Historisch Archief 1877-1940
No. 1159
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V O OH NEDERLAND.
Entree van de prima ballerina Gerritsen in het Amsterdamsche wethouders-ballet.
Balletimester YENIXG MEINES/ : »lk geef het tempo aan: in de maat blijven, hoor!"
[iiiiiiiinii [üiiiiumii
maakte het korter. »Ik, eerste schutter
van de hoofdstad, stel mij zelf den heer
Brommeijer, eersten burger van de hoofdstad,
beschikbaar bij een mogelijk bloedig eind
van dezen strijd." Geheel anders weer Tobie:
O, die Charles, vechten moet hij; is het niet
te zee of te land, dan toch in zijn krant.
EQ wat heeft hij er al niet dikwijls van
langs gehad! Het voornaamste deel van het
Handelsblad is de ambulance! De eenige
echter, die toonde mij te kennen, en het
?deed mij goed dat weder te mogen onder
vinden, was Böhringer. Uw afstamming
uit het eeuwenoud geslacht der Brommeijers,
Uw ten vollen wasdom gedijde adel des
geestes, Uw doorvoed zijn met de zuivere
moedermelk onzer heerlijke Luthersche ker
ke, waarborgt m\j, dat gij u zelf niet zult
verlagen om uw wederpartijder eenig kwaad
toe te wenschen, veelmia een poging zult
wagen om hem te verpletteren. Ware dit
niet het geval, ik zou u toeroepen, naar
Koning Davids woorden: handel me
zachtkens met den jongeling! EQ opmerkelijk
was het hoe op de Beurs, uit geheel andere
?overwegingen hetzelfde vermaan tot mij
werd gesproken. Ieder scheen te denken
?dat er, nu Charles zich zoo ernstig jegens
mij had misdragen, iets zeer bijzonders zou
gebeuren. Kraak hem nu niet heelemaal.
zei Hubrecht, met dat bedenkelijk gezicht,
dat ik hem zoo graag zie zetten ; toe,
spaar hem nog een poosje voor de marine,
pleitte Titsingh; en dat is nu heelemaal
geen portuur voor u, mijüheer Brommeijer,
vleide Altes; maar 't was duidelijk, allen
meenden, dat ik in staat zou zijn mij
beleedigd te gevoelen en terug te slaan.
Ah, dacht ik dan bij mezelt: hoe weinig
kennen toch die menschen mij en Charles
en dat na zoo veel jarigen omgang.
Intusschen veel tijd werd mij niet gegund
mij zelf te goed te doen aan dat edelaardig
gevoel van vergevensgezindheid, waarbij
een mensch soms tranen in de oogen kan
krijgen o ver zijn eigen zielsverheffing tot aan
de grenzen van het bovennatuurlijke. Juist
op het oogenblik, dat ik werkelijk even aan
mijn zakdoek behoefte begon te gevoelen ...
kwam Jacob.metde vraag of ik mijnheer
Boiscevain wilde ontvangen. Ik knikte. En dat
hij, die hier zoo vrij bij mij inliep! Zoo
zie je, hoe de straf de zonde volgt, dacht ik
bij mijzelf... h\j twijfelt of ik hem nog wel
«al dulden in mijn nabijheid ! Ik ging op
mijn stoel zitten en wachtte hem af. Charles
naderde, langzaam, beschroomd, tot op drie
pas afstand van me, en ik strekte mijn
hand even uit, om hem het plekje te wijzen
tot hoe ver hij mocht komen; ik deed dit
werktuigelijk, want ik besteedde al mijn
aandacht om het gezicht van Charles waar
te nemen, dat er toch heelemaal niet zoo
zondig uitzag, als ik het mij sedert gisteren
had voorgesteld. Zenuwachtig bewoog hij
z\jn hoofd en nog vóór ik hem eenig
teeken had kunnen geven, dat het hem ver
oorloofd zou zijn mij zyn excuses aan te
bieden, indien dat slechts in gepasten vorm
geschiedde, begon hij : Mijnheer Bronmeijer,
geef mij een oogenblik gehoor... ik weet,
ik verdien het niet, want ik ben een slecht
naensch!
Ik lei mijn te samen gevouwen handen op
tnija maag en knikte tweemaal.
O, ik ben zoo slecht! vervolgde Charles.
j Niet altijd, maar nu en dan ... Daar is een
demon, die mij bij wijlen in de macht heeft
en in den laatsten tijd heeft hij weer mijn
pen bestuurd, Ja, dat was een boosaardig
artikeltje, dat van Dag tot Da? van 20
Augustus en ook dat van 27 Augustus.
U weet niet half hoe onwaardig ik mij
daarin heb aangesteld. Ik behoef u niet
te zeggen, ik ben in het godsdienstige een
modern man, een vriend van de Vrije
Gemeente, de eenige gemeente, die ik gratis
elke week in mijn blad, als mijn ge
meente adverteer. Ik erken ten volle
het recht der historische- en der tekstkri
tiek. En nu heb ik eenvoudig om dien
De Koe Ie kunnen beuken, mij aangesteld,
als ware ik een orthodox geloovig Christen.
Ik heb gezegd, dat David zoo menigen psalm
heeft gemaakt, alsof ik daar in mijn modern
ongeloof iets van weten kon, en ik heb ge
sproken van den Christus, zone Davids, en,
modern als ik ben, geloof' ik volstrekt niet
in een zone Davids gelijk de Christenen en
Joden. Ik heb mij allerheiligst verontwaar
digd getoond, omdat die De Koe durfde ver
tellen.dat een krijgshaftige David, ook zede
lijk ellendig laf heeft kunnen zijn, en
wanneer morgen Hugenholtz of een ander
hetzelfde verkondigde, ik zweer u, dat ik er
met genoegen een psalmpje bij zou zingen,
altoos als de marine er maar niet bij
werdge| noemd; en ik bennog verdereegaan,...
ozooI veel te ver! Toen die De Koe niet eens een
tekst aanhaalde, maar naar een bijbelsch
verhaal verwees heb ik, modern, zoo maar
gesproken van heilige bijbelwoorden ellen
dig misbruikt, en alsof datnog niet genoeg
ware voor dien De Koe hem ten pleisiere
l der Christenen trachten af te maken, met den
uitroep : ziet eens hij stelt zich met Christus
gelijk!
O! menheer Bcommeijer,wanneer ik bedenk
welk een rol ik op dat oogenblik heb
gespeeld!
Neen, zei ik, dat was ook niet frisch
van je. Sjoerd, Quack, Tobie, Gijs en ik,
j wij allemaal, hebben je altijd als een nieuw
lichter beschouwd. Vooral jij hadt de ge
loofsbelijdenis er maar buiten moeten laten ;
maar de pers is nu eenmaal de pers. Ik
kan me begrijpen, als je een vent erg zwart
moet maken, versmaad je ook dat middel
niet! De welwillende toon, waarop ik deze
verschoonende woorden sprak, bracht geen
verandering in Charles' gemoedsstemming.
Eens onder een verkeerden invloed, kon
ik mij niet meer bedwingen, vervolgde hij.
U herinnert u, ik sprak van die beruchte
preek, maar op hetzelfde oogenblik wist ik,
dat het klassicaal bestuur van Alkmaar,
d. i. een dozijn predikanten, de klacht der
ma1 rine-officieren ongegrond hadden bevonden.
Charles schudde zijn hoofd. Maar al had
ik tienmaal meer nog geweten, ik had bij
mezelf gezworen, die De Koe zal er aan
en op zoo'n moment is alle eerlijkheid en
oneerlijkheid me om 't even, dan sta ik voor
niets.
Daar zal wel geen sterfling op de wereld
! zijn, die gelooft, dat alle marine-officieren
j mopperen, of dat alle visschers tevreden
i zijn met hun bedrijf'; maar er zal ook in
i Nederland niemand gevonden worden met
j marinetoestanden vertrouwd, die niet weet
l dat veel marine-officieren gaarne afscheid
zouden nemen van hun vak. Dat is U be
kend, en mij allerminst verborgen. En toch,
toen ik dien De Koe hoorde beweren, dat hij
niet alle marine-ofücieren als mopperaars
heeft willen brandmerken, had ik hem wel
naar den strot willen vliegen,werd ik zóó giftig
tegen hem.dat ik hem uitschold vooreen glib
berige wegsabbelende kwal.... Ja, dat is
leelijk van me, als die booze geest mij in
de macht heeft, word ik zoo grof. U weet
niet, wat voor leelijke woorden mij dan
naar de keel kruipen. Och mijnheer
Brommeyer een roenschenziel is wel helgrootste
raadsel voor den mensch. Eiken dag maak
ik mij zelf wijs, dat ik het model ben
van een idealist en het zijn juist de
idealisten, die maar een weinig anders
idealistisch zijn dan ik zelf, die ik zoo
innig haaf.
Ik sta voortdurend te preken en houd
me zelf niet aan mijn eigen vermaan. Een
onvergetelijke Engelsche domicévooral
Engelsclie dominé's zeggen zulke diep
zinnige dingen ! heb ik eens hooren ver
zekeren : de wereld zou er veel beter aan
toe zijn, als men de hatelijke fladen kon
X'ermenigvuldigen met tien, mits men de
kwaadaardige woorden verminderde tot de
helft. En wat doe ik zelf? De kwaadaar
dige woorden vermenigvuldig ik, als meende
ik dat het idealisme, daarvan hoofdzakelijk
leven moest; denk maar eens aan wat
i K losliet tegen den heer De Koe, Van
Rees en tegen U. O Brommeyer mijn
ziel is soms zoo onchristelijk zwart! Telkens
?wecraan overvalt mij de lust om mij zelf
in de hoogte Ie steken, en dan spreek ik
op een toon, alsof ik nu eigenlijk in onze
booze wereld de ware broeder was. Zoo
op deze manier, »ja het is mijn vaste over
tuiging, dat zij die in dezen (mijnen)
liefdevollen geest spreken en schrijven, diedus(als ik J
opbouwen, bezielen, versterken veel meer
nut doen dan die aftuigers," en dan noem
ik een aftuiger een iegelijk, die zich aan
mijn kwaadaardige woorden, aan mijn non
sens en mijn bombast vergrijpt.
Maar wat wil je nu toch, riep ik uit!
Laat mij uitspreken, ging Charles voort
met nog meer gevoel dan tot dusverre. Ik
moet schuld bekennen, ik kan't niet laten.
Voor wien zou ik liever mijn hart uit
storten dan voor u ? Valschelijk heb ik u
toegedicht, dat gij onze Marine zoudt willen
verkleinen, terwijl ik zeer wel wist, dat gij
alleen mij het vergrootglas uit de hand hebt
geslagen, waardoor ik baar beschouw, om
met een schijn van recht, er een bedriegelijke,
maar sommigen lieden aangename voorstel
ling van te kunnen geven. Ik haatte, zooals
zoo dikwijls, de waarheid die mij ui den
weg stond. Ziedaar mijne groote fout. En
wanneer die fout zich eenmaal voordoet,
komen er nog andere, als nikkertjes den
duivel in 't gevolg. Ach, neem het mij
niet al te kwalijk, het is maar hali mijn
eigen schuld. Ik moet mingen, daar helpt
niets aan ....
Ja, maar je moet niet valsch zingen, viel
ik hem in de rede.
Och, dat wou ik u juist zeggen ... je
kunt niet goed zingen zonder gevoel. Eu
't ware gevoel, mijnheer Brommeijer, komt
uit het hart. Als je gevoel daaruit opstijgt,
zing je alüjd melodieus. Maar ]>u stroomt
er het is een gebrek in mijn constitutie
eeii verschrikkelijke massa gevoel door
mijn boezem, dat buiten mjjn hart
omgaat, het in de verste verte niet raakt.
Of dat _ uit mijn milt voorkomt, uit mijn
lever, uit mijn nieren of' uit mijn maag...
ik kan 't niet zeggen.... Zou het sonos
ook je gal kunnen zijn ? vroeg ik. Ik weet het
niet, antwoordde Charles, maar dit is zeker:
het brengt mij meermalen van de wijs en
dan krijg ik iets gillerigs, iets krijschends,
iets schreeuwerigs in mijn stem.
Daar merk ik IM niets van ... zei ik.
De aanval is weder over, mijnheer Bron
meijer, maar de hemel weet voor hoe
lang! Het is zoo moeilijk journalist te zijn,
zulk een hooge roeping te vervullen, voor
j iemand van mijn gestel. Meer dan mijn ver
stand is mijn voorstellingsvermogen ontwik
keld, en dan heb ik bovendien zoo'n last van
een vriendenhart, dat hier in mijn binnenste
klopt. Daar zijn merischen, waarvan ik
geen kwaad kan zien en anderen, die ik
mij niet kan deuken, dan bestemd voor den
strop. Mijn taal neigt naar 't poëtische, en
poëzie is kunst, eischt hartstocht, nietwaar ?
Maar de wereld is zoo vol proza. En om
nu den schijn te redden, moet ik vergoden
en aanbidden, of verachten en vervloeken
een middenweg bestaat er niet. Zoo zie
l ik de wereld opzettelijk heel dikwijls met
mijn hoofd tusschen de beenen door, gelijk
de kinderen soms doen. Dan verandert
alles van uiterlijk en verhouding. Maar
' wat is het gevolg ? Dat ik de munt, de
'. maat en de weegschaal vervalsch. O, als ik
j dat bedenk gevoel ik rne zoo verachtelijk.
1 Daar zijn oogenblik ken dat ik bang ben
j voor mijzelf; mezelf niet in den spiegel
; durf'zien; O Charles! roep ik dan uit, wat
! doe je toch met je talenten, je bent een
! gevaar voor je volk !
i En ook voor je zelf', zei ik zachtkens.
j Ja, u heeft gelijk. Want in zoo'n toestand
' verkeerende; in een oogenblik van
ondankI baarheid, wraakgierigheid, hoogmoed en
I eigenwaan heb ik ook u beleedigd,
mijn: heer Brommeijer! O kon ik die afschuwe
lijke bladzijde, de donkerste onder de
vele duistere uit mijn levensboek scheu
ren ! Maar zoo wil het wreede noodlot,
! pok de vergiftige dagbloemen van een
i journalist zijn voor de eeuwigheid ont
loken. Wat schiet mij anders over, dan
i berouwvol een beroep te doen op uw
! liefdevollen geest! Charles strekte de handen
| tot rnij uit, om op zijn knieën gebogen
j vergiftenis te vragen ... en daar zakte hij,
de daad bij het woord voegende, voor mij
j neer.
j Ik zag hem aan en zweeg even. Het
i tooneel scheen mij te ernstig om het door
eenig woord te bederven. Zoo bleef' ik
, nog een wijle stil toeschouwer, terwijl
Charles zijn blik gevestigd hield op de
punten van mijn schoenen. Maar, ook de
i heerlijkste aandoeningen zijn
vergankei lijk. k stond op. Charles, sprak ik, dit
l oogenblik is door mij roocsïen. Ik heb
| dadelijk begrepen, zoo kon je niet zijn ; dat
j moest een afdwaling wezen. Jij hebt van
i nature de waarheid, de deugd en het ideaal
te lief om je aan mij te bezondigen. Toen
; ik las, dat je mij liet pruimen, in de handen
; spuwen, mijn patriciërschap loochende, mij
uitmaakte voor een bekladder, en dan het
j plebs, dat nog lager staat dan jij zelf', te
\ lezen gaf, dat ik bijzonder laag bij den grond
was, dacht ik Aanstonds, we zullen eerst
daags eens zien wie zoo heel laag bij den
grond is... en ik wees nu naar zijn knieën.
Maar ik wil grootmoedig zijn. Ik zeg
met Beets, die even als ik 13 September
jarig is: »ik heb altijd gemeend dat men
de zwakheden en gebreken van een »Van
Dag tot Dag"-schrijver niet te breed moet
uitmeten. Door krediet te geven voor alle
deugden zal men deugden wekken" en ik
geef je dus maar weer krediet. Charles
sta op! Eer het ideaal en zing!
't Was aardig Charles nu te zien. 't Leek
wel of hij op eens in zijn trekken iets meer
gekregen had van dat zachte, geestige,
voorname van Beets, wien hij zoo vereert;
tegelijk met het hoofsche, wijsgeerige
en gemoedelijke, dat mij kenmerkt. En
daar hij bespeurde, dat ik een weinig zat
te zwelgen in een bespiedingsgenot, glim
lachte hij mij toe, en werd daardoor in
mijn oog nog belangwekkender. Wat ziet
u nu toch, vroeg hij,, op zijn beurt mij
aanstarende.
Och, zei ik, geloof me, dit is nu een van
de gelukkigste oogenblikken mijns levens.
Zooals je weet, van mijn zoon spreek ik
nooit. Na zijn vertrek naar Indië, waar
hij, misschien bij leger of vloot, boete doet
voor zijn wangedrag, heb ik niets meer
van hem gehoord. Maar jou en Gijs' lot
heb ik mij sinds dien aangetrokken, als
waren juilie beiden mijn echte kinderen.
Lieve hemel, wat heb ik mij een moeite
gegeven om juilie op den rechten weg te
brengen en te houden. Nu, met Gijs is dat
volkomen gelukt; hij renteniert tegen
woordig te Haarlem, bezield van de waro
beginselen, die ik hem heb ingeprent. Ge
struikeld is hij nooit.
Maar hoeveel heb ik ook niet met jou
doorgebracht; denk maar eens aan de dagen
toen er een walvisch aan de Handelskade
lag; aan je tante, die met het ei werkte; aan
je terugkomst van de Gironde; enfin, al
zeg ik het zelf, niemand heeft zich meer
voor je geïnteresseerd, je door woord en
voorbeeld opgekweekt, dan ik. En daar
dreigde het voor een moment, dat ik je zou
verliezen, zoodat alle inspanning te ver
geefs zou zijn geweest. Maar nu heb ik
je weer, jou zoo goed als Gijs. Gijs en
Charles mijn zonen, waar al die anderen,
maar vrienden, kennissen, op zijn best
neefjes voor me zijn.
De herinnering aan zooveel goeds maakte
ook Charles weemoedig. Ja, hoe heb ik
zóóondankbaar kunnen wezen ? sprak hij bewo
gen. Zijn stem trilde...
Maar ik troostte hem dadelijk met te
zeggen : dat is voorbij ! Bij mij bleef geen
rancune over. Je bent weer dezelfde voor
me als vroeger ... ik ...
U trekt dus uw hand niet van mij af?
vroeg hij blij. Daar kan je op rekenen,
Charles, was mijn antwoord; en hem de hand
toestekende, vertoonden wij als van ouds,
het bekende beeld der vriendschap, of beter
dan dat: de twee handen in n door een
idealistisch zonnetje bestraald geheel
en al zonder wolk.