De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 24 september pagina 5

24 september 1899 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1161 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. name gezindheid, maar die het wereldgenieten najaagde met den eigendunk van een dandi en den arroganten waan van een don Juan, »was zoo aaneen met de loopbaan van schilder-zy'n, dat hy in de beste en meeste zy'ner gewrochten, nauw een enkele andere innerlike eigenschap zal weten te belichamen dan deze drie, recht streekse gevolgen en uitvloeisels van z\jn drie voudige karakteraanleg: smaak en distinksie, verfijnde en teedere zinnelikheid, bekoorlike weekheid en strelende >Weiblichkeit". Dit eerste gedeelte der studie van den Vlaamschen dichter verrast meer dan eens door treffende opmerkingen en aannemelijke conclussies, een enkele maal pok door mooie uiting van een poëet, als by de bespr.-king van het laatste portret over den oogopslag: >er glanst een licht uit, dat koud is en droef, als het licht van de maan in een winternacht..." Moge echter de schryver zich behoeden voor afdwalen in dichterlyk vermeien en in de volgende afleveringen zyne waarneming aan scherpen tot rechtuit beschouwen en grondig ontleden. Dan kan deze uitgave voor het van Dykjubileum een waardig gedenkteeken worden. EB dan willen we de Kollewynse spelling (spelling van Eollewijn) op den koop toe voor lief nemen. W. S. In de jongstleden vergadering van Directeu ren der Nederlandsche Maatschappy ter bevor dering van nijverheid, werd den heer F. W. van Eeden op zy'n verzoek, eervol ontslag verleend, als directeur van het Museum van Eunstnyverheid te Haarlem, en tot directeur van genoemd museum werd benoemd de heer E. A. von Saher met ingang l November e.k. Oen heer van Eeden werd de persoonlyke titel van eer e-directeur van het muséum toe gekend. Goudeket & Co., Rokin 50, exposeeren dezen week een schildery van H. Gunneweg »Winter". Een Haagscne roman. JBANNE REYNEKE VAN STUWE, Hartstocht. 's Gravenhage, N. Veenstra. Heeft de auteur van dezen roman in twee deelen gedacht aan de uitspraak van Busken Huet in zyn fantasie over Jacob Cats, later herhaald als voorrede van Lidewyde? Passie het eerste, passie het tweede, passie het derde vereischte voor het tooneelstuk, maar ook voor den roman!... Ik weet het niet, maar de titel doet onwillekeurig aan deze uitspraak denken. En. den titel acht ik niet gelukkig gekozen, omdat het woord hartstocht een tweeledige beteekenis heeft, wat in dit geval allicht een misverstand tusschen auteur en lezer veroor zaakt. Hartstocht kan staan voor passie, in den zin van hevig liefde-begeeren, van fel bezits-verlangen. Ik meen dit wel de geykte beteekenis te mogen noemen. Als ik van hartstocht spreek zonder meer, zal byna ieder denken aan harts tochtelijke liefde, aan passie in tegenstelling tot bijv. stille, zelf verloochenende trouw, of duurzame affectie. En deze opvatting doet ons den titel van bovengenoemden roman verkeerd begrypen. We lezen dat heele eerste deel door, wat ongeduldig wordende, en beginnen te vragen: la pièce! Waar bluft de schryfster met hst be loofde? Van hartstocht willen we lezen en we hooren alleen van Haagsch mondain gedoe van een troepje jongelui, die een Kunstclub stichten en tooneelspelen en dansen en soupeeren en flirten; we hooren van een pas gepromoveerd advocaat Felix van Weert van Oldenhagen, een verhollandschten bel-ami", die zich maar hoeft te vertoonen om alle meisjes verliefd te maken, een aarts-boemelaar die niets liever doet dan fuiven, en nu en dan van al dat geflirt en geboemel beu raakt... gaat lijden aan chronische fyzieke en inoreele katterigheid. We slaan het tweede deel op en daar, na een tiental pagina's, daar zal het komen... De hoofdpersoon de mooie Felix ontmoet een even mooie vrouw, die flirt-lustig lijkt. We veronderstellen dat zy met hem het spelletje zal gaan spelen van de schoone uit Pierre Louys' La femme et Ie pantin" Dat Felix uit ver veling zich aan het vertalen gezet heeft van dat werk, versterkt ons vermoeden. Hier zal coquetterie de passie wild doen opvlammen. Maar ook deze wereldwijze vrouw bezwykt voor zy'n onweerstaanbaarheid. Hy maakt een snoepreisje met haar naar Nice,waar hij haar, op een voor hem zeker ongelegen oogenblik, aan haar man moet afstaan. Nu is het nog eens de gelegenheid om hem tot wilden hartstocht, door plotselinge onthouding tot vlammende begeerte te drijven!... Maar na eenige booze uren berust Felix, en na korte dagen laat hy zich te Brussel volledig troosten door een zoet nimfje. Doch tevens wordt ons nu langzamerhand de bedoeling der schrijfster duidelyk. We had den het woord hartstocht" moeten nemen in zijn andere, meer algemeene beteekenis, nl.: het willoos toegeven aan een kwade neiging". Thans begrijpen we elkaar. Het doel van de auteur is geweest, ons de langzame onder gang te doen zien van een niet-onbegaafd jongmensch, die geen macht heeft zich in zyn zinnelijke neigingen te beheerschen, en wiens groote verleidelykheid voor vrouwen meewerkt tot zyn volslagen fyziek en moreel verderf. De zinnelykaeid, de wellust is zy'n harts tocht", zooals bij anderen geldbegeerte, roem of drankzucht. 't Is duidelyk dat het nemen van den titel in deze beteekenis grooten invloed heeft op de beoordeeling. Toch vervalt hiermede" maar ten deele het bezwaar tegen de lengte van het eerste deel. De schryfster schijnt een tweeledig doel gehad te hebben, wat ook blijkt uit haar bijvoeging Haagsche" roman. Even als in Eline Vere van Couperus en in Kitty van mevr. Snyder van Wissenkerke is het mondaine partij- en uit gaans-wereldje der Haag sche jongelui het milieu der handeling. En in haar streven om ons dit milieu zoo goed mogelyk te leeren kennen, heeft de auteur zich te ver laten voeren; iets wat ten nadeele komt van de compoziüe. Zij heeft zich niet weten te beperken, en de uitgewerkte beschryving van de oprichting der Kunstclub, der repetities en uitvoeringen, het relaas van de elkaar staag opvolgende fuifjes, party'tjes enz. enz. neemt daar door een buiten-verhouding groote plaats in. De zaak waarvoor per saldo onze aandacht gevraagd wordt, de verwording van Felix, kan wel hiermee in verband gebracht worden, après coup, maar wij voelen tijdens de lezing van het eerste deel dit verband niet en constateeren alleen het blijkbaar genoegen, waarmee de schrijfster toont hoe volslagen zy op de hoogte is van het zoo zeer onbelangrijke tijdpasseerings-gedoe vangefortuneerde Haagsche jongelui Op dit gebied heeft zij stellig zeer stevig ge documenteerd werk geleverd! Jammer dat het onderwerp niet belangrijker is. De verwording van den hoofdpersoon begint pas op blz. 255 zich te openbaren. Dan wordt onze aandacht weer afgeleid door het mislukt engagement van Filip's vriend Jacques, van wien het wél verklaarbaar is dat hij zijn maitresje Marie niet opeens den bons wil geven, maar niet dat hij haar, ondanks zy'n liefde voor Louise, nog bly'ft bezoeken en eindelijk in het tweede deel begint de behandeling zich geheel tot Felix te concentreeren. Zy'n stem ming van ontevredenheid met zichzelf, met de heele wereld, zy'n dolle verliefdheid op de warmbloedige Mevrouw von Mayerhofen, zyn reis met haar, het wilde leven te Brussel, eindigend met een totaal gedemoraliseerd thuiskomen, zijn laatste poging tot zelfverhef fing door een engagement met de kuische Willy en het jammerlijk mislukken daarvan, het zijn verschillende stadiën op den weg ten ondergang. Dat de schryfster het avontuur te Zeist daarbij nog noodig achtte, bevreemdt me. Het geeft iets gewild-romantisch. Daarbij het brengt vanzelf tot de valsche veronder stelling, dat, kis dat teringachtige meisje daar niet geweest ware, Felix er zijn genezing zou gevonden hebben, een veronderstelling, die, hoezeer binnen de waarschijnlijkheid van het werkelijke leven, toch geheel buiten de werkelykheid en de logica van dit boek moest bly'ven. Juist datromantischa vermindert het tragische. Dit zal alty'd te aangrijpender zy'n, naar mate het in eenvoudiger consequentie zich noodzakely'k toont. In De familie de Regt, het laatste werk ?an mevr. Suze la Chapelle Roobol, geeft het 2e deel het te gronde gaan van een jong meisje aan een zelfverloochening, die fataal voor haar, en voor anderen tot niets nut blijkt. Het tragische van dat verhaal is het langzaam ten onder gaan, het staag lager en lager zinken, zonder dat er iets bizonders, iets geweldigs gebeurt. De schryfster houdt zoo knap het decrescendo vol, dat we van zelf onder de stemming komen van het innigdroevige van dat totaal nutteloos gewild-hebbend en verloren-gaand leren. Iets dergelyks was bij Felix onmogelijk, ge geven zy'n hartstochtelijk, wild temperament. Maar in den toestand, waarin de schryfster hem geplaatst had, was genoegzame aanleiding om zonder het romantische tusschenvoegsel tot het te bereiken doel te komen, terwijl de belangrijkheid er by' zou gewonnen hebben. Ik meen hiermede mijn bezwaren tegen de compozitie te hebben toegelicht en gemotiveerd. Uit wat ik er van vertelde blijkt wel dat Harts tocht een roman is, dont zooals thans de formule luidt la jeune fille ne permettra pas la lecture a sa mère". Toen ik kort geleden in deze kolommen de meening uitsprak dat de vrouwen, ook de on gehuwde,' meer en meer haar kennis van de maatschappij zouden uitspreken, en dat dit zooal niet een nieuwe artistieke, littéraire, dan toch zeker een cultuur-historische beteekenis aan onze hedendaagsche letteren zou geven, vermoedde ik niet zoo spoedig en zoo kracht dadig in deze meening bevestigd te worden. Dat in onze dagen een roman ala Hartstocht door een jonge ongehuwde vrouw geschreven wordt, is een teeken des tijd, waarmee reke ning moet gehouden worden door ieder die niet als een blinde door onze maatschappij wil gaan. Hoofdschudden of schouderophalen verandert niets aan het feit. Zulk een boek is niet een willekeurig gewrocht, maar een verschijnsel, een gevolg, een blyk van wat er leeft in de hoofden en harten van velen. Het schrijven ervan is als een taak die een enkele zich op gelegd voelt. DAME$. Opvoeflinpherinnerinp, IV. IJdeltuiterg. Eigenlyk behoef ik dit onderwerp heelemaal niet te behandelen, nu ik mijn opvoedingsonder vindingen boek voor iemand als mij n Rosi. Hebben wy niet beiden moeders gehad, die, wars van alle opflikkery eii gemaaktheid, van haar meisjes flinke vrouwen en geen modepoppen" wilden maken? Toch waart ge als kind, dat herinner ik my zeer goed, lang niet smakeloos gekleed; wat m\j zelve te dien opzichte betreft nu, zwijgen we daarov r en laat ik liever met de grootste dankbaarheid mijn moeders' vaste antwoord herhalen, wanneer myn en haar opinie omtrent myn jurken 1) wat uiteen liep: Zorg maar" zei mama dan, datje van binnen mooi bent, dat daar niets is, waarvoor je je te geneeren hebt. Zij, die dan minder op je neerzien, alleen omdat je mogelyk wat minder elegant gekleed gaat, toonen al dadelijk wat ze zijn, door haar domme ydeltuiterij, en om haar oordeel behoef je heusch niets te geven." Ik had geen aanleg om een nuf te worden, maar toch heb ik my toen niet alty'd zonder j protest neergelegd by moeders woord, waarvan ik trouwens natuurly'k, toen ook de volle be teekenis niet vatte. Waarom ik nu toch doorga op my'n stok paardje dat ik van daag ydeltuiterij" doopte? (iul-uit gezegd, ik moet mijn hart eens lucht geven, nog onder den indruk van het korte lings beleefde: Het was in Dresden en de handeling viel voor in den electrischen tram. In 't begin van een traject opgestegen, was ik een kort poosje de eenige passagier; maar reeds by de volgende halte 2) nam een nette burgervrouw met een allerliefst meisje bij zich, tegenover mij plaats. Het kind in haar dood eenvoudig helder katoenen jurkje, met blauw lint om het golvend goudblond haar, had, zoo als alle burgerkinderen in Saksens hoofdstad, niet alleen hals en armen, maar ook de beenen en voeten onbedekt. Het was geen bizondere schoonheid, maar het kind had een mooi ovalen gezichtsvorm, eerder fijn dan grof besneden gelaatstrekken en een bizonder mooi teint, waardoor de groote Veilchenaugen" nog beter uitkwamen. En wat druk had zy 't, het kleine meisje, uit loucer pret, dat ze nu toch óók eens in den tram mocht zitten. Uit de korte zinnetjes, die zy met haar moeder wisselde, bleek my, dat zoo 'n tramrit een feest in haar kinder leven was, en dat die gelukkige gebeurtenis samenging met de overgave van een bouquet, trouw door haar met beide handen vastgehouden. Ik genoot van die echte kindervreugde en lette weinig op het by elke pleisterplaats aangroeiend gezelschap. Daar: weer een halte en we wachten langer dan gebruikelyk is; maar daar komt ook deftig" gezelschap. Een hoog-elegante mama, gevolgd door een meisje van gelyken leeftyd als myn overbuurtje, daarna een kindermeid met een jongetje yan een jaar of vier. De zitplaatsen waren by'na allen ingenomen; men schoof nog wat dichter ineen en mama kon plaats nemen tusschen twee jonge dames; maar, hoewel my'n klein meisje naar haar moeder was geschoven en het hoekplaatsje nu vry kwam, was er een blik van mama noodig om haar dochtertje daar te doen neerzetten. _ O! wat toonde dat nest onverholen, dat ze zich daar lang niet op haar plaats voelde en zy slechts onder protest zoo dicht by dat bur gerkind met bloote beenen had plaats genomen! En het burgerkind" dat intusschen met oogen vol bewondering de crème zyden jurk met ge borduurde volants, de zyden kousjes en de goud lederen hooge laarsjes bekeek met toch iets schuws in dat kijken, alsof zelfs dat niet ver oorloofd was, het kind, per intuïtie voelend den gedachtengang van dat nufje, maakte zich zoo smal mogelyk, opdat niet de ry'ke kleêren van haar buurmeisje in aanraking zouden komen met haar katoenen jurkje of erger nóg met haar bloote beentjes! Het meest van al die pracht schenen haar wel de glacéhandschoenen 1) We spraken toen nog niet van toiletten" of van costumes" voor kinderen beneden de zestien jaar. 2) Door geheel Duitschland heeft men voor paarden- zoowel als voor electrische trams vaste halten. Onder geen omstandigheid mogen buiten die halten passagiers af- of opsty'gen. te treffen, waarin de kleine vingertjes, niette genstaande de warmte, gewrongen waren, het kind kon niet nalaten door een even-trekken aan moeders japon en een daarop dadely'k ge volgd hoofdknikje, moeders oogen daarop te doen vestigen, terwyl een tweede wenk haar moest doen zien, dat ook het op het balcon staande broertje, dat nog door de bonne bij de hand werd vastgehouden, die hand met glac leder had bedekt! Wie reizend'." hoorde ik, naast mij, een dame tot haar vriendin zeggen. De bewondering dier dames gold natuurlijk het kind in crème-zijde, waaraan blijkbaar alle kunst- en vliegwerk" was besteed om effect" te maken. Toch vermochten die kunstjes niet den onaangenamen trek te doen verdwynen om den groven mond en het brutale hcrausforderude" zooals onze buren zeggen, dat in de donkere oogen lag. Maar dat zagen alleen zy, die voelend-zien; de algemeene indruk dien moeder en dochter op het aanwezige publiek maakte, was die van bewondering! Voor het natuurly'k mooie, eenvoudige kind hadden maar weinigen eea blik over gehad, het schitterende" dat trok aan! En het elegante nufje was zich zeer wel bewust van de aandacht haar geschonken; het deed kwasi-gewichtig: trekkend haar bandschoentjes naar beneden of plooiend haar rokje om de beentjes, duidelyk doende uitko men dat elke aanraking met dat kind" naast haar vermeden moest worden. En al die beweginkjes waren als de handjes in de handschoenen... gewrongen, onnatuurlijk; te meer stuitend in zoo jong een kind! Maar met welgevallen, met door het doch tertje zeer goed opgemerkte voldoening, inde die ydele moeder den cy'ns dien mea haar en haar kind, om haar kostbare kleediog, in bewonderingsmunt betaalde ! Juist daarom was 't mij een behoefte van tijd tot tijd eens een lachje te zenden naar aardige natuurkind, dat nu o! zoo stil naast moeder zat, en die moeder te doen verstaan dat haar kleine verre van de minste was, als die twee vergeleken moesten worden. Niet lang maakte het viertal gebruik van het burgervervoermiddel" en met evenveel drukte als bij het opstijgen werd nu de wagen verlaten. My kwamen de woorden in de gedachte : ,En de zonden der ouders zullen gewroken worden tot in het zevende geslacht." Kón het anders dan dat zulk een ijdele moeder de wereld met een nog y'deler dochter verrijkt? En welk een broeinest voor andere ondeugden is die vervloekte ijdelheid! In gedachten zag ik de kwade buien" van Mevrouw, als een toilet niet volkomen beantwoordde aan het ideaal" (!! !) dat Mevrouw zich in haar onuitputtelijken leegen tijd er van gemaakt had, ik zag het treurig geduld, de menschonteerende beheersching die naaister en kamenier moeten oefenen, om niet haar congéte krygen uit die financieel ietwat betere betrekking dan de positie bij Mevrouw H., die niet zoo elegant gekleed gaat, maar.... ook minder betaalt! En dan zie ik ook dat kind met de glacéhandschoentjes, tegenwoordig bij mama's urenlange besprekingen met naaisser, kapper etc., onbewust les nemend en het geleerde op haar wijze te pas brengend in de kinderkamer, of tegen palfrenier of huisknecht, om later een verbeterde (?) uitgave van haar moeder te worden tegenover haar ondergeschikten en dat alles uit.... ijdelheid En de zonden der ouders zullen gewroken worden tot in de zevende geslacht.... en nóg verder totdat zullen geopend zyn de oogen dier ijdele vrouwen, en gevuld de hersens dier holle hoofden en zij zullen begrijpen wat zij, op deze wijze hun leven verspillend, mis doen aan zich zelven, aan hun kinderen, aan de gemeenschap. Zij zullen dan inzien hoe dom het is, zich te laten voorstaan op eigen schappen niet in, maar buiten haar, en voelen het walgelyke van hun ydel-egoïstisch bestaan." Ik zou alle vrouwen wel willen toeroepen, de woorden, die mijn moeder mij in mijn jeugd op mijn weg meegaf: niet wat je van buiten maar wat je van binnen bent heeft waarde. Niet dat ik niets voel voor goeden smaak, óók in kleeding, verre van dien; ik verheug my' b. v. als ik in den Haag den goeden smaak, zelfs by de dienstmeisjes, kan bewonderen, maar daarom keur toch niet minder af het bij zoo vele vrouwen bestaande feit, dat toilet schering en inslag van haar denken en spreken is, dat de kleeding, óók als zy met haar kin deren wandelen, het hoofdthema vormt van | haar gesprek. Ontwikkelt op elke wijze den j goeden smaak, het esthetisch gevoel bij uw ! meisjes, dan zullen zij daarvan kond doen óók j in hun kleeding, maar laat het toilet bij haar j in 's hemels naam niet worden wat 't tot heden bij zoovelen nog is: een hoofd-, ik zou haast zeggen: een levenskwestie. Zorgt dat gij dit u zelve reeds van den beginne af voorhoudt, opdat gij de maatschappij niet aanvult met onbeduidende nuffen en .... pire que ^a. Ijdelheid kan een passie worden, zoo goed als elke andere ondeugd en dan zal zij even ais elke andere onedele passie de goede kwa liteiten absorbeeren. Dan groeit uit een ijdel meisje van zes jaar een hartelooze egoïste en is zij ryk, een plaag te meer in den kring, waarover zij macht heeft. Neen, ik heb geen zin, vandaag nog een ander thema te behandelen. Zoo 't geen ik daar schreef bewerkt, dat n vrouw die kin deren tot menschen te vormen heeft mijn be schouwing ter harte neemt, en het ydelheidsduiveltje, by' zich zelve ontdekt, nu voor goed weet te bannen ... voorwaar dan heb ik niet voor niets my'n ergernis gelucht! VKOUWKE. iiiiiiiiiiHiiiiiiMitiiiiiiiiiniiiiiiiittiittiniil Fhilosophie der mode. De dienstbodenquaestie. Kleurlingen. Naaistersbond. Een philosophisch beschouwer der mode merkt op, dat eigenlyk eerst in dit jaar de mode hare >nieuwe lijn" heeft doen zegevieren, de lijn waarnaar sedert een tiental jaren ge streefd is. Deze lijn beteekent wegvallen der heupen. Wat Sarah Bernhardt vele jaren geleden begon, was by haar alleen een abnor maliteit ; als beginsel is het overgenomen door de Amerikaansche, en men kan de mode van heden als den triomf van het Anglo-Americanisme beschouwen. De Fran^aise schikt er zich zonder veel moeite in ; voor de dochters van Thusnelda, de stoere, breedheupige Germaanschen, zal het meer moeite in hebben. Schijnbaar is de »nieuwe lijn" iets heel natuurlijks, de triomf der rationeele aesthetica. Wat kan toch gewoner zy'n, dan het costuum als een tweede huid glad te laten passen over het gracieuze lichaam ? En dit is zoo goed als bereikt. Welk een verschil met crinoline, tournure, ballonmouwen, paniers, om nog van »busc" en «demi-terme", zelfs uit de her innering haast verdwenen, niet te spreken. Maar niemand neemt dat ernstig op. De harmonische »tweede huid" is een gevangenis, eene correctuur, eene vervorming of misvor ming, zoo goed als ieder ander mode-uiterste. Tot het behoorlijk negeeren der heupen, nu ze toch niet meer «gedragen" worden, behoort een vernuftig en gecompliceerd corsetwerk, dat men in Amerikaansche bla den, en waarschy'nlyk ook wel in Europeesche, in al zijn listigheid kan afgebeeld zien. Toch is juist de Amerikaansche, die sedert lang op slankheid getraind is, met al haar sport en haar jongensachtigheid, door de natuur in dit gezicht zeer bevoordeeld. De Europeeschen zullen weerstreven en een andere mode wenschen. Maar ook weer de philosophische be schouwer merkt op, dat hetgeen men belieft te noemen de «dwaze gril der Parijsche modiste" aan vaste wetten gehoorzaamt en men hier te doen heeft met de uiterste consequentie eener evolutie die veertig jaar aan den gang is. Steeds heftiger en dringender is de mode der slankheid gekomen; steeds zwakker zy'n de protesten der andere partij geworden. Eerst de crinoline; zij is sedert dertig jaar ver dwenen, en slechts tweemaal in al dien tijd in de »halve crinoline" als zwakke poging verschenen. De paniers, de ballon of baluchon, hebben uitgewoed en slechts nmaal na dien tijd zijn kleine paniers beproefd. De jupe-cloche heeft maar kort geduurd; de ballonmouwen hebben drie perioden achter elkaar gekend, telkens met zwakkere verhoo ging. Steeds is daartusschen in de slankheid gekomen, eens op zoo onhandige wijs, dat modieus gekleede vrouwen niet op een canap konden zitten of een trap opklimmen; nu schy'nbaar niet zoo hinderlijk, maar inderdaad even gebiedend. Vraagt men wat deze nieuwe mode voorspelt, of zij een laatste stuiptrekking der tyrannie tegenover het veldwinnend rationalisme in de vrouwenkleeding is, of wel een stap tot de gelijkheid van kleeding voor beide seksen, het antwoord zal moeielyk te geven zyn. Wy' zouden het laatste toegeven, wanneer de «nieuwe lyn" gemakkelijk, democratisch, on kostbaar was. Maar integendeel, zij is de triomf der «coupe", de duurste van alle mode-eischen, zij is onge schikt voor de vrouw die moet werken, zich inspannen, zij is ten slotte wat al die afwis selingen zy'n een mode. In Amerika maakt men, evenals vroeger in Duitschland, van alle gewone dingen onder werpen voor wetenschappelijke verhandelingen. Mejuffrouw Mary Roberts Smith, professor in de sociologie aan de Leiand Stanford junior University, schry'ft in het Forum een profes soraal artikel over den dienstbodentoestand. Zy' wyst erop, hoe moeielijk het is, in Amerika goede keukenmeiden te krijgen en legt dat aldus uit: de oorzaak van den toenemenden tegenzin der Amerikaansche jonge vrouwen tegen het vak van dienstbode ligt in drie dingen, de onregelmatigheid van den diensttijd, de maatschappely'ke vernedering en het gemis aan persoonlijke onafhankelijkheid. Het tweede daarvan, de vernedering, ligt daarin dat van alle vakken de huishouddienst zich nog het minst heeft vrijgemaakt van de traditiën van feudale dienstbaarheid. »Maar," zegt de professor, »er is nog een dieper reden, de neiging van den mensch om zyne ondergeschikten te kommandeeren. Vrou wen in het by'zonder verkiezen niet geholpen te worden door een intelligente gelijke; zij moe ten een dienares hebben, geen employee. Vergelyk de houding van een patroon tegenover zijn kantoorbedienden eens met die van een mevrouw tegenover hare meiden! Omdat er een verne dering aan verbonden is, willen intelligente meisjes met eenig karakter liefst wat anders doen, en omdat die meisjes er van afzien, vermeerdert de vernedering. Het feit van maatschappelijke minderheid wordt op allerlei kleingeestige wyzen geac centueerd, door het toespreken met de doop naam, door het dragen van livrei en vooral door de afzondering. In iederen stand heeft het meisje haar amusementen, haar gelegenheid om een passend huwelijk te doen; alleen de dienstbode moet buiten haar woning gaan om zich te amuseeren of een hofmaker te vinden. Nog verder, zelfs na de dienstbaarheid, strekt de ban zich uit; de kleine winkelier zal wel met een naaister, een winkeljuffrouw, een typewriter trouwen, maar niet met een dienst meid ; de clubs van arbeidsters laten alle vakken toe, maar geen dienstboden." Veel dingen zijn hier te lande anders ; de tyden zijn voorby' dat een dienstbode geen mof, geen en-tout-cas, geen ronden hoed, geen veeren of bloemen, geen mantel, geen hand schoenen mocht dragen; toch eischt men nog van haar een muts en een katoenen japon. Zij wordt meer gekotnmandeerd dan een kan toorbediende ; zij mag, zelfs in haar keuken, niet iedar ontvangen dien zy wil; zij heeft niet de onafhankelijkheid van eene naaister of arbeidster; zij heeft een veel langeren werkdag dan deze en is in haar dagelijkschen vrijen tijd nog gehouden aan kleine onvoor ziene dienstverrichtingen. Er staat tegenover, en dit wordt vaak vergeten, dat het haar ver strekte eerste kwaliteit voedsel, de goede ligging, verwarming enz. een veel grootere som verte genwoordigen dan de loonen, aan arbeidsters betaald. In The Nineteenth Century vertelt miss Elizabeth Banks het een en ander over het wonderlijk rassenvooroordeel in N.oordAmerika. Een voorbeeld ervan is de geschie denis van de «brunette beauty'' in Vassar College. Eenige jaren geleden kwam in Vassar Col lege, een zeer exclusief en aristocratisch heiligdom van Amerikaansche vrouwenopvoe ding, een heel knap meisje van achttien of negentien jaar, speciaal aanbevolen door den bekenden evangelist Dwight Moody. Weinige meisjes te Vassar overtroffen haar in schoon heid, intelligentie, goeden smaak wat kleeding betreft; in weinige maanden was zy algemeen be mind en men noemde haar de «brunette beauty." Zy' deelde haar kamer met een der meest populaire meisjes van de school, en beiden waren innige vriendinnen. Veel later besloot de kamergenoote plotseling, van kamer en gezellin te veranderen; zonder reden op te geven liet zy de brunette alleen. Deze begon zich droevig en eenzaam te gevoelen, met de andere meisjes niet meer om te gaan, en er slecht uit te zien. Eindely'k ontving een der leden van de faculteit een bezoek van haar; zij kwam een geheim meedeelen, een bekentenis doen. Zy' was niet als de andere meisjes; zij had de school onder valsche verklaringen betreden; zij had negerbloed in de aderen ! Op de eene of andere wijs had haar kamer gezellin hét feit ontdekt, misschien uit een brief of een blad uit een dagboek; zij kon toen met de verworpelinge de kamer niet meer deelen. De brunette kwam nu vragen wat zy doen moest, de school verlaten en naar haar eigen ras teruggaan ? De bestuurster staarde haar aan. Het meisje was blanker dan zij zelve, beschaafd, gevoelig, intelligent, ontwikkeld. Was haar ras het diklippige breedneuzige zwarte volk van Afrika ? Het moest zoo zyn ; althans voor n tiende, zooals het meisje verzekerde. i De dame riep de faculteit bijeen. De beI kentenis van de jonge vrouw, die nog een paar ! maanden vóór haar promotie was, werd bej sproken, en er werd besloten dat zy den cursus tot het einde mocht by wonen. Dit geschiedde en zij vertrok zonder afscheid te nemen, zonder n vriendin te houden van al haar gezellinnen der laatste jaren. Miss Banks vertelt nog een dergelyk geval waarin zy' zelf betrokken was. Voor een blond, blank meisje, met blauwe oogen, maar kleurlinge, werd toelating gevraagd op alle Ameri kaansche scholen voor blanke meisjes, met vermelding der feiten; op geen enkele werd zij toegelaten. Van de dertig exemplaren van het verzoek werden er ook eenige naar Enge land gezonden, en van bijna alle Engelsche scholen kwam gunstig antwoord. Girton College, Newnham College, verscheidene anderen stuur den terstond prospectus, opgave van het begin van den cursus, tarief; geen enkele maakte bezwaar. Het meisje heeft dan ook hare studiën in Engeland voltooid. Als illustratie hiervan vertelt miss Banks een karakteristieke anecdote. Vroeger had Amerika wel een gevolmachtigd minister te Londen, maar geen ambassadeur. De zaak werd te Washington besproken; velen meenden dat, daar er toch geen politieke verwikkelingen te vreezen waren, geen ambassadeur noodig was; een consul-generaal voor den handel was eigenlijk al voldoende. «Maar weet ge wel", zei een der voorstanders, «dat by hofplechtigheden in Engeland, onze vertegenwoordiger dan achter een neger moet loopen ?" Verbazing en afschuw verspreidden zich over het gelaat der omstanders. «Achter een neger, achter een zwarte ?" «Jawel. De gevolmachtigde minister van Haïti, een neger, is daar al langer dan de onze, en heeft dus recht van ancienneteit; de onze moet dus achter hem loopen. Als we nu een ambassadeur hadden, zou hij met de ambassa deurs meewandelen, die vooruitgaan; en de man van Haïti komt met de andere ministers daarachter." «O, maar dan behoeft er niet langer over gepraat te worden ! Dan moeten we een am bassadeur hebben zoo gauw als dat maar kan l" En het besluit ging er terstond door. * * * In het nummer van 15 September 1890 van De Naaistersbode (No. 11 van den eersten jaar gang) is het verslag van de eerste jaarvergadering van den Naaistersbond opgenomen. Deze verga dering werd op 27 Augustus in den Parkschouw burg te Amsterdam gehouden, en het verslag kan ongeveer als de geschiedenis van den belangry'ken bond tot nu toe gelden. Te betreuren is het, (uit het nummer waarin het verslag staat blijkt dit) dat De Naaistertbond niet geheel buiten geschil is kunnen blijven met zy'n natuurlyke bondgenooten, Kcoiutie, tie «Voorpost", Het Volksdagblad. In Belang en j Recht zagen wij een zeer waardeerende be! schouwing over den Naaistersbond. Ook is l opgericht een Strykstersbond en een Bond voor Vrouwelijke Verloskundigen. E?e.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl