De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 3 september pagina 8

3 september 1899 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

8 DE AMSTERDAMMER WEEKB L De groote ScnrifiWiie. Alph. Bertillon. Les Mens Cartouches! (Rennes 1899). (Punch). Met eerbiedige excuses aan de nagedachtenis van Alphonse de Neuville. De drie siatiên, naar Dante. (Lustige ISlittter.) VinciT.irs, de klassieke geleider: »Kom Dreyfus, de H e l heb je reeds achter den rug, nu moet je no>; maar door 't Vagevuur van 't proces, om als alles goed gaat ??in 't Paradijs van de vrijheid te komen." Vrijhandel, Ze kunnen er allen onder, maar de meesten mopperen toch. Boet- en TlscMfL Woord en Beeld. De sociale frase komt in de literatuur. Freule Anna de Savornin Lobman gaat er ook al aan doen. Daar is o. a. deze zin: Met groote, BtraJtke, half verwijtende, half nieuwsgierige oogen zagen ze op naar 't gebouw", dat een weeldepaleis in schrijnende tegen stelling was met hun koude en honger; zooals bet daar stond wreed en voornaam, koloseaal en hel verlicht, gewijd aan genot alleen ; een stem ten hemel schreiende getuige van den macht van het Bezit, van de eeuwige onrecht vaardigheid op aarde." Zoo'n zin pakt, niet waar? Maar deze ontboezeming is van twee bedelkinderen, laat ons zeggen, elf jiar. Nu verwed ik honderd pond boon'jes als bedelkir.deren op die wijze denken aan de macht van het Bezit, nog wel Bezit met «en hoofdletter. Van Max Rooses is in deze «fl. een strak geteekend portret door Haverman. Pol de Mont betitelt Rooses als een eerlijk, eenvoudig, soms wel wat eenzijdig kritikus en dienaar der letteren, als persoon aangeboren deftig in houding en ge baren, een der groote voormannen in de Vlaamsche beweging, machtig s'rijder voor onze gezamenlijke taal, tegelijk deugdelijk beoefenaar der kunstgeschiedenis. Pol de Mont schrift de z. g. vereenvoudigde spelling, schrijft b. v. Literèr. Als men een maal zoover gaat, waarom dan niet de volle ee-klank gebezigd en gewoon geschreven lite reer ? Waar we de letterteekens schrappen kun nen we ook wel de klanken wijzigen. De kleerenmaker in den Hemel" is een paskwil in woord en beeld door J. H Speenhoff, Het woordje sprookje zal hij erzelf denkelijk moeielyk voor kunnen aannemen. Daarvour 'ijkt het gegeven en vooral de uitwerking te veel op een koffiehuümO!>. Wij hebben in ons land te weinigen die karikatuur beoefener, zoodat wij reeds dankbaar hebben te aanvaar den wat Speenhoff ons voorzet. Maar hij moet oppassen niet ai te dalen tot moppen zooals hier 't geval. Een beschrijving en beschouwing van de Zaankant-che Oudheidkamer door C. J. Honing is op zeer goede wijze verluchtigd door mooie teekeningen van F. Bobeldijk. Een zeer interressant geheel, beschrijving en teekeningen. Bij het O Liefste met Uw Godenlach" van Helene Lapidoth-Swarth heeft Louis Schnitzler muziek gemaakt, wat niet ter mijner beoordeeling komt. Van Jeannette Nijhuis is er dit sonnet: En 's avonds, ah de lucht in vuurgloed staat, De zon zich uitvonkt in n afscheidsbrand, Een passiegloed verschroeit der wereld haat, Eén liefdewereld omvat het eenzaam land; Dan flonkt op 't meer reflex van diamant, Het fluistrend water, gaand op golvenmaat, De booinen luisfren over de overkant, Gebogen 't hoofd, in ernstig wijs beraad. Hoog komt de nacht, met droomensbleek gelaat, Van stilte omzweefd als Vrede's afgezant Breed dekt zij de aarde met haar loome hand, Doovend het licht, door n sereen gebaar. En leed-gebogener heft ze op tot baar In wijde plooi van 't moederlijke gewaad. Er wordt in deze aflevering, die te zaam genomen, er zeer goed uitziet, begonnen met een nieuwe noveüe Een Pyrrusoverwinning", door Adda Kavnkinde, een geheel onbekend gebleven Deensche schrijfster, nu al gestorven. Een woord ter kenschetsing van George Brandes gaat erbij. * * * De Indische Gids. Over de opleiding van Indische Ambtenaren is men maar matig tevreden. Een Staatscom missie werd benoemd tot onderzoek. Deze com missie heeft nu haar rapport uitgebracht. MinHter Crème r verklaarde eerst de kritiek van het publiek en het advies van de Indische Regeerirg te willen afwachten, voor tot een besliste meening te komen. De redakteur van de Indische (!ids,ae heer R. A. v. Sar.dick, dit inncht van den minister lovend, r.oodigt zaakkundigen uit dit onderwerp te bespreken, stelt de kolommen van het tijd schrift daarvoor be chikbaar. De heer v. Sandick zelf opent den strijd met een hevige philippica tegen dit rapport, komt tot de slotsom, dat, wanneer de a s. ambte naren gerekruteerd worden uit universiteitsdoctorer, artsen, ingenieurs, officieren, land bouwkundigen, ambtenaren van Chineesche zaken enz. , zooals het rapport ^an d i commissie aangeeft, die keuze zelf al zeer gering (slechts schijnbaar ruim) zal blijken, omdat iemand tot gevestigden star.d, of met goed voltooid studiën niet zoo licht over stag gaat, men eigenlijk alleen de mislukten krijgt, waardoor voïger.s den heer v. Sandick, het pel der ambtenaren moet dalen. Inplaats van jongens, -wier ideaal is O.-Indisch ambtenaar te worden; achterdeurfje voor onbruikbare juristen van goede fami'ie. zegt hij, krijgt rncn dan: slechte ingenieurs, bedenkelijke officieren, met hier en daar een verloopen medicus en eenigc surnumerairs, respectievelijke viceconsuls. Ja, als men aanneemt, dat ieder die van maatschappelijke positie wijzigt, noodzakelijk mislukt is, en nog noodzakelijker mislukken zal in de nieuwe functie, dan zou de hoor v. Sandick gelijk kunnen hebben. Maar wij be hoeven slechts naar Amerika te zien, waar ieder die er kwam wel tot andere werkzaam heden overging, om van het tegendeel over tuigd te zijn. De fout van den ambter.aar schuilt toch juist in die stelselmatige opleiding, doodend voor elk zelfstandig inzicht, overgaand van den eenen leeraar naar den ander, buiten het eigenlijk leven om, missend elk sprankje van energie, eigenschappen waardoor men (och eerst groot en kloek en krachtig worden kan. De fout schuilt niet in den persoon van Jen ambtenaar, maar in 't stelsel. En zijn in ons eigen land, niet tal van voorbeelden: meesters in de rechten, die later gebleken zijn doortastende bestuurders van nij \ erheidsmaatschappijen te zijn, telegraüsten en predikanten : die redakteur en werden, oiüciercn die andere beroepen kozen, zelfs wel die van tooneelspeler en zouden die als mislukt moeten beschouwd worden 'i Het kiezen van 't eerste emplooi of studieveld gaat gewoonlijk buiten den betrokkene om en 't is juist een daad van energie, soms van met veel moeite verkregen goed inzicht, om bet oorspronkelijke terrein te verlaten, op nieuwe banen zich te zetten. De self-made min is altijd een aanwinst voor een volk, ondanks zijn tekortkomingen en boven-op-liggende teilen. De heer v. Satdick zegt verder nog in zijn betoog: Met de daling van 't peil der ambtenaren zal ook 't peil van de Indologieche wetenschap terug gaan, wyl de vooruitzichten van jonge lie den , die met het oog op een betrekking als docent, zich aan de Indologischs wetenschap wijden, in de verhouding van 16 tot 4 verminderd. Wie zal zich met zulke treurige vooruitzichten nog willen bekwamen voor het doctoraat in de Indische talen? Dit vermoeden is niet geheel ongegrond, maar men wachte zich toch om hier te veel de klem te leggen. Immers, niet alleen bij de Indologische studie, maar bij alle vakken komt het helaas voor, dat de wetenschap niet om de wetenschap, maar om de smeer, de maat schappelijke positie wordt beoefend. Ookzorder het vette professoraat zou de wetenschap, en dan nvsschien onbaatzuchtiger gediend worden. De opmerking van den heer v. Sandick, dat candidaat-notarissen niet op den catalogus voorkomen, is zeker juist; dip, dat de Com missie in hare samenstelling eenigszins eenzijdig werkt, daarentegen vfta minder dadelijk belang. De minister zelf vraagt toch de kritiek van het publiek. Dat nu deze kritiek van zaakkundigen, zoo als de heer van Sandick het noemt, of van heldere koppen, zooals men 't ook zou kunnen betitelen, dan ook niet uitblijve ! 't Geldt hier werkelijk een groot belang! Verder is er in de tri. een opstel over de DjatibOsschen door den oud houtvester G. S. de Graaf, een opstel: Indische militaire be angen III, oser de samensmelting der olficierskaders van Indiëen Nederland, wamn de schrijver op heldere wijze de nadeelen aantoont van zoodanigd samen smelting. Dit artikel is in hoofdzaak een polemiek naar aanleiding van de redevoering des bieren L. W. J. K. Thomson in de Vereeniging ter beoefening van de krijgswetenschappen. De heer heer Thomson had toen zijn betoog gesteld tegen de rede, in diezelfde vereeniuing g-hou den door den kapitein J. P. Micbielsen. Verder is er een wel lezenswaard artikel van S Kalft' over het verblijf van Frifderich Gers iicker op Java en dan de vaste rubrieken. * * * De Nieuwe Gids. T)e Nieuwe Gids wordt nu geheel het tijdschtift der dichters; het proza vertoont zich hoe langer zoo schaarscher. In deze afl slechts twee pagina's kror/iek. Verder verzen van Willem Kloos, van Jeannette Ntjhuis en het eindgedeeite van Bragi", door dr. Schepers. Uit de liefdeverzen van Kloos, niet geheel vrij van rethorische dapperheid, zooals b. v. deze b;ginreéels: Kom, lief! wij zullen f aa TI het leven dwinger, Te geven wat Gij van het leven eischt". schrijf ik bier over dit kart'lend tijne vers, met Hooft'sche wendiagen: Ben ik ondeugend ? O, zog het dan flus, Want dan zal ik het plots weer goed gaan maken Doordat mijn lippen uw mondje raken Met een van eerbied getuigeiiden kus. Ja, al mijn kussen zijn eerbied slechts. Dus Of zij ook soms door uw tandjes heenbraken, Daarom niet hoeft gij tnijn kistjes te laken, 'k Leg dan alleen maar een vastere lus. Tusschen uw ziel en de mijne, die niets wil Dan U heel innig beminnen altijd, Daar Gij zoo'n Onvergelijkbare zijt. Ja, 'k ben een visscher, die diep in het riet stil Tuurt naar zijn hengel, ol eindelijk daar bijl 'c Vlug vischje van uw zoete teederheid... In de literaire kroniek ontboezemt zich Kloos, over de kritici, die het niet met hem eens blijken omtrent de dramatische waarde van Broedelet's tooneeiwerk Hij noemt ze bijna onmondige snuiters, die bij iedere aankomst als een vonnis den noodlot oprijzen van de lagere en allerlaagste rangen onzer periodieken. Dat is nu wel heel mooi gezegd, en we kunnen begrijpen, dat Kloos een deel der jongeren voornamelijk hen, die in kunstopvatting niet met hem eens zijn. zoo aanziet, maar erg hout snijdend is zoo'n bewei ing niet. En opmerkelijk dat Kloos er nu bijhaalt lum eigen opkomst in '80, toen ook de kritiek ( p hen schold, terwijl hij nu in niet minder mate hier aan 'c schimpen is. Hoeveel waardiger zou bier Kloos zijp, indien hij, met negatie van de anderen, de waarde van Broedelet vertoonde. Nu lijkt het een oratio pro domo, een onmachtig verweer, ook al doet hij 't uit de hoogte. De waarde van eenig werk wordt niet aan getoond door anti-kritiek, maar door een klaar ontleden, een aanwijzing van het schoone,wat naar zijn meei.ing dan in Broedelet schuilt. Woorden allerminst grove woorden, cok al zijn 't woor den van Kloos, zeggen niets. Ik weet niet wie Broedelet's drama's al zoo beoordeeidm, maar grappig wordt toch dat vonnis der noodlot, oprijzend van de laagste en allerlaagste rangen. Hoe zwak wordt een uitspraok, indien men overmatig wasnle hecht aan het allerlaagste van het lagere: Maar, ook al is fr miskenning ten opzichte Broedelet's vprdier.sttj', wat lang nog zoo zeker zeker niet is (de kritische bekwaamheden van Kioos over het draroa zijn nóg nergens geble ken) dan zal iemand, nu maar in n adem genoemd met Jatijiies Perk, v. Deyssel enz. zich niet laten ontmoedigen do< r dat Lieetje kritiek. Och kom, après tont" heeft ieder toch meer aan 'én woord raak:cherp-j beoordeeling, zelfs al is die beoordeeling onjuist, dan aan duizend zuïke loftuitingen. I>it wordt wat vaak uit het oog verloren. omdat de ijdelheid niet toelaat de waarde van eenig ongunstig oordeel te doorproeven. Strooi dorre lo!-'oladeren over de menschen. en de raeiifchen zullen die dorre bladeren in 't water zetten om ze weer te laten opileuren; geef frisch-groene distels en men ergert ze, trapt ze, als 't even kan, onder de voeten. Kloos zelf moest dat ook begrijpen. G. VAN HVI.ZES. De blauwe taal. Een boek van vijfhonderd bladzijden, de omslag met blauwe letters gedrukt, wordt door flen heer Louis Bollack de wereld inge zonden. Hij leert daarin een nieuwe wereld taal »la langue bleue", die hij, naar hem zelven, »Bolak" noemt, eene concurrente dus van het »volapuk" en het «Esperanto", tot op dit oogenblik de meest verspreide wereldtalen. De beginselen van de »langue bleue" zijn, volgens Bollack: n letter n klank ; n woord n beteekenis; n klasse n gezichts punt; n phrase n constructie. In het eerste deel van bet boek wordt de theorie van het stelsel, in het tweede de grammatica, in het derde de theorie en praktijk der woord vorming gegeven. Over 't geheel schijnt ons de grammatk* ingewikkelder dan die van *volapuk" en «esperanto", (welke laatste ons de verkieslijkstevan de drie Yoorkonii), maar Bollark heeft ook eenige vernuftige dingen, die heel practisch z\jn; hij geeft b.v. superlatief i n com paratief van vermeerdering, positief, compara tief en superlatief van vermindering aan, door de letters i e u o a voor adjectief en werk woord te plaatsen; een dergelijke serie aan het eind omvat de wijzigingen van het werk woord. Een zwakke zjjde van het stelsel is, dat het reeds de klanken der wortelwoorden zelf nieuw wil maken, in overeenstemming met een door Bollack gedachte klanksymboliek; het hecht zich dus veel minder aan bestaande indo-germaansehe woord begrippen dan volapuk en esperanto; men moet het van de eerste klanken af opnieuw leeren. Een ander bezwaar nog is, dat het stelsel eenige nieuwe letters noodzakelijk maakt, en dat het combinaties van medeklinkers eischt, die een aantal volken barbaarsch zullen voorkomen, mla, dks, tfa. Het bezwaar dat alle kunsttalen opleveren, dat hun woorden en klanken geen geschie denis, en dus geen kracht hebben, geldt natuurlijk ook voor deze; het voordeel van. practisch nut, gemakkelijkheid en helderheid, dat er tegenover staat, is hier niet zoo groot als bij de andere wereldtalen. NIEUWE UITGAVEN. William Ewart Glachtone, door W. BEOUWER met een voorwoord van P. LOUWERSE en 15' illiiHtratiën. Amsterdam, L. J. Veen. Betrekkingen voor Vrouwen, door JOIIANNA. VAN WOUDE, Leerarea in de Nederlandsche en de Vreemiie talen. Amsterdam, L J. Veen. Camera Obscura, Revue internatiorale pour la Photographie Ie AnneéAi.üt 1899 No 2. Amsterdam, Sociéte de l'ancienne Kaison Binger frèrps. Noord en Zuid, Tijdschrift ten dienste van Onderwijzers bij de Studie der Nederlandsche taal- en letterkunde onder redactie van TACO H. HE BEER, XXIIste jaargang No. 5. Culemborg, Bloui & Olivierse. «Maatschappij Arti en Amicitiae". Verslag en naamlijst van de leden over het jaar 1898. Inhoud van Tijdschriften. Eigen Haard, No. 35: Elisabeth Blaeu, door M. W. Maclaine Pont, XIX. F. de Martens, door X, met portret. De Havenwerken van Amsterdam, door W. Toose, met afb., IV. Vrijgesproken, naar 't Fransch van Jeanne Marrii. 't Onbekende Zuytlandt (De ge schiedenis van twee tinnen schotels), door J. F. L. de Balbian Verster, met afb. Verscheidenheid. Feuilleton. liiiiiiiijjijjiitticiiimiimiiitimniiiitiiHiniiiiiriJiiiiiiimiiMiiiiiiiiiiiiiiB» LLERLEI Het wonderland oer fossielen. Het Zondagsblad der San Francifco Chronicle van 23 Ju i 1.1. gaf eene belangrijke beschrij ving van de laatste groote vondsten op fossiel gebied; ik mij haast hiervan den lezers van het WeelMad voor Nederland eene vertaling te leveren. Op Donderdag verliet een gezelschap fossielendelvers het plaatsjeLaramiein den staatWyoming. onder directie van prolessor W. C. Knight van de universiteit te Wyoming, voor een langdurige toer door streken ia noordelijke richting van genoemd stadje, om er de geologische formatieB van te bestudeeren en fossie e overblijfselen van lang verdwenen diersoorten te verzamelen. In het gezelschap zijn vele profes?oren van verschillende hoogetcholen uit de V. S, die gevolg gaven aan eene uitnoodig ng, waaraan vrije reiskosten voor hen en een assistent verbonden was. Het arbeidsveld hetwelk dit uitgelezen gezelschap gaat bewerken, is zeker het belangrijkst om zijn geologische formaties en bet rijkst in foi-siele overblijfselen. De eerste pleisterplaats zal Cooper Creek zijn, ;i,r> mijlen noord-weHelijk van Laramie, vandaar zal eenen cirkel beschreven worden, langs de Sodameerer>r het Sirlybassin 100 mijlen ten noorden van Laramie, om vervolgens door de ravijcen van Platte en het land der Bates Hole te retourneerc-n. Sedert 1877 staat Wyoming ervoor bekend. de fossiele overblijfselen van de grootsten aller landdieren die ooit gelei fd hebuen, in zijnen bodem te herbergen. De professoren Marsh van Yale en Cope van Peunsylvania begonnen de studie dier enorme fossitlen in dat jaar, en gingen er mede voort tot op den tijd van bun overlijden. Cope overleed twee jaren geleden, terwijl Marsh dit jaar door den dood aan zijnen werkkring onttrokken werd. Na alreede aan de geologische wetenschap de zeldzaamste fossiele schatten vermaakt te hebben, schrijft de staat Wyoming i;u weder een vreemdsoortig hoofdstuk in het geschiedboek van de geologie der wereld, door het versteende geraamte van een der meest reus achtige dieren uit zijnen eeuwigen slaap ts doen ontwaken, hetwelk ooit uit haren badem werd ain 't licht gebracht. Dit vers.eende monster was een bewoner der aarde gedurende de Juraperiode, een dinosauriër, metende 130 voet in lengte, 35 voet in hoogte bij de heupen en 25 voet tot aan de schouders, een dier zoo groot dat zijn ver steend skelet geacht kan worden 40 duizend Amerikaansche ponden te wegen. Dit wonderlijke fossiel werd ontdekt door W. II. Retd, assistent aan het departement van geologie, in Augustus van het vorige jaar. op een punt 'M mijlen toord-westelijk van Laramie. Ten gevolge van een groot aantal andere werkzaamheden, was het gezelschap genood zaakt, dit geraamte gedurende den winter in zijn natuurlijk bed te laten rusten. Men legde eenige van de voornaamste beenderen bloot, om daarna de' zekeiheid te verkrijgen, dat het skelet tot de grootste aller dinosaunërs behoorde. Men verwacht dat het geheele geraamte tegen den hertst van dit jaar zal zijn vrijge maakt en men zal met het uiteennemen, de ver zending, restauratie en opstelling er van begin nen, zoodra bet nieuwe museum voor de ont vangst gereed zal zijn. Vergeleken met den uitgestorven Mammoeth, wiens overblijfselen in grooten getale aan de stranden der Beringstraat zijn gevonden, verhoudt dit fossiel var) Wyoming zich in grootte als een paard tot een honü. De beroemde brontosaurus van professor O. C. Marsh in het Yale Museum te New Haven is het eenige dier dat als maatstaf dienst kan doen. Het fossiele geraamte van dat exemplaar,. was voor zeven tienden bewaard gebleven en

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl