Historisch Archief 1877-1940
No. H60
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V O O R N E D E R L A N D.
De Troonrede in de maak.
Cbef d'atelier PIEBSON (tot gezel DE BEAUFOET) : «Kereltje, kereltje, dat lapje van jou zal mijn heele deken bederven."
iiiiMiiiiiiiiitiiiimiiiiiiiniiiiiiiimiiiiMii
iiiiiiiiiiMiiiiiMiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinii
iiiiiiiiMiiiMiiiiimiiiiMiiiiiiiiMMiiMiMiiiiiiiiiiijiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiimiiiimiiMiiiiiiiiiiiiiimi
burgemeester daar tot al die vreemdelingen
richtte. Drommels, ik wist niet dat onze Reiger
zoo goed Fransch sprak. Toen hij over de
Lampenfieber heen was en dat duurde maar
een minuut ging het als van een leien dakje.
En er ging een gejuich op toen hij gedaan
had en er werd champagne gedronken, dat het
zoo'n aard had. Toen kwam de president van
het congres aan het woord, een Engel schman,
die, naar den aard zijner natie, van oordeel
scheen dat alle menschen maar Engelsen moes
ten leeren hy' sprak althans in zijne moe
dertaal. Het gejuich was lang zoo krachtig
niet als na de speech van den burgemeester,
waaruit ik slechts deze" gevolgtrekking wil
maken, dat ook van deze wetenschappelijke
mannen er meer Fransch dan Engelsen ver
staan. Haast een reden voor den president
om Fransch te gaan leeren.
Er was dien avond van de receptie op het
stadhuis eene zeer diep gedecolleteerde
Amerikaansche dame tegenwoordig, wier schoon
gelaat en albasten boezem en rug zeer de
aandacht van burg. en weth. trok. Er waren
zelfs gemeenteraadsleden, die zich aan deze
miss lieten voorstellen en met onafgewenden
blik weer spoedig achteruit schuifelden, om
plaats voor andere be> onderaars te maken.
Tot mijn vreugde bemerkte ik dat harten
lang jong kunnen blyven. Ik zag daar te
midden van zooveel geleerdheid een man
thans aan de zyde eener lieve vrouw dien
ik jaren geleden hier als student gekend heb
en die dat tijdperk blijkbaar in tropische ge
westen heeft doorgebracht. Nog dezelfde
vroolyke, gezonde kop als vroeger, en toen de
Engelsche president zou spreken, wat door den
burgemeester met het luiden van de bel werd
aangekondigd, riep onze jolige student luid:
vollekl alsof de on derdeur van een dorps win
keltje openging. Ik feliciteer je, amice ! dat
was een goeie mop. Tap er nog vele zoo en
verzuim by' al uw gewichtige en ernstige
bezigheden toch nimmer de beoefening van de
Wissenschaft der Freude l
LLERLEI
Reiskennissen.
In een gezelschap van dames en heeren, die
na hun zomeruitstapjes voor de eerste maal
weer by elkaar waren, kwam het gesprek op
in den vreemde aangeknoopte kennismakingen.
Er werden verscheiden voorbeelden opgenoemd,
zoowel van vluchtige als van duurzame, en
een heer vroeg van een der laatste, op welke
wy'ze de zaak was begonnen. Van verschillende
kanten werd hem geantwoord, dat dit langzamer
hand gebeurde, gedurende een langen rit in
den trein, een verblijf in een badplaats, of aan
een table d' höte. En nu werd do vraag ge
daan, of men zich dadelyk by' de eerste ont
moeting aan elkander moest voorstellen, of
eerst later en dan na hoeveel ty'd. Men kon
geen regel vaststellen, en vond, dat het afhing
van tact en omstandigheden.
»Tact, dat klinkt mooi," spotte de heer, die
over het onderwerp was begonnen, «maar wan
neer slechts aan den eenen kant tact aanwezig
is? Als ik aan de table d'höte zit, en my'n
buurman stelt zich dadelyk by de soep voor,
is dat dan tact?"
»Neen," antwoordde men. »Aan een table
d'höte is het voldoende, voor en na den maal
tijd een kleine buiging te maken en zwijgend
? saus of sla door te geven."
»Maar wanneer nu toevallig," zeide een der
dames, »de buurman een beroemd persoon is,
byv. een groot staatsman, of je lievelingsdichter
of een gevierde kunstenares?"
«Dat komt nooit voor," antwoordde de geïn
terpelleerde, »die eten gewoonlyk aan een ge
reserveerde tafel. Het zou natuurly'k heel
aangenaam zy'n. Maar een flauwe praatjesraaker,
dat komt wel dikwijls voor. En wanneer men
uit beleefdheid op een onbeduidend gesprek
ingaat, maakt hy' daaruit gevolgtrekkingen,
zoekt nadere kennismaking en men kan hem
niet meer kwytraken."
«Hiernaar te oordeelen, zult u in uw vacantie
een ongezellige brombeer zijn."
«Dat zou ik dan door ondervinding geworden
zy'n, mevrouw. In ieder geval ben ik op my'n
hoede. In den zomer loopt er zooveel slecht
volk rond. Men is nooit veilig voor dieven en
oplichters. Het vorige jaar nog had ik zulk
een interessante ontmoeting. Ik zit alleen met
een heer in de coupé. Verscheidene uren
zwy'gen wy. Nu, langer houdt alleen een Engelsch
man het uit. Het eene woord volgt uit het
andere, wij eindigen met een voorstelling.
Naam en qualiteit van mijn reisgenoot boeze
men vertrouwen in, wij voeren een aangenaam
gesprek. Wy hebben hetzelfde doel, gaan naar
hetfzelde hotel, het eind van het lied is, dat
de kerel my'n portefeuille en my'n horloge
heeft gestolen!"
wnqzzcnb&n.
Een algemeen medelijdend gebrom in den
kring. De jonge dame begint nu op eenigszins
humoristischen toon: «Ik weet een pendant
daarvan. Op de reis, die ik voor drie jaar met
my'n vader door Italiëmaakte, sloot een jonge
man, blijkbaar uit den beschaafden stand, zich
bij ons aan. Hy trachtte in den trein een ge
sprek aan te knoopen, maar met weinig gevolg.
Papa was gesloten en teruggetrokken, als een
diplomaat van de oude school. Wij komen in
Genua, hy' is er ook ; in Pisa op den scheeven
toren, hy' is er weer; in Florence ontmoe
ten wy elkaar aan de table de höte. Hy stelt
zich voor als Begierungwath. Papa ontdooit
wat, ik vind hem niet kwaad, de arme stakker
voelde zich zoo eenzaam, kortom, zy'n ver
zoek, met ons naar Napels en Rome te mogen
gaan, wordt toegestaan, en het eind van het
lied ? op den Vesivius verloor ik iets."
»De kerel had het gestolen. Heb ik niet
gely'k, mevrouw ?" zeide de man van onder
vinding op zegevierenden toon. «Wat was het ?
Sieraden of een horloge ?"
Ik geloof, dat het een hart van goud was,"
antwoordde de echtgenoot der dame,die hartelijk
lachte en er by voegde: »In Sorrento werd
onze verloving gevierd. En de moraal van de
geschiedenis is: vaders en moeders van onge
trouwde dochters mogen heeren uit den goeden
stand die zich wenschen aan te sluiten, niet
onbeleefd behandelen."
«En ten tweede" zeide haar man, «wie ver
liefd is en zich wenscht aan te sluiten moet
niet al te bescheiden zy'n, anders ry'dt zy'n
geluk met den trein weg, en mag hy' het
nakijken."
Na een oogenblik van algemeen gelach werkte
een oude heer, die tot nu toe had gezwegen,
het thema verder uit. «Ik zal een reisontmoeting
vertellen; straks moeten allen my zeggen, of
zy vinden, dat zy aangenaam was of fataal.
Lang geleden waren in Berly'n twee mannen,
die in een politieken stryd tegenover elkander
stonden. De een was een geweldig agigator,
daarby een groot geleerde, de ander hoofd
redacteur van een oud-liberale courant, en
maakte hoofdzakely'k zy'n studie van literatuur
geschiedenis. Tegen dezen man gaf de eerste
een polemisch geschrift uit, dat alleen door de
aanhangers van den aangevallene een pamphlet
werd genoemd. Een hagelbui van critische
glossen viel uit het geschrift op den man van
de geschiedenis der letterkunde, uit wiens
werken grove vergissingen en sty'1-curiositeiten
in een scherp daglicht werden gesteld.
Natuurlyk ontstond een doodelyke
vy'andschap tusschen de twee. Eenige jaren later
ontmoeten zy' persoonlyk onbekend
elkander in Zwitserland. Zy treffen elkander
als toeristen in de bergen aan, beginnen een
gesprek, zij bevallen elkander buitengewoon
goed, maar er heeft geen voorstelling plaats,
zy' gaan toch weer ieder hun eigen weg. In
het hotel aangekomen kijken beiden uit nieuws
gierigheid het vreemdelingenboek in. De een
vindt daar den naam Julian Schmidt, de ander
Ferdinand Lassalle.
«Nu behoeft toch niemand meer er aan te
twyfelen," zegt de ongezellige man, «dat het
beter is, zich niet voor te stellen!"
(Berl. Tagébl.)
rangenscheiding en den vooruitgang van
den dienst, door B. als een axioma neer
geschreven, komt ons voor niet te bestaan.
Zouden we op den een of anderen grond
betoogd hebben, dat de klerken bij het
afleggen van examens voor hoogere rangen
privilegiën moesten worden toegekend, dat
zij bijzondere aanspraken konden doen
gelden, of wat dan ook, de redeneering,
dat voor de hoogere rangen eene ontwik
keling, ontleend aan het afloopen der
laagste klassen eener H. B. S. niet vol
doende is, zou pp zijne plaats zijn geweest,
en eene scheiding, ook zonder uitbreiding
van den dienst zijn gemotiveerd.
Van eene redeneering in dien geest is
in de brochure echter niets te bespeuren.
Vooropgesteld, dat aan de gestelde of te
stellen eischen door allen moet worden
voldaan, kan de vraag: hoe, waar hebt
gij uwe kennis verkregen, toch zeker geen
gewicht in de schaal leggen. Wij wenschen
dan ook slechts verandering in den toestand,
die de hoogere rangen openstelt allén
voor hen, die zich de weelde kunnen
veroorlooven het land eenige jaren ad honores
te dienen. Wij wenschen slechts de geld
kwestie van onze vooruitzichten te zien
losgemaakt.
Zooals B. opmerkt ging men vroeger bij
de Ilijkstelegraaf uit van het standpunt
(dat hij gaarne weer ingenomen zag), voor
hoogere rangen weer zwaardere examens;
in dien zelfden tijd waren echter ook bij
dien tak van dienst de klerken tot die
examens toegelaten. Heeft dat stelsel in
zijn geheel nu zóó slecht gewerkt, dat B.
slechts een gedeelte daarvan zou willen
overnemen ? 'k Geloof het eerste gedeelte
van deze vraag ontkennend te mogen
beantwoorden.
Wat bij de Departementen van Algemeen
Bestuur, de Provinciale Besturen, de
Rijkspostspaarbank, de Directiën der Marine,
wat, last not least, bij het leger mogelijk
is, zou dat bij Posterijen en Telegraphie zoo
bezwaarlijk uitvoerbaar zijn ?
DE BACK,
SecretarisvidNed. P. en T..-Bond.
De brochure van den Nederl.
Post- en Telegraafbond.
Uit de beschouwing, door B. aan
bovenfenoemd geschrift in het nummer van 3
eptember gewijd blijkt, dat, vindt hij de
feuite grieven over 't algemeen gegrond,
n wensch hem voorkomt niet te strooken
met de eischen van den dienst, n.l. die,
waarbij de toegang tot de hoogere rangen
ook voor telegrafisten en klerken gevraagd
wordt.
Eene strenge afscheiding tusschen mid
delste en hoogste rangen acht B. een
onafwijsbare eisch, voortvloeiende uit den
enormen vooruitgang, dien het verkeers
wezen genomen heeft.
Hij verzuimt echter deze zienswijze nader
te motiveeren. Wel wijst hij op Duitschland,
waar men zeer onlangs bepalingen tot eene
strenge doorvoering dier scheiding zou
gemaakt hebben, maar, afgescheiden nog
van de vraag, of eene navolging van
Duitsche toestanden hier te lande, met het oog
op onzeHollandsche begrippen, aanbeveling
verdient de vergelijking gaat bovendien
eenigszins mank. Het intellectueel verschil
toch tusschen een Duitschen Sekretiir en
een Duitschen Assistent is veel grooter dan
dat tusschen een Hollandschen commies
en een Hollandschen klerk; niettegen
staande dat is echter in Duitschland dezelfde
strooming op te merken onderde Assistenten
als onder ons.
Het verband tusschen eene strenge
Keukenzout.
Mi/jnJieer de Redacteur!
In uw geacht blad van Zondag 27 Aug. j.l.
no. 1157 komt onder de rubriek «Gezond
heidsleer" een artikel voor, getiteld «Over het
gebruik van keukenzout" door C. F. L.
Genoemde C. F. L. is er, bly'kens den aan
hef van zy'n stuk, toegekomen om iets over
keukenzout te schryven, omdat hy bladerende
in het Stuivers Kookboek voor Vegetariërs
eenige zinsneden aantrof over het gebruik van
zout by' het toebereiden onzer spy'zen en een
stilzwygende veronderstelling meende te lezen,
dat er maar n soort van zout bestaat,
waarmede wij bij onze voeding rekening hebben
te houden.
Het kwam my zoo onbegrijpelyk voor, dat
in een kookboekje, uitgegeven door den Ned.
Veget. bond zulk eene domheid zoude ver
kondigd worden, dat ik me dadelyk een
stuivers kookboekje aanschafte en aan het
lezen ging.
Wat vond ik nu? Een aanbeveling om de
groenten niet af te kooken, daar door het
afkooken de voedende zouten verloren gaan.
«Door de groenten aldus te behandelen",
staat er letterlijk, »zal men veel minder
keukenzout behoeven."
Eerst wordt er gesproken van «voedende
zouten" en ten slotte van «keukenzout".
Er wordt dus wel degelijk onderscheid ge
maakt tusschen «voedende zouten" dat zijn de
mineraalstoffen, die voor den opbouw en het
ouderhoud van ons lichaam noodig zijn, te
weten: kalium, natrium, kalk, magnesia, ijzer,
phosphorzuur, zwavelzuur, kiezelzuur, chloor
en keukenzout dat slechts uit chloor en natrium
bestaat.
De bedoeling is, dat door het afkooken van
de groenten met een flinke dosis keukenzout,
zooals gewoonlyk geschiedt, de voedingszouten
als 't ware «geloogd" worden en ze met het
afgegoten water door den gootsteen verdwijnen.
De groenten krijgen daardoor een flauwen smaak
en moeten er boter, bouillon of vleescbjus,
eieren, melk, suiker, kruiden aan toegevoegd
worden om ze smakelijk te maken.
Kookt men de groenten daarentegen niet
af, dan behouden ze den oorspronkelijken smaak
en behoeft men er geen smaak aan te brengen
met keukenzout.
Wat nu het gebruik van keukenzout aangaat,
waar de geachte C. F. L. een voorstander van
schijnt te wezen en waarvoor hij zich op pr, i'.
Bunge beroept daarover schrijft de bekende
dr. Lahmann, een tegenstander van
keukenzoutgebruik in zijn Diëtetische liloedontaarding
ongeveer het navolgende :
»G. Buiige heeft weliswaar de theorie ver
kondigd, dat de plantaardige voeding d. i. het
hoofdbestanddeel van de volkeren die van
gemengden kost leven, wegens haar rijkdom
aan kali tot het gebruik van keukenzout op
wekt, terwy'l kalizouten met het chlooruatron
van het bloed zich in chloorkalium en
natronzout omzetten; waarop de beide laatste als
abnormale bestanddeelen door de nieren uit
gescheiden zouden worden. Deze theorie is
hoogstens voorwaardelijk juist nl. slechts voor
plantenvoedsel, dat overeenkomt met het boven
omschreven onjuist samengesteld voedsel (brood,
aardappelen, peulvruchten).
Voorzeker is het voedsel van de
vleeeschetende dieren, die vleesch en bloed gebruiken,
met betrekking tot de verhouding van kali
tot natron gunstiger samengesteld dan dat van
den mensch, die vleesch zonder bloed,
graanen peulvruchten en aardappelen gebruikt of
van hem, die slechts van graan-en peulvruch
ten en aardappelen leeft; maar hier uit mag
men nog niet met Bunge teleologische,
morphologische en andere gevolgtrekkingen maken,
doch men zal na vergelijking van de boven
staande voedingsmengsels eenvoudig zeggen :
het talry'ke plantenvoedsel is niet voor ons
het normale.
Bunge kent slechts ne plant, die vol
doende natron bevat, den beetwortel; welnu,
wy' noemen hier nog eenige, die met vleesch
en bloed kunnen vergeleken worden. Men
moet hier immers bovenal bedenken dat de
vleeschetende dieren en de weinige
vleeschetende volksstammen, die heel verstandig het
bloed mee eten en geen behoefte aan keuken
zout hebben, ongeveer de vijfvoudige hoeveel
heid vleesch op een deel bloed gebruiken, dat
alzoo hun voedingsmengsel op 1000
gewichtsdeelen drooge substantie bevat:
kali. natron.
16 5.7
Daarentegen bevatten volgens E. Wolff:
kali. natron.
beetwortel. . . 39.58 12.33
peer .... 20.20 11.58
asperge. . . . 17.45 12.40
radys .... 23.17 15.31
witte kool . . 4814 18.55
spinazie . . . 27.29 5S.16
salade .... 33.17 46.28
appel .... 5.14 3.76
aardbei . . . 7.16 9.68
sinaasappel . . 11.22 4.15
Bij de door ons aangeprezen juiste keuze
van voedingsmiddelen mag dus van den
kaliry'kdom der plantenvoeding geen sprake
meer zy'n.
Een korreltje zout schaadt niet, hoewel het
niet noodig is voor onze voeding, maar de hoe
veelheden, die gewoonlijk verorberd worden
wel degelijk.
Het verdringt door Diosmose de voedings
zouten uit de weefsels.
Het vertraagt de stofwisseling en geeft aan
leiding tot rhumatiek en jicht. Zoutgebruik
heeft veel drinken ten gevolge, vandaar ver
watering van het bloed, de gewone vorm van
bloedarmoede. Dr. Allinson beweert zelfs, dat
het eten van zout een gewoonte is en men het
best kan afwennen.
Zout prikkelt den eetlust en maakt, datwy
te veel eten. In de maag veroorzaakt het 't
zuur en misselijkheid.
Dr. Allinson heeft hevige maagontstekingen
zien ontstaan, die duidelyk waren toe te schrijven
aan het zoutgebruik.
N.B. Wanneer hier het woord »zout" gebruikt
wordt is het natuurlijk in de beteekenis van
«keukenzout".
K. F. W. v. M.
iiriiiMiiiimmiiiiimifit
SNUIFJES.
'' Armand Sassen heeft een goeden inval
gehad. Hij zond Hildebrand op diens vijf
en tachtigsten verjaardag een telegram om
hem geluk te wenschen. Hij deed dit ook
namens de onder hem staande ambtenaren,
als chef dus, in het volle gewicht zijner
waardigheid. Maar dat niet alleen, als
menschenkenner, en in 't bijzonder als
spaarders-kenner, mocht hij tevens de
overtuiging uitspreken, de tolk te zijn van
750.000 inleggers der postspaarbank, nu hij
zijn «meest innige" heilwenschen uitte. Dit
is opmerkelijk, omdat Beets, voor zoover ik
weet, nooit over de spaarzaamheid zelve
heeft gepreekt of geschreven. Het stichtelijke
en het humoristische van den ouden heer
hebben het hem dus gedaan, en zoo geeft
Sassen het doorslaand bewijs, hoe hij met
zijn zevenhonderd vijftig duizend inleggers
vroom is of van iets grappigs houdt
Nu ten opzichte van zijn drie kwart
millioen zou ik niet gaarne eenigen twijfel
openbaren, maar van Sassen zelf, die dan
ook geen inlegger, maar een oplegger is,
had i£ zoo min net een als het ander ver
moed. Stichtelijk, dacht ik niet, dat hij wezen
kon, en voor humor zag hij er me te
somber en te plechtig uit. Wel heeft zijn «lijden
en strijden" voor de openbare school mij
menigmaal doen denken, dat er onder goede
leiding nog wel een uitstekend zendeling
van hem had kunnen groeien, maar van
het komische in zijn verheven taal en
grootsche streven heb ik nooit iets be
speurd. Enfin, zoo valt hij me weer mee!
Maar toch, in n opzicht, dunkt me, is
hij den 13den niet zoo bij de pinken ge
weest, als men van hem had mogen ver
wachten. Hij is alleen overtuigd, bij zijn
innigste wenschen, de tolk te zijn van zijn
nnkggers" de uithalers telt hij in dit
geval blijkbaar niet mee. En juist op dezen
zou ik het meest gerekend hebben. Wie
weet hoe veel procent van de uithalers hun
geld terug genomen hebben, om een preek,
de Stichtelijke Uren of de Camera van
Beets te koopen en nu zijn deze spaar
ders, die niet konden blijven sparen omdat
er een Beets was, geheel gepasseerd.
Dat is onbillijk. Nog een telegrammetje
en Armand herstelle tegenover Hildebrand
zijn fout. De 750.000 worden dan minstens
een miüioen en Z. M. de Koning van
Spaarland, telt zooveel onderdanen, uit wier hart
hij spreekt, meer. Maar ... 't is waarschijn
lijk weer zijn oude zwakheid: zijn beschei
denheid deed met opzet aan de waarheid
te kort. Om het nu maar eens heel triviaal
te zeggen: bluffen kan Sassen niet.
iiiiiiiiiiiiiiHiniMiiiiiiiiHiiiHiimiiiimtiiiiiiiHiiiiiiMiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiil
Krnisflrapde dominees.
Waar de jaarlyksche stroom van ridder
kruisen nog kort geleden losbrak, en onder
de bedeelden als gewoonly'k predikanten en
oud-predikanten voorkomen, is het niet on
dienstig eens te herinneren aan een vierregelig
versje, dat op den weibekenden kanselredenaar
des Amorie van der Hoeven werd gemaakt,
toen hy de ydeltuitery had begaan van zich
in zy'n geestelijk gewaad te doen portretteeren
met al zijn decoraties er by.
«Vrienden! komt van heinde en veer.
Ziet! hoe ik my-zelf behage,
En my'n kruisen anders drage,
Dan myn Heiland en my'n Heer."
Gedachtig aan den Gekruisigde, moest iedere
pastoor en predikant weigeren een ridderkruis
te dragen, en het voorbeeld navolgen van wy'len
den oud-hoogleeraar Vreede, die, schoon be
giftigd met verschillende ridderorden, de
eereteekenen nooit dragen wilde. Deze eenvoudige
jurist stak daardoor hoog uit boven menigen
eerzuchtigen theoloog.
A., Sept. X.
Wat ons betreft, wij meenen dat niet
alleen pastoors en dominees, maar elk ver
standig burger het beneden zich moest
achten met een lintje onder zijn
medemenschen rond te loopen, wat zooveel
zeggen wil, als: ik erken zelf, dat er reden
voor bestaat mij voor een superieur man te
houden, kijk maar eens naar mijn knoopsgat.
Het ontvangen van een ridderorde, is
een gebeurtenis waarbij men passief blijf t;
daar kan niets tegen zijn, de betuigingen
van anderen over eigen verdiensten te ver
nemen en... daarbij het zijne te denken ;
het dragen van een lintje is een bekentenis,
dat men zichzelf een onderscheiding waard
vindt, en aan de menschenkeur, zooals deze
bij het uitdeelen van ridderorden wordt
toegepast, een hooge beteekenis toeschrijft.
Dat zulk een beteekenis nogal twijfel
achtig is, zullen wij wel niet in het licht
behoeven te stellen. Nog bij de jongste
ridderregen kwam het uit, dat in het bureau
van de verdien sten waag slecht boek wordt
gehouden. Een Oranje-Nassau-ridder van
verleden jaar werd nog eens den ridderslag
toebedeeld, en iemand, versierd met de zil
veren medaille dier orde in 1895, ontving
haar in Augustus van dit jaar ten tweede
male. Een staaltje van nonchalance bij
de invulling van het deugden-register, dat
iets te denken geeft.