De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 17 september pagina 3

17 september 1899 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1160 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. meening over te hellen. Want zijne opvatting van kunst dunkt mij grootsch en op broederen grondslag gevestigd dan die van Wqgner. Deze verkleint de stralen van het schoonheidsbeeld door verstandelijke werking, welke hij eischt en de zware arbeid die het mag heeten, den Siegfried te volgen, verdooft het zonnelicht van het spontane genot. Het is een feit dat immediaal vol genot den mensch goms slaat als een bliksemstraal met het duurzame effekt van grootste verjonging. Ook Van Deyssel by ons heeft niet ten onrechte het interes sante uit de kunst gebannen. Richard Wagner's invloed heeft zich over de heele wereld verbreid en hij heeft macht gekregen over de zielen der menschen. HU schijnt de verste melodiën te hebben gehoord welke kunnen worden waargenomen. H\j heeft er een wil achter gezet, om ze te doen zingen in nieuwe associaties, zoo krachtig als vóór hem niemand had gedaan. En het lijkt ver metel en onzinnig tegen de richting van dezen man op te komen. Iedereen zal echter willen toegeven dat er ook een tijd voor hem zal komen, waarop h\j zal vallen en zal neerge sabeld worden door nieuwe geslachten. Hij is zeker een machtige geest geweest, maar de tegenstanders kurmen tegen hem een evenmachtigen in het veld voeren, waanneer zy Tolstoi aan hun hoofd stellen. In hem heeft h\j z\jn man gevonden. H\j wijst aan hoe door de geweldige inspanning welke de musicus van zijne toehoorders vergt, het volle genot zijn kracht heeft verloren en getemperd is als de zonnestralen door een blauwe bril. Een gevoel van medelijden en weemoed maakt zich meester van den lezer wanneer hij dien reus ziet vallen onder de knodslagen van den ge weldigen Rus, wanneer hy den man ziet zinken die Lohengrin, de lentenacht van de Walkure, het Waldweben van den Siegfried, den Parsifal heeft gewrocht. Eene gedachte zal hem troosten, de noodzakelijkheid, want het moet. De menschheid mag niet voortgaan op den doorWagner ingeslagen weg kunst te leveren. Drama moet blijven drama, en muziek muziek. Een huwe lijk van deze beide is het verderf. Men analyseere zijn genot op het moment dat men een stuk van Wagner bijwoont en men zal bevinden dat het alleen de muziek is die doet genieten en men aan het anders voortreffelijke woord niet denkt, wijl men het feitelijk slechts zelden verstaat en neemt men een testboek, zoo gaat het gezicht verloren. Om aan het dilemma te ontkomen heeft men voorgesteld twee soorten van kunst aan te nemen, de ne eene voor ieder begrij oelijke kunst en de andere de exceptioneele, buiten gewone, slechts bestemd voor de uitgelezen schare. Remy de Gourmont spreekt er over in den Mercure de France van Augustus j.l. en tracht de Italianen Victorio Pico en Roberto die deze meening aannemen, te weerleggen. De Franschman zegt dat de Rus zoowel als beide Italianen volkomen ongelijk hebben. Hunne meeningen, zegt hij, zijn identisch. d. w. z. beiden valsch. Ware kunst is door hare essencie voor het volk volkomen onbe grijpelijk. Het volk ziet allén het onderwerp of anecdote in het gedicht of de schilderij. Voor den waren kunstenaar ligt alles in de manier waarop het onderwerp behandeld is. Het volk blijft staan voor de gelukkige familie van Greuze, de kunstkenner, voor eene kruik van Ghardin. Ik geloof dat de Gourmont hier in de lucht aan het schermen is. Volgens hem zou er eene kunst in abstracto bestaan, hetgeen ik ontken. Er bestaat ten minste geene kunst in realiteit zonder manier van behan delen en deze manier heeft stellig bewust of onbewust haar uitwerking op den toehoorder of toeschouwer. Mentaliter, ja, bestaat de vorm onafscheidelijk van de zaak doch »in re" zijn zy onafscheidelijk. F. E. IDe De heer Bredius heeft voor de derde maal H. M. de Koningin gevraagd hem ontslag te verleenen, als directeur van het Mauritshuis. Daar zijn drie punten, waar (Naar eene lezing van Dr. Ringeling op de Amsterdamsche Huishoudschool). Er zijn in het rijke Amsterdam huizen, die in pracht met paleizen kunnen wedijveren, maar 't contrast is scherp men vindt er ook, die niet waard zijn, den naam van woning te dragen: krotten en kelders, zonder licht of lucht, die slechts door een slop in gemeenschap staan met de straat. ? En wel eigenaardig mag het heeten, dat juist de Jordaan (jardin) ons van deze krotten zulk een groot contingent levert. Vroeger een wijk vol tuinen, groote huizen en open plekjes, voor liefdadige welgestelde Amsterdammers de aangewezen plaats tot het bouwen van hofjes, vertoont ons nu dit stadsgedeelte al de ken merken van verval, al de gevolgen van onrein heid, gebrekkig onderhoud en armoede. De open plekken werden volgebouwd ten koste van licht en lucht; de grootere huizen, die langzamerhand toevlucht moesten geven aan soms 12 tot 20 gezinnen, ontaardden in menschenpakhuizen"; de gangen, die oorspronkelijk naar het hofje voerden, werden tot de bekende sloppen, de donkere nauwe verbindingen van de straat met de volgebouwde ruimten daar achter. Soms wordt den bezoeker de weg versperd door het water van overloopende putten en gootsteenen, de buitenmuren vertoonen tot in de kamers diepe scheuren, het dak is open en en de duisternis zoo groot, dat zelfs op dag de lamp moet branden; het behangsel is door de vochtigheid losgelaten, de beddelakens voelen klam, en zelfs kruipen hier en daar de slakken over den vloer. Vuile, bruingerookte muren en ongedierte zijn geen bijzonderheden terwijl de inrichting van privaten, beerkuilen en goot steenen meer dan primitief is, zóó zelfs, dat in n der woningen de lekkende gootsteen van den bovenbewoner uitkomt in de bedstee be neden. Vanwaar deze droevige ontaarding van een vroeger gezonde en vriendelijke wijk ? Ze v'ndt baar oorzaak in drie hoofdtrekken: l o. onreinheid, 2o. vochtigheid, 3o. overbevolking. Waar niet zorgvuldig en geregeld geventi leerd wordt, daar bestaat de grootste kans voor verontreiniging der lucht, zoowel door het uit geademde koolzuur in verband met andere uitwasemingsproducten, als door de verhoogde temperatuur en het vermeerderderde vochtge halte, noodzakelijke gevolgen van het dierlijk leven. Hoofdpijn, slapeloosheid, bewusteloosheid soms, zijn een gevolg van een langdurig verblijf in zulk een atmosfeer, terwijl als eenig redmiddel de versche lucht genoemd mag worden. Maar behalve door den mensch zelf, kan de verontreiniging plaats vinden door gassen uit den bodem, die vooral 's nachts (door het grootere temperatuursverschil) naar binnen dringen. Tegenwoordig graaft, men dan ook, als voorzorgsmaatregel, bij den- bouw van nieuwe huizen, den grond l M. diep uit, en vult de ruimte aan met zand; dit verleent beter toe gang aan de lucht, zoodal, de nadeelige gassen door de zuurstof spoedig onschadelijk worden gemaakt. Verder rekent men tot de stoffen, die de atmosfeer verontreinigen, nog het licht- en verwarmingsgas en de gasvormige p-oducten, die zich verspreiden bij slecht ingerichte priva ten en gootsteenen. Direct doodelijk zijn dere stoffen niet; indirect werken ze echter schade lijk op de ademhaling, die vanzelf in zulk een bedompte omgeving niet diep genoeg zal zijn, zoodat de hoeveelheid zuurstof in het bloed verre van voldoende zal blijken. Het lichaam wordt daardoor verzwakt en vormt een uiterst geschikten bodem voor allerlei ziektekiemen, die uit den aard der zaak in deze vochtige, meest donkere en slecht geventileerde ruimten, welig zich ontwikkelen. Bekend o.a. is het feit, dat de vlektyphus in Ierland moet worden toegeschreven aan onrein heid in verband met overbevolking; en even eens, dat gedurende de typhus-epidemie onder de spoorwegarbeiders in Oost-Pruisen, de grond werkers, die minder hechtten aan reinheid, werden aangetast, terwijl de meer hygiënisch levende steenwerkers vrij bleven. Tevens trekken onzindelijke woningen aller lei ongedierte aan, die op hun beurt weer duchtig meehelpen tot de verspreiding van ziektekiemen. De volksuitdrukking : </een vliegenjaar, een ziektenjaar" is zeker niet uit de lucht gegrepen: de cholera-nostras, die jaarlijks zijn slachtoffers velt, is een gevolg van de door vliegen met rottingsbacteriën verontreinigde levensmiddelen, die bij den mensch aanleiding geven tot ingewandsziekten. Dat ook slecht drinkwater kan bijdragen tot verontreiniging is overbekend; hetzelfde mag gelden voor huishoudwater, dat in verband met zeep, zand en soda zulke goede diensten kan bewijzen tot het reinigen van lichaam en huis raad. Als we ten slotte nog vermelden, hoe onrein heid afstompend werkt op het aesthetisch gevoel van den mensch, zóó", dat op den duur alle neiging tot zindelijkheid en welstand verloren gaat, en het kwaad dus veroordeeld is, steeds verder voort te woekeren, dan ligt de gevolg trekking voor de hand, dat met kracht dient geijverd te worden voor het verspreiden van betere begrippen omtrent zindelijkheid. In hoofdzaak zal dan uitgeroeid moeten wor den de groote vrees voor frissche lucht: vol doende ventilatie, zóó, dat minstens driemaal daags, ook des winters, door gemakkelijk te openen vensters de kamerlucht ververscht wordt, is een vereischte, terwijl ook des nachts voor frissche lucht dient gezorgd te worden. De cachtlucht, door de meesten zoo zeer gevreesd, is toch zeker te verkiezen boven de bedompte atmospheer in de slaapkamer. Ruime bedsteden, een doelmatige afvoer van het huishoudwater, goed geventileerde privaten, zijn punten, waar aan bij den bouw der woning de aandacht moet worden geschonken; maar dan zullen de bewoners van hun kant hun medewerking moe ten toonen : geen bedsteden toch, hoe ruim ook, kunnen aan de eischen voldoen, wanneer ze zorgvuldig worden afgesloten door deuren of gordijnen, wanneer de ruimte er onder gebruikt wordt tot berging van groente, aardappelen of vuil waschgoed; geeu gootsteen kau in orde blijven, als stelselmatig de afvoerpijp vernield of verstopt wordt. Na onreinheid is vochtigheid een der grootste gebreken der volkswoningen. Ze kan deels het gevolg zijn van slechten bouw, deels van ondoelmatige bewoning. Een niet weinig egoïstisch gezegde luidt: »wie een nieuw huis betrekken wil, late het het eerste jaar bewonen door zijn vijand, het tweede jaar door zijn vriend en eerst daarna trekke hij er zelf in". Vanwaar die angst voor nieuwe huizen P Bij den bouw worden de steenen vochtig gemaakt om te voorkomen, dat de kalk droogt vóór ze zich vast heeft gehecht. Maar het vocht in de poriën der steen belemmert de z.g. natuurlijke ventilatie, d. w. z. de luebtverversching dwars door de muren heen, die steeds een groote rol moet spelen. Als eenig middel kan worden aangeraden, het water in die stee nen te doen verdampen door stoken ; maar dan ook stoken met open ramen, daar anders de damp weer ia de kamers zelf zou condenseeren. In elk geval duurt het een geruimen tijd, eer de muren geheel droog zijn. Even belemmerend voor de natuurlijke ven tilatie werken olieverf, ondoordringbaar cement en zware, dichte behangselpapieren, terwijl ook de onbruikbaarheid van verschillende zolder woningen gelegen is in het voor lucht ondoor dringbare dakbekleedsel. Immers juist de warme, bedorven lucht stijgt en zal zoodoende de zolderverdieping onbewoonbaar maken, wanneer die lucht niet door het dak een uitweg kan vinden. Soms helpt ook stoken niet voor het drogen der muren. Dit is het geval, als voor het be vochtigen der steenen onzuiver water is ge bruikt, waarin chloorverbindingen en salpeterzure zouten voorkomen, beide met het vermogen om water uit de lucht aan te trekken. Bij droogte staan ze het vocht af en de salpeter vertoont zich als een witachtige laag, die bij vochtig weer opnieuw water aantrekt. Zoo doet het geval zich voor, dat huizen afwisselend droog en vochtig kunnen zijn, wat dan tevens een aanleiding wordt tot hun spoedig verval. Behalve in de muren, kan ook in den bodem een oorzaak liggen van vochtigheid, zoodat het altijd geraden zal zijn 1j-2 a l M. boven den hoogsten stand van het grondwater te bouwen. De muren worden anders doortrokken van het op gezogen vocht, hetgeen soms aanleiding geeft tot gevallen van malaria. omtrent de heer Bredius met den Minister verschilt, en ten opzichte waarvan de direc teur, na de opgedane ervaring, niet wil toegeven. Hij verlangt vrije beschikking over de gelden op de begrooting uitgetrokken voor boeken ten dienste van de kunst-verza meling ; voorts het recht, om het betrekke lijk gering bedrag, toegestaan voor aankoop van schilderijen, zonder afzonderlijke machtiging van Minister of referendaris voor dat doel te mogen besteden, en einde lijk beveiligd te zijn tegen de zoo menig maal kwetsende bemoeiingen van den Referendaris. Dit laatste zal wel de hoofdzaak zijn. Immers men kan van iemand, die eenig besef van eigenwaarde heeft, niet vorderen, dat hij den man, die hem in 't openbaar voor waanzinnig heeft verklaard, als zijn chef blijft erkennen. Vreemd genoeg, dat de Minister nog niet zulk een Refendaris in het openbaar gedesavoueerd heeft; en dat er evenmin in het openbaar een verklaring van den heer De Stuers is verschenen, waarbij deze zijn verontschuldigingen den heer Bredius aanbiedt, en zijn woorden, zoo geheel in strijd met de bevoegdheid van een hoofd ambtenaar, intrekt. Zoo lang dit niet ge schied is, en de eerstgenoemde beide punten nog niet in den bedoelden zin geregeld zijn, zoo dat hem een afdoenden waarborg tegen verdere krenking gegeven is, kan een man van karakter zich het directeur schap van het Mauritshuis, onmogelijk laten welgevallen. Oordeelen over het 25ste taal- en letterkundig congres, III. (Slot.) Groot-Nederland. Een was er op dit congres, die meer dan in louter woorden, Groot-Nederland heeft ge diend. De heer Coers, de samensteller van 't groot liederenboek, organiseerde een kunstavond. Hy kan tevreden zy'n. Het publiek, en dat was talryk?'t stond opgepropt tot buiten in de voorhal was enthousiast. Dat waren de liederen van het gezamenlijke Nederland. Al was 't program wat overladen, of beter gezegd, smcorde men den indruk van 't eene lied, door dadelijk 't; ander te laten volgen, het succes was er niet veel minder om. In 't lied voelen de Vlamingen en Nederlanders zich werkelijk n volk. Naijverige flaminganten hadden nu wee» kunnen zeggen, dat Noord-Nederland met de eerepal m wegging, want 't was de Nederlander Coers, die alles tot stand bracht, de lieder avond het congres aanbood, maar als wij dit zeggen, moet ieder voelen het onhoudbare op die wyze onderscheid te maken tusschen Noord en Zuid, waar men ervoor strijdt het tot een heid te brengen. En toch. Telkens, als wij van 't Noorden de Zuider grenzen over komen, merken wij, hoe gelijk overigens ook, het toch voelbare verschil tusschen Vlaming en Nederlander. Er is in meer dan n opzicht een tegen stelling tusschen de twee deelen van het toch zoo gely'ke ras. En 't is op dat verschil, dat men van weerskanten telkens blyft stuiten. Ieder zegt tot zichzelf, dat men toch geheel anders is. Maar, wij moeten omzichtig zyn met deze gevolgtrekking, ons oordeel volstrekt niet voor barig of oppervlakkig uitspreken. De zoo felle afwijkingen, die ons opvallen, bestaan gewoonlijk maar in schijn. Gaan w\j maar even dieper schouwen, dan zien wjj dezelfde grondtrekken. Er is niets in den Vlaming, tot zelfs niet zqn expansie, wat niet in den Nederlander verscholen ligt en wat de Nederlander heeft, ligt ook wel bij den Vlaming. Wy hebben ons meer gecultiveerd, ziedaar alles ! Terwijl men jarenlang heeft verklaard, dat het gevoel, het warme hart den Vlaming eigen was, daarentegen de Nederlander beschikte over het meer koele, scherpe verstand en de officieele vertegenwoordiger van onze Eegeering er zelfs een lyftoost van maakte, waarin h\j dan verheerlijkte deze beide eigenschappen met de nooit missende apotheose, dat deze gaven zich zullen paren, (alsof zoo iets, stel u voor natuurgaven, zich laten paren) zoo hebben wij dit keer toch wel gezien, dat al wat den Vlaming eigen is, tot zelfs de expan sieve aard, bij de Noord-Nederlanders even goed aanwezig is. Wie het nog niet wist, dat wij ook nu nog zijn het oude volk van Jan Steen, heeft dit kunnen waarnemen bij de Kroningsfeeaten van. het vorig jaar. 't Is de andere grondtrek in ons karakter, de gesloten deftigheid, het zelfvoldane, dat het meer expansieve, en lang niet altijd ten voordeele,tt rugdreef. Alsof burgerlijk fatsoenlijk en netjes zyn, het hoogste goed op aarde is, een volk tot groote daden brengt? Welnu, de Vlamingen nemërt dit van ons over. Vooral de leiders blijken zoo ingehoudendeftig, zoo vervelend taai in hun redevoeringen te worden, dat een schoolmeester van ons bij hen gerust in de leer kan gaan. De Vlamingen op de congressen zijn geen vurige menschen meer van vroeger. Ze zijn korrekt-stijve Hollanders geworden. En alleen de na-debatten, hier of daar in een gang, waren soms nog opmerkelijk. En dan twijfelt men nog aan de gelijke geaardheid ? By de vele loftuitingen en toosten, aan een congres en banket nu eenmaal onafscheidelijk verbonden men ziet, ik kom tot het feestiiiiliMijiiiliiMimiimi D A M E £ Ook waar het de voihtigheid betreft, kan het ondoelmatig bewonen veel kwaad stichten. Zoo zal slechte ventilatie, vooral waar gekookt wordt, of waar veel personen tegelijkertijd wonen, oor zaak zijn, dat de daarin ontstane waterdamp condenseert en tot vochtvorming bijdraagt, Tot de allervochtigste woningen behooren de kelders, die, onder het niveau gelegeu, slechts zeer gebrekkige ventilatie door de ramen toela ten, terwijl van natuurlijke ventilatie geen sprake kan zijn. Het sterftecijfer voor vochtige woningen is hooger dan voor droge: de zware drukkende lucht, die moeilijk is in te ademen, de koude der vochtige wanden, die aanleiding geeft tot rhumatiek, de gebrekkige ventilatie, de snellere ontwikkeling van allerlei ziektekiemen, zijn daarvan de oorzaak. Als derde factor, die het woningvraagstuk zoo uiterst moeilijk maakt, noemden we over bevolking. Overbevolking leidt tot luchtbederf: immers wanneer de mensch per uur 20 L. koolzuur uit ademt, terwijl de maximumgrens voor het koolzuurgehalte der lucht slechts l op 1000 mag zijn, dan zal 10 M3, voor het slaapvertrek, 15 M3, voor het woonvertrek van n volwassene (of 2 kinderen), wel een uiterst matige eisch genoemd kunnen worden. En toch voldoet in de Jordaan ruim 65 pot. der nkamerwoningen niet aan deze voorwaarde, en is zelfs in de Val ken burgerstraat (Jodenbuurt) een slaapkamer voor 10 personen aangetroffen met een inhoud van 29 M3. Hoewel ook weer niet direct doodelijk, is toch deze toestand zeer schadelijk voor de ge zondheid en rekent meu onder de gevolgen: hoofd pijn, zenuwprikkelbaarheid slechte toestand van het bloed, voorbeschiktheid tot longtering, enz. Bevorderlijk voor de moraliteit is deze over bevolking evenmin, terwijl verder de verbreiding van besmettelijke ziekten er zeer sterk door wordt in de hand gewerkt. Zoo bewijst in Londen de statistiek, dat in de groote //arbei derskazernes" het sterftecijfer voor mazelen, kinkhoest enz. grooter is dan in de minder dichtbevolkte arbeidersbuurten. Het allernoodzakelijkste, dat voor een gezin van man, vrouw en vier kinderen mag gerekend worden, is een woonkamer van 4 M. lengte, 4 M. breedte en 3 M. hoogte, een keukentje en een gang. De bedstede voor man en vrouw bevindt zich in de woonkamer, die voor de kinderen in den gang. Dat de gezondheid lijdt onder slechte huis vesting is door het boven aangehaalde voldoende bewezen ; van grooten invloed blijkt echter tevens de woning te zijn op het karakter en den aard der menschen. Een sombere, vuile, overvolle woning maakt den man uithuizig, ontneemt aan de vrouw haar arbeidslust, stuurt de kinderen de straat op, vernietigt in een woord het familieleven. Vanwaar dan toch de gehechtheid, die de meesten gebonden houdt aan hun krotten ? 't Is het gewoon zijn aan hun buurt en aan hun kennissen ; 't is de vrees voor het verloopen van hun nering, wanneer ze hun kelder ruilen tegen een betere woning, maar bovenal : 't is een onverschilligheid, die voortvloeit ?uit onwetendheid ; ze zien er het verkeerde niet van in. Aan den onbemiddelde te leeren, welke voor waarden hij te stellen heeft aan een goede woning, hem te doordringen van den invloed, dien hijzelf kan uitoefenen op zijn levensom standigheden, waar het geldt te voldoen aan de eischen der hygiëne het is de taak n van het huishoudonderwijs en van tactvolle op zichters en opzichteressen, wien het woning vraagstuk ter harte gaat. M. W. K. Hoe men leerares in de Nederlandsche en de vreemde talen wordt, bestaat uit de wijs heid van 4 menschen, die geen van allen met hun naam voor den dag hebben durven komen. En 't is maar goed ook, want die naam zou er geen grooten naam mee hebben gemaakt. Het eerste gedeelte is een overdruk van een artikel uit de Sollicitant van 1896, een onder wijzersblad genoemd, maar in werkelijkheid een schooladvertentieblad. Een zekere P. vertelt daarin, welke boeken hy gebruikt heeft voor zyn studie, 't Zyn echter allemaal zulke bekende werken, dat men in de onderwijs wereld vreemd kan wezen en ze toch kennen, en zeer zeker zy, die rondloopen met de ge dachte om zich voor onderwijs geven te be kwamen. Dan volgt een dorre opsomming van boekentitels van een leerares in aardrijkskunde en geschiedenis heel veel meer toch geeft ze niet, en precies hetzelfde geldt voor de mededeelingen omtrent de studie voor middelbaar Nederlandsch, van andere zijde ontvangen. De tweede helft van het boekje, waarvan Johanna van Woude zich als schrijfster tracht te doen doorgaan, is geheel van een leerares in het engelsch. Zij begint: Hoe wordt men leerares in vreemde talen? Die vraag wordt in geen enkel boek over beroepskeuze beant woord. Wel leest men daar, welke bekwaam heden worden vereischt, maar niet hoe die worden verkregen. Eigen studie onder gepaste leiding ziedaar dus de eenige weg, daar er in ons land geen inrichtingen bestaan, die opleiden tot leerares in de vreemde talen." Hoe naïef die mededeeling! Is eigen studie niet altijd de eenige weg om zich in dit of dat vak werkelijk te bekwamen, hetgeen nog wel iets anders dient te beteekenen dan er examen in doen. Volgens die leerares is bij eigen studie gepaste leiding noodig (alsof ongepaste ooit gewenscht kan wezen) daar er geen inrichtingen bestaan, die opleiden tot leerares in vreemde talen. Dat woordje daar is opmerkelijk; zij vindt dus dat voor een inrichting, die opleidt tot leerares in vreemde talen, nog een ander epitheton past dan gepaste leiding. In geen der mededeelingen van de vier voorlichters vindt men n bezielend woord; een woord, dat er op wijst, hoezeer men groeit althans groeien kan door letter kundige studie d. i. omgang met groote geesten, en ruimte van blik en fijnheid van gevoel onmisbare eigenschappen zijn van haar, die de zware taak op zich genomen heeft mede te werken aan de opvoeding van het aankomend geslacht. De leerares met akte Midd. B., als Johanna van Woude, meent, dat men aan de aanstaande leeraressen alles voorkauwen moet; zelfdenken en zelf zoeken tracht ze bij haar te voorkomen aldus schryft ze zelfs de advertentie neer, die de aspirante aan een comfortable home zal moeten helpen in return for her services. Wat moeten de scholen voor de meisjes uit den deftigen stand Johanna van Woude toch richt zich volgens eigen getuigenis slechts tot haar toch bitter weinig ontwikkeling geven, dat er steeds velen zijn onnoozel genoeg om Johanna van Woude tot haar leidsvrouw te kiezen, of: wat moet Nederland rijk bedeeld zijn met meisjes uit den deftigen stand, die niettegenstaande ontwikkelend onderwijs, onnoo zel genoeg zijn gebleken, om in Johanna van | Woude de ware leidsvrouw te zien. Er zal nog eea reeks van Betrekkingen voor Vrouwen verschynen meisjes uit den deftigen stand, wat zijt ge toch benijdenswaard. Den Haag, 7 Sept. ELISE A. HAIGHTON. Betrettinpn voor yrowen. Men moet maar durven! met dien uitroep legde ik het boekje uit de hand, getiteld: Betrekkingen voor Vrouwen, door JOEAMA VAN W OUDE, onderafdeeling : Leerares in de Nederlandsche en de Vreemde talen". Door Johanna van Woude, let wel : door Johanna van Woude, en dat, terwijl ze van 32 bladzijden, de regels te zamen geteld, niet een n heele bladzijde zelf schreef. In de kunst van boekjes samenflansen is Johanna van Woude eenig. Die eer (?) komt haar onweersprekelijk toe. Badcostuum. Mad. Aubernon. Sadtoestellen en centraaherwarming. Recept. De badcostumen hebben de bicyclettecostumen gevolgd in het afschaffen der korte aansluitende broekjes en het vervangen van deze eerst door de wijde knickerbockers* en daarna door den rok. Men draagt nu in zee een blouse en een vrij langen rok die de broek bedekt. Dit badcostuum, vaak zwart of donkerblauw, wordt met zwarte of witte kant of smalle witte biais gegarneerd; men draagt er een zijden hoofddoek bij, een madras, zwart of donkerblauw of van roodbont foulard, boven het voorhoofd dichtgeknoopt. Ook kousen worden in zee gedragen, en schoenen met kruislinten; voorts omhullen de baadsters zich vóór en na de dompeling met een badmantel van vlokkige Pyreneesche wol, van wit flanel of met bonte strepen. De witte wollen strandstoffen, serge, flanel, alpaca, zyn meest vervangen door waschbare, piqué, batist, linnen. Deze stoffen garneert men met oplegsels, strepen, zelfs paneelen van dezelfde stof in ander patroon, geruit piquéop wit piqué, gestreept linnen op wit. Zelfs plaatst men figuren en belegsels van linnen of piquéop laken japonnen. » * * Een van de dames die te Parijs een litterairen salon er pp na hielden, mad. Aubernon de Nerville, is dezer dagen op haar buiten Le Coeur volant te Louveciennes overleden. Men zegt dat Jules Lemaïtre in de mad. Herbeau van Eévoltée haar he'eft willen teekenen, maar zij was strenger en ouderwetscher dan deze eenigszins extravagante gastvrouw. Mad. Au bernon was niet, zooals vele dames die een «salon" hebben, tevreden wanneer er maar beroemde namen waren; de beroemde per sonen moesten ook terecht beroemd zijn, en verdienen haar gasten te zijn. Haar diners j van Zaterdags waren uitmuntend, maar wie in ? zijn boeken iets onbehoorlijks geschreven had werd niet geinviteerd, en wie geen goed causeur bleek, of onbeleefd, werd geen tweede" maal gevraagd. Zelfs mochten de groote mannen die daar kwamen, en daaronder Renan, Dumas fils, indertyd Labiche, niet geheel doen zooals ze wilden; ze mochten geen aparte gesprekken houden, niet fluisteren, niet in de rede vallen ; eigenlijk had mevrouw Aubernon hun wel ieder na elkaar het woord willen geven en zelfs daarvoor een schelletje inge voerd, maar daarvan werd weinig gebruik ge maakt. Behalve die diners van Zaterdags gaf mevr. Aubernon geregeld recepties en bleef zelfs in de laatste jaren alle avonden ontvangen, evenals mad. Récamier, ook gaf zy soirees, bals en comediepartyen. Vopr die comedie verhuisde zy twee malen; het laatst liet zy een mooi huis bouwen in de rue Montchanin ; by haar werden, voor het eerst in Frankrijk, Ibsen's Nora en Borkmann en Giacosa's Les droits de l'ante opgevoerd. Reichemberg heeft bij haar Divorgons gespeeld en Sardou werkte voor haar klein tooneel zelf zijn Babagas om. Mad. Aubernon woonde alle repetities bij en gaf dikwijls zeer vernuftige wenken. Zy was een ? wel wat ijdele, maar verstandige en zeer goedhartige vrouw; zij sprak nooit kwaad en liet ook niet toe dat er in haar tegenwoordig heid kwaad gesproken werd ; dit beschouwde zij als een der noodzakelijkste eigenschappen der volmaakte gastvrouw. # * * De heer Th. A. de Koster, sanitary engineer, (Ferdinand Bolstraat 30?32, Quellynstraat 57?59, Paleisstraat hoek Spuistraat 171) zendt ons twee dikke boeken vol teekeningen en beschrijvingen, het eene gewijd aan Geysers, badtoestellen, kuipen, douches en al wat er bij behoort; closets, reservoirs, lavatories, gpoelstelsels, fonteintjes, filters; het andere handelend over centrale verwarming. Beide zijn wat beschrijving, het eene ook wat prijs opgave betreft, heel duidelijk; de teekeningen zeer uitvoerig. Een aantal getuigenissen van particulieren en directeuren van inrichtingen waar het centraalverwarmingsstelsel aangebracht is en met goed gevolg werkt, zyn erin opge nomen. Met ieder jaar neemt de lijst van groote inrichtingen toe, het Stedelijk Museum en het Telephoongebouw te Amsterdam be hooren onder de grootste. De badhuizen, hötelkeukens, plantenkassen vormen een nieuwe lijst; wie buiten met het verwarmen van een serre sukkelt en nu en dan teleurstellingen heeft, moet met belangstelling de lyst van al deze verwarmingstoestellen in serres, palmenhuizen, ananaskassen, druivenkassen, groentenbakken, met of zonder gas, nagaan. De firma levert alle systemen, maar beveelt »warm water onder lagen druk" aan. ** * Om het beschimmelen der citroenen te be letten, rijgt men door den dikken knop die zich aan het eene einde der meeste citroenen bevindt, een touwtje of draad, knoopt de beide einden te samen en hangt zoo lederen citroen afzonderlijk op. Ze moeten zoo ook niet al te lang hangen, want ze loopen dan gevaar van indrogen; maar dat gevaar is veel minder dan dat van het beschimmelen. E?e.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl