet
zelf koken vinden zij bij de weduwe Boden;,
waar zij middagmalen en de conversatie soms
vreemd aan de oude hospita in de ooreu klinkt.
Alleen het scherpe fluiten van den Belgischen
zaadtram, die de buizen van de dorpen in het
land van Cadzand losrammelt, doet hen soms
uit hun droomen ontwaken en zij prijzen zich
nog gelukkig niet al te veel hier door de
st.oomfluit in St. Anna' gestoord te worden.
Want de machinisten der stoomtrams zijn be
kend in het land van Cadzand de stoonafluit te
la'en juichen harder en scherper dan overal elders.
Maar iu de verte is de zon gezonken eu zet
het Westen in vlammen als of daarginds eene
stad in brand staat. Op den oudeu toren slaan
zeven slagen. Over het pleintje komen in
wolken vau stof eenige witte koeien, welgedaan
voortgaande naar de stallen. De zee gromt
hoorbaarder eu dreigt. De schemering zinkt
uit de takken der lindeboomen, en langs uwe
ooren brommen zwarte insecten, die den dauw
in het gras ontvluchten en vieugde zoeken in
de wassenden nacht. Uit de holle knotwilgen
zijn de uilen gevlogen en op de daken zitten
zy stil te loeren op buit.
En toen we naar huis gingen keerden we
nog eens om naar dat groepje huizen, waar
waarschijnlijk geen enkel ontevreden mensen
woont, naar dat groepje eenvoudige zielen,
waar tusschen die enkele artiesten zich thuis
voelen. Daar zijn ze dichter bij de natuur.
Want er is meer te leeren van de
eenvoudigeu des harten dan van de groote geleerden.
F. EEEKS.
lllltllllllltlllllltllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
NIEUWE UITGAVEN.
»Warendorf's Novellen Bibliotheek" No. 116
Eerste Liefde, van MATII. Roos. Amst., Van
Holkema en Warendorf
De praktijk der Wet, ten aanzien der vrouw,
door Mr. J. G. L. NOLST TBÉNITÉ. Amst.,
W. Versliiys.
Voor Finland, door Mr. W. v. D. VLUGT.
Amst., Van Holkema en Warendorf.
Dr. H. J. A. M. SCHAEPMAN, Verzamelde
Gedichten. Vijfde vermeerderde uitgave, met
portret door JAN VETH.
?Maatschappy tot Nut van 't Algemeen" De
Tuberculose, door Dr. M. W. PIJXAPPEL. Amst.,
S. L. van Looy.
Weten schappelijke leergangen voor volwas
senen. (»University Extension") verslag van de
in 1898?99 gehouden cursussen van wege
departementen der Maatschappy tot Nut van
't Algemeen met inleiding en Nabetrachting,
door J. BRTJINWOLD RIEDEL Amst., S. L. v. Looy.
J. HOMAN VAN DEK HEIDE, Beschouivingen
aangaande de Volkswelvaart en het
Irrigatiewezen op Java, in verband met de Solo
-Valleiwerken. G. Kolff & Co. te Batavia en W. P.
Van Stockum te 's-Gravenhage.
Inhoud van Tijdschriften.
Tijdschrift van htf Ned. Gen. voor Munt
en Penningkunde: Que sait-on de la plage de
Dombourg? (suite et fin), par Mlle M. de
Man; Eene hulde aan H. M de
KoninginMoeder, door W. K.F. Zwierzina; De muntalag
voor Nederlandsch-Idiëmet het jaartal 1790,
door J. E. ter Gouw; Oranjepenningen 1864?98,
niet in 't Koninklijk Penningkabinet te 's
Gravenhage, door W. K. F. Zwierzina; In memoriam.
Mr. G. N. de Stoppelaar, door M. de M ;
Bouwstoffen voor eene Geschiedenis van het
Nederlandsche Geld- pn Muntwezen.
Eigen Haard No. 34: Elisabeth Blaeu, door
M. W. Maclaine Pont, XVIII; De Stadhouders
van Friesland uit het Huis van Nassau, door
Mr. M. C. Nijland, met portretten en afbeelding
uit de Collectie-Nyland te Utrecht, I; De
Havenwerken van Amsterdam, door W. Toose,
met afbeeldingen, III; Uitstapje, door Jan de
Kijker. (Slot); Verscheidenheid; Feuilleton.
iitttiiiniiiiMiiiiiiliiiiiiillllllttliiiliiii
Reclames.
40 cents per regel.
Damast-Zijde 75 cent
tot f 14.65 per Meter alsmede zwarte,
witte en gekleurde Heiiueber^-Zijde
van 45 et. tot f 14.05 per Meter effen,
gestreept, geruif, gewerkt, damast enz. (ca. 240
versch. qual. en 2000 versch. kleuren, dessins
enz.). Franco en vrij van invoer
rechten Iu buis. Stalen ommegaand.
Dubbel briefporto naar Zwitserland.
G. Henneberg's Zijde-Fabrieken
(k & k. Hoflever.), Zürich.
TENTOONSTELLING TE PARIJS II1900.
Verblijf voor ne of meerdere weken in de
Grands Hotels du Trocadero"
welke voor die gelegenheid speciaal nabij de
Tentoonstelling gebouwd zijn.
Bewyzen voor verblijf van af 67.50 guldens
per wtek, betaalbaar in
maandelijkscheofdriemaandelyksche termijnen. In dezen prijs is
begrepen:
Vervoer van reizigers en bagage in Parijs bij aan
komst en vertrek: Logies en 3 maaltijden per dag;
44 toegangsbewijzen voor de Tentoonstelling;
Orientecrinffstocht gedurende een dag per rijtuig; Bons
voor verminderde prijzen in verschillende yroote maga
zijnen; Verzekeringspolis tegen ongelukken.
Het uitsluitend recht van verkoop dezer
bewijzen is toegestaan geworden aan de
Cie INTERNTale DES WACOXS-LITS
Voor inteekening wende men zich tot, en het
uitvoerige, geïllustr. prospectus vrage men aan by
LISSONE en ZOON, Singel 155, Amsterdam.
^OMERVERBLIJF Hastières/M.,by Dioant
(België). Hotel d'Hastière, E. BtiOUET.
Pr. ligging. Mooi Park. Rytuigen. Garage
v. fietsen.Warme en Maasb. Vitchv. Bootjes.
Verzoeke attentie: Voor 1ste raam
Nieuwend. 124, collectie PorceleinenGarnituren.
4de raam Kolksteeg, Houten Pendules,
20 tot 50 pCt. korting.
HOFLEVERANCIER.