De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 24 september pagina 8

24 september 1899 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1161 (Mer ton, (Caran d'Ache in den Figaro.) »Maak toch zoo'n spectakel niet! Alles komt terecht. Een nieuwe AMan (Der Floh) fc ABKAHAM?LOUBET : »'t Spijt me, mijn beste Izaiik, maar ik kan toch heusch den ram Boisdeffre niet in jou plaats stellen." He! vemMterenf sdmlewijs. (Lustige Blatter.) Is dat nu alles, of komt er nog wat ? Op ie PMliMünen, Tijl Uilenspiegel, UNCLE SAM : »Hm, ik vermoed dat ik dit karweitje niet zal klaar spelen, zonder er mijn jaa bij uit te trekken." De iroote sctetof m GMstone. Wat komt, nu Gladstone gestorven is, zyn figuur meer uit dan vroeger. Hoe verder b.y van ons alledags-licht verwijderd raakt, hoe grooter die machtige schaduw opgroeit. Aan Bismarcks dood waren we al gewend toen Bismarck nog leefde; want hij had zichzelf feitelyk dood verklaard. Maar Gladstone is tot het eind toe vol leven gebleven en hij is ook niet, zooals Bismarrk, zijn hoogste standpunt afgedaald tot kringen vin kleine waarneminkjes. Gladstone zullen we meer en meer missen. Staatslieden als hu zyn zeldzaam, zelfs onder de groote staatslieden die toch ook al niet talrijk zijn. Want groote staatslieden zijn er tweeërlei: die zooals Bismarck en Lord Palmerston; en die zooals Gavour en Gladstone. Die van het eerste type hebben dit groote voordeel boven die van bet tweede, dat voor hun staatsmanskunst geen geweten noodig is. ik wil niet zeggen dat Bismarck en Lord Palmerston gewetenloos waren, maar alleen dat het in hun staatmanskunst niet te pas kwam, zoodat er dan ook nooit iets van is gebleken. Hun genie was dat van den veldheer en den schaakspeler... en misschien hebben ze daarom, omdat ze alleen een helder hoofd noodig hadden en het zonder hart konden doen, in de internationale politiek meer succes gehad dan die anderen. In die verbazend hooge internationale politiek, die boven de sneeuwgrens van het menschelijk gevoel ligt, waar spionnage, omkoopery, list en bediog welig tieren, daar staat een gewetenspoliticus maar armzalig te bibberen, en hy moet er wel haast omkomen, gelijk een kleumerige Javaan op den top van den Mont Blanc. Maar in de binnenlandsche politiek is het anders. Wie er geen been in ziet om een vreemdeling af te zetten vindt het toch al licht niet nejes om het z;jn eigen broers en zusters te doen.. .. ook omdat die hem te goed kennen. En zoo heeft Gladstone, die in de binnenlandsche politiek te veel last van zijn geweten heeft gehad om evenveel succes te hebben als Bismark, in de binnenlandsche ? politiek meer en beter gedaan, juist doordien j hij meer en beter hart had. Bismarcks politiek j van ijzer en bloed heeft bij ook op het binnen land toegepast en daarmee heeft hij niet veel mooisbereikt; terwijl Gladstone's edelmoedigheid hem gesteund heeft,vooral bij zijn sociale wetten, maar trouwens in zijn gansche binnenlandsche wetgeving, die er geheel door werJ bezield. Al lijkt het nog niet heel zeker, of hij in de Home Rule-quaestie niet heeft overdreven, misleid wellicht door Parnell en diens Ieren in de eenige groote zaak misschien waarover hij oordeelde zonder er ten volle van op de hoogte te zijn, zijn politiek was ook op dat punt in hoofdzaak zeker juist... en in allen geval nobel en groot. Dat groote schaduwbeeld van Gladstone dat zic.h langzaam verwydert en hooger en hooger groeit, dat heeft de heer Brouwer ons weer eens laten zien door een biographie, welke verschenen is bij L. J. Veen alhier. De schrijf trant benevens een voorwoord van P. Louwerse geven aan dit boekje het karakter van een j jongensboek. Het is een eenvoudige en wat j men noemt «onderhoudende" vertelling, zoodat kenmerk van veel goede «jongensboe ken" ook ouderen het met genoegen zullen j lezen. Mit de grammatica en vooral met den zin bouw is de schrijver niet altijd gelukkig; »zijn geloof schaamde bij zich nooit" (zonder »over") is geen Hollandsch ; een zin als deze: ->Na Prins Alfred van Engeland de kroon te hebben aangeboden, die hij evenwel weigerde, beklom in de lente van 18G3 George, de tweede zoon van den koning van Denemarken den G riekschen troon en regeerde daardoor ook over de Jo- J nische eilanden,'' is een kalf met drie koppen; en een zeer dwaas taaimonster vindt men zeker in deze woorden: »Vooral in later jaren... ondervond hij (Gladstone), dat de woorden na Gladstone's dood door Lord Rosebery in , het Lngerhuis gesproken niet te veel ! zegden." Dat iemand tijdens zijn leven reeds i de waarheid ondervindt van hetgeen na zijn ? dood zal worden gezegd, is zelfs voor Gladstone zeer merkwaardig. Maar om deze en dergelijke slordigheden (de schrijver spreekt b. v. ook van >>Sir Parnell'') die misschien bij een tweede uitgaaf zijn te verhelpen, behoeft niemand dit boekje onge lezen te laten. Het is prettig en helder. De plaatjes ... V Nu ja, in jongens boeken zijn wij niet veel moois gewend en dan zijn deze prentjes nog zoo kwaad niet. C. K. E. Naast Ileinaert, »den feilen metten roden baerde'', heeft Tijl Uilenspiegel historische ver maardheid verworven en behouden, wel vijf eeuwen lang. Geslacht op geslacht heeft de avonturen van den »roden scalc" en van den ondeugenden Tijl met belangstelling gevolgd, genietend van den triomf van het gezond ver stand en het ruwe voiksvernuft. Reinaert en ) Tijl vertoonen overeenkomst, want Tiji's geest heeft vroeger in Reinaert's pels gehuisd, liet geheim der populariteit hebben zij doorgrond i voor alle eeuwen. Het volk houdt van realiteit en sentatie, bewondert zijns ondanks den be drieger, die elkeen er in Jaat loopen met gratie en succes. Beiden zijn ze vroolijke, sluwe, niet zelden boosaardige spotters, maar altijd triomfeeren zij over hunne vijanden. Vaak zijn ze niet meer dan gewetenlooze schelmen en tot1 h worden zij bewonderd en gevierd, toch wil inen de jeugd het verhaal van hunne guitenstreken niet onthouden en geeft edities «met approbatie voor school- en huisgebruik". Want de avonturen dezer helden zijn soms alles behalve stichtelijk, er is een luchtje aan de boeken, die hunne streken vereeuwigen, maar geen reuk van heiligheid, anders zouden de geestelijke vaderen ze niet op den index geplaatst hebben. Oudheid geeft in onze dagen aandedingen eene onweerstaanbare bekoring. Daarom moet de bekoring, die van een boek als Tijl Uilen spiegel uitgaat, wel zeer groot zijn, te grooter nog'als het verhaal van Tij i's lotgevallen wordt aangeboden in een volkomen geslaagd facsimile van de alleroudste uitgave. De firma Martinus Nijhofi' gaf verleden jaar eene reproductie van eene Nederlandsche editie, naar het c%nig bekende exemplaar, dat bewaard wordt in de Koninklijke Bibliotheek te Kopenhagen. Daar aan ontbraken twee bladen, die (als bijlage) zijn ingevoegd naar den correspondeerenden tekst eener uitgave van 1515, verschenen te Antwerpen, bij Jan van Ghelen. \an U lenspieg\els leven ende scliimpelijcke tcercken ende u-onderlycke awntwen di In hadde u-ant hi en Het hem gheen boeverie verdrieten luidt de titel van dit merkwaardige boekjo, facsimile der uitgave van circa 1515, versche nen te Antwerpen (zonder jaartal) bij Michiel van Hoogstraten. Na deze editie is de oudst bekende de Straatburger door Johann Grieninger van 1515 nog zeer lang beschouwd als de allereerste en misschien wel inderdaad de oudst bekende in het Hoogduitsch. Ook hiervan kennen de bibliografen maar n exemplaar. Het bevindt zich in het Britsch Museum. Van de uitgave, die tusschen 1520?30 het licht zag bij Servais Knuffter te Keulen vindt men nog maar twee exemplaren : n in de Hof bibliotheek te Weenen en een ander in de Koninklijke Bibliotheek te Berlijn. Mogen wij uit het feit, dat de oudst bekende uitgaaf van Tijl uilenspiegel eene Nederlandsche is, afleiden, dat de vermaarde Tijl een Neder lander is geweeit ? Neen, want omstreeks 1483 moet er een Hoogduitsch volksboek hebben bestaan, waarin zijne historie breedvoerig be schreven wordr. En ook, het Antwerpsche boekje bevat al dadelijk in den eersten regel van het verhaal de mededeeling: «In den lande van Sassen int dorp te Knetlinge bij Welmewerdt Ulenspiegel gheboren", in overeenstemming met wat de Duitsche bewerkers vertellen, dat «Tul Eulenspiegel zu Knittlingen bei Braunschweig geboren worden ist." Uilenspiegel zal derhalve een Duitschervan geboorte zijn. Eene andere vraag is deze : hebben wij den Uilenspiegel verrijkt ? En hierop moet het ant woord bevestigend luiden. liet geheele volk heeft aan dit volksboek meegewerkt. De kern van het volksboek wordt gevormd door de verhalen die in omloop kwamen be treffende zekeren handwerksman Tijl.die allerlei grappen en ook heel wat gemeene streken moet hebben uitgehaald vóór hij >tierf aan de pest te Mollen in 't Mecklenburgsche, waar men nóg den reiziger eene grafzerk wijst inet een uil en een spiegel er op. Maar die zerk dateert uit de zeventiende eeuw. Het zou echter mogelijk zijn dat de oude van 1350 (naar men zegt het sterfjaar van Tijl) in de zeventiende eeuw door eene nieuwe is vervangen. Doch wij weten omtrent die kern, ontstaan vóór het jaar 1350, niets. Aangenomen dat het eerste volksboek over Tyl niet verscheen in 1483, maar nog vroeger, wat, in aanmerking ge nomen den datum van het eerste gedrukte boek, toch nooit veel vroeger kan zijn geweest, dan zou dit boek, al werd het gevonden, niets be wijzen, 't Moet eene eeuw ongeveer na den dood van Tijl bewerkt zijn geworden. Doch meer belang dan die handwerksman Tijl van Knetlingen boezemt ons het type in. Het is nu bet type van het volksboek ? De middeleeuwen kenden naast de gewone gilden ook de »narrei gilden" en »dror.kengilden". De middeleeuvvsche dichter vereenigde al de «verloren kinder" tot eene orde. De «heylige vader Sinte Magher?Sot van Gecxhuyze" stelde de orde in en Broeder Aernout was de eerste broeder, die daarom later tot »!Ieere ende Abt" in die orde verheven is. Wil iemand zich in deze «Orde van Aernouts broederen" ook wel de «Orde der Rabauwen" genoemd laten opnemen, dan moet hij eerst al zijne kleeren verdrinken: mantel, wambuis, hoed, kousen, schoenen en daarna het «ordenshabijt" aantrekken, »'t welck is een gbeknoopt Hembde met een net." Zijn zij eenmaal leden der orde. dan moeten zij, al wat goed is, achterwege laten, spotten met alle wijsheid, zelden een goed woord spreken, in »üeeren hoven" den kok te vriend houden om vleesch, brood en wijn te krijgen; van hun maag hun God maken en de keuken als hun kerk beschouwen. Verder ontvangen zij allerlei raadgevingen, hoe zij boeren en burgers, vooral de vrouwen moeten bedriegen, door voor te wenden dat zij kennis van chiromantie hebben. De ordebroeders heeten Ilolkake, Druypneuse, Onbeschaemt, Achter den Haghen, Vrou Vuyle, enz Gaan zij op reis, zij trekken van «Piatteborse" over «Bijsterveld" i aar de herberg van »Claes Commer'', daar vertoeven zij en zetten dan hun weg voort naar Sinte Reynuit'', waar zij door «Pover" ter feeste genoofligd en door Willem Alberoyt ontvangen worden. Ook nemen de leden der Orde deel aan »de ghenoecblicke Pelgrioiagie ofte Bevaert tot Sinte Ilebniet, diemen doet met het Schip van armoede". Ziehier den hongerigen, van koude rillenden boef: Als u dan swaerlic den hongfr bestaet, Zoo dat u den buyc aen de ribben slaet, Ende gby dan comt in een dorp oft stadt, Beregheiat, beslyct, cout er:de nat, Zoo see»1, dat gij hebt den clippertandt, enz. In dit gezelschap moet Uylenspipgel zich op zijn gemak gevoeld heboen. Hij is de hoofdpersoon uit een der allereerste schelmenromans in al zijne ruwheid, platheid en komi sche kracht, bij verpersoonlijkt den nedersaksiscben «volkswitz" als volksnar en zwer vende potsenmaker. Als nar staat hij ons, negentiende-eeuwsche lezers, tegen. Wat Uilen spiegel voor komieks uithaalt, doet ons walgen of laat ons geheil onverschillig. Zijne voor naamste gsestigheden van vrij onschuldigen aard bestaan in het letterlijk uitvoeren van in overdrachteüjken zin gedane bevelen en der gelijke mopjes. Zijn baas, de kleermaker, zegt: sSmijt me etns gauw die mouwen in dat wam buis", en dan gaat Uilenspiegel met de mouwen tegen 't wambuis gooien, alsof hij dacht, dat zij zoo eindelijk wel in de armsgaten zouden blijven hangen. En het volk lachte orn nog erger fiauwiteiten. Uilenspiegel is niet in de eerste plaats de incarnatie van het verzet tegen willekeur en machtsmisbruik der bazen tegen over hunne knechtF, van den burgerman in zijne opkomst tegen den kleinen man. Zijne biografen noemen hem »scbalk" (d. i. schelm) en hij is een schelm. Naar zijn bijnaam te oordeelen zou men denken dat hij alleen domooren voor den gek hield. Maar hij doet erger : hij maakt voortdurend misbruik van vertrouwen, vaak zonder door den honger te worden ge dreven of zonder zich te willen wreken. Waar hij bijv. arme vrouwen wijs maakt, dat hij botermelk wil koopen, haar die melk in een vat laat gieten en dan zegt, dat hij geen geld heeft, alles om eene vechtparlij uit te lokken, waarbij het vocht in stroomen over de straten vloeit, «alsof het melk geregend had", daar kunnen wij onmogelijk dien Tijl iets meer vinden dan een harteloozen kwajongen. Voor de lezers van de volksboeken was Tijl tot in alle bijzonderheden een historisch per soon. Van der jeugd af houdt hij iedereen voor den gek en speelt hun, met wie hij in aanraking komt, leelijke poetsen. Aan ver schil in rang of stand stoort hij zich niet, evenals de hofnarren van vroegeren tijd ; op geblazen grootheid een prik te geven, opge blazen geleerdheid met beschaamde kaken te laten staan bijv. den Doctoor van den bis schop van Maagdenburg dat is een genot' voor hem. Ty'l en zy'ne geestverwanten maakten zich door hun talent niet slechts bekend, maar ook. gevreesd. De moralist waarschuwde tegen deze »rabauwen": Luy en lekker en veel te meugher, Dat zijn drie dingen, die niet en deughen. Op die woorden schreef dr. Samuel Coster zijn Tysken van der Schilden; de geest van Uilen spiegel leeft in zyn Tteiiwis de Boer, ook ia den persoon van Bredero's Kobbeknol. De bewerker van het Antwerpsche volks boek achtte het niet onnoodig in die proloyhe uitdrukkelijk te verklaren: «nu begheer ick nochtans veronsculdicht te sine voor gheestelyck ende weerlyck voor hoghe ende leege dat mi niemant te seer hierin wil strsff«n, noch hemselven daarin verstoren, want ick dat (aet volksboek) niet en maecte datter godesdienst bij vermindert eude verloren soude fijn. Noch oock dat men scalcheit soude soecken, maer om der menschen sinnen daermede te verlichten ende te vernieuwen. Ende oock om dat die simpel slechte menschen over dergelijcker boeveryen hem souden mogheri wachten of se hem heden voor ooghen quamen." Ea verder: Het i< oock beter te hooren ende telesen, dat men lachtet ende gheen sonde en doet, dan dat men sonde dede ende men weende ende screyde." Ia Marnix' Biencorf (1569) worden in n adem genoemd : «de Fabelen van Esopus ende van Uilenspiegel." Niet alle Nederlanders schep ten behagen in Tijl's daden. Van Ghistele vraagt in 1555: »lst niet beter, dat de slechte menschen in ons ghemeyn sprake de gheleerde Poëten lesen moghen, dan dat si haer met Uienspieghels .bcuselen oft met soejanighen boeverye veronlegbende zijn 'l" Dat was de tegenstelling door den deftigen rederijker ge maakt tusschen de werken der gtieleerde Poëten" ter eene, de beuzelboekjes en derge lijke »boeverij s" van het volk ter andere zijde door den colporteur »Se)den thuys" aan den man gebracht »om melancolye te verdoven." In een boekje, waaruit de jeugd van voor diie eeuwen «goede, manierlijcke zeden" moest leeren, wordt vol minachting gesproken over Uilenspiegel den »boeve" en zijne «rabauwerije." In het meesterwerk van Cüarles de Cos.er: La léticnde et Irs aventures héroiqites, joyeuses et glone-uses d'Ulenspiegel et de Lamme (loedzak au pa.y* de Flandres et ailkurs is de Uilenspiegellegende voortgezet in de zestiende eeuw. Uilenspiegel is hier opgevoerd tot schitterend symbool van den armen, vernuftigen Vlaming, blakend van vrijheidsliefde, maar lijdend met het onderdrukte volk en daarvoor dan ook optredend als wreker. De Faust uit het volks boek en de Faust van Goethe, de Uilenspiegel uit het volksboek en die van Charles de Coster geven, indien men de hoofdpersonen aandachtig, na elkander, beschouwt, een maatstaf ter beoordeehrig van den zede:ijken en verstandelijken vooruitgang der menschheid. W. BOEKBEOORDEELING. Véeu, roman van TIU:;RÈ->E HOVEN. 's-Gravenhage Luman en Funke. Théièse Hoven heeft eene door en door gezonde levensopvatting, die baar in staat stelt ook gezonde, frissche boeken te schrijven. De geroutineerde romancière heelt tact en zelfbeheerschinc getoond in de behandeling van haar belangwekkend ondeiwerp en vindt ook in de tragische momenten hare kracht in soberheid. Veva is familie van de tegenwoordig niet meer sporadisch voorkomende Hilda's van Suylenburch, Corona's v. Oven enz. Met dat al is er een hemelsbreed verschil tusschen de beide verdienstelijke schrijfsters, mevrouw Goekoop en Thérèse Hoven, te be speuren. Deze laatste toch houdt van echt vrouwe ijke vrouwkens, keurt af het ultrafó/ninisme, en hoewel ze evenals de auteur van Hilda eene lans breekt voor het wettenvraagstuk ten behoeve der moderne vrouw en warm gevoelt ook voor de misdeelden der maatschappij, is zij geene drijfster op het emancipatiegebied der vrouw en niet sociaaldemocratisch aangelegd. Behalve eenij>e met humor en naiviteit ge schetste volkstypen, hesft mevrouw Hoven ook met groote nauwgezetheid eenige figuren uit de hoogere standen wee-gegeven; bet komt ons voor, dat de auteur het gelukkigst geweest is, daar, waar ze haar fijn, vrouwelijk gevtel heeft laten spreken en voor een oogenblik de tendenz heeft laten varen. Wie tooneeltjes kan neêrpennen als: Anne, de arme min, bij het lijkje van haar kind, mag zich gerust kunstenaresse noemen in den edelsten zin van het woord. Hier en daar is een kleine orjuistheid ingeslopen. Een gevangene die preventief zit, behoudt zijn hoofdhaar voorloopig en draagt geen gevargenkleeding. Verder spreekt Kobus' moeder van assu rantie-maatschappijen en levensverzekeringen,, die in de jonge jaren van de peisonen in kwestie, min of meer als een anachronismekunnen beschouwd worden. Dit alles neemt echter niet weg, dat »Véva" een aantrekkelijk werk mag heeten, gestoken in een fraai kleed. MEN-A. NIEUWE UITGAVEN. Indrukken van een Tïi'tiJ;, Indische typen en schetsen door JL'STCS VAX MAUUIK. goedkoope geïllustreerde uitgave, Ie aflevering. Amsterdam Van Ilolkema & Warendorf. Opstellen orer spelling en verbuiging, door Dr. K. A. KoLi.EwuN, Amsterdam II. J. W. Becht. Van geluk dat waan is . . . . door FRITX R. VAN :DI:K PUL, N. Weenstra, den Haag. Staatspensioen voor iedereen, door G WIEIUNGA en D. BOSWIJK, Groningen, J. B. Wolters. Doodzonde, door MAIU J. TEKKOOY-AFI.ÈL. Amsterdam, D. Buijs Dzn. Het icezen der i>truf. Redevoering, uitge sproken bij de overdracht van het rectoraat der Rijks-Universiteit te Groningen, den 19Jen September 1899, door Mr. J. DOIIKI.A. NIEU\VK.NLILIÜ. Groningen, J. B. Wolters, 1899. Inhoud van Tijdschriften. Eigen Haard No 38: Elisabeth Blaeu,. door M. W. Maclaine Pont, XXII. Het huis van Maarten van Rossuni te Arnhem, door N., met afbeeldingen naar teeüenirgen van W. O. J. Nieuwenkamp, De «.eerste electrische", door G. S. de Clercq, met af beeldingen, I. Over vaderlandsche Arca dia's, door J" de Vries. (Slot). De TraLsvaalsche Boeren bij het lijk van generaal

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl