Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1161
(Mer ton,
(Caran d'Ache in den Figaro.)
»Maak toch zoo'n spectakel niet! Alles komt terecht.
Een nieuwe AMan
(Der Floh)
fc
ABKAHAM?LOUBET : »'t Spijt me, mijn beste Izaiik, maar ik kan
toch heusch den ram Boisdeffre niet in jou plaats stellen."
He! vemMterenf sdmlewijs.
(Lustige Blatter.)
Is dat nu alles, of komt er nog wat ?
Op ie PMliMünen,
Tijl Uilenspiegel,
UNCLE SAM : »Hm, ik vermoed dat ik dit karweitje niet zal klaar
spelen, zonder er mijn jaa bij uit te trekken."
De iroote sctetof m GMstone.
Wat komt, nu Gladstone gestorven is, zyn
figuur meer uit dan vroeger. Hoe verder b.y
van ons alledags-licht verwijderd raakt, hoe
grooter die machtige schaduw opgroeit. Aan
Bismarcks dood waren we al gewend toen
Bismarck nog leefde; want hij had zichzelf
feitelyk dood verklaard. Maar Gladstone is tot
het eind toe vol leven gebleven en hij is ook
niet, zooals Bismarrk, zijn hoogste standpunt
afgedaald tot kringen vin kleine
waarneminkjes. Gladstone zullen we meer en meer
missen. Staatslieden als hu zyn zeldzaam, zelfs
onder de groote staatslieden die toch ook al
niet talrijk zijn.
Want groote staatslieden zijn er tweeërlei:
die zooals Bismarck en Lord Palmerston; en
die zooals Gavour en Gladstone. Die van
het eerste type hebben dit groote voordeel
boven die van bet tweede, dat voor hun
staatsmanskunst geen geweten noodig is. ik wil niet
zeggen dat Bismarck en Lord Palmerston
gewetenloos waren, maar alleen dat het in hun
staatmanskunst niet te pas kwam, zoodat er
dan ook nooit iets van is gebleken. Hun genie
was dat van den veldheer en den schaakspeler...
en misschien hebben ze daarom, omdat ze
alleen een helder hoofd noodig hadden en het
zonder hart konden doen, in de internationale
politiek meer succes gehad dan die anderen.
In die verbazend hooge internationale politiek,
die boven de sneeuwgrens van het menschelijk
gevoel ligt, waar spionnage, omkoopery, list
en bediog welig tieren, daar staat een
gewetenspoliticus maar armzalig te bibberen, en hy
moet er wel haast omkomen, gelijk een
kleumerige Javaan op den top van den Mont Blanc.
Maar in de binnenlandsche politiek is het
anders. Wie er geen been in ziet om een
vreemdeling af te zetten vindt het toch al
licht niet nejes om het z;jn eigen broers en
zusters te doen.. .. ook omdat die hem te
goed kennen. En zoo heeft Gladstone, die
in de binnenlandsche politiek te veel last van
zijn geweten heeft gehad om evenveel succes
te hebben als Bismark, in de binnenlandsche ?
politiek meer en beter gedaan, juist doordien j
hij meer en beter hart had. Bismarcks politiek j
van ijzer en bloed heeft bij ook op het binnen
land toegepast en daarmee heeft hij niet veel
mooisbereikt; terwijl Gladstone's edelmoedigheid
hem gesteund heeft,vooral bij zijn sociale wetten,
maar trouwens in zijn gansche binnenlandsche
wetgeving, die er geheel door werJ bezield.
Al lijkt het nog niet heel zeker, of hij in de
Home Rule-quaestie niet heeft overdreven,
misleid wellicht door Parnell en diens Ieren
in de eenige groote zaak misschien waarover
hij oordeelde zonder er ten volle van op de
hoogte te zijn, zijn politiek was ook op dat
punt in hoofdzaak zeker juist... en in allen
geval nobel en groot.
Dat groote schaduwbeeld van Gladstone dat
zic.h langzaam verwydert en hooger en hooger
groeit, dat heeft de heer Brouwer ons weer
eens laten zien door een biographie, welke
verschenen is bij L. J. Veen alhier. De schrijf
trant benevens een voorwoord van P. Louwerse
geven aan dit boekje het karakter van een j
jongensboek. Het is een eenvoudige en wat j
men noemt «onderhoudende" vertelling,
zoodat kenmerk van veel goede «jongensboe
ken" ook ouderen het met genoegen zullen j
lezen.
Mit de grammatica en vooral met den zin
bouw is de schrijver niet altijd gelukkig; »zijn
geloof schaamde bij zich nooit" (zonder »over")
is geen Hollandsch ; een zin als deze: ->Na
Prins Alfred van Engeland de kroon te hebben
aangeboden, die hij evenwel weigerde, beklom
in de lente van 18G3 George, de tweede zoon
van den koning van Denemarken den G riekschen
troon en regeerde daardoor ook over de Jo- J
nische eilanden,'' is een kalf met drie koppen;
en een zeer dwaas taaimonster vindt men zeker
in deze woorden: »Vooral in later jaren...
ondervond hij (Gladstone), dat de woorden
na Gladstone's dood door Lord Rosebery in ,
het Lngerhuis gesproken niet te veel !
zegden." Dat iemand tijdens zijn leven reeds i
de waarheid ondervindt van hetgeen na zijn ?
dood zal worden gezegd, is zelfs voor Gladstone
zeer merkwaardig.
Maar om deze en dergelijke slordigheden
(de schrijver spreekt b. v. ook van >>Sir Parnell'')
die misschien bij een tweede uitgaaf zijn te
verhelpen, behoeft niemand dit boekje onge
lezen te laten. Het is prettig en helder.
De plaatjes ... V Nu ja, in jongens boeken
zijn wij niet veel moois gewend en dan zijn
deze prentjes nog zoo kwaad niet.
C. K. E.
Naast Ileinaert, »den feilen metten roden
baerde'', heeft Tijl Uilenspiegel historische ver
maardheid verworven en behouden, wel vijf
eeuwen lang. Geslacht op geslacht heeft de
avonturen van den »roden scalc" en van den
ondeugenden Tijl met belangstelling gevolgd,
genietend van den triomf van het gezond ver
stand en het ruwe voiksvernuft. Reinaert en )
Tijl vertoonen overeenkomst, want Tiji's geest
heeft vroeger in Reinaert's pels gehuisd, liet
geheim der populariteit hebben zij doorgrond i
voor alle eeuwen. Het volk houdt van realiteit
en sentatie, bewondert zijns ondanks den be
drieger, die elkeen er in Jaat loopen met gratie
en succes. Beiden zijn ze vroolijke, sluwe,
niet zelden boosaardige spotters, maar altijd
triomfeeren zij over hunne vijanden. Vaak
zijn ze niet meer dan gewetenlooze schelmen
en tot1 h worden zij bewonderd en gevierd,
toch wil inen de jeugd het verhaal van hunne
guitenstreken niet onthouden en geeft edities
«met approbatie voor school- en huisgebruik".
Want de avonturen dezer helden zijn soms
alles behalve stichtelijk, er is een luchtje aan
de boeken, die hunne streken vereeuwigen,
maar geen reuk van heiligheid, anders zouden
de geestelijke vaderen ze niet op den index
geplaatst hebben.
Oudheid geeft in onze dagen aandedingen
eene onweerstaanbare bekoring. Daarom moet
de bekoring, die van een boek als Tijl Uilen
spiegel uitgaat, wel zeer groot zijn, te grooter
nog'als het verhaal van Tij i's lotgevallen wordt
aangeboden in een volkomen geslaagd facsimile
van de alleroudste uitgave. De firma Martinus
Nijhofi' gaf verleden jaar eene reproductie van
eene Nederlandsche editie, naar het c%nig
bekende exemplaar, dat bewaard wordt in de
Koninklijke Bibliotheek te Kopenhagen. Daar
aan ontbraken twee bladen, die (als bijlage)
zijn ingevoegd naar den correspondeerenden
tekst eener uitgave van 1515, verschenen te
Antwerpen, bij Jan van Ghelen.
\an U lenspieg\els leven ende scliimpelijcke
tcercken ende u-onderlycke awntwen di In hadde
u-ant hi en Het hem gheen boeverie verdrieten
luidt de titel van dit merkwaardige boekjo,
facsimile der uitgave van circa 1515, versche
nen te Antwerpen (zonder jaartal) bij Michiel
van Hoogstraten. Na deze editie is de oudst
bekende de Straatburger door Johann
Grieninger van 1515 nog zeer lang beschouwd als de
allereerste en misschien wel inderdaad de oudst
bekende in het Hoogduitsch. Ook hiervan
kennen de bibliografen maar n exemplaar.
Het bevindt zich in het Britsch Museum.
Van de uitgave, die tusschen 1520?30 het
licht zag bij Servais Knuffter te Keulen vindt
men nog maar twee exemplaren : n in de
Hof bibliotheek te Weenen en een ander in de
Koninklijke Bibliotheek te Berlijn.
Mogen wij uit het feit, dat de oudst bekende
uitgaaf van Tijl uilenspiegel eene Nederlandsche
is, afleiden, dat de vermaarde Tijl een Neder
lander is geweeit ? Neen, want omstreeks 1483
moet er een Hoogduitsch volksboek hebben
bestaan, waarin zijne historie breedvoerig be
schreven wordr. En ook, het Antwerpsche boekje
bevat al dadelijk in den eersten regel van het
verhaal de mededeeling: «In den lande van
Sassen int dorp te Knetlinge bij Welmewerdt
Ulenspiegel gheboren", in overeenstemming
met wat de Duitsche bewerkers vertellen, dat
«Tul Eulenspiegel zu Knittlingen bei
Braunschweig geboren worden ist."
Uilenspiegel zal derhalve een Duitschervan
geboorte zijn.
Eene andere vraag is deze : hebben wij den
Uilenspiegel verrijkt ? En hierop moet het ant
woord bevestigend luiden. liet geheele volk
heeft aan dit volksboek meegewerkt.
De kern van het volksboek wordt gevormd
door de verhalen die in omloop kwamen be
treffende zekeren handwerksman Tijl.die allerlei
grappen en ook heel wat gemeene streken moet
hebben uitgehaald vóór hij >tierf aan de pest
te Mollen in 't Mecklenburgsche, waar men nóg
den reiziger eene grafzerk wijst inet een uil
en een spiegel er op. Maar die zerk dateert
uit de zeventiende eeuw. Het zou echter
mogelijk zijn dat de oude van 1350 (naar men
zegt het sterfjaar van Tijl) in de zeventiende
eeuw door eene nieuwe is vervangen. Doch
wij weten omtrent die kern, ontstaan vóór het
jaar 1350, niets. Aangenomen dat het eerste
volksboek over Tyl niet verscheen in 1483,
maar nog vroeger, wat, in aanmerking ge
nomen den datum van het eerste gedrukte boek,
toch nooit veel vroeger kan zijn geweest, dan
zou dit boek, al werd het gevonden, niets be
wijzen, 't Moet eene eeuw ongeveer na den
dood van Tijl bewerkt zijn geworden.
Doch meer belang dan die handwerksman
Tijl van Knetlingen boezemt ons het type in.
Het is nu bet type van het volksboek ?
De middeleeuwen kenden naast de gewone
gilden ook de »narrei gilden" en
»dror.kengilden". De middeleeuvvsche dichter
vereenigde al de «verloren kinder" tot eene orde.
De «heylige vader Sinte Magher?Sot van
Gecxhuyze" stelde de orde in en Broeder Aernout
was de eerste broeder, die daarom later tot
»!Ieere ende Abt" in die orde verheven is.
Wil iemand zich in deze «Orde van Aernouts
broederen" ook wel de «Orde der Rabauwen"
genoemd laten opnemen, dan moet hij
eerst al zijne kleeren verdrinken: mantel,
wambuis, hoed, kousen, schoenen en daarna
het «ordenshabijt" aantrekken, »'t welck is
een gbeknoopt Hembde met een net." Zijn
zij eenmaal leden der orde. dan moeten zij, al
wat goed is, achterwege laten, spotten met alle
wijsheid, zelden een goed woord spreken, in
ȟeeren hoven" den kok te vriend houden om
vleesch, brood en wijn te krijgen; van hun
maag hun God maken en de keuken als hun
kerk beschouwen. Verder ontvangen zij allerlei
raadgevingen, hoe zij boeren en burgers, vooral
de vrouwen moeten bedriegen, door voor te
wenden dat zij kennis van chiromantie hebben.
De ordebroeders heeten Ilolkake,
Druypneuse, Onbeschaemt, Achter den Haghen, Vrou
Vuyle, enz Gaan zij op reis, zij trekken van
«Piatteborse" over «Bijsterveld" i aar de herberg
van »Claes Commer'', daar vertoeven zij en
zetten dan hun weg voort naar Sinte
Reynuit'', waar zij door «Pover" ter feeste genoofligd
en door Willem Alberoyt ontvangen worden.
Ook nemen de leden der Orde deel aan »de
ghenoecblicke Pelgrioiagie ofte Bevaert tot Sinte
Ilebniet, diemen doet met het Schip van
armoede".
Ziehier den hongerigen, van koude rillenden
boef:
Als u dan swaerlic den hongfr bestaet,
Zoo dat u den buyc aen de ribben slaet,
Ende gby dan comt in een dorp oft stadt,
Beregheiat, beslyct, cout er:de nat,
Zoo see»1, dat gij hebt den clippertandt,
enz.
In dit gezelschap moet Uylenspipgel zich
op zijn gemak gevoeld heboen. Hij is de
hoofdpersoon uit een der allereerste
schelmenromans in al zijne ruwheid, platheid en komi
sche kracht, bij verpersoonlijkt den
nedersaksiscben «volkswitz" als volksnar en zwer
vende potsenmaker. Als nar staat hij ons,
negentiende-eeuwsche lezers, tegen. Wat Uilen
spiegel voor komieks uithaalt, doet ons walgen
of laat ons geheil onverschillig. Zijne voor
naamste gsestigheden van vrij onschuldigen
aard bestaan in het letterlijk uitvoeren van in
overdrachteüjken zin gedane bevelen en der
gelijke mopjes. Zijn baas, de kleermaker, zegt:
sSmijt me etns gauw die mouwen in dat wam
buis", en dan gaat Uilenspiegel met de mouwen
tegen 't wambuis gooien, alsof hij dacht, dat
zij zoo eindelijk wel in de armsgaten zouden
blijven hangen. En het volk lachte orn nog
erger fiauwiteiten. Uilenspiegel is niet in de
eerste plaats de incarnatie van het verzet tegen
willekeur en machtsmisbruik der bazen tegen
over hunne knechtF, van den burgerman in
zijne opkomst tegen den kleinen man. Zijne
biografen noemen hem »scbalk" (d. i. schelm)
en hij is een schelm. Naar zijn bijnaam te
oordeelen zou men denken dat hij alleen
domooren voor den gek hield. Maar hij doet erger :
hij maakt voortdurend misbruik van vertrouwen,
vaak zonder door den honger te worden ge
dreven of zonder zich te willen wreken. Waar
hij bijv. arme vrouwen wijs maakt, dat hij
botermelk wil koopen, haar die melk in een
vat laat gieten en dan zegt, dat hij geen geld
heeft, alles om eene vechtparlij uit te lokken,
waarbij het vocht in stroomen over de straten
vloeit, «alsof het melk geregend had", daar
kunnen wij onmogelijk dien Tijl iets meer
vinden dan een harteloozen kwajongen.
Voor de lezers van de volksboeken was Tijl
tot in alle bijzonderheden een historisch per
soon. Van der jeugd af houdt hij iedereen
voor den gek en speelt hun, met wie hij in
aanraking komt, leelijke poetsen. Aan ver
schil in rang of stand stoort hij zich niet,
evenals de hofnarren van vroegeren tijd ; op
geblazen grootheid een prik te geven, opge
blazen geleerdheid met beschaamde kaken te
laten staan bijv. den Doctoor van den bis
schop van Maagdenburg dat is een genot'
voor hem.
Ty'l en zy'ne geestverwanten maakten zich
door hun talent niet slechts bekend, maar ook.
gevreesd. De moralist waarschuwde tegen deze
»rabauwen":
Luy en lekker en veel te meugher,
Dat zijn drie dingen, die niet en deughen.
Op die woorden schreef dr. Samuel Coster zijn
Tysken van der Schilden; de geest van Uilen
spiegel leeft in zyn Tteiiwis de Boer, ook ia
den persoon van Bredero's Kobbeknol.
De bewerker van het Antwerpsche volks
boek achtte het niet onnoodig in die proloyhe
uitdrukkelijk te verklaren: «nu begheer ick
nochtans veronsculdicht te sine voor
gheestelyck ende weerlyck voor hoghe ende leege
dat mi niemant te seer hierin wil strsff«n,
noch hemselven daarin verstoren, want ick dat
(aet volksboek) niet en maecte datter
godesdienst bij vermindert eude verloren soude fijn.
Noch oock dat men scalcheit soude soecken,
maer om der menschen sinnen daermede te
verlichten ende te vernieuwen. Ende oock om
dat die simpel slechte menschen over
dergelijcker boeveryen hem souden mogheri wachten
of se hem heden voor ooghen quamen."
Ea verder:
Het i< oock beter te hooren ende telesen,
dat men lachtet ende gheen sonde en doet, dan
dat men sonde dede ende men weende ende
screyde."
Ia Marnix' Biencorf (1569) worden in n
adem genoemd : «de Fabelen van Esopus ende
van Uilenspiegel." Niet alle Nederlanders schep
ten behagen in Tijl's daden. Van Ghistele
vraagt in 1555: »lst niet beter, dat de slechte
menschen in ons ghemeyn sprake de gheleerde
Poëten lesen moghen, dan dat si haer met
Uienspieghels .bcuselen oft met soejanighen
boeverye veronlegbende zijn 'l" Dat was de
tegenstelling door den deftigen rederijker ge
maakt tusschen de werken der gtieleerde
Poëten" ter eene, de beuzelboekjes en derge
lijke »boeverij s" van het volk ter andere zijde
door den colporteur »Se)den thuys" aan den
man gebracht »om melancolye te verdoven."
In een boekje, waaruit de jeugd van voor diie
eeuwen «goede, manierlijcke zeden" moest
leeren, wordt vol minachting gesproken over
Uilenspiegel den »boeve" en zijne «rabauwerije."
In het meesterwerk van Cüarles de Cos.er:
La léticnde et Irs aventures héroiqites, joyeuses
et glone-uses d'Ulenspiegel et de Lamme (loedzak
au pa.y* de Flandres et ailkurs is de
Uilenspiegellegende voortgezet in de zestiende eeuw.
Uilenspiegel is hier opgevoerd tot schitterend
symbool van den armen, vernuftigen Vlaming,
blakend van vrijheidsliefde, maar lijdend met
het onderdrukte volk en daarvoor dan ook
optredend als wreker. De Faust uit het volks
boek en de Faust van Goethe, de Uilenspiegel
uit het volksboek en die van Charles de Coster
geven, indien men de hoofdpersonen aandachtig,
na elkander, beschouwt, een maatstaf ter
beoordeehrig van den zede:ijken en verstandelijken
vooruitgang der menschheid.
W.
BOEKBEOORDEELING.
Véeu, roman van TIU:;RÈ->E HOVEN.
's-Gravenhage Luman en Funke.
Théièse Hoven heeft eene door en door
gezonde levensopvatting, die baar in staat stelt
ook gezonde, frissche boeken te schrijven.
De geroutineerde romancière heelt tact en
zelfbeheerschinc getoond in de behandeling
van haar belangwekkend ondeiwerp en vindt
ook in de tragische momenten hare kracht in
soberheid. Veva is familie van de tegenwoordig
niet meer sporadisch voorkomende Hilda's van
Suylenburch, Corona's v. Oven enz.
Met dat al is er een hemelsbreed verschil
tusschen de beide verdienstelijke schrijfsters,
mevrouw Goekoop en Thérèse Hoven, te be
speuren. Deze laatste toch houdt van echt
vrouwe ijke vrouwkens, keurt af het
ultrafó/ninisme, en hoewel ze evenals de auteur
van Hilda eene lans breekt voor het
wettenvraagstuk ten behoeve der moderne vrouw en
warm gevoelt ook voor de misdeelden der
maatschappij, is zij geene drijfster op het
emancipatiegebied der vrouw en niet
sociaaldemocratisch aangelegd.
Behalve eenij>e met humor en naiviteit ge
schetste volkstypen, hesft mevrouw Hoven ook
met groote nauwgezetheid eenige figuren uit
de hoogere standen wee-gegeven; bet komt
ons voor, dat de auteur het gelukkigst geweest
is, daar, waar ze haar fijn, vrouwelijk gevtel
heeft laten spreken en voor een oogenblik de
tendenz heeft laten varen.
Wie tooneeltjes kan neêrpennen als: Anne,
de arme min, bij het lijkje van haar kind,
mag zich gerust kunstenaresse noemen in den
edelsten zin van het woord.
Hier en daar is een kleine orjuistheid
ingeslopen.
Een gevangene die preventief zit, behoudt
zijn hoofdhaar voorloopig en draagt geen
gevargenkleeding.
Verder spreekt Kobus' moeder van assu
rantie-maatschappijen en levensverzekeringen,,
die in de jonge jaren van de peisonen in
kwestie, min of meer als een
anachronismekunnen beschouwd worden.
Dit alles neemt echter niet weg, dat »Véva"
een aantrekkelijk werk mag heeten, gestoken
in een fraai kleed.
MEN-A.
NIEUWE UITGAVEN.
Indrukken van een Tïi'tiJ;, Indische typen
en schetsen door JL'STCS VAX MAUUIK.
goedkoope geïllustreerde uitgave, Ie aflevering.
Amsterdam Van Ilolkema & Warendorf.
Opstellen orer spelling en verbuiging, door
Dr. K. A. KoLi.EwuN, Amsterdam II. J. W.
Becht.
Van geluk dat waan is . . . . door FRITX R.
VAN :DI:K PUL, N. Weenstra, den Haag.
Staatspensioen voor iedereen, door G
WIEIUNGA en D. BOSWIJK, Groningen, J. B. Wolters.
Doodzonde, door MAIU J. TEKKOOY-AFI.ÈL.
Amsterdam, D. Buijs Dzn.
Het icezen der i>truf. Redevoering, uitge
sproken bij de overdracht van het rectoraat
der Rijks-Universiteit te Groningen, den
19Jen September 1899, door Mr. J. DOIIKI.A.
NIEU\VK.NLILIÜ. Groningen, J. B. Wolters, 1899.
Inhoud van Tijdschriften.
Eigen Haard No 38: Elisabeth Blaeu,.
door M. W. Maclaine Pont, XXII. Het
huis van Maarten van Rossuni te Arnhem,
door N., met afbeeldingen naar teeüenirgen
van W. O. J. Nieuwenkamp, De «.eerste
electrische", door G. S. de Clercq, met af
beeldingen, I. Over vaderlandsche Arca
dia's, door J" de Vries. (Slot). De
TraLsvaalsche Boeren bij het lijk van generaal