Historisch Archief 1877-1940
No. 1160
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
meening over te hellen. Want zijne opvatting
van kunst dunkt mij grootsch en op broederen
grondslag gevestigd dan die van Wqgner.
Deze verkleint de stralen van het
schoonheidsbeeld door verstandelijke werking, welke
hij eischt en de zware arbeid die het mag
heeten, den Siegfried te volgen, verdooft het
zonnelicht van het spontane genot. Het is een
feit dat immediaal vol genot den mensch goms
slaat als een bliksemstraal met het duurzame
effekt van grootste verjonging. Ook Van Deyssel
by ons heeft niet ten onrechte het interes
sante uit de kunst gebannen.
Richard Wagner's invloed heeft zich over
de heele wereld verbreid en hij heeft macht
gekregen over de zielen der menschen. HU
schijnt de verste melodiën te hebben gehoord
welke kunnen worden waargenomen. H\j heeft
er een wil achter gezet, om ze te doen zingen
in nieuwe associaties, zoo krachtig als vóór
hem niemand had gedaan. En het lijkt ver
metel en onzinnig tegen de richting van dezen
man op te komen. Iedereen zal echter willen
toegeven dat er ook een tijd voor hem zal
komen, waarop h\j zal vallen en zal neerge
sabeld worden door nieuwe geslachten. Hij is
zeker een machtige geest geweest, maar de
tegenstanders kurmen tegen hem een
evenmachtigen in het veld voeren, waanneer zy
Tolstoi aan hun hoofd stellen. In hem heeft
h\j z\jn man gevonden. H\j wijst aan hoe door
de geweldige inspanning welke de musicus
van zijne toehoorders vergt, het volle genot
zijn kracht heeft verloren en getemperd is
als de zonnestralen door een blauwe bril. Een
gevoel van medelijden en weemoed maakt zich
meester van den lezer wanneer hij dien reus
ziet vallen onder de knodslagen van den ge
weldigen Rus, wanneer hy den man ziet zinken
die Lohengrin, de lentenacht van de Walkure,
het Waldweben van den Siegfried, den Parsifal
heeft gewrocht. Eene gedachte zal hem troosten,
de noodzakelijkheid, want het moet. De
menschheid mag niet voortgaan op den doorWagner
ingeslagen weg kunst te leveren. Drama moet
blijven drama, en muziek muziek. Een huwe
lijk van deze beide is het verderf. Men
analyseere zijn genot op het moment dat men
een stuk van Wagner bijwoont en men zal
bevinden dat het alleen de muziek is die doet
genieten en men aan het anders voortreffelijke
woord niet denkt, wijl men het feitelijk slechts
zelden verstaat en neemt men een testboek,
zoo gaat het gezicht verloren.
Om aan het dilemma te ontkomen heeft
men voorgesteld twee soorten van kunst aan
te nemen, de ne eene voor ieder begrij oelijke
kunst en de andere de exceptioneele, buiten
gewone, slechts bestemd voor de uitgelezen
schare. Remy de Gourmont spreekt er over in
den Mercure de France van Augustus j.l. en
tracht de Italianen Victorio Pico en Roberto
die deze meening aannemen, te weerleggen.
De Franschman zegt dat de Rus zoowel als
beide Italianen volkomen ongelijk hebben.
Hunne meeningen, zegt hij, zijn identisch.
d. w. z. beiden valsch. Ware kunst is door
hare essencie voor het volk volkomen onbe
grijpelijk. Het volk ziet allén het onderwerp
of anecdote in het gedicht of de schilderij.
Voor den waren kunstenaar ligt alles in de
manier waarop het onderwerp behandeld is.
Het volk blijft staan voor de gelukkige familie
van Greuze, de kunstkenner, voor eene kruik
van Ghardin. Ik geloof dat de Gourmont
hier in de lucht aan het schermen is. Volgens
hem zou er eene kunst in abstracto bestaan,
hetgeen ik ontken. Er bestaat ten minste geene
kunst in realiteit zonder manier van behan
delen en deze manier heeft stellig bewust of
onbewust haar uitwerking op den toehoorder
of toeschouwer. Mentaliter, ja, bestaat de vorm
onafscheidelijk van de zaak doch »in re" zijn
zy onafscheidelijk.
F. E.
IDe
De heer Bredius heeft voor de derde
maal H. M. de Koningin gevraagd hem
ontslag te verleenen, als directeur van het
Mauritshuis. Daar zijn drie punten, waar
(Naar eene lezing van Dr. Ringeling op de
Amsterdamsche Huishoudschool).
Er zijn in het rijke Amsterdam huizen, die
in pracht met paleizen kunnen wedijveren, maar
't contrast is scherp men vindt er ook,
die niet waard zijn, den naam van woning te
dragen: krotten en kelders, zonder licht of
lucht, die slechts door een slop in gemeenschap
staan met de straat. ?
En wel eigenaardig mag het heeten, dat juist
de Jordaan (jardin) ons van deze krotten zulk
een groot contingent levert. Vroeger een wijk
vol tuinen, groote huizen en open plekjes,
voor liefdadige welgestelde Amsterdammers de
aangewezen plaats tot het bouwen van hofjes,
vertoont ons nu dit stadsgedeelte al de ken
merken van verval, al de gevolgen van onrein
heid, gebrekkig onderhoud en armoede.
De open plekken werden volgebouwd ten koste
van licht en lucht; de grootere huizen, die
langzamerhand toevlucht moesten geven aan
soms 12 tot 20 gezinnen, ontaardden in
menschenpakhuizen"; de gangen, die oorspronkelijk
naar het hofje voerden, werden tot de bekende
sloppen, de donkere nauwe verbindingen van
de straat met de volgebouwde ruimten daar
achter.
Soms wordt den bezoeker de weg versperd
door het water van overloopende putten en
gootsteenen, de buitenmuren vertoonen tot in
de kamers diepe scheuren, het dak is open en
en de duisternis zoo groot, dat zelfs op dag de
lamp moet branden; het behangsel is door de
vochtigheid losgelaten, de beddelakens voelen
klam, en zelfs kruipen hier en daar de slakken
over den vloer. Vuile, bruingerookte muren
en ongedierte zijn geen bijzonderheden terwijl
de inrichting van privaten, beerkuilen en goot
steenen meer dan primitief is, zóó zelfs, dat in
n der woningen de lekkende gootsteen van
den bovenbewoner uitkomt in de bedstee be
neden.
Vanwaar deze droevige ontaarding van een
vroeger gezonde en vriendelijke wijk ?
Ze v'ndt baar oorzaak in drie hoofdtrekken:
l o. onreinheid,
2o. vochtigheid,
3o. overbevolking.
Waar niet zorgvuldig en geregeld geventi
leerd wordt, daar bestaat de grootste kans voor
verontreiniging der lucht, zoowel door het uit
geademde koolzuur in verband met andere
uitwasemingsproducten, als door de verhoogde
temperatuur en het vermeerderderde vochtge
halte, noodzakelijke gevolgen van het dierlijk
leven.
Hoofdpijn, slapeloosheid, bewusteloosheid soms,
zijn een gevolg van een langdurig verblijf in
zulk een atmosfeer, terwijl als eenig redmiddel
de versche lucht genoemd mag worden.
Maar behalve door den mensch zelf, kan de
verontreiniging plaats vinden door gassen uit
den bodem, die vooral 's nachts (door het
grootere temperatuursverschil) naar binnen
dringen. Tegenwoordig graaft, men dan ook,
als voorzorgsmaatregel, bij den- bouw van nieuwe
huizen, den grond l M. diep uit, en vult de
ruimte aan met zand; dit verleent beter toe
gang aan de lucht, zoodal, de nadeelige gassen
door de zuurstof spoedig onschadelijk worden
gemaakt.
Verder rekent men tot de stoffen, die de
atmosfeer verontreinigen, nog het licht- en
verwarmingsgas en de gasvormige p-oducten,
die zich verspreiden bij slecht ingerichte priva
ten en gootsteenen. Direct doodelijk zijn dere
stoffen niet; indirect werken ze echter schade
lijk op de ademhaling, die vanzelf in zulk een
bedompte omgeving niet diep genoeg zal zijn,
zoodat de hoeveelheid zuurstof in het bloed
verre van voldoende zal blijken. Het lichaam
wordt daardoor verzwakt en vormt een uiterst
geschikten bodem voor allerlei ziektekiemen,
die uit den aard der zaak in deze vochtige,
meest donkere en slecht geventileerde ruimten,
welig zich ontwikkelen.
Bekend o.a. is het feit, dat de vlektyphus in
Ierland moet worden toegeschreven aan onrein
heid in verband met overbevolking; en even
eens, dat gedurende de typhus-epidemie onder
de spoorwegarbeiders in Oost-Pruisen, de grond
werkers, die minder hechtten aan reinheid,
werden aangetast, terwijl de meer hygiënisch
levende steenwerkers vrij bleven.
Tevens trekken onzindelijke woningen aller
lei ongedierte aan, die op hun beurt weer
duchtig meehelpen tot de verspreiding van
ziektekiemen. De volksuitdrukking : </een
vliegenjaar, een ziektenjaar" is zeker niet uit de
lucht gegrepen: de cholera-nostras, die jaarlijks
zijn slachtoffers velt, is een gevolg van de door
vliegen met rottingsbacteriën verontreinigde
levensmiddelen, die bij den mensch aanleiding
geven tot ingewandsziekten.
Dat ook slecht drinkwater kan bijdragen tot
verontreiniging is overbekend; hetzelfde mag
gelden voor huishoudwater, dat in verband met
zeep, zand en soda zulke goede diensten kan
bewijzen tot het reinigen van lichaam en huis
raad.
Als we ten slotte nog vermelden, hoe onrein
heid afstompend werkt op het aesthetisch gevoel
van den mensch, zóó", dat op den duur alle
neiging tot zindelijkheid en welstand verloren
gaat, en het kwaad dus veroordeeld is, steeds
verder voort te woekeren, dan ligt de gevolg
trekking voor de hand, dat met kracht dient
geijverd te worden voor het verspreiden van
betere begrippen omtrent zindelijkheid.
In hoofdzaak zal dan uitgeroeid moeten wor
den de groote vrees voor frissche lucht: vol
doende ventilatie, zóó, dat minstens driemaal
daags, ook des winters, door gemakkelijk te
openen vensters de kamerlucht ververscht wordt,
is een vereischte, terwijl ook des nachts voor
frissche lucht dient gezorgd te worden. De
cachtlucht, door de meesten zoo zeer gevreesd,
is toch zeker te verkiezen boven de bedompte
atmospheer in de slaapkamer. Ruime bedsteden,
een doelmatige afvoer van het huishoudwater,
goed geventileerde privaten, zijn punten, waar
aan bij den bouw der woning de aandacht moet
worden geschonken; maar dan zullen de
bewoners van hun kant hun medewerking moe
ten toonen : geen bedsteden toch, hoe ruim ook,
kunnen aan de eischen voldoen, wanneer ze
zorgvuldig worden afgesloten door deuren of
gordijnen, wanneer de ruimte er onder gebruikt
wordt tot berging van groente, aardappelen of
vuil waschgoed; geeu gootsteen kau in orde
blijven, als stelselmatig de afvoerpijp vernield
of verstopt wordt.
Na onreinheid is vochtigheid een der grootste
gebreken der volkswoningen.
Ze kan deels het gevolg zijn van slechten
bouw, deels van ondoelmatige bewoning.
Een niet weinig egoïstisch gezegde luidt:
»wie een nieuw huis betrekken wil, late het het
eerste jaar bewonen door zijn vijand, het tweede
jaar door zijn vriend en eerst daarna trekke hij
er zelf in".
Vanwaar die angst voor nieuwe huizen P
Bij den bouw worden de steenen vochtig
gemaakt om te voorkomen, dat de kalk droogt
vóór ze zich vast heeft gehecht. Maar het
vocht in de poriën der steen belemmert de z.g.
natuurlijke ventilatie, d. w. z. de
luebtverversching dwars door de muren heen, die steeds
een groote rol moet spelen. Als eenig middel
kan worden aangeraden, het water in die stee
nen te doen verdampen door stoken ; maar dan
ook stoken met open ramen, daar anders de
damp weer ia de kamers zelf zou condenseeren.
In elk geval duurt het een geruimen tijd, eer
de muren geheel droog zijn.
Even belemmerend voor de natuurlijke ven
tilatie werken olieverf, ondoordringbaar cement
en zware, dichte behangselpapieren, terwijl ook
de onbruikbaarheid van verschillende zolder
woningen gelegen is in het voor lucht ondoor
dringbare dakbekleedsel. Immers juist de warme,
bedorven lucht stijgt en zal zoodoende de
zolderverdieping onbewoonbaar maken, wanneer
die lucht niet door het dak een uitweg kan
vinden.
Soms helpt ook stoken niet voor het drogen
der muren. Dit is het geval, als voor het be
vochtigen der steenen onzuiver water is ge
bruikt, waarin chloorverbindingen en
salpeterzure zouten voorkomen, beide met het vermogen
om water uit de lucht aan te trekken. Bij
droogte staan ze het vocht af en de salpeter
vertoont zich als een witachtige laag, die bij
vochtig weer opnieuw water aantrekt. Zoo doet
het geval zich voor, dat huizen afwisselend droog
en vochtig kunnen zijn, wat dan tevens een
aanleiding wordt tot hun spoedig verval.
Behalve in de muren, kan ook in den bodem
een oorzaak liggen van vochtigheid, zoodat het
altijd geraden zal zijn 1j-2 a l M. boven den
hoogsten stand van het grondwater te bouwen. De
muren worden anders doortrokken van het op
gezogen vocht, hetgeen soms aanleiding geeft
tot gevallen van malaria.
omtrent de heer Bredius met den Minister
verschilt, en ten opzichte waarvan de direc
teur, na de opgedane ervaring, niet wil
toegeven.
Hij verlangt vrije beschikking over de
gelden op de begrooting uitgetrokken voor
boeken ten dienste van de kunst-verza
meling ; voorts het recht, om het betrekke
lijk gering bedrag, toegestaan voor aankoop
van schilderijen, zonder afzonderlijke
machtiging van Minister of referendaris
voor dat doel te mogen besteden, en einde
lijk beveiligd te zijn tegen de zoo menig
maal kwetsende bemoeiingen van den
Referendaris.
Dit laatste zal wel de hoofdzaak zijn.
Immers men kan van iemand, die eenig
besef van eigenwaarde heeft, niet vorderen,
dat hij den man, die hem in 't openbaar
voor waanzinnig heeft verklaard, als zijn
chef blijft erkennen.
Vreemd genoeg, dat de Minister nog
niet zulk een Refendaris in het openbaar
gedesavoueerd heeft; en dat er evenmin
in het openbaar een verklaring van den
heer De Stuers is verschenen, waarbij deze
zijn verontschuldigingen den heer Bredius
aanbiedt, en zijn woorden, zoo geheel in
strijd met de bevoegdheid van een hoofd
ambtenaar, intrekt. Zoo lang dit niet ge
schied is, en de eerstgenoemde beide punten
nog niet in den bedoelden zin geregeld
zijn, zoo dat hem een afdoenden waarborg
tegen verdere krenking gegeven is, kan
een man van karakter zich het directeur
schap van het Mauritshuis, onmogelijk
laten welgevallen.
Oordeelen over het 25ste taal- en
letterkundig congres,
III. (Slot.)
Groot-Nederland.
Een was er op dit congres, die meer dan
in louter woorden, Groot-Nederland heeft ge
diend.
De heer Coers, de samensteller van 't groot
liederenboek, organiseerde een kunstavond.
Hy kan tevreden zy'n.
Het publiek, en dat was talryk?'t stond
opgepropt tot buiten in de voorhal was
enthousiast.
Dat waren de liederen van het gezamenlijke
Nederland.
Al was 't program wat overladen, of beter
gezegd, smcorde men den indruk van 't eene
lied, door dadelijk 't; ander te laten volgen,
het succes was er niet veel minder om. In
't lied voelen de Vlamingen en Nederlanders
zich werkelijk n volk.
Naijverige flaminganten hadden nu wee»
kunnen zeggen, dat Noord-Nederland met de
eerepal m wegging, want 't was de Nederlander
Coers, die alles tot stand bracht, de lieder
avond het congres aanbood, maar als wij dit
zeggen, moet ieder voelen het onhoudbare op
die wyze onderscheid te maken tusschen Noord
en Zuid, waar men ervoor strijdt het tot een
heid te brengen.
En toch.
Telkens, als wij van 't Noorden de Zuider
grenzen over komen, merken wij, hoe gelijk
overigens ook, het toch voelbare verschil
tusschen Vlaming en Nederlander.
Er is in meer dan n opzicht een tegen
stelling tusschen de twee deelen van het toch
zoo gely'ke ras. En 't is op dat verschil, dat
men van weerskanten telkens blyft stuiten.
Ieder zegt tot zichzelf, dat men toch geheel
anders is.
Maar, wij moeten omzichtig zyn met deze
gevolgtrekking, ons oordeel volstrekt niet voor
barig of oppervlakkig uitspreken.
De zoo felle afwijkingen, die ons opvallen,
bestaan gewoonlijk maar in schijn. Gaan w\j
maar even dieper schouwen, dan zien wjj
dezelfde grondtrekken. Er is niets in den
Vlaming, tot zelfs niet zqn expansie, wat niet
in den Nederlander verscholen ligt en wat
de Nederlander heeft, ligt ook wel bij den
Vlaming. Wy hebben ons meer gecultiveerd,
ziedaar alles !
Terwijl men jarenlang heeft verklaard, dat
het gevoel, het warme hart den Vlaming eigen
was, daarentegen de Nederlander beschikte
over het meer koele, scherpe verstand en de
officieele vertegenwoordiger van onze Eegeering
er zelfs een lyftoost van maakte, waarin h\j
dan verheerlijkte deze beide eigenschappen
met de nooit missende apotheose, dat deze
gaven zich zullen paren, (alsof zoo iets, stel
u voor natuurgaven, zich laten paren) zoo
hebben wij dit keer toch wel gezien, dat al
wat den Vlaming eigen is, tot zelfs de expan
sieve aard, bij de Noord-Nederlanders even
goed aanwezig is.
Wie het nog niet wist, dat wij ook nu nog
zijn het oude volk van Jan Steen, heeft dit
kunnen waarnemen bij de Kroningsfeeaten van.
het vorig jaar.
't Is de andere grondtrek in ons karakter,
de gesloten deftigheid, het zelfvoldane, dat
het meer expansieve, en lang niet altijd ten
voordeele,tt rugdreef. Alsof burgerlijk fatsoenlijk
en netjes zyn, het hoogste goed op aarde is,
een volk tot groote daden brengt?
Welnu, de Vlamingen nemërt dit van ons
over. Vooral de leiders blijken zoo
ingehoudendeftig, zoo vervelend taai in hun redevoeringen
te worden, dat een schoolmeester van ons bij
hen gerust in de leer kan gaan.
De Vlamingen op de congressen zijn geen
vurige menschen meer van vroeger. Ze zijn
korrekt-stijve Hollanders geworden. En alleen
de na-debatten, hier of daar in een gang,
waren soms nog opmerkelijk.
En dan twijfelt men nog aan de gelijke
geaardheid ?
By de vele loftuitingen en toosten, aan een
congres en banket nu eenmaal onafscheidelijk
verbonden men ziet, ik kom tot het
feestiiiiliMijiiiliiMimiimi
D A M E £
Ook waar het de voihtigheid betreft, kan het
ondoelmatig bewonen veel kwaad stichten. Zoo
zal slechte ventilatie, vooral waar gekookt wordt,
of waar veel personen tegelijkertijd wonen, oor
zaak zijn, dat de daarin ontstane waterdamp
condenseert en tot vochtvorming bijdraagt,
Tot de allervochtigste woningen behooren de
kelders, die, onder het niveau gelegeu, slechts
zeer gebrekkige ventilatie door de ramen toela
ten, terwijl van natuurlijke ventilatie geen
sprake kan zijn.
Het sterftecijfer voor vochtige woningen is
hooger dan voor droge: de zware drukkende
lucht, die moeilijk is in te ademen, de koude
der vochtige wanden, die aanleiding geeft tot
rhumatiek, de gebrekkige ventilatie, de snellere
ontwikkeling van allerlei ziektekiemen, zijn
daarvan de oorzaak.
Als derde factor, die het woningvraagstuk
zoo uiterst moeilijk maakt, noemden we over
bevolking.
Overbevolking leidt tot luchtbederf: immers
wanneer de mensch per uur 20 L. koolzuur uit
ademt, terwijl de maximumgrens voor het
koolzuurgehalte der lucht slechts l op 1000 mag
zijn, dan zal 10 M3, voor het slaapvertrek, 15
M3, voor het woonvertrek van n volwassene
(of 2 kinderen), wel een uiterst matige eisch
genoemd kunnen worden. En toch voldoet in
de Jordaan ruim 65 pot. der nkamerwoningen
niet aan deze voorwaarde, en is zelfs in de Val
ken burgerstraat (Jodenbuurt) een slaapkamer
voor 10 personen aangetroffen met een inhoud
van 29 M3.
Hoewel ook weer niet direct doodelijk, is
toch deze toestand zeer schadelijk voor de ge
zondheid en rekent meu onder de gevolgen: hoofd
pijn, zenuwprikkelbaarheid slechte toestand van
het bloed, voorbeschiktheid tot longtering, enz.
Bevorderlijk voor de moraliteit is deze over
bevolking evenmin, terwijl verder de verbreiding
van besmettelijke ziekten er zeer sterk door
wordt in de hand gewerkt. Zoo bewijst in
Londen de statistiek, dat in de groote //arbei
derskazernes" het sterftecijfer voor mazelen,
kinkhoest enz. grooter is dan in de minder
dichtbevolkte arbeidersbuurten.
Het allernoodzakelijkste, dat voor een gezin
van man, vrouw en vier kinderen mag gerekend
worden, is een woonkamer van 4 M. lengte, 4
M. breedte en 3 M. hoogte, een keukentje en
een gang. De bedstede voor man en vrouw
bevindt zich in de woonkamer, die voor de
kinderen in den gang.
Dat de gezondheid lijdt onder slechte huis
vesting is door het boven aangehaalde voldoende
bewezen ; van grooten invloed blijkt echter tevens
de woning te zijn op het karakter en den aard
der menschen.
Een sombere, vuile, overvolle woning maakt
den man uithuizig, ontneemt aan de vrouw haar
arbeidslust, stuurt de kinderen de straat op,
vernietigt in een woord het familieleven.
Vanwaar dan toch de gehechtheid, die de
meesten gebonden houdt aan hun krotten ?
't Is het gewoon zijn aan hun buurt en aan
hun kennissen ; 't is de vrees voor het
verloopen van hun nering, wanneer ze hun
kelder ruilen tegen een betere woning, maar
bovenal : 't is een onverschilligheid, die voortvloeit
?uit onwetendheid ; ze zien er het verkeerde niet
van in.
Aan den onbemiddelde te leeren, welke voor
waarden hij te stellen heeft aan een goede
woning, hem te doordringen van den invloed,
dien hijzelf kan uitoefenen op zijn levensom
standigheden, waar het geldt te voldoen aan de
eischen der hygiëne het is de taak n van
het huishoudonderwijs en van tactvolle op
zichters en opzichteressen, wien het woning
vraagstuk ter harte gaat. M. W. K.
Hoe men leerares in de Nederlandsche en
de vreemde talen wordt, bestaat uit de wijs
heid van 4 menschen, die geen van allen met
hun naam voor den dag hebben durven komen.
En 't is maar goed ook, want die naam zou
er geen grooten naam mee hebben gemaakt.
Het eerste gedeelte is een overdruk van een
artikel uit de Sollicitant van 1896, een onder
wijzersblad genoemd, maar in werkelijkheid
een schooladvertentieblad. Een zekere P.
vertelt daarin, welke boeken hy gebruikt heeft
voor zyn studie, 't Zyn echter allemaal zulke
bekende werken, dat men in de onderwijs
wereld vreemd kan wezen en ze toch kennen,
en zeer zeker zy, die rondloopen met de ge
dachte om zich voor onderwijs geven te be
kwamen.
Dan volgt een dorre opsomming van
boekentitels van een leerares in aardrijkskunde en
geschiedenis heel veel meer toch geeft ze
niet, en precies hetzelfde geldt voor de
mededeelingen omtrent de studie voor middelbaar
Nederlandsch, van andere zijde ontvangen.
De tweede helft van het boekje, waarvan
Johanna van Woude zich als schrijfster tracht
te doen doorgaan, is geheel van een leerares
in het engelsch. Zij begint: Hoe wordt men
leerares in vreemde talen? Die vraag wordt
in geen enkel boek over beroepskeuze beant
woord. Wel leest men daar, welke bekwaam
heden worden vereischt, maar niet hoe die
worden verkregen. Eigen studie onder gepaste
leiding ziedaar dus de eenige weg, daar er in
ons land geen inrichtingen bestaan, die opleiden
tot leerares in de vreemde talen." Hoe naïef
die mededeeling! Is eigen studie niet altijd de
eenige weg om zich in dit of dat vak werkelijk
te bekwamen, hetgeen nog wel iets anders
dient te beteekenen dan er examen in doen.
Volgens die leerares is bij eigen studie gepaste
leiding noodig (alsof ongepaste ooit gewenscht
kan wezen) daar er geen inrichtingen bestaan,
die opleiden tot leerares in vreemde talen.
Dat woordje daar is opmerkelijk; zij vindt dus
dat voor een inrichting, die opleidt tot leerares
in vreemde talen, nog een ander epitheton
past dan gepaste leiding.
In geen der mededeelingen van de vier
voorlichters vindt men n bezielend woord;
een woord, dat er op wijst, hoezeer men
groeit althans groeien kan door letter
kundige studie d. i. omgang met groote geesten,
en ruimte van blik en fijnheid van gevoel
onmisbare eigenschappen zijn van haar, die de
zware taak op zich genomen heeft mede te
werken aan de opvoeding van het aankomend
geslacht.
De leerares met akte Midd. B., als Johanna
van Woude, meent, dat men aan de aanstaande
leeraressen alles voorkauwen moet; zelfdenken
en zelf zoeken tracht ze bij haar te voorkomen
aldus schryft ze zelfs de advertentie neer,
die de aspirante aan een comfortable home
zal moeten helpen in return for her services.
Wat moeten de scholen voor de meisjes uit
den deftigen stand Johanna van Woude toch
richt zich volgens eigen getuigenis slechts tot
haar toch bitter weinig ontwikkeling
geven, dat er steeds velen zijn onnoozel genoeg
om Johanna van Woude tot haar leidsvrouw
te kiezen, of: wat moet Nederland rijk bedeeld
zijn met meisjes uit den deftigen stand, die
niettegenstaande ontwikkelend onderwijs, onnoo
zel genoeg zijn gebleken, om in Johanna van
| Woude de ware leidsvrouw te zien.
Er zal nog eea reeks van Betrekkingen
voor Vrouwen verschynen meisjes uit
den deftigen stand, wat zijt ge toch
benijdenswaard.
Den Haag, 7 Sept. ELISE A. HAIGHTON.
Betrettinpn voor yrowen.
Men moet maar durven! met dien uitroep
legde ik het boekje uit de hand, getiteld:
Betrekkingen voor Vrouwen, door
JOEAMA VAN W OUDE, onderafdeeling : Leerares
in de Nederlandsche en de Vreemde talen".
Door Johanna van Woude, let wel : door
Johanna van Woude, en dat, terwijl ze van
32 bladzijden, de regels te zamen geteld, niet
een n heele bladzijde zelf schreef. In de
kunst van boekjes samenflansen is Johanna
van Woude eenig. Die eer (?) komt haar
onweersprekelijk toe.
Badcostuum. Mad. Aubernon.
Sadtoestellen en centraaherwarming.
Recept.
De badcostumen hebben de
bicyclettecostumen gevolgd in het afschaffen der korte
aansluitende broekjes en het vervangen van
deze eerst door de wijde knickerbockers* en
daarna door den rok. Men draagt nu in zee
een blouse en een vrij langen rok die de
broek bedekt. Dit badcostuum, vaak zwart of
donkerblauw, wordt met zwarte of witte kant
of smalle witte biais gegarneerd; men draagt
er een zijden hoofddoek bij, een madras, zwart
of donkerblauw of van roodbont foulard, boven
het voorhoofd dichtgeknoopt. Ook kousen
worden in zee gedragen, en schoenen met
kruislinten; voorts omhullen de baadsters zich
vóór en na de dompeling met een badmantel
van vlokkige Pyreneesche wol, van wit flanel
of met bonte strepen.
De witte wollen strandstoffen, serge, flanel,
alpaca, zyn meest vervangen door waschbare,
piqué, batist, linnen. Deze stoffen garneert
men met oplegsels, strepen, zelfs paneelen
van dezelfde stof in ander patroon, geruit
piquéop wit piqué, gestreept linnen op wit.
Zelfs plaatst men figuren en belegsels van
linnen of piquéop laken japonnen.
» *
*
Een van de dames die te Parijs een litterairen
salon er pp na hielden, mad. Aubernon de
Nerville, is dezer dagen op haar buiten Le
Coeur volant te Louveciennes overleden. Men
zegt dat Jules Lemaïtre in de mad. Herbeau
van Eévoltée haar he'eft willen teekenen, maar
zij was strenger en ouderwetscher dan deze
eenigszins extravagante gastvrouw. Mad. Au
bernon was niet, zooals vele dames die een
«salon" hebben, tevreden wanneer er maar
beroemde namen waren; de beroemde per
sonen moesten ook terecht beroemd zijn, en
verdienen haar gasten te zijn. Haar diners
j van Zaterdags waren uitmuntend, maar wie in
? zijn boeken iets onbehoorlijks geschreven had
werd niet geinviteerd, en wie geen goed causeur
bleek, of onbeleefd, werd geen tweede" maal
gevraagd. Zelfs mochten de groote mannen die
daar kwamen, en daaronder Renan, Dumas
fils, indertyd Labiche, niet geheel doen
zooals ze wilden; ze mochten geen aparte
gesprekken houden, niet fluisteren, niet in de
rede vallen ; eigenlijk had mevrouw Aubernon
hun wel ieder na elkaar het woord willen
geven en zelfs daarvoor een schelletje inge
voerd, maar daarvan werd weinig gebruik ge
maakt.
Behalve die diners van Zaterdags gaf mevr.
Aubernon geregeld recepties en bleef zelfs in
de laatste jaren alle avonden ontvangen,
evenals mad. Récamier, ook gaf zy soirees,
bals en comediepartyen. Vopr die comedie
verhuisde zy twee malen; het laatst liet zy
een mooi huis bouwen in de rue Montchanin ;
by haar werden, voor het eerst in Frankrijk,
Ibsen's Nora en Borkmann en Giacosa's Les
droits de l'ante opgevoerd. Reichemberg heeft
bij haar Divorgons gespeeld en Sardou werkte
voor haar klein tooneel zelf zijn Babagas om.
Mad. Aubernon woonde alle repetities bij en
gaf dikwijls zeer vernuftige wenken. Zy was
een ? wel wat ijdele, maar verstandige en zeer
goedhartige vrouw; zij sprak nooit kwaad en
liet ook niet toe dat er in haar tegenwoordig
heid kwaad gesproken werd ; dit beschouwde
zij als een der noodzakelijkste eigenschappen
der volmaakte gastvrouw.
# *
*
De heer Th. A. de Koster, sanitary engineer,
(Ferdinand Bolstraat 30?32, Quellynstraat
57?59, Paleisstraat hoek Spuistraat 171) zendt
ons twee dikke boeken vol teekeningen en
beschrijvingen, het eene gewijd aan Geysers,
badtoestellen, kuipen, douches en al wat er
bij behoort; closets, reservoirs, lavatories,
gpoelstelsels, fonteintjes, filters; het andere
handelend over centrale verwarming. Beide
zijn wat beschrijving, het eene ook wat prijs
opgave betreft, heel duidelijk; de teekeningen
zeer uitvoerig. Een aantal getuigenissen van
particulieren en directeuren van inrichtingen
waar het centraalverwarmingsstelsel aangebracht
is en met goed gevolg werkt, zyn erin opge
nomen. Met ieder jaar neemt de lijst van
groote inrichtingen toe, het Stedelijk Museum
en het Telephoongebouw te Amsterdam be
hooren onder de grootste. De badhuizen,
hötelkeukens, plantenkassen vormen een nieuwe
lijst; wie buiten met het verwarmen van een
serre sukkelt en nu en dan teleurstellingen
heeft, moet met belangstelling de lyst van al
deze verwarmingstoestellen in serres,
palmenhuizen, ananaskassen, druivenkassen,
groentenbakken, met of zonder gas, nagaan. De firma
levert alle systemen, maar beveelt »warm water
onder lagen druk" aan.
** *
Om het beschimmelen der citroenen te be
letten, rijgt men door den dikken knop die
zich aan het eene einde der meeste citroenen
bevindt, een touwtje of draad, knoopt de beide
einden te samen en hangt zoo lederen citroen
afzonderlijk op. Ze moeten zoo ook niet al
te lang hangen, want ze loopen dan gevaar
van indrogen; maar dat gevaar is veel minder
dan dat van het beschimmelen.
E?e.