Historisch Archief 1877-1940
8
DE AMSTERDAMMER WEEKB L
De groote ScnrifiWiie.
Alph. Bertillon.
Les Mens Cartouches! (Rennes 1899).
(Punch).
Met eerbiedige excuses aan de nagedachtenis van Alphonse de Neuville.
De drie siatiên, naar Dante.
(Lustige ISlittter.)
VinciT.irs, de klassieke geleider: »Kom Dreyfus, de H e l
heb je reeds achter den rug, nu moet je no>; maar door 't
Vagevuur van 't proces, om als alles goed gaat ??in
't Paradijs van de vrijheid te komen."
Vrijhandel,
Ze kunnen er allen onder, maar de meesten mopperen toch.
Boet- en TlscMfL
Woord en Beeld.
De sociale frase komt in de literatuur. Freule
Anna de Savornin Lobman gaat er ook al aan
doen. Daar is o. a. deze zin:
Met groote, BtraJtke, half verwijtende, half
nieuwsgierige oogen zagen ze op naar 't gebouw",
dat een weeldepaleis in schrijnende tegen
stelling was met hun koude en honger; zooals
bet daar stond wreed en voornaam, koloseaal
en hel verlicht, gewijd aan genot alleen ;
een stem ten hemel schreiende getuige van den
macht van het Bezit, van de eeuwige onrecht
vaardigheid op aarde." Zoo'n zin pakt, niet waar?
Maar deze ontboezeming is van twee
bedelkinderen, laat ons zeggen, elf jiar. Nu verwed
ik honderd pond boon'jes als bedelkir.deren op
die wijze denken aan de macht van het Bezit,
nog wel Bezit met «en hoofdletter.
Van Max Rooses is in deze «fl. een strak
geteekend portret door Haverman. Pol de Mont betitelt
Rooses als een eerlijk, eenvoudig, soms wel wat
eenzijdig kritikus en dienaar der letteren, als
persoon aangeboren deftig in houding en ge
baren, een der groote voormannen in de
Vlaamsche beweging, machtig s'rijder voor onze
gezamenlijke taal, tegelijk deugdelijk beoefenaar
der kunstgeschiedenis.
Pol de Mont schrift de z. g. vereenvoudigde
spelling, schrijft b. v. Literèr. Als men een
maal zoover gaat, waarom dan niet de volle
ee-klank gebezigd en gewoon geschreven lite
reer ? Waar we de letterteekens schrappen kun
nen we ook wel de klanken wijzigen.
De kleerenmaker in den Hemel" is een
paskwil in woord en beeld door J. H Speenhoff,
Het woordje sprookje zal hij erzelf denkelijk
moeielyk voor kunnen aannemen. Daarvour
'ijkt het gegeven en vooral de uitwerking te
veel op een koffiehuümO!>. Wij hebben in ons
land te weinigen die karikatuur beoefener,
zoodat wij reeds dankbaar hebben te aanvaar
den wat Speenhoff ons voorzet. Maar hij moet
oppassen niet ai te dalen tot moppen zooals
hier 't geval.
Een beschrijving en beschouwing van de
Zaankant-che Oudheidkamer door C. J. Honing is
op zeer goede wijze verluchtigd door mooie
teekeningen van F. Bobeldijk. Een zeer
interressant geheel, beschrijving en teekeningen.
Bij het O Liefste met Uw Godenlach" van
Helene Lapidoth-Swarth heeft Louis Schnitzler
muziek gemaakt, wat niet ter mijner
beoordeeling komt.
Van Jeannette Nijhuis is er dit sonnet:
En 's avonds, ah de lucht in vuurgloed staat,
De zon zich uitvonkt in n afscheidsbrand,
Een passiegloed verschroeit der wereld haat,
Eén liefdewereld omvat het eenzaam land;
Dan flonkt op 't meer reflex van diamant,
Het fluistrend water, gaand op golvenmaat,
De booinen luisfren over de overkant,
Gebogen 't hoofd, in ernstig wijs beraad.
Hoog komt de nacht, met droomensbleek gelaat,
Van stilte omzweefd als Vrede's afgezant
Breed dekt zij de aarde met haar loome hand,
Doovend het licht, door n sereen gebaar.
En leed-gebogener heft ze op tot baar
In wijde plooi van 't moederlijke gewaad.
Er wordt in deze aflevering, die te zaam
genomen, er zeer goed uitziet, begonnen met
een nieuwe noveüe Een Pyrrusoverwinning",
door Adda Kavnkinde, een geheel onbekend
gebleven Deensche schrijfster, nu al gestorven.
Een woord ter kenschetsing van George Brandes
gaat erbij.
* *
*
De Indische Gids.
Over de opleiding van Indische Ambtenaren
is men maar matig tevreden. Een Staatscom
missie werd benoemd tot onderzoek. Deze com
missie heeft nu haar rapport uitgebracht.
MinHter Crème r verklaarde eerst de kritiek
van het publiek en het advies van de Indische
Regeerirg te willen afwachten, voor tot een
besliste meening te komen.
De redakteur van de Indische (!ids,ae heer
R. A. v. Sar.dick, dit inncht van den minister
lovend, r.oodigt zaakkundigen uit dit onderwerp
te bespreken, stelt de kolommen van het tijd
schrift daarvoor be chikbaar.
De heer v. Sandick zelf opent den strijd met
een hevige philippica tegen dit rapport, komt
tot de slotsom, dat, wanneer de a s. ambte
naren gerekruteerd worden uit
universiteitsdoctorer, artsen, ingenieurs, officieren, land
bouwkundigen, ambtenaren van Chineesche
zaken enz. , zooals het rapport ^an d i
commissie aangeeft, die keuze zelf al zeer
gering (slechts schijnbaar ruim) zal blijken,
omdat iemand tot gevestigden star.d, of met
goed voltooid studiën niet zoo licht over stag
gaat, men eigenlijk alleen de mislukten krijgt,
waardoor voïger.s den heer v. Sandick, het
pel der ambtenaren moet dalen. Inplaats van
jongens, -wier ideaal is O.-Indisch ambtenaar
te worden; achterdeurfje voor onbruikbare
juristen van goede fami'ie. zegt hij, krijgt rncn
dan: slechte ingenieurs, bedenkelijke officieren,
met hier en daar een verloopen medicus en
eenigc surnumerairs, respectievelijke
viceconsuls.
Ja, als men aanneemt, dat ieder die van
maatschappelijke positie wijzigt, noodzakelijk
mislukt is, en nog noodzakelijker mislukken
zal in de nieuwe functie, dan zou de hoor v.
Sandick gelijk kunnen hebben. Maar wij be
hoeven slechts naar Amerika te zien, waar
ieder die er kwam wel tot andere werkzaam
heden overging, om van het tegendeel over
tuigd te zijn. De fout van den ambter.aar
schuilt toch juist in die stelselmatige opleiding,
doodend voor elk zelfstandig inzicht, overgaand
van den eenen leeraar naar den ander, buiten
het eigenlijk leven om, missend elk sprankje
van energie, eigenschappen waardoor men (och
eerst groot en kloek en krachtig worden kan.
De fout schuilt niet in den persoon van Jen
ambtenaar, maar in 't stelsel. En zijn in ons eigen
land, niet tal van voorbeelden: meesters in de
rechten, die later gebleken zijn doortastende
bestuurders van nij \ erheidsmaatschappijen te zijn,
telegraüsten en predikanten : die redakteur en
werden, oiüciercn die andere beroepen kozen,
zelfs wel die van tooneelspeler en zouden
die als mislukt moeten beschouwd worden 'i
Het kiezen van 't eerste emplooi of studieveld
gaat gewoonlijk buiten den betrokkene om
en 't is juist een daad van energie, soms van
met veel moeite verkregen goed inzicht, om
bet oorspronkelijke terrein te verlaten, op nieuwe
banen zich te zetten. De self-made min is
altijd een aanwinst voor een volk, ondanks zijn
tekortkomingen en boven-op-liggende teilen.
De heer v. Satdick zegt verder nog in zijn
betoog:
Met de daling van 't peil der ambtenaren
zal ook 't peil van de Indologieche wetenschap
terug gaan, wyl de vooruitzichten van jonge lie
den , die met het oog op een betrekking als docent,
zich aan de Indologischs wetenschap wijden, in
de verhouding van 16 tot 4 verminderd. Wie
zal zich met zulke treurige vooruitzichten nog
willen bekwamen voor het doctoraat in de
Indische talen?
Dit vermoeden is niet geheel ongegrond,
maar men wachte zich toch om hier te veel
de klem te leggen. Immers, niet alleen bij de
Indologische studie, maar bij alle vakken komt
het helaas voor, dat de wetenschap niet om
de wetenschap, maar om de smeer, de maat
schappelijke positie wordt beoefend. Ookzorder
het vette professoraat zou de wetenschap, en
dan nvsschien onbaatzuchtiger gediend worden.
De opmerking van den heer v. Sandick, dat
candidaat-notarissen niet op den catalogus
voorkomen, is zeker juist; dip, dat de Com
missie in hare samenstelling eenigszins eenzijdig
werkt, daarentegen vfta minder dadelijk belang.
De minister zelf vraagt toch de kritiek van
het publiek.
Dat nu deze kritiek van zaakkundigen, zoo
als de heer van Sandick het noemt, of van
heldere koppen, zooals men 't ook zou kunnen
betitelen, dan ook niet uitblijve ! 't Geldt hier
werkelijk een groot belang!
Verder is er in de tri. een opstel over de
DjatibOsschen door den oud houtvester G. S. de Graaf,
een opstel: Indische militaire be angen III, oser
de samensmelting der olficierskaders van Indiëen
Nederland, wamn de schrijver op heldere wijze
de nadeelen aantoont van zoodanigd samen
smelting.
Dit artikel is in hoofdzaak een polemiek
naar aanleiding van de redevoering des bieren
L. W. J. K. Thomson in de Vereeniging ter
beoefening van de krijgswetenschappen. De heer
heer Thomson had toen zijn betoog gesteld
tegen de rede, in diezelfde vereeniuing g-hou
den door den kapitein J. P. Micbielsen. Verder
is er een wel lezenswaard artikel van S Kalft'
over het verblijf van Frifderich Gers iicker op
Java en dan de vaste rubrieken.
* * *
De Nieuwe Gids.
T)e Nieuwe Gids wordt nu geheel het
tijdschtift der dichters; het proza vertoont zich
hoe langer zoo schaarscher. In deze afl slechts
twee pagina's kror/iek. Verder verzen van
Willem Kloos, van Jeannette Ntjhuis en het
eindgedeeite van Bragi", door dr. Schepers.
Uit de liefdeverzen van Kloos, niet geheel
vrij van rethorische dapperheid, zooals b. v.
deze b;ginreéels:
Kom, lief! wij zullen f aa TI het leven dwinger,
Te geven wat Gij van het leven eischt".
schrijf ik bier over dit kart'lend tijne vers, met
Hooft'sche wendiagen:
Ben ik ondeugend ? O, zog het dan flus,
Want dan zal ik het plots weer goed gaan maken
Doordat mijn lippen uw mondje raken
Met een van eerbied getuigeiiden kus.
Ja, al mijn kussen zijn eerbied slechts. Dus
Of zij ook soms door uw tandjes heenbraken,
Daarom niet hoeft gij tnijn kistjes te laken,
'k Leg dan alleen maar een vastere lus.
Tusschen uw ziel en de mijne, die niets wil
Dan U heel innig beminnen altijd,
Daar Gij zoo'n Onvergelijkbare zijt.
Ja, 'k ben een visscher, die diep in het riet stil
Tuurt naar zijn hengel, ol eindelijk daar bijl
'c Vlug vischje van uw zoete teederheid...
In de literaire kroniek ontboezemt zich Kloos,
over de kritici, die het niet met hem eens blijken
omtrent de dramatische waarde van Broedelet's
tooneeiwerk
Hij noemt ze bijna onmondige snuiters, die
bij iedere aankomst als een vonnis den noodlot
oprijzen van de lagere en allerlaagste rangen
onzer periodieken.
Dat is nu wel heel mooi gezegd, en we kunnen
begrijpen, dat Kloos een deel der jongeren
voornamelijk hen, die in kunstopvatting niet
met hem eens zijn. zoo aanziet, maar erg hout
snijdend is zoo'n bewei ing niet. En opmerkelijk
dat Kloos er nu bijhaalt lum eigen opkomst in
'80, toen ook de kritiek ( p hen schold, terwijl
hij nu in niet minder mate hier aan 'c schimpen is.
Hoeveel waardiger zou bier Kloos zijp, indien
hij, met negatie van de anderen, de waarde
van Broedelet vertoonde. Nu lijkt het een
oratio pro domo, een onmachtig verweer, ook
al doet hij 't uit de hoogte.
De waarde van eenig werk wordt niet aan
getoond door anti-kritiek, maar door een klaar
ontleden, een aanwijzing van het schoone,wat naar
zijn meei.ing dan in Broedelet schuilt. Woorden
allerminst grove woorden, cok al zijn 't woor
den van Kloos, zeggen niets.
Ik weet niet wie Broedelet's drama's al zoo
beoordeeidm, maar grappig wordt toch dat
vonnis der noodlot, oprijzend van de laagste
en allerlaagste rangen.
Hoe zwak wordt een uitspraok, indien men
overmatig wasnle hecht aan het allerlaagste
van het lagere:
Maar, ook al is fr miskenning ten opzichte
Broedelet's vprdier.sttj', wat lang nog zoo zeker
zeker niet is (de kritische bekwaamheden van
Kioos over het draroa zijn nóg nergens geble
ken) dan zal iemand, nu maar in n adem
genoemd met Jatijiies Perk, v. Deyssel enz. zich
niet laten ontmoedigen do< r dat Lieetje kritiek.
Och kom, après tont" heeft ieder toch meer
aan 'én woord raak:cherp-j beoordeeling, zelfs
al is die beoordeeling onjuist, dan aan duizend
zuïke loftuitingen.
I>it wordt wat vaak uit het oog verloren.
omdat de ijdelheid niet toelaat de waarde van
eenig ongunstig oordeel te doorproeven.
Strooi dorre lo!-'oladeren over de menschen.
en de raeiifchen zullen die dorre bladeren in
't water zetten om ze weer te laten opileuren;
geef frisch-groene distels en men ergert ze,
trapt ze, als 't even kan, onder de voeten.
Kloos zelf moest dat ook begrijpen.
G. VAN HVI.ZES.
De blauwe taal.
Een boek van vijfhonderd bladzijden, de
omslag met blauwe letters gedrukt, wordt
door flen heer Louis Bollack de wereld inge
zonden. Hij leert daarin een nieuwe wereld
taal »la langue bleue", die hij, naar hem
zelven, »Bolak" noemt, eene concurrente dus
van het »volapuk" en het «Esperanto", tot op
dit oogenblik de meest verspreide wereldtalen.
De beginselen van de »langue bleue" zijn,
volgens Bollack: n letter n klank ; n
woord n beteekenis; n klasse n gezichts
punt; n phrase n constructie. In het
eerste deel van bet boek wordt de theorie van
het stelsel, in het tweede de grammatica, in
het derde de theorie en praktijk der woord
vorming gegeven.
Over 't geheel schijnt ons de grammatk*
ingewikkelder dan die van *volapuk" en
«esperanto", (welke laatste ons de
verkieslijkstevan de drie Yoorkonii), maar Bollark heeft
ook eenige vernuftige dingen, die heel
practisch z\jn; hij geeft b.v. superlatief i n com
paratief van vermeerdering, positief, compara
tief en superlatief van vermindering aan, door
de letters i e u o a voor adjectief en werk
woord te plaatsen; een dergelijke serie aan
het eind omvat de wijzigingen van het werk
woord. Een zwakke zjjde van het stelsel is,
dat het reeds de klanken der wortelwoorden
zelf nieuw wil maken, in overeenstemming
met een door Bollack gedachte klanksymboliek;
het hecht zich dus veel minder aan bestaande
indo-germaansehe woord begrippen dan volapuk
en esperanto; men moet het van de eerste
klanken af opnieuw leeren. Een ander bezwaar
nog is, dat het stelsel eenige nieuwe letters
noodzakelijk maakt, en dat het combinaties
van medeklinkers eischt, die een aantal volken
barbaarsch zullen voorkomen, mla, dks, tfa.
Het bezwaar dat alle kunsttalen opleveren,
dat hun woorden en klanken geen geschie
denis, en dus geen kracht hebben, geldt
natuurlijk ook voor deze; het voordeel van.
practisch nut, gemakkelijkheid en helderheid,
dat er tegenover staat, is hier niet zoo groot
als bij de andere wereldtalen.
NIEUWE UITGAVEN.
William Ewart Glachtone, door W. BEOUWER
met een voorwoord van P. LOUWERSE en 15'
illiiHtratiën. Amsterdam, L. J. Veen.
Betrekkingen voor Vrouwen, door JOIIANNA.
VAN WOUDE, Leerarea in de Nederlandsche en
de Vreemiie talen. Amsterdam, L J. Veen.
Camera Obscura, Revue internatiorale pour
la Photographie Ie AnneéAi.üt 1899 No 2.
Amsterdam, Sociéte de l'ancienne Kaison
Binger frèrps.
Noord en Zuid, Tijdschrift ten dienste van
Onderwijzers bij de Studie der Nederlandsche
taal- en letterkunde onder redactie van TACO
H. HE BEER, XXIIste jaargang No. 5.
Culemborg, Bloui & Olivierse.
«Maatschappij Arti en Amicitiae". Verslag
en naamlijst van de leden over het jaar 1898.
Inhoud van Tijdschriften.
Eigen Haard, No. 35: Elisabeth Blaeu, door
M. W. Maclaine Pont, XIX. F. de Martens,
door X, met portret. De Havenwerken van
Amsterdam, door W. Toose, met afb., IV.
Vrijgesproken, naar 't Fransch van Jeanne
Marrii. 't Onbekende Zuytlandt (De ge
schiedenis van twee tinnen schotels), door
J. F. L. de Balbian Verster, met afb.
Verscheidenheid. Feuilleton.
liiiiiiiijjijjiitticiiimiimiiitimniiiitiiHiniiiiiriJiiiiiiimiiMiiiiiiiiiiiiiiB»
LLERLEI
Het wonderland oer
fossielen.
Het Zondagsblad der San Francifco Chronicle
van 23 Ju i 1.1. gaf eene belangrijke beschrij
ving van de laatste groote vondsten op fossiel
gebied; ik mij haast hiervan den lezers van
het WeelMad voor Nederland eene vertaling
te leveren.
Op Donderdag verliet een gezelschap
fossielendelvers het plaatsjeLaramiein den staatWyoming.
onder directie van prolessor W. C. Knight van
de universiteit te Wyoming, voor een langdurige
toer door streken ia noordelijke richting van
genoemd stadje, om er de geologische formatieB
van te bestudeeren en fossie e overblijfselen
van lang verdwenen diersoorten te verzamelen.
In het gezelschap zijn vele profes?oren van
verschillende hoogetcholen uit de V. S, die
gevolg gaven aan eene uitnoodig ng, waaraan
vrije reiskosten voor hen en een assistent
verbonden was. Het arbeidsveld hetwelk dit
uitgelezen gezelschap gaat bewerken, is zeker
het belangrijkst om zijn geologische formaties
en bet rijkst in foi-siele overblijfselen. De eerste
pleisterplaats zal Cooper Creek zijn, ;i,r> mijlen
noord-weHelijk van Laramie, vandaar zal eenen
cirkel beschreven worden, langs de Sodameerer>r
het Sirlybassin 100 mijlen ten noorden van
Laramie, om vervolgens door de ravijcen van
Platte en het land der Bates Hole te
retourneerc-n.
Sedert 1877 staat Wyoming ervoor bekend.
de fossiele overblijfselen van de grootsten aller
landdieren die ooit gelei fd hebuen, in zijnen
bodem te herbergen. De professoren Marsh van
Yale en Cope van Peunsylvania begonnen de
studie dier enorme fossitlen in dat jaar, en
gingen er mede voort tot op den tijd van bun
overlijden. Cope overleed twee jaren geleden,
terwijl Marsh dit jaar door den dood aan zijnen
werkkring onttrokken werd.
Na alreede aan de geologische wetenschap
de zeldzaamste fossiele schatten vermaakt te
hebben, schrijft de staat Wyoming i;u weder
een vreemdsoortig hoofdstuk in het
geschiedboek van de geologie der wereld, door het
versteende geraamte van een der meest reus
achtige dieren uit zijnen eeuwigen slaap ts
doen ontwaken, hetwelk ooit uit haren badem
werd ain 't licht gebracht.
Dit vers.eende monster was een bewoner
der aarde gedurende de Juraperiode, een
dinosauriër, metende 130 voet in lengte, 35 voet
in hoogte bij de heupen en 25 voet tot aan
de schouders, een dier zoo groot dat zijn ver
steend skelet geacht kan worden 40 duizend
Amerikaansche ponden te wegen.
Dit wonderlijke fossiel werd ontdekt door
W. II. Retd, assistent aan het departement
van geologie, in Augustus van het vorige jaar.
op een punt 'M mijlen toord-westelijk van
Laramie.
Ten gevolge van een groot aantal andere
werkzaamheden, was het gezelschap genood
zaakt, dit geraamte gedurende den winter in
zijn natuurlijk bed te laten rusten. Men legde
eenige van de voornaamste beenderen bloot,
om daarna de' zekeiheid te verkrijgen, dat het
skelet tot de grootste aller dinosaunërs behoorde.
Men verwacht dat het geheele geraamte
tegen den hertst van dit jaar zal zijn vrijge
maakt en men zal met het uiteennemen, de ver
zending, restauratie en opstelling er van begin
nen, zoodra bet nieuwe museum voor de ont
vangst gereed zal zijn. Vergeleken met den
uitgestorven Mammoeth, wiens overblijfselen in
grooten getale aan de stranden der Beringstraat
zijn gevonden, verhoudt dit fossiel var) Wyoming
zich in grootte als een paard tot een honü.
De beroemde brontosaurus van professor O. C.
Marsh in het Yale Museum te New Haven is
het eenige dier dat als maatstaf dienst kan
doen. Het fossiele geraamte van dat exemplaar,.
was voor zeven tienden bewaard gebleven en