De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 17 september pagina 7

17 september 1899 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. H60 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V O O R N E D E R L A N D. De Troonrede in de maak. Cbef d'atelier PIEBSON (tot gezel DE BEAUFOET) : «Kereltje, kereltje, dat lapje van jou zal mijn heele deken bederven." iiiiMiiiiiiiiitiiiimiiiiiiiniiiiiiiimiiiiMii iiiiiiiiiiMiiiiiMiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinii iiiiiiiiMiiiMiiiiimiiiiMiiiiiiiiMMiiMiMiiiiiiiiiiijiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiimiiiimiiMiiiiiiiiiiiiiimi burgemeester daar tot al die vreemdelingen richtte. Drommels, ik wist niet dat onze Reiger zoo goed Fransch sprak. Toen hij over de Lampenfieber heen was en dat duurde maar een minuut ging het als van een leien dakje. En er ging een gejuich op toen hij gedaan had en er werd champagne gedronken, dat het zoo'n aard had. Toen kwam de president van het congres aan het woord, een Engel schman, die, naar den aard zijner natie, van oordeel scheen dat alle menschen maar Engelsen moes ten leeren hy' sprak althans in zijne moe dertaal. Het gejuich was lang zoo krachtig niet als na de speech van den burgemeester, waaruit ik slechts deze" gevolgtrekking wil maken, dat ook van deze wetenschappelijke mannen er meer Fransch dan Engelsen ver staan. Haast een reden voor den president om Fransch te gaan leeren. Er was dien avond van de receptie op het stadhuis eene zeer diep gedecolleteerde Amerikaansche dame tegenwoordig, wier schoon gelaat en albasten boezem en rug zeer de aandacht van burg. en weth. trok. Er waren zelfs gemeenteraadsleden, die zich aan deze miss lieten voorstellen en met onafgewenden blik weer spoedig achteruit schuifelden, om plaats voor andere be> onderaars te maken. Tot mijn vreugde bemerkte ik dat harten lang jong kunnen blyven. Ik zag daar te midden van zooveel geleerdheid een man thans aan de zyde eener lieve vrouw dien ik jaren geleden hier als student gekend heb en die dat tijdperk blijkbaar in tropische ge westen heeft doorgebracht. Nog dezelfde vroolyke, gezonde kop als vroeger, en toen de Engelsche president zou spreken, wat door den burgemeester met het luiden van de bel werd aangekondigd, riep onze jolige student luid: vollekl alsof de on derdeur van een dorps win keltje openging. Ik feliciteer je, amice ! dat was een goeie mop. Tap er nog vele zoo en verzuim by' al uw gewichtige en ernstige bezigheden toch nimmer de beoefening van de Wissenschaft der Freude l LLERLEI Reiskennissen. In een gezelschap van dames en heeren, die na hun zomeruitstapjes voor de eerste maal weer by elkaar waren, kwam het gesprek op in den vreemde aangeknoopte kennismakingen. Er werden verscheiden voorbeelden opgenoemd, zoowel van vluchtige als van duurzame, en een heer vroeg van een der laatste, op welke wy'ze de zaak was begonnen. Van verschillende kanten werd hem geantwoord, dat dit langzamer hand gebeurde, gedurende een langen rit in den trein, een verblijf in een badplaats, of aan een table d' höte. En nu werd do vraag ge daan, of men zich dadelyk by' de eerste ont moeting aan elkander moest voorstellen, of eerst later en dan na hoeveel ty'd. Men kon geen regel vaststellen, en vond, dat het afhing van tact en omstandigheden. »Tact, dat klinkt mooi," spotte de heer, die over het onderwerp was begonnen, «maar wan neer slechts aan den eenen kant tact aanwezig is? Als ik aan de table d'höte zit, en my'n buurman stelt zich dadelyk by de soep voor, is dat dan tact?" »Neen," antwoordde men. »Aan een table d'höte is het voldoende, voor en na den maal tijd een kleine buiging te maken en zwijgend ? saus of sla door te geven." »Maar wanneer nu toevallig," zeide een der dames, »de buurman een beroemd persoon is, byv. een groot staatsman, of je lievelingsdichter of een gevierde kunstenares?" «Dat komt nooit voor," antwoordde de geïn terpelleerde, »die eten gewoonlyk aan een ge reserveerde tafel. Het zou natuurly'k heel aangenaam zy'n. Maar een flauwe praatjesraaker, dat komt wel dikwijls voor. En wanneer men uit beleefdheid op een onbeduidend gesprek ingaat, maakt hy' daaruit gevolgtrekkingen, zoekt nadere kennismaking en men kan hem niet meer kwytraken." «Hiernaar te oordeelen, zult u in uw vacantie een ongezellige brombeer zijn." «Dat zou ik dan door ondervinding geworden zy'n, mevrouw. In ieder geval ben ik op my'n hoede. In den zomer loopt er zooveel slecht volk rond. Men is nooit veilig voor dieven en oplichters. Het vorige jaar nog had ik zulk een interessante ontmoeting. Ik zit alleen met een heer in de coupé. Verscheidene uren zwy'gen wy. Nu, langer houdt alleen een Engelsch man het uit. Het eene woord volgt uit het andere, wij eindigen met een voorstelling. Naam en qualiteit van mijn reisgenoot boeze men vertrouwen in, wij voeren een aangenaam gesprek. Wy hebben hetzelfde doel, gaan naar hetfzelde hotel, het eind van het lied is, dat de kerel my'n portefeuille en my'n horloge heeft gestolen!" wnqzzcnb&n. Een algemeen medelijdend gebrom in den kring. De jonge dame begint nu op eenigszins humoristischen toon: «Ik weet een pendant daarvan. Op de reis, die ik voor drie jaar met my'n vader door Italiëmaakte, sloot een jonge man, blijkbaar uit den beschaafden stand, zich bij ons aan. Hy trachtte in den trein een ge sprek aan te knoopen, maar met weinig gevolg. Papa was gesloten en teruggetrokken, als een diplomaat van de oude school. Wij komen in Genua, hy' is er ook ; in Pisa op den scheeven toren, hy' is er weer; in Florence ontmoe ten wy elkaar aan de table de höte. Hy stelt zich voor als Begierungwath. Papa ontdooit wat, ik vind hem niet kwaad, de arme stakker voelde zich zoo eenzaam, kortom, zy'n ver zoek, met ons naar Napels en Rome te mogen gaan, wordt toegestaan, en het eind van het lied ? op den Vesivius verloor ik iets." »De kerel had het gestolen. Heb ik niet gely'k, mevrouw ?" zeide de man van onder vinding op zegevierenden toon. «Wat was het ? Sieraden of een horloge ?" Ik geloof, dat het een hart van goud was," antwoordde de echtgenoot der dame,die hartelijk lachte en er by voegde: »In Sorrento werd onze verloving gevierd. En de moraal van de geschiedenis is: vaders en moeders van onge trouwde dochters mogen heeren uit den goeden stand die zich wenschen aan te sluiten, niet onbeleefd behandelen." «En ten tweede" zeide haar man, «wie ver liefd is en zich wenscht aan te sluiten moet niet al te bescheiden zy'n, anders ry'dt zy'n geluk met den trein weg, en mag hy' het nakijken." Na een oogenblik van algemeen gelach werkte een oude heer, die tot nu toe had gezwegen, het thema verder uit. «Ik zal een reisontmoeting vertellen; straks moeten allen my zeggen, of zy vinden, dat zy aangenaam was of fataal. Lang geleden waren in Berly'n twee mannen, die in een politieken stryd tegenover elkander stonden. De een was een geweldig agigator, daarby een groot geleerde, de ander hoofd redacteur van een oud-liberale courant, en maakte hoofdzakely'k zy'n studie van literatuur geschiedenis. Tegen dezen man gaf de eerste een polemisch geschrift uit, dat alleen door de aanhangers van den aangevallene een pamphlet werd genoemd. Een hagelbui van critische glossen viel uit het geschrift op den man van de geschiedenis der letterkunde, uit wiens werken grove vergissingen en sty'1-curiositeiten in een scherp daglicht werden gesteld. Natuurlyk ontstond een doodelyke vy'andschap tusschen de twee. Eenige jaren later ontmoeten zy' persoonlyk onbekend elkander in Zwitserland. Zy treffen elkander als toeristen in de bergen aan, beginnen een gesprek, zij bevallen elkander buitengewoon goed, maar er heeft geen voorstelling plaats, zy' gaan toch weer ieder hun eigen weg. In het hotel aangekomen kijken beiden uit nieuws gierigheid het vreemdelingenboek in. De een vindt daar den naam Julian Schmidt, de ander Ferdinand Lassalle. «Nu behoeft toch niemand meer er aan te twyfelen," zegt de ongezellige man, «dat het beter is, zich niet voor te stellen!" (Berl. Tagébl.) rangenscheiding en den vooruitgang van den dienst, door B. als een axioma neer geschreven, komt ons voor niet te bestaan. Zouden we op den een of anderen grond betoogd hebben, dat de klerken bij het afleggen van examens voor hoogere rangen privilegiën moesten worden toegekend, dat zij bijzondere aanspraken konden doen gelden, of wat dan ook, de redeneering, dat voor de hoogere rangen eene ontwik keling, ontleend aan het afloopen der laagste klassen eener H. B. S. niet vol doende is, zou pp zijne plaats zijn geweest, en eene scheiding, ook zonder uitbreiding van den dienst zijn gemotiveerd. Van eene redeneering in dien geest is in de brochure echter niets te bespeuren. Vooropgesteld, dat aan de gestelde of te stellen eischen door allen moet worden voldaan, kan de vraag: hoe, waar hebt gij uwe kennis verkregen, toch zeker geen gewicht in de schaal leggen. Wij wenschen dan ook slechts verandering in den toestand, die de hoogere rangen openstelt allén voor hen, die zich de weelde kunnen veroorlooven het land eenige jaren ad honores te dienen. Wij wenschen slechts de geld kwestie van onze vooruitzichten te zien losgemaakt. Zooals B. opmerkt ging men vroeger bij de Ilijkstelegraaf uit van het standpunt (dat hij gaarne weer ingenomen zag), voor hoogere rangen weer zwaardere examens; in dien zelfden tijd waren echter ook bij dien tak van dienst de klerken tot die examens toegelaten. Heeft dat stelsel in zijn geheel nu zóó slecht gewerkt, dat B. slechts een gedeelte daarvan zou willen overnemen ? 'k Geloof het eerste gedeelte van deze vraag ontkennend te mogen beantwoorden. Wat bij de Departementen van Algemeen Bestuur, de Provinciale Besturen, de Rijkspostspaarbank, de Directiën der Marine, wat, last not least, bij het leger mogelijk is, zou dat bij Posterijen en Telegraphie zoo bezwaarlijk uitvoerbaar zijn ? DE BACK, SecretarisvidNed. P. en T..-Bond. De brochure van den Nederl. Post- en Telegraafbond. Uit de beschouwing, door B. aan bovenfenoemd geschrift in het nummer van 3 eptember gewijd blijkt, dat, vindt hij de feuite grieven over 't algemeen gegrond, n wensch hem voorkomt niet te strooken met de eischen van den dienst, n.l. die, waarbij de toegang tot de hoogere rangen ook voor telegrafisten en klerken gevraagd wordt. Eene strenge afscheiding tusschen mid delste en hoogste rangen acht B. een onafwijsbare eisch, voortvloeiende uit den enormen vooruitgang, dien het verkeers wezen genomen heeft. Hij verzuimt echter deze zienswijze nader te motiveeren. Wel wijst hij op Duitschland, waar men zeer onlangs bepalingen tot eene strenge doorvoering dier scheiding zou gemaakt hebben, maar, afgescheiden nog van de vraag, of eene navolging van Duitsche toestanden hier te lande, met het oog op onzeHollandsche begrippen, aanbeveling verdient de vergelijking gaat bovendien eenigszins mank. Het intellectueel verschil toch tusschen een Duitschen Sekretiir en een Duitschen Assistent is veel grooter dan dat tusschen een Hollandschen commies en een Hollandschen klerk; niettegen staande dat is echter in Duitschland dezelfde strooming op te merken onderde Assistenten als onder ons. Het verband tusschen eene strenge Keukenzout. Mi/jnJieer de Redacteur! In uw geacht blad van Zondag 27 Aug. j.l. no. 1157 komt onder de rubriek «Gezond heidsleer" een artikel voor, getiteld «Over het gebruik van keukenzout" door C. F. L. Genoemde C. F. L. is er, bly'kens den aan hef van zy'n stuk, toegekomen om iets over keukenzout te schryven, omdat hy bladerende in het Stuivers Kookboek voor Vegetariërs eenige zinsneden aantrof over het gebruik van zout by' het toebereiden onzer spy'zen en een stilzwygende veronderstelling meende te lezen, dat er maar n soort van zout bestaat, waarmede wij bij onze voeding rekening hebben te houden. Het kwam my zoo onbegrijpelyk voor, dat in een kookboekje, uitgegeven door den Ned. Veget. bond zulk eene domheid zoude ver kondigd worden, dat ik me dadelyk een stuivers kookboekje aanschafte en aan het lezen ging. Wat vond ik nu? Een aanbeveling om de groenten niet af te kooken, daar door het afkooken de voedende zouten verloren gaan. «Door de groenten aldus te behandelen", staat er letterlijk, »zal men veel minder keukenzout behoeven." Eerst wordt er gesproken van «voedende zouten" en ten slotte van «keukenzout". Er wordt dus wel degelijk onderscheid ge maakt tusschen «voedende zouten" dat zijn de mineraalstoffen, die voor den opbouw en het ouderhoud van ons lichaam noodig zijn, te weten: kalium, natrium, kalk, magnesia, ijzer, phosphorzuur, zwavelzuur, kiezelzuur, chloor en keukenzout dat slechts uit chloor en natrium bestaat. De bedoeling is, dat door het afkooken van de groenten met een flinke dosis keukenzout, zooals gewoonlyk geschiedt, de voedingszouten als 't ware «geloogd" worden en ze met het afgegoten water door den gootsteen verdwijnen. De groenten krijgen daardoor een flauwen smaak en moeten er boter, bouillon of vleescbjus, eieren, melk, suiker, kruiden aan toegevoegd worden om ze smakelijk te maken. Kookt men de groenten daarentegen niet af, dan behouden ze den oorspronkelijken smaak en behoeft men er geen smaak aan te brengen met keukenzout. Wat nu het gebruik van keukenzout aangaat, waar de geachte C. F. L. een voorstander van schijnt te wezen en waarvoor hij zich op pr, i'. Bunge beroept daarover schrijft de bekende dr. Lahmann, een tegenstander van keukenzoutgebruik in zijn Diëtetische liloedontaarding ongeveer het navolgende : »G. Buiige heeft weliswaar de theorie ver kondigd, dat de plantaardige voeding d. i. het hoofdbestanddeel van de volkeren die van gemengden kost leven, wegens haar rijkdom aan kali tot het gebruik van keukenzout op wekt, terwy'l kalizouten met het chlooruatron van het bloed zich in chloorkalium en natronzout omzetten; waarop de beide laatste als abnormale bestanddeelen door de nieren uit gescheiden zouden worden. Deze theorie is hoogstens voorwaardelijk juist nl. slechts voor plantenvoedsel, dat overeenkomt met het boven omschreven onjuist samengesteld voedsel (brood, aardappelen, peulvruchten). Voorzeker is het voedsel van de vleeeschetende dieren, die vleesch en bloed gebruiken, met betrekking tot de verhouding van kali tot natron gunstiger samengesteld dan dat van den mensch, die vleesch zonder bloed, graanen peulvruchten en aardappelen gebruikt of van hem, die slechts van graan-en peulvruch ten en aardappelen leeft; maar hier uit mag men nog niet met Bunge teleologische, morphologische en andere gevolgtrekkingen maken, doch men zal na vergelijking van de boven staande voedingsmengsels eenvoudig zeggen : het talry'ke plantenvoedsel is niet voor ons het normale. Bunge kent slechts ne plant, die vol doende natron bevat, den beetwortel; welnu, wy' noemen hier nog eenige, die met vleesch en bloed kunnen vergeleken worden. Men moet hier immers bovenal bedenken dat de vleeschetende dieren en de weinige vleeschetende volksstammen, die heel verstandig het bloed mee eten en geen behoefte aan keuken zout hebben, ongeveer de vijfvoudige hoeveel heid vleesch op een deel bloed gebruiken, dat alzoo hun voedingsmengsel op 1000 gewichtsdeelen drooge substantie bevat: kali. natron. 16 5.7 Daarentegen bevatten volgens E. Wolff: kali. natron. beetwortel. . . 39.58 12.33 peer .... 20.20 11.58 asperge. . . . 17.45 12.40 radys .... 23.17 15.31 witte kool . . 4814 18.55 spinazie . . . 27.29 5S.16 salade .... 33.17 46.28 appel .... 5.14 3.76 aardbei . . . 7.16 9.68 sinaasappel . . 11.22 4.15 Bij de door ons aangeprezen juiste keuze van voedingsmiddelen mag dus van den kaliry'kdom der plantenvoeding geen sprake meer zy'n. Een korreltje zout schaadt niet, hoewel het niet noodig is voor onze voeding, maar de hoe veelheden, die gewoonlijk verorberd worden wel degelijk. Het verdringt door Diosmose de voedings zouten uit de weefsels. Het vertraagt de stofwisseling en geeft aan leiding tot rhumatiek en jicht. Zoutgebruik heeft veel drinken ten gevolge, vandaar ver watering van het bloed, de gewone vorm van bloedarmoede. Dr. Allinson beweert zelfs, dat het eten van zout een gewoonte is en men het best kan afwennen. Zout prikkelt den eetlust en maakt, datwy te veel eten. In de maag veroorzaakt het 't zuur en misselijkheid. Dr. Allinson heeft hevige maagontstekingen zien ontstaan, die duidelyk waren toe te schrijven aan het zoutgebruik. N.B. Wanneer hier het woord »zout" gebruikt wordt is het natuurlijk in de beteekenis van «keukenzout". K. F. W. v. M. iiriiiMiiiimmiiiiimifit SNUIFJES. '' Armand Sassen heeft een goeden inval gehad. Hij zond Hildebrand op diens vijf en tachtigsten verjaardag een telegram om hem geluk te wenschen. Hij deed dit ook namens de onder hem staande ambtenaren, als chef dus, in het volle gewicht zijner waardigheid. Maar dat niet alleen, als menschenkenner, en in 't bijzonder als spaarders-kenner, mocht hij tevens de overtuiging uitspreken, de tolk te zijn van 750.000 inleggers der postspaarbank, nu hij zijn «meest innige" heilwenschen uitte. Dit is opmerkelijk, omdat Beets, voor zoover ik weet, nooit over de spaarzaamheid zelve heeft gepreekt of geschreven. Het stichtelijke en het humoristische van den ouden heer hebben het hem dus gedaan, en zoo geeft Sassen het doorslaand bewijs, hoe hij met zijn zevenhonderd vijftig duizend inleggers vroom is of van iets grappigs houdt Nu ten opzichte van zijn drie kwart millioen zou ik niet gaarne eenigen twijfel openbaren, maar van Sassen zelf, die dan ook geen inlegger, maar een oplegger is, had i£ zoo min net een als het ander ver moed. Stichtelijk, dacht ik niet, dat hij wezen kon, en voor humor zag hij er me te somber en te plechtig uit. Wel heeft zijn «lijden en strijden" voor de openbare school mij menigmaal doen denken, dat er onder goede leiding nog wel een uitstekend zendeling van hem had kunnen groeien, maar van het komische in zijn verheven taal en grootsche streven heb ik nooit iets be speurd. Enfin, zoo valt hij me weer mee! Maar toch, in n opzicht, dunkt me, is hij den 13den niet zoo bij de pinken ge weest, als men van hem had mogen ver wachten. Hij is alleen overtuigd, bij zijn innigste wenschen, de tolk te zijn van zijn nnkggers" de uithalers telt hij in dit geval blijkbaar niet mee. En juist op dezen zou ik het meest gerekend hebben. Wie weet hoe veel procent van de uithalers hun geld terug genomen hebben, om een preek, de Stichtelijke Uren of de Camera van Beets te koopen en nu zijn deze spaar ders, die niet konden blijven sparen omdat er een Beets was, geheel gepasseerd. Dat is onbillijk. Nog een telegrammetje en Armand herstelle tegenover Hildebrand zijn fout. De 750.000 worden dan minstens een miüioen en Z. M. de Koning van Spaarland, telt zooveel onderdanen, uit wier hart hij spreekt, meer. Maar ... 't is waarschijn lijk weer zijn oude zwakheid: zijn beschei denheid deed met opzet aan de waarheid te kort. Om het nu maar eens heel triviaal te zeggen: bluffen kan Sassen niet. iiiiiiiiiiiiiiHiniMiiiiiiiiHiiiHiimiiiimtiiiiiiiHiiiiiiMiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiil Krnisflrapde dominees. Waar de jaarlyksche stroom van ridder kruisen nog kort geleden losbrak, en onder de bedeelden als gewoonly'k predikanten en oud-predikanten voorkomen, is het niet on dienstig eens te herinneren aan een vierregelig versje, dat op den weibekenden kanselredenaar des Amorie van der Hoeven werd gemaakt, toen hy de ydeltuitery had begaan van zich in zy'n geestelijk gewaad te doen portretteeren met al zijn decoraties er by. «Vrienden! komt van heinde en veer. Ziet! hoe ik my-zelf behage, En my'n kruisen anders drage, Dan myn Heiland en my'n Heer." Gedachtig aan den Gekruisigde, moest iedere pastoor en predikant weigeren een ridderkruis te dragen, en het voorbeeld navolgen van wy'len den oud-hoogleeraar Vreede, die, schoon be giftigd met verschillende ridderorden, de eereteekenen nooit dragen wilde. Deze eenvoudige jurist stak daardoor hoog uit boven menigen eerzuchtigen theoloog. A., Sept. X. Wat ons betreft, wij meenen dat niet alleen pastoors en dominees, maar elk ver standig burger het beneden zich moest achten met een lintje onder zijn medemenschen rond te loopen, wat zooveel zeggen wil, als: ik erken zelf, dat er reden voor bestaat mij voor een superieur man te houden, kijk maar eens naar mijn knoopsgat. Het ontvangen van een ridderorde, is een gebeurtenis waarbij men passief blijf t; daar kan niets tegen zijn, de betuigingen van anderen over eigen verdiensten te ver nemen en... daarbij het zijne te denken ; het dragen van een lintje is een bekentenis, dat men zichzelf een onderscheiding waard vindt, en aan de menschenkeur, zooals deze bij het uitdeelen van ridderorden wordt toegepast, een hooge beteekenis toeschrijft. Dat zulk een beteekenis nogal twijfel achtig is, zullen wij wel niet in het licht behoeven te stellen. Nog bij de jongste ridderregen kwam het uit, dat in het bureau van de verdien sten waag slecht boek wordt gehouden. Een Oranje-Nassau-ridder van verleden jaar werd nog eens den ridderslag toebedeeld, en iemand, versierd met de zil veren medaille dier orde in 1895, ontving haar in Augustus van dit jaar ten tweede male. Een staaltje van nonchalance bij de invulling van het deugden-register, dat iets te denken geeft.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl