De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 10 september pagina 9

10 september 1899 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1159 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V O OH NEDERLAND. Entree van de prima ballerina Gerritsen in het Amsterdamsche wethouders-ballet. Balletimester YENIXG MEINES/ : »lk geef het tempo aan: in de maat blijven, hoor!" [iiiiiiiinii [üiiiiumii maakte het korter. »Ik, eerste schutter van de hoofdstad, stel mij zelf den heer Brommeijer, eersten burger van de hoofdstad, beschikbaar bij een mogelijk bloedig eind van dezen strijd." Geheel anders weer Tobie: O, die Charles, vechten moet hij; is het niet te zee of te land, dan toch in zijn krant. EQ wat heeft hij er al niet dikwijls van langs gehad! Het voornaamste deel van het Handelsblad is de ambulance! De eenige echter, die toonde mij te kennen, en het ?deed mij goed dat weder te mogen onder vinden, was Böhringer. Uw afstamming uit het eeuwenoud geslacht der Brommeijers, Uw ten vollen wasdom gedijde adel des geestes, Uw doorvoed zijn met de zuivere moedermelk onzer heerlijke Luthersche ker ke, waarborgt m\j, dat gij u zelf niet zult verlagen om uw wederpartijder eenig kwaad toe te wenschen, veelmia een poging zult wagen om hem te verpletteren. Ware dit niet het geval, ik zou u toeroepen, naar Koning Davids woorden: handel me zachtkens met den jongeling! EQ opmerkelijk was het hoe op de Beurs, uit geheel andere ?overwegingen hetzelfde vermaan tot mij werd gesproken. Ieder scheen te denken ?dat er, nu Charles zich zoo ernstig jegens mij had misdragen, iets zeer bijzonders zou gebeuren. Kraak hem nu niet heelemaal. zei Hubrecht, met dat bedenkelijk gezicht, dat ik hem zoo graag zie zetten ; toe, spaar hem nog een poosje voor de marine, pleitte Titsingh; en dat is nu heelemaal geen portuur voor u, mijüheer Brommeijer, vleide Altes; maar 't was duidelijk, allen meenden, dat ik in staat zou zijn mij beleedigd te gevoelen en terug te slaan. Ah, dacht ik dan bij mezelt: hoe weinig kennen toch die menschen mij en Charles en dat na zoo veel jarigen omgang. Intusschen veel tijd werd mij niet gegund mij zelf te goed te doen aan dat edelaardig gevoel van vergevensgezindheid, waarbij een mensch soms tranen in de oogen kan krijgen o ver zijn eigen zielsverheffing tot aan de grenzen van het bovennatuurlijke. Juist op het oogenblik, dat ik werkelijk even aan mijn zakdoek behoefte begon te gevoelen ... kwam Jacob.metde vraag of ik mijnheer Boiscevain wilde ontvangen. Ik knikte. En dat hij, die hier zoo vrij bij mij inliep! Zoo zie je, hoe de straf de zonde volgt, dacht ik bij mijzelf... h\j twijfelt of ik hem nog wel «al dulden in mijn nabijheid ! Ik ging op mijn stoel zitten en wachtte hem af. Charles naderde, langzaam, beschroomd, tot op drie pas afstand van me, en ik strekte mijn hand even uit, om hem het plekje te wijzen tot hoe ver hij mocht komen; ik deed dit werktuigelijk, want ik besteedde al mijn aandacht om het gezicht van Charles waar te nemen, dat er toch heelemaal niet zoo zondig uitzag, als ik het mij sedert gisteren had voorgesteld. Zenuwachtig bewoog hij z\jn hoofd en nog vóór ik hem eenig teeken had kunnen geven, dat het hem ver oorloofd zou zijn mij zyn excuses aan te bieden, indien dat slechts in gepasten vorm geschiedde, begon hij : Mijnheer Bronmeijer, geef mij een oogenblik gehoor... ik weet, ik verdien het niet, want ik ben een slecht naensch! Ik lei mijn te samen gevouwen handen op tnija maag en knikte tweemaal. O, ik ben zoo slecht! vervolgde Charles. j Niet altijd, maar nu en dan ... Daar is een demon, die mij bij wijlen in de macht heeft en in den laatsten tijd heeft hij weer mijn pen bestuurd, Ja, dat was een boosaardig artikeltje, dat van Dag tot Da? van 20 Augustus en ook dat van 27 Augustus. U weet niet half hoe onwaardig ik mij daarin heb aangesteld. Ik behoef u niet te zeggen, ik ben in het godsdienstige een modern man, een vriend van de Vrije Gemeente, de eenige gemeente, die ik gratis elke week in mijn blad, als mijn ge meente adverteer. Ik erken ten volle het recht der historische- en der tekstkri tiek. En nu heb ik eenvoudig om dien De Koe Ie kunnen beuken, mij aangesteld, als ware ik een orthodox geloovig Christen. Ik heb gezegd, dat David zoo menigen psalm heeft gemaakt, alsof ik daar in mijn modern ongeloof iets van weten kon, en ik heb ge sproken van den Christus, zone Davids, en, modern als ik ben, geloof' ik volstrekt niet in een zone Davids gelijk de Christenen en Joden. Ik heb mij allerheiligst verontwaar digd getoond, omdat die De Koe durfde ver tellen.dat een krijgshaftige David, ook zede lijk ellendig laf heeft kunnen zijn, en wanneer morgen Hugenholtz of een ander hetzelfde verkondigde, ik zweer u, dat ik er met genoegen een psalmpje bij zou zingen, altoos als de marine er maar niet bij werdge| noemd; en ik bennog verdereegaan,... ozooI veel te ver! Toen die De Koe niet eens een tekst aanhaalde, maar naar een bijbelsch verhaal verwees heb ik, modern, zoo maar gesproken van heilige bijbelwoorden ellen dig misbruikt, en alsof datnog niet genoeg ware voor dien De Koe hem ten pleisiere l der Christenen trachten af te maken, met den uitroep : ziet eens hij stelt zich met Christus gelijk! O! menheer Bcommeijer,wanneer ik bedenk welk een rol ik op dat oogenblik heb gespeeld! Neen, zei ik, dat was ook niet frisch van je. Sjoerd, Quack, Tobie, Gijs en ik, j wij allemaal, hebben je altijd als een nieuw lichter beschouwd. Vooral jij hadt de ge loofsbelijdenis er maar buiten moeten laten ; maar de pers is nu eenmaal de pers. Ik kan me begrijpen, als je een vent erg zwart moet maken, versmaad je ook dat middel niet! De welwillende toon, waarop ik deze verschoonende woorden sprak, bracht geen verandering in Charles' gemoedsstemming. Eens onder een verkeerden invloed, kon ik mij niet meer bedwingen, vervolgde hij. U herinnert u, ik sprak van die beruchte preek, maar op hetzelfde oogenblik wist ik, dat het klassicaal bestuur van Alkmaar, d. i. een dozijn predikanten, de klacht der ma1 rine-officieren ongegrond hadden bevonden. Charles schudde zijn hoofd. Maar al had ik tienmaal meer nog geweten, ik had bij mezelf gezworen, die De Koe zal er aan en op zoo'n moment is alle eerlijkheid en oneerlijkheid me om 't even, dan sta ik voor niets. Daar zal wel geen sterfling op de wereld ! zijn, die gelooft, dat alle marine-officieren j mopperen, of dat alle visschers tevreden i zijn met hun bedrijf'; maar er zal ook in i Nederland niemand gevonden worden met j marinetoestanden vertrouwd, die niet weet l dat veel marine-officieren gaarne afscheid zouden nemen van hun vak. Dat is U be kend, en mij allerminst verborgen. En toch, toen ik dien De Koe hoorde beweren, dat hij niet alle marine-ofücieren als mopperaars heeft willen brandmerken, had ik hem wel naar den strot willen vliegen,werd ik zóó giftig tegen hem.dat ik hem uitschold vooreen glib berige wegsabbelende kwal.... Ja, dat is leelijk van me, als die booze geest mij in de macht heeft, word ik zoo grof. U weet niet, wat voor leelijke woorden mij dan naar de keel kruipen. Och mijnheer Brommeyer een roenschenziel is wel helgrootste raadsel voor den mensch. Eiken dag maak ik mij zelf wijs, dat ik het model ben van een idealist en het zijn juist de idealisten, die maar een weinig anders idealistisch zijn dan ik zelf, die ik zoo innig haaf. Ik sta voortdurend te preken en houd me zelf niet aan mijn eigen vermaan. Een onvergetelijke Engelsche domicévooral Engelsclie dominé's zeggen zulke diep zinnige dingen ! heb ik eens hooren ver zekeren : de wereld zou er veel beter aan toe zijn, als men de hatelijke fladen kon X'ermenigvuldigen met tien, mits men de kwaadaardige woorden verminderde tot de helft. En wat doe ik zelf? De kwaadaar dige woorden vermenigvuldig ik, als meende ik dat het idealisme, daarvan hoofdzakelijk leven moest; denk maar eens aan wat i K losliet tegen den heer De Koe, Van Rees en tegen U. O Brommeyer mijn ziel is soms zoo onchristelijk zwart! Telkens ?wecraan overvalt mij de lust om mij zelf in de hoogte Ie steken, en dan spreek ik op een toon, alsof ik nu eigenlijk in onze booze wereld de ware broeder was. Zoo op deze manier, »ja het is mijn vaste over tuiging, dat zij die in dezen (mijnen) liefdevollen geest spreken en schrijven, diedus(als ik J opbouwen, bezielen, versterken veel meer nut doen dan die aftuigers," en dan noem ik een aftuiger een iegelijk, die zich aan mijn kwaadaardige woorden, aan mijn non sens en mijn bombast vergrijpt. Maar wat wil je nu toch, riep ik uit! Laat mij uitspreken, ging Charles voort met nog meer gevoel dan tot dusverre. Ik moet schuld bekennen, ik kan't niet laten. Voor wien zou ik liever mijn hart uit storten dan voor u ? Valschelijk heb ik u toegedicht, dat gij onze Marine zoudt willen verkleinen, terwijl ik zeer wel wist, dat gij alleen mij het vergrootglas uit de hand hebt geslagen, waardoor ik baar beschouw, om met een schijn van recht, er een bedriegelijke, maar sommigen lieden aangename voorstel ling van te kunnen geven. Ik haatte, zooals zoo dikwijls, de waarheid die mij ui den weg stond. Ziedaar mijne groote fout. En wanneer die fout zich eenmaal voordoet, komen er nog andere, als nikkertjes den duivel in 't gevolg. Ach, neem het mij niet al te kwalijk, het is maar hali mijn eigen schuld. Ik moet mingen, daar helpt niets aan .... Ja, maar je moet niet valsch zingen, viel ik hem in de rede. Och, dat wou ik u juist zeggen ... je kunt niet goed zingen zonder gevoel. Eu 't ware gevoel, mijnheer Brommeijer, komt uit het hart. Als je gevoel daaruit opstijgt, zing je alüjd melodieus. Maar ]>u stroomt er het is een gebrek in mijn constitutie eeii verschrikkelijke massa gevoel door mijn boezem, dat buiten mjjn hart omgaat, het in de verste verte niet raakt. Of dat _ uit mijn milt voorkomt, uit mijn lever, uit mijn nieren of' uit mijn maag... ik kan 't niet zeggen.... Zou het sonos ook je gal kunnen zijn ? vroeg ik. Ik weet het niet, antwoordde Charles, maar dit is zeker: het brengt mij meermalen van de wijs en dan krijg ik iets gillerigs, iets krijschends, iets schreeuwerigs in mijn stem. Daar merk ik IM niets van ... zei ik. De aanval is weder over, mijnheer Bron meijer, maar de hemel weet voor hoe lang! Het is zoo moeilijk journalist te zijn, zulk een hooge roeping te vervullen, voor j iemand van mijn gestel. Meer dan mijn ver stand is mijn voorstellingsvermogen ontwik keld, en dan heb ik bovendien zoo'n last van een vriendenhart, dat hier in mijn binnenste klopt. Daar zijn merischen, waarvan ik geen kwaad kan zien en anderen, die ik mij niet kan deuken, dan bestemd voor den strop. Mijn taal neigt naar 't poëtische, en poëzie is kunst, eischt hartstocht, nietwaar ? Maar de wereld is zoo vol proza. En om nu den schijn te redden, moet ik vergoden en aanbidden, of verachten en vervloeken een middenweg bestaat er niet. Zoo zie l ik de wereld opzettelijk heel dikwijls met mijn hoofd tusschen de beenen door, gelijk de kinderen soms doen. Dan verandert alles van uiterlijk en verhouding. Maar ' wat is het gevolg ? Dat ik de munt, de '. maat en de weegschaal vervalsch. O, als ik j dat bedenk gevoel ik rne zoo verachtelijk. 1 Daar zijn oogenblik ken dat ik bang ben j voor mijzelf; mezelf niet in den spiegel ; durf'zien; O Charles! roep ik dan uit, wat ! doe je toch met je talenten, je bent een ! gevaar voor je volk ! i En ook voor je zelf', zei ik zachtkens. j Ja, u heeft gelijk. Want in zoo'n toestand ' verkeerende; in een oogenblik van ondankI baarheid, wraakgierigheid, hoogmoed en I eigenwaan heb ik ook u beleedigd, mijn: heer Brommeijer! O kon ik die afschuwe lijke bladzijde, de donkerste onder de vele duistere uit mijn levensboek scheu ren ! Maar zoo wil het wreede noodlot, ! pok de vergiftige dagbloemen van een i journalist zijn voor de eeuwigheid ont loken. Wat schiet mij anders over, dan i berouwvol een beroep te doen op uw ! liefdevollen geest! Charles strekte de handen | tot rnij uit, om op zijn knieën gebogen j vergiftenis te vragen ... en daar zakte hij, de daad bij het woord voegende, voor mij j neer. j Ik zag hem aan en zweeg even. Het i tooneel scheen mij te ernstig om het door eenig woord te bederven. Zoo bleef' ik , nog een wijle stil toeschouwer, terwijl Charles zijn blik gevestigd hield op de punten van mijn schoenen. Maar, ook de i heerlijkste aandoeningen zijn vergankei lijk. k stond op. Charles, sprak ik, dit l oogenblik is door mij roocsïen. Ik heb | dadelijk begrepen, zoo kon je niet zijn ; dat j moest een afdwaling wezen. Jij hebt van i nature de waarheid, de deugd en het ideaal te lief om je aan mij te bezondigen. Toen ; ik las, dat je mij liet pruimen, in de handen ; spuwen, mijn patriciërschap loochende, mij uitmaakte voor een bekladder, en dan het j plebs, dat nog lager staat dan jij zelf', te \ lezen gaf, dat ik bijzonder laag bij den grond was, dacht ik Aanstonds, we zullen eerst daags eens zien wie zoo heel laag bij den grond is... en ik wees nu naar zijn knieën. Maar ik wil grootmoedig zijn. Ik zeg met Beets, die even als ik 13 September jarig is: »ik heb altijd gemeend dat men de zwakheden en gebreken van een »Van Dag tot Dag"-schrijver niet te breed moet uitmeten. Door krediet te geven voor alle deugden zal men deugden wekken" en ik geef je dus maar weer krediet. Charles sta op! Eer het ideaal en zing! 't Was aardig Charles nu te zien. 't Leek wel of hij op eens in zijn trekken iets meer gekregen had van dat zachte, geestige, voorname van Beets, wien hij zoo vereert; tegelijk met het hoofsche, wijsgeerige en gemoedelijke, dat mij kenmerkt. En daar hij bespeurde, dat ik een weinig zat te zwelgen in een bespiedingsgenot, glim lachte hij mij toe, en werd daardoor in mijn oog nog belangwekkender. Wat ziet u nu toch, vroeg hij,, op zijn beurt mij aanstarende. Och, zei ik, geloof me, dit is nu een van de gelukkigste oogenblikken mijns levens. Zooals je weet, van mijn zoon spreek ik nooit. Na zijn vertrek naar Indië, waar hij, misschien bij leger of vloot, boete doet voor zijn wangedrag, heb ik niets meer van hem gehoord. Maar jou en Gijs' lot heb ik mij sinds dien aangetrokken, als waren juilie beiden mijn echte kinderen. Lieve hemel, wat heb ik mij een moeite gegeven om juilie op den rechten weg te brengen en te houden. Nu, met Gijs is dat volkomen gelukt; hij renteniert tegen woordig te Haarlem, bezield van de waro beginselen, die ik hem heb ingeprent. Ge struikeld is hij nooit. Maar hoeveel heb ik ook niet met jou doorgebracht; denk maar eens aan de dagen toen er een walvisch aan de Handelskade lag; aan je tante, die met het ei werkte; aan je terugkomst van de Gironde; enfin, al zeg ik het zelf, niemand heeft zich meer voor je geïnteresseerd, je door woord en voorbeeld opgekweekt, dan ik. En daar dreigde het voor een moment, dat ik je zou verliezen, zoodat alle inspanning te ver geefs zou zijn geweest. Maar nu heb ik je weer, jou zoo goed als Gijs. Gijs en Charles mijn zonen, waar al die anderen, maar vrienden, kennissen, op zijn best neefjes voor me zijn. De herinnering aan zooveel goeds maakte ook Charles weemoedig. Ja, hoe heb ik zóóondankbaar kunnen wezen ? sprak hij bewo gen. Zijn stem trilde... Maar ik troostte hem dadelijk met te zeggen : dat is voorbij ! Bij mij bleef geen rancune over. Je bent weer dezelfde voor me als vroeger ... ik ... U trekt dus uw hand niet van mij af? vroeg hij blij. Daar kan je op rekenen, Charles, was mijn antwoord; en hem de hand toestekende, vertoonden wij als van ouds, het bekende beeld der vriendschap, of beter dan dat: de twee handen in n door een idealistisch zonnetje bestraald geheel en al zonder wolk.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl