De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 1 oktober pagina 1

1 oktober 1899 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N*. 1162 DE AMSTERDAMMER A°. 1899. WEEKBLAD YOOE NEDERLAN Dit nummer bevat een bijvoegsel. 'Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr. Uitgevers: VAN HOLEEMA & W ARENDOEF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar B mail 10. Afconderkjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-121/» Dit blad U verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capncines tegenover h«t Grand Café, te Pargi, en te Londen, Librairie Cosmopolite, 58 Charlottestreet, Fitzroy Square. Zondag 1 October, Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O C D. VAN VEEBE EN VAN NABIJ: Handelsbelan gen, door P. N. Maller. Militair landbouwouderwflfl, door dr. G. W. Bruinsma. Gids voor Armen zorg, door J. H. A. A. Kalff.?De crisis in Oostenryk. Verraad in 't Fransehe leger, door P. J. de Bruïne Ploos van Amstel. SOCIALE AANGELEGEN HEDEN: De woningwet, door dr. J. C. E. KUNST EN LETTEREN: Muziek in de hoofdstad, door Ant. Averkamp. Tentoonstelling van kunstwer ken van levende meesters, door W. S. (II.) Een Belg over Hollandsche litteratnnr, door P. Erens. De oorzaken van de taal-mqnisitie. (I.) Boek en tfldschrift, door G. T«n Hulzen. INGEZON DEN. FEUILLETON: Een marche funèbre, door F. de Sinclair. (I} RECLAMES. VOOR DAMES: Kinderlectnnr, door M. Wibaut?B. v. Berlekom. Allerlei, door E-e. SCHAAKSPEL. MNANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. ALLERLEI. PEN- EN BOTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN. Handelsbelangen. ?Eenvoudige dingen kan hij niet een voudig zeggen'', beweerde een bekwaam criticus, toen hij Macaulay's Geschiedenis van Engeland in de Edinburg Eeeiew aankondigde. En heel Engeland noemde die opmerking volkomen juist, zonder dat zelfs een enkele bewonderaar den grooten schrijver daarom iets minder hoog stelde. Het beschaafde publiek zag echter tevens wel in dat bij een bekwaam schrijver, gedachte en uitdrukking, onafscheidelijk n moeten zijn. Emerson leert zelfs: »Ask the fact from the forra". Wanneer ik nu guluit beken, telkens aan dat woord van den Engelschen criticus herinnerd te worden als ik een nieuwe wet of een pas verschenen werk van den Minister Pierson lees, dan zal ongetwijfeld hij zelf, noch zelfs zijn grootste bewon deraar, daarin een minder hoffelijk of min waardeerend woord voor onzen Premier zien, evenmin als Engeland voor zijn gevierden geschiedschrijver. Reeds in n adem met Macaulay genoemd te worden, en dezelfde eigenaardigheid bij hem opgemerkt te zien als bij den grooten Brit, acht en bedoel ik, als hoogachting. En wanneer men mij vraagt om een bewijs te leveren voor mijne bewering, en vooral het gevaarlijke aan te toonen als een schrijver, en nog meer een wetgever, niet eenvoudig is in zijne uitingen, dan heb ik immers alleen te wijzen op de Vermo gens en op de Bedrijfsbelastingen, wier vaak raadselachtige vragen heel wat moeite, om geen ander woord te gebruiken, in den lande veroorzaakt hebben en schade gebracht aan de opbrengst. Ik weet wel dat ambtelijk, meer aan oneerlijkheid dan aan verkeerd begrip de raadselachtig kleine opbrengst der Vermogensbelasting wordt toegeschreven, maar ambtelijke uitspraken en waarheden, zijn ook twee verschillende zaken. /Als menig toch ontwikkeld man gedurig een rechtsgeleerde en notaris of J effectenman raadplegen moet om zijn aan* slag voor beide belastingen op te maken, <i dan, pleit dat, immers voortdurend waar t}, te nemen feit, tegen de duidelijke bewoor ding laat staan nog gedachte, van den wetgever. ; En de nog nooit door een vroegere Nederlandacbe belastingwet ingevoerde dwang i1 op ons cijnsplichtig publiek, thans jaar op gaar dikwijls, in een vroeger nooit gekend j (contact te komen met den fiscus, en nog i',wel een onaangenaam contact, hoe hoffe lijk menig ambtenaar zich ook van de J hem opgelegde onaangename taak kwijte, ? 'heeft een wrevel tegen de regeeriug bij i het volk, hoog en laag, gewekt, die al i zeer onwenschelijk, ja gevaarlijk is. Ook \^,dat zal zeker tegen den Wetgever pleiten. Een eenvoudig gestelde vraag, lokteen eenvoudig antwoord uit. Maar een gedraaide zin in een vraag vooral, brengt onzeker heid en twijfel in het hoofd van hem die het antwoord moet geven. Levendig her inner ik mij nog hoe mijn overleden vriend Potgieter, die ook tuk was op eigenaardige woorden en gedachten, op de Redactie ver gaderingen van de Gids bij het opmaken eener circulaire aan het groote publiek, altijd lachend waarschuwde niet aan hem het stellen op te dragen, omdat dan niemand dadelijk zou weten wat bedoeld werd. Al weer dus een schrijver van naam, dien ik naast onzen Premier stel. 't Is zoo, voor de bewoordingen eener wet, is eigenlijk bij ons een Minister minder verantwoordelijk. Immers onze Tweede Kamer, die, zonderling genoeg, twee geeste lijken tot hare twee grootste voorgangers heeft aangesteld ten spijt van den overstelpenden stortvloed van rechtsgeleerden in haar midden, bezit ook deze andere zonderlinge eigenschap om, door tal van amendementen, elke voordracht van wet haast onkenbaar te maken. Waar blijft dan de eenheid van het ontwerp ? En is die schijnbare verbeteringswoede niet grootendeels schuld aan menige onduide lijkheid in de bewoordingen van wetten, waarvan het aantal medevaders niet meer te tellen is? Niemand zeker zal 't vergeten zijn, hoe bij de behandeling van een dezer beide wetten ns Mr. S. van Houten eindelijk opsprong, en een medelid, die weer op nieuw amendementen kwam aandragen, met dreigende stem toeriep: »of hij dan niet zag, dat de Minister vermoeid was." Mr. van Houten optredende als barmhar tige Samaritaan ! Waarlijk, onze Braakensiek had ons dat zeldzame tooneel niet mogen onthouden! Ook 's Ministers opvolger was blijkbaar geen bewonderaar reeds van debewoordingen der Vermogens- en Bedrijf belastingen, ge tuige de verre van vriendelijke wijze waarop hij er zich over uitliet. Maar toen die voorzeker volkomen bevoegde beoor deelaar dezer wetten gaarne de plaats van den Minister Pierson innam, bleven toch de verbeteringen uit, die men toen ge rechtigd was van dezen criticus te eiachen. En de Vermogens en Bedrijfsbelastingen blijven nog de dreigende spoken, die eiken, hoe ook goed gezinden belastingschuldige, jaar op jaar, de heerlijkheden van het voorjaarssaisoen, bederven. Maar als de schrijver Pierson spreekt van een wenschelijk hunkeren der rijken om toch maar weer belasting te betalen, dan ligt het gemis aan eenvoud niet in de woord voeging maar in de gedachte. Of moet 't den verstandigen man onverschillig zijn belasting te betalen voor nieuwe middelen van verkeer en vermeerdering van gele genheid tot winstgevenden arbeid dus, dan wel voor insluiting van de hoofdstad des lands, waarin zeker de grootste kapitalen van het land althans bewaard worden, alleen opdat de altijd oppermachtige vijand de veste eenige dagen later inneemt en dan een herhaling der Panjsche communne des te waarschijnlijker wordt? En is 't ook wel juist gezien, het nageslacht vrij te pleiten van terugbetaling der door het voorgeslacht gebruikte Indische gelden voor werken van openbaar nut, wanneer juist die levenden de voordeelen genieten ? Neen, de kunstige phrase redt de on juiste gedachte nog niet, al verblindt ze velen. Wel toont ze echter het meester schap over de taal van dengene, die dat verleidelijk woord met succes gebruikt. Maar hoewel de Minister Pierson met de door hem zoo kunstig geformuleerde wetten een staatkundige zegepraal heeft behaald, zoo zullen daarom toch velen met mij, die victorie betreuren. Betreuren vooral, om dat de niet te loochenen nadeelen der nieuwe wetten naar veler oordeel veel grooter zijn, dan de voordeelen welke door de af schaffing der andere verkregen zijn. Is 't b. v. niet meer dan zonderling, de las ten by de ruiling van vaste eigendommen onder de bezitters te verminderen, maar in een land vooral van veeteelt, de belas ting op het slachtvee te bestendigen ? Waar de leidende gedachte niet een voudig als opwelt door sterk sprekende overtuiging, maar waar kunstig overleg noodig is om die gedachte tot daad te maken, daar is de arbeid geen gemakkelijke en eischt veel tijd. \Vij zien dat denkelijk bij het sints twee volle jaren aangekondigd maar zich altijd nog niet vertoonend tarief van rechten,'t geen ook thans nog niet voor ons ligt. En toch is een douanetarief voor ons land zoo eenvoudig, omdat het maar een enkel stelsel regelt, dat van in voer, tegen ons vroeger en nog steeds bij vele andere volken bestaand drievoudig tarief: invoer, doorvoer en uitvoer. Die twee laatste rubrieken kennen wij gelukkig niet meer in Nederland. Wel gedeeltelijk nog in Indië, waar zich daarenboven het zeldzame verschijnsel zal voordoen, dat het bestaande stelsel van uitvoerrechten nog uitbreiding dreigt te vinden in de buitenbezittingen, voor boschproducten. Pas is der Regeering de afschaffing van het uitvoerrecht op suiker op Java als afgedwongen door Kamer en belangheb benden, of de Minister van Koloniën gaat zoo iets elders weer invoeren. Dus niet het door velen terecht veroordeelde stelsel, om de producten van het eigen land in hun afzet naar het buitenland te belem meren, keurt de Minister af, zooals men uit zijn voorstel tot afschaffing der Javasuiker-uitvoerrechten recht had op te ma ken, maar die maatregel p^ste hij alleen toe op ja, drang van andereu of opportuniteitsgronden ? Maar althans ons land blijft voor zulke voorstellen gespaard en ons tarief blijft eenzijdig. Gelukkig! 't Is zoo zonderling, dat uitvoerrecht op producten van den eigen bodem. Dat men koopers en verbruikers belast, begrijp ik, want die last wordt dan verdeeld over velen en veelal vreemden. Maar op den enkelen producent dien last geheel te laten drukken, terwijl hij door zijn productieven arbeid, grenzende aan cultuur, waarde aan den eigen bodem bijzet en onder zijn omgeving wel vaart verspreidt door geleganheid te openen tot verdienen van loon, waarlijk, de staat kundige wijsheid van zoodanige heffing gaat, gelukkig, mijn verstand te boven. Onbelast blijft dus wat wel voortgebracht wordt, maar niet een voorwerp van winst door handel en vervoer uitmaakt I Maar vooral daarop wensch ik de aan dacht te vestigen, of allicht weer door de samenstelling van een te kunstig en dus te veel tijd eisenend tarief, de steeds ver traagde indiening daarvan onvermijdelijk is ? Dat zou mij dubbel leed doen, omdat ik dan voor dezelfde moeielijkheden bij de toepassing ducht, als nu bij de werking der Vermogens en Bedrijf betaling, helaas! op zoo nadeelige wijze voor schatkist n voor belastingbetaler,' blijkbaar is. En wij mogen geen tijd verliezen om, zij 't dan ook maar door een tarief van rechten als wij 't niet door een krachtige uit breiding van ons consulaatwezen durven te doen, wat meer leven in onzen handel en in onze scheepvaart te brengen. Ruimer gebied van afzet van onze en anderer producten, dat zoeken alle volken rondom ons, en daarin mogen wij niet langer achter blijven. Zelfs een goed. overlegd douanentarit-f, maar eenvoudig, helder en duidelijk, kan daartoe bijdragen. Men moge nog zoo scherpzinnig willen zijn om smokkelarij te beletten, niet door spits vondigheid alleen zal men dat doel bereiken. Duidelijk, klaar en helder, zij de wet. Niet te miskennen, nooit dubbelzinnig, zij het voorschrift, 't Moet een genot geweest zijn den vorigen Minister van Financien te hooren vertellen hoe hij den smokkelaar wel zou verschalken, tintelend van vreugde, als de jager die het wild hoort ritselen in de struiken. En werkelijk toonde hij meester op dat jachtveld te zijn. Toch Is liet schuw, rnaar sluwe hansje, «Vaak den jagtr nog 't baasj"." Laat de Minister Pierson, de man van wetenschap en praktijk tevens, ons niet langer een tarief van rechten onthouden dat niet alleen uitmunt door kennis van zaken, maar ook door zoo grooten een voud van het woord, dat niet in onver mijdelijk misverstand de kiemen draagt van mislukking. Wij hebben dat tarief zoo hoog noodig, en toch laat't nog maar altijd op zich wachten. Óns Douanetarief mag niet aan Madame Benoiton doen denken, wier komst ten tooneele ook voortdurend wordt aangekon digd, totdat't bij haar eindelijke verschijning heet: >Mevrouw is juist uitgegaan". En het scherm valt. Voor een tooneelfiguur is ons tarief van rechten zeker wel wat al te nuchter! P. N. MI-LLEK. Mililair Landbouwonilmvys. De combinatie dezer woorden klinkt iet wat zonderling en drukt ook niet volkomen de bedoeling uit van hetgeen ik hier vol gende onder de algemeene aandacht wensch te brengen, namelijk landbouwonderwijs aan militairen. .Bij uitzondering en voor enkele onderdeelen is dit geen onbekende zaak in ons land, waar van tijd tot tijd officieren der intendance werden aangewezen om enkele lessen te volgen aan de rijkslandbouwschool ta Wageningen. Ook de soldaten, die de kookscholen bezoeken om opgeleid te wor den tot kok bij het leger, krijgen eenig onderricht in het onderscheiden en erken nen van de eigenschappen van sommige granen en andere landbouwproducten. In beide gevallen staat het onderwijs in direct verband met militaire doeleinden, terwijl mijne bedoeling is, den tijd, dien de jongelui van het platteland tegenwoordig gedwongen onder de wapens moeten doorbrengen, nuttig aan te wenden, voor zoover het voor velen mogelijk is. De zaak is niet nieuw ; de regeering in België, die zulk een open oog heeft voor alles \vatrechtstreeks of zijdelings de be langen van den landbouw kan bevorderen, heeft haar ter hand genomen en wettig georganiseerd. In verschillende garnizoensplaatsen wordt aan de manschappen gele genheid aangeboden, eenvoudig lager land bouwonderwijs te ontvangen op bepaalde vrije uren. Iets dergelijks zou m. i. ook voor Nederland wenschelijk zijn en is hij eenig overleg gemakkelijk uitvoerbaar. In iedere provincie van ons land is een rijkslandbouwleeraar, die een leerplan kan ontwerpen in evenredigheid met hem be kende behoeften der provincie en tal van landbouwonderwijzers zijn beschikbaar, die tegen behoorlijke vergoeding en onder toe zicht van dezen rijksleeraar in n of'meer garnizoensplaatsen hunner omgeving met het geven van het onderwijs kunnen worden belast. Het nut van het onderwijs is recht streeks en zijdelings; in de eerste plaats is vermeerdering hunner kennis voor de betrokken personen een groot voordeel, maar zijdelings komt dit onderwijs aan de geheele landbouwbevolking ten goede. Het lager landbouwonderwijs is tegen woordig eeiie behoefte, maar eene behoefte, die nog niet algemeen wordt erkend, zelfs niet onder de direct beianghebbenden.'tGaat er mee, als met de meest eenvoudige takken van kennis, zooals lezen en schrijven ; welk een algemeen erkende behoefte deze ook moge zijn, juist de laagst staande individuen en kringen van onontwikkelden, tot wier ver heffing deze elementaire kennis in de eerste plaats noodig zou wezen, erkennen haar noode als zoodanig; eerst langzamerhand en na het eerste begin en de eerste begin selen groeit het betere inzicht en met het besef van het nut ook de behoefte aan meerdere kennis aan. Dit bleek weer zeer duidelijk bij het lager landbouwonderwijs. Sedert ruim een half dozijn jaren zijn door de zorg en bemoeingen van verschillende landbouwvereenigingen en gesteund door subsidiën van het rijk in vele gemeenten van ons land win tercursussen opgericht, waar door bevoegde onderwijzers aan jongelui boven 14 of 10 jarigen leeftijd onderwijs wordt gegeven in onderscheidene takken van lagere landbouwkunde. Dit jaar werden er gehouden 11 in Noord-Brahant, 9 in Gelderland, 6 in Zuid-Holland, 9 in Noord-Holland, 8 in Zeeland, 3 in Utncht, 9 in Friesland, 8 in Overijssel, 15 in Groningen, 5 in Drenthe en 2 in Limburg, dus in't geheel in Neder land 85 landbouwcursuesen, waarbij nog een zestal tuinbouwcureussen genoemd moe ten worden. Het nut, door dit onderwijs tot s and gebracht, wordt algemeen erkend, doch hoewel de lessen kosteloos toegankelijk zijn, sukkelen vele dezer leercursussen aan de moeilijkheid om telken jare een voldoend aantal nieuwe leerlingen te verkrijgen en daardoor bij voortduring staande te blijven. De reden van dit verschijnsel is, dat niettegenstaande het zeer groot aantal jon gelieden, die wegens hun leeftijd en hun bedrijf de cursussen zouden moeten bezoe ken, zeer velen zelf of hunne ouders niet genoeg doordrongen zijn van het nut om zich de op< fferingen te getroosten, die nood zakelijk aan het geregeld bezoeken ver bonden zijn. In het bedrijf zelf zal eene gedurige afwezigheid van werkkrachten, waarop men gtwoon is te rekenen, nood zakelijk eenige stoornis te weeg brengen en peisoonlïjk is de moeite ook niet gering, wanneer de lessen als regel slechts in den avond gegeven kunnen worden en niet zelden op a of ruter uren gaans. Nu heeft echter de ervaring reeds ge leerd, dai de grootste voorstanders dezer cursussen gevonden worden onder de ouders van oud leerlingen en dat deze leerlingen zelf door woord en daad het meest propa ganda maLen voor het aanwerven van nieuwe leerlingen Ongetwijfeld zal dan ook pas in het volgende geslacht wanneer de zonen dezer oud-leerlingen den gevoiderden leeftijd hebben bereikt, een geregeld lager landbouw onderwijs worden t rkend en bevorderd als een noodzake lijk eknient bij de opvoeding van iederen landbouwer. Intusschen mogen geen hulp middelen worden vernmaad om dit tijdperk te verhaasten, en wanneer op een gegeven tijdstip de jongelieden van het platteland zonder de bovengenoemde bezwaren van stoornis in hun bedrijf enz. te ondervinden, op wekere plaatsen geregeld bijeen zijn en tijd ter beschikking ia dan zal moeten worden getracht hun deze noodige voorbe reiding voor de toekomst deelachtig te doen worden. Al is het bij den korteren diensttijd der miliciens hier te lacde niet mogelijfc hun een ietwat langdurigen cursus te doen volgen, zooals 111 België, enkele winter maanden blijven allen toch onder de wape nen en kunnen de avonden voor het be doelde onderwerp geschikt worden aange wend. Ook al beseft men van te voren, dat een volledig overzicht van het bedoelde onderwijs in dien korten tijd niet te ver krijgen is, hierboven zeiden wij reeds, dat de leerlingen zelf de beste voorstanders worden en daarom in hun verloftijd tehuis zullen trachten het geleerde voort te zetten. Hiertoe toch bestaat bij eenige samenwer king voldoende gelegenheid; in verschil lende dorpen zijn, zpoals wij zeiden, landbouwcursu^sen opgericht; de regeering heeft reeds erkend, dat hun aantal nog verre van voldoende is,'en zij is niet ongenegen subsidiën te verleenen voor de oprichting van nieuwe lessen, indien de aandrang van de landbouwbevolking tot haar komt; welnu juist deze jongelieden bij wie de grondslag eens gelegd is, door het eerste onderricht gedurende hun diensttijd, zullen niet op houden in de clubs, de casino's en vereenigingen van landbouwers, die tegenwoordig in geen enkel dorp worden gemist, aan te dringen tot het oprichten van landbouw cursussen in hunne omgeving. Het zou waarschijnlijk algeheele mis lukking ten gevolge hebben, wanneer op de eene of andere wrze werd gedecreteerd in het vervolg aan de militairen van het platteland lager landbouwonderwijs te geven in iedere garnizoensplaats. Bij wijze van proefneming zou ergens een begin kunnen worden gemaakt en daarbij zou waarschijnlijk het zuiden van het land het eerst in aanmerking komen, vooral de provincie Noord-Braban t. Het is de provincie met verreweg de grootste landbouwbevolking, die dus voor ieder garnizoen aldaar het grootst aantal miliciens van het platteland levert; het lager landbouwonderwijs verheugt zich in_ sommige s_treken in zekere populari teit, dank zij de _ vele wintercursusfen reeds over de provincie verspreid en ni« t het minst, dank zij de werkzaamheid van den rijkslandbouwleeraar in die provincie, den heer P. van Hoek te's Hertogen bosch. Geen dorpje in de zoo uitgestrekte provincie, waar hij niet reeds is opgetreden, geen ge hucht waarschijnlijk, waar zijn naam niet bekend is aan de miliciens, die van daar komen. Wanneer zij weten, dat hetonderwijg zal staan onder zijn leiding en toezicht, lijdt het bijna geen twijfel of de jongelui zullen met graagte komen luisteren. Om nog nader te specificeeren zou allicht Breda als groote garnizoensplaats voor de eerste proefneming in aanmerking kunnen komen, omdat daar meer dan elders in de omgeving landbouwonderwijzers aanwezig zijn, die aan het hoofd van verschillende wintercursussen hun sporen hebben ver diend. Het is niet gemakkelijk in Nederland de autoriteiten over te halen tot het in voeren van iets nieuws; waar echter twee onderdeden van staatszorg, het onderwijs en het militairwezen, die zich meer in 't bijzonder in belangstelling mogen verheu gen van de regeering, broederlijk samenaan en nog een derde, de belangen van en landbouw, zich er ten nauwste bij aansluit, daar bestaat veel kans het gewenschte doel te bereiken, indien het onderwerp slechts onder de algemeene aan dacht wordt gebracht. Het is om diereden en om tot samenwerking met dit doel op te wekken, dat ik het bovenstaande heb willen te berde brengen. Breda, 17 Sept. 99. Dr. G. W. BKUINSMA. Gids voor Armenzorg, Gaarne wil ik een paar woorden schrijven om den pas uitgekomen »Gids der NederJandsche Weldadigheid" *) bij het publiek in te leiden. Ieder die eenip(Bzins bekend is met Ar menzorg weet hoe hoog noodig is een adresboek op dit gebied. ledere inrichting van Armenzorg, hoe ook genaamd, gaat haar eigen weg, meestal zonder eenige voeling te hebben roet anderen, en weet niet in voldoende mate op wat wijze de andere instellingen werken, welke de voor waarden zijn, hoe en op welke wijze die hulp verleend wordt. Aan dit euvel wordt tegemoet gekomen door den »Gids" die n door volledigheid n door practische inrichting wat de indee ling betreft, een handboek is van onbere kenbaar nut. Tabelsgewijze gerangschikt, provinciaal en stedelijk ingedeeld, vindt men in dit boek elke rubriek van armen zorg afzonderlijk vermeld voor elk geval dat zich vooidoet. Men heeft slechts den index te raadplegen om te weten tot welke inrichting men zich te wenden heeft en welke voorwaarden gesteld worden; ook wat het geldelijke betreft. Aangezien de »Gids" de opgaven bevat van bijna alle instellingen in óns vader land, zelfs van die vereenigingen die zich het lot aantrekken van hulpbehoevende vreemdelingen, in Nederland verblijf hou dende, vindt men daarin de aanwijzing van instellingen, wier bestaan den meesten menschen zelfs onbekend is; geheel onpar tijdig worden de 7470 instellingen er in behandeld, van elke soort of' richting, alle komen er in voor. Of menig schuttinkje dat tusschen de verschillende instellingen bestaat niet weg kan vallen, vraagt mr. N. G. Pierson zoo terecht in de voorrede van dit werk; daartoe zal echter eene nauwere samenwerking op dit gebied noodig zijn dan tot nu toe bestaat. Zelfs in een stad als Amsterdam heeft de Vereeniging van Armbesturen het tot nu toe niet verder kunnen brengen dan tot aaneensluiting van een negental, waar toe nog een der grootste diaconieën haar medewerking weigerde. Dit nu daargelaten, voldoet de »Gids" aan een door velen ernstig gevoelde be hoefte; particuliere en kerkelijke instel lingen behoeven zich nu niet langer af te vragen wat te doen met de hpnderde gevallen waar hulp dringend noodig is en eigen inrichting of een burgerlijk armbe stuur niet kunnen helpen; de »Gids" geeft aan of er, en zoo ja, waar een instelling gevestigd is, die in zulk een geval hulp biedt. De samenstellers hebben een standaard werk 1120 pagina's druk, geheel belangeloos tot stand gebracht; de prijs van ? 5. moge pp het eerste gezicht hoog schijnen, werkelijk is zulks niet het geval; particu lieren bijdragen en de hoop op vele be stellingen deden de heeren v. Holkema & Warendorf besluiten tot het waagstuk van het uitgeven van dit werk. De schrijvers vragen in het voorbericht dringend om opgaaf van aanvulling en verbetering, aan een ieder die hun daartoe de gegevens wil verstrekken, met het kenne lijk plan om later een supplement uit te geven waarin het nu ontbrekende zal wor den opgenomen. Ik kan mij niet voorstellen *) Uitgave van Van Holkema & Warendorf te Amsterdam.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl