Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1162
dat er n diaconie of instelling van armen
zorg in eenige gemeente in ons land be
staat die niet zal ge voelen dat dit adres boek
broodnoodig is bij de behandeling «n be
spreking van de vele gevallen waar andere
hulp dan gevone bedeeling moet verleend
worden.
A m s t., 28 Sept. '99. J. H. A. A. KALFF.
De crisis ia Oostenrijk.
Eene ministerieele crisis in Oostenrijk
heeft gewoonlijk eene zeer eigenaardige
beteekenis. Elders is het de met afwisse
lenden uitslag gevoerde strijd der partijen,
die ministeriëa doet vallen: hier is het
de strijd der nationaliteiten. En die strijd
wordt met des te grooter verbittering ge
voerd, omdat n dier nationaliteiten bijna
twee eeuwen lang de anderen in een staat
van politieke oumondigheid heeft gehouden,
een misbruik van macht, waarvoor die
anderen zich nu telkens met vereende
krachten trachten te wreken.
Oostenrijk is een staat in wording, of
beter gezegd, in verwording. Onder de
heerschappij der Duitschers bereikte de
centralisatie haar hoogtepunt. De overige
nationaliteiten, Ciechen, Polen, Magyaren,
Italianen om slechts de krachtigste te
noemen schenen de hoop op een zelf
standig bestaan geheel te hebben opge
geven; trouwens, elke poging tot verwezen
lijking van die hoop was door de opvol
gende regeeringen te Weenen, van Jozef II
tot Metternich, met groote scherpte onder
drukt. Doch de rampen, welke de monarchie
in de tweede helft van deze eeuw achter
eenvolgens troffen, ondermijnden het schijn
baar zoo hechte centralistische systeem.
Na de nederlagen van Solferino en
Sadowa moest aan Hongarije zelfstandig
heid worden toegestaan. In 18C7 kwam het
compromis (Ausgleich) tot stand, dat de
scheiding tusschen de Cisleithaansche en de
Transleithaansche helft der Habsburgsche
monarchie bevestigde, en de onderlinge ver
houding der beide deelen regelde. Om de tien
jaren moest de verlenging van dit com
promis aan de goedkeuring van de beide
Parlementen worden onderworpen. Het
gelukte in 1877, óók, hoewel niet zonder
moeite, in 1887, maar in 1897 niet meer,
en nog steeds moet men zich met eene
gebrekkige voorloopige regeling behelpen.
Intusscben was in meer dan n opzicht
de zuidelijke helft der monarchie het spie
gelbeeld van de noordelijke geworden. De
overwegende rol, welke de Duitscbers in
de laatste vervulden, wisten de Magyaren
met goed gevolg voor zich zelven in de
eerste te vermeesteren. Er is voor die
aanmatiging eene reden te vinden, die
tevens eene verontschuldiging is: in geeste
lijke ontwikkeling staan ongetwijfeld de
Duitschers en de Magyaren onder die tal
rijke nationaliteiten verreweg het hoogst.
Doch wij leven in een tijd, waarin het
niet meer aangaat, de rechten der min
derheden, geestelijke of numerieke,
boudweg te loochenen; waarin het geen
donquichotterie, maar wijze staatsmanskunst
mag heeten, met die rechten zooveel mo
gelijk rekening te houden. Waar men dit
laatste verzuimt, komt men te staan te
genover eene coalitie van minderheden,
die wel is waar op den duur geen krach
tige en duurzame regeering zal kunnen
vormen, maar toch aan de vroegere bezit
ters der macht het regeeren onmogelijk
zal kunnen maken. Dit blijkt thans op
nieuw te Weenen: eene regeering der
vroeger alles beheerschende Duitschers
schijnt even onmogelijk geworden te zijn
als eene regeeriug der opponeerende na
tionaliteiten.
De coalitie van Czechen, Polen en Sla
ven, . bij welke de Duitsch-clericalen zich
aansloten, is voor eenige jaren tot staud
gekomen. Zij bracht in de eerste plaats
een zeer belangrijk voordeel aan de Cze
chen, in den vorm van de taaiverordening
(juister gezegd: twee-talen-verordering) voor
Bohème, eene concessie, ;yelke de Duit
schers in de hoogste mate heeft verbitterd.
Want voor deze laatsten was de
talen-verordening een zeer gewichtige stap op den
weg, die onvermijdelijk naar het federa
lisme moet leiden. Zij toonden hun toorn,
door de hernieuwing van het compromis
onmogelijk te maken, en het middel, waar
van zij zich bedienden, was eene
stelmatige obstructie, die den geheelen parle
mentairen arbeid verlamde. De heftige
tooneelen, vaak tot ware schandalen ont
aardende, die in de laatste jaren in het
Oostenrijksche parlement voorvielen, maak
ten den toestand hoe langer hoe beden
kelijker.
Er was een man met een groot prestige
en eene vaste hand noodig, om in dezen
iarnmerlijken chaos orde te brengen. Indien
keizer Franz Joseph inderdaad gemeend
heeft, daarvoor in den thans
demissionairen minister-president graaf Thun de
meest geschikte persoon te zullen vinden,
dan heeft hij zich zér bedrogen.
Onder den indruk van Oostenrijks
onmacht om op wetgevend gebied iets tot
stand te brengen, bleef Hongarije, in zake
het compromis, elke concessie, zelfs de
meest voor de hand liggende en gewettigde,
hardnekkig weigeren. Hierdoor vermin
derde nog de toch reeds zoo kleine kans
op de aanneming der betreffende wets
voorstellen door de Oostenrijksche ver
tegenwoordiging. Graaf Thun besloot nu,
den wettelijken weg te verlaten en de
onderhandelingen voort te zetten zonder
medewerking van het onwillige Oosten
rijksche parlement. Hier tegen werd in
Hongarije aanvankelijk ernstig bezwaar
gemaakt, doch ten slotte gaf men toe.
De Hongaren zagen in, dat graaf Thun
in zijne verlegenheid hun alles zou toestaan
wat zij verlangden, en stapten dus over
de constitutioneele bedenkingen heen. De
Oostezirijksche minister beriep zich op art.
14 der Grondwet» dat inderdaad aan de
regeering het recht geeft, om in zeer bij
zondere gevallen af te zien van de mede
werking van het Parlement, een middel,
dat meestal erger blijkt dan de kwaal,
die het moet verhelpen. De Kamer werd
naar huis gezonden, en de verlenging van
het compromis in zijn gewijzigden vorm
werd, bij eenvoudig keizerlijk besluit, in
de Staatscourant opgenomen.
Maar nu was eene andere, niet minder
belangrijke zaak aan de orde: de benoeming
der delegatiën, welke telken jare de ge
meenschappelijke belangen van de beide
deelen der monarchie zouden hebben te
regelen. Het was ond-er de bestaande
omstandigheden zoo goed als zeker, dat
de oppositie in het ÓJstenrijksche Parle
ment ook hier een spaak in het wiel zou
steken. En dan zou geen beroep op
artikel 14 of op eenig ander artikel der
Grondwet de regeering kunnen helpen.
In dezen nood trachtte graaf Tnun nog
eene verzoening tusschen de strijdende
partijen tot stand te brengen. Hij zelf
hield zich echter op den achtergrond, en
droeg de ondankbare taak op aan den
voorzitter der Kamer, den heer Von Fuchs.
Deze noodigde de vertegenwoordigers der
partijen uit tot eene hen in geen enkel
opzicht bindende ^vriendschappelijke
gedachtenwisseling" over de beste oplossing
der aanhangige vraagstukken. Maar de
uitaoodiging, die veel te laat kwam en
nu slechts eene bekentenis was van de
volkomen onmacht der regeering, werd door
de Duitschers beslist afgeslagen. Daarop
volgde de ontslag-aanvraag van graaf
Thun.
Zal keizer .Franz Joseph er thans
in slagen, een man te vinden, die den
toestand volkomen beheerscht ? Of zal
hij tot een soort van «ambtenaars-ministerie"
de toevlucht nemen, dat de zaken, zoo goed
en zoo kwaad als het gaat, aan den gang
houdt, zonder eenige principieele oplossing
te beproeven ?
Zeker is het, dat zulk eene oplossing
niet denkbaar is, tenzij elk der partijen
iets van hare eischen en aanspraken laat
vallen. Dit geldt niet het minst voor de
Duitschers, die zich zoo gaarne voordoen
als de vertegenwoordigers van het intellect.
Zij, de centralisten, dienen de belangen
van den geheelen staat hooger te stellen
dan die hunner partij, en in te zien, dat
de door hen in den laatsten tijd aangenomen
onverzoenlijke houding en
obstructionistische taktiek koren zijn op den rnolen
van de federalisten.
Verraad in 't Fransche leger,
Met vijf tegen twee stemmen veroordeelde
een Fransche krygsraad e*,n Fransch staf
officier tot tien jaar vestingstraf wegens land
verraad onder aanneming van verzachtende
omstandigheden en dat wel zonder dat er
eenig bewijs tegen den beschuldigde bestond.
Een Fransche krijgsraad neemt bij de
veroordeeliug van e-,n Fransch stafofficier wegens
landverraad, verzachtende omstandigheden aan.
Men moet Frunscliman zyn om dat te begrypen.
De verzach'eiirte omstandigheid voor een
Franschman is dat het verraad gepleegd werd
in vredestijd en de Franschen zijn van hun
staf- en houfdoln'cieren gewend dat zij ver
raad plegen in oorlogstijd, ja tot den vijand
overloopen even voor een beslissenden veldslag,
zooals de schitwnde figuur van generaal
Bourmont die f4 Juni 181.) deserteerde naar
het leger van BHicher. En generaal Bourmont
is volstrekt geen unicum. De chevalier de
Rougaville schreef aan prins Wolkowsky: Mon
Prince, j'ai guidévos reconnaissances Ie 17
Fevrier a, Epernay Ie 3 a Viilers Cotterels.
Je suis plein de zèle pour vos armées. J'ai
guidévo ontairetnent des Cosaques comme
ancien officier de Cavallerie. Si votre altesse
a la bontéd'apprécier Ie zèle et l'ardeur qui
rae guident pour ses armes." De chevalier
Brunei was tiet die de kozakken te Nogent
bracht dat zij verbrandden en plunderden, hij
was het die aan Prins van Witgenstein ant
woordde, qu'il tait pret a mourir pour led
Cosanues et qu'il indiquerait Ie chemin pour
tourner Nogent.
Wie waren in den oorlog in 1813 de raads
lieden van Alexander 'i twee Fransche generaals,
de beroemde Moreau en Jomini. Wie was het
die Bordeaux iii 1814 aan de Engelschen over
leverde ? de Franschman, de maire Lynch, de
man die dorst te schrijven, c'est moi maire de
Bordeaux qui aspire a l'honneur de prodamer
Ie premier Louis XV11I. De verrader Taft'ard
de Saint Germain erkende dan ook, Sans nos
démarches et nos eii'jrts les Anglais ne fusaert
pas venus -a Bordeaux de plus d'un mois.
Onder de beroemde Fransche verraders, allen
in oorlogstijd, treffen wij nog aan Dumourier,
die volgens Thiers verraad pleegde omdat:
il commen<;üt a ne plus apercevoir d'avenir
dans la carrière ou il se trouvait engagé."
Pichegru die voor den maarschalkstat, het
goeverneurschap van den Elsas 20ü.U(M franc i
jaargeld en het kasteel de Chambord, de ves
ting Huningen aan den vijand zou o/erleveren
en eindelijk de groote Marmont de hertog van
Ragusa, die de Fransche taal met een nieuw
woord voor verraad, ragusade, verrijkt heelt.
Hij en zijn medeplichtigen, de generaals
Souham, Digeon, Ledron, Dessessart,
Bordessoulle ea Meynadier liepen i i vollen oorlogstijd
even voor den te verwachten veldslag met hun
geheele legercorps, het 7e corps, tot den vijand
over. Wie waren verder grooter verraders dan
Fouchéen Talleyrand 'i
Tegenover al die verraderijen is het borderel
maar kinderspel en is do straf van tien jaar
vestingstraf eigenlijk veel te hoog en zijn er
niet genoeg verzachtende omstandigheden in
rekening gebracht. Dat hier de onschuldige
Dreyf'us veroordeeld wordt en de verrader
Esterhazy vrijgesproken, daarover worden wij
niet-Franschen verontwaardigd maar och dat
is in Frankrijk altijd usance geweest.
In 1813 werd te Straatsburg gestolen; de
dienststaten daar wezen 400 man meer aan
dan er waren, en de gelden voor voeding enz.
dier 400 niet aanwezige soldaten benoodigd
werden gestolen door den kolonel Lanier samen
met de heerea Schielé,DuperreuxenBerrenger.
De toen daar bennemde luitenant betaalmeester
Jean F*bry zag die knoeieryen, bsdtnkce voor
het vriendelijke aanbod mede te stelen en
diende een Aanklacht in.
0-ndit die aanklacht te veel menschen
compromitteereu zou werd Fabry in hechtenis
genomen wegens diefstal en tot de galeien
veroordteld. Na zes jaar werd mj vry galaten
zonder eerherstel en al wat h\j en zyn kranige
vrouw daartoe deden was vergeetscti want
zooals Hem i Varennes zoo terecot zeide er is
geen recht te krijgen coutre ceux q ie défsnd
l'eiprit de corps''.
Ea aan dergelijke schurkenstrekei deden de
ministers van toen e/en goed mede als de
ministers van deze tijd. Nu een Marcier,
Lebon, Billot toen o a. de maarschalk Soulc
hertog van Dalmatie en de generaal
DupontBiylen.
O.ntreit deze zaak zeide de Conselller d'é'at
de Blaiie in zijn rapport Tous est arhritaire
illégal et monstrueux dans catte affaire."
Is het niet alsof het een rapport over de
Dreyfuszaak was.
P. J. DE BRCÏNE PLOOS VAN AMSTKL.
Sociale a
u
De Woningwet,
»Niet ontijdig" noemde ik het wetsont
werp, «hetrtffende de volkshuisvesting" in
mijn voorgaand artikel; en ook «gelukkig"
mag het ontwerp, of eigenlijk zijn ontwer
per, worden genoemd, wanneer men waar
neemt, welke eene zeldzame ontvangst van
de zijde der pers het te beurt gevallen is.
Maar ook »niet bureaucratisch" noemde ik
het in ons voorgaand nummer, terwijl ik het
bewijzen dier kenmerking tot heden uit
stelde.
De kern van het ontwerp rust eigenlijk
in de verplichting, welke het aan de ge
meentebesturen wil opleggen, in het vervolg
de zaak der volkshuisvebting ter harte te
nemen, eene verplichting, welke door enkele
schaarsche gemeentebesturen reeds vóór
deze vrijwillig was aanvaard. Wat eenige
weinige gemeenten dus tot dusverre uit
vrijen wil doen, zal, indien het ontwerp
wet wordt, wat wij eenvoudigheidshalve
voorloopig maar eens zullen veronderstel
len in het, vervolg door alle moet
gegeschieden. Welke voorschriften de vroede
vaderen geven moeten, beslist de wet en
terecht niet; dit ware niet alleen
ongewenfcht doch ook vrijwel onmogelijk, gelijk
in de verschillende geschriften over het
woningvraagstuk steeds uitdrukkelijk is
geconstateerd. Ten opzichte waarvan voor
schriften moeien worden gesteld zegt de
wet daarentegen wel, en voegt daaraan
bovendien eenige eischen toe, welke gesteld
kunnen worden : de gemeenteraden moeien
volgens art. 2, a bij het bouwen, b. bij het
geheel of gedeeltelijk vernieuwen van wo
ningen en c. met betrekking tot bestaande
woningen eisehen stellen, welke naar gelang
van den aard en de grootte der woningen
alsmede van hare ligging, verschillend
kunnen zijn. Bovendien echter moet de
gemeenteraad »in het belang van gezond
heid en zedelijkheid" voorschriften vast
stellen nopens ^behoorlijke bewoning",
waarbij eischen kunnen worden gesteld
omtrent »de afscheiding van slaapplaatsen
en de ruimte der vertrekken in verband
met het aantal inwoners".
Voorwaar, deze bepalingen zijn niet
gering te schatten : zij /.uilen dieper
ingrijpen dan men, oppervlakkig be
schouwd, denken zou, doch ook uitslui
tend daar, waar diep ingrijpen sedert lang
hoogst noodzakelijk is. Nochtans »maakt de
Kegeeriiis: zich geen oogenblik de illusie",
zegt de Memorie van Toelichting, »dat
regeeringsmaatregelen, zij het pok gesteund
door een krachtig particulier initiatief,
voldoende zullen zijn tot alyelir.ele verbe
tering van het groote kwaad: slechte
volkshuisvesting. Jfaar alnrhcr.le verbetering
behoeven wij ons voorloopig ook nog niet
ten taak te stellen: indien de ergste toe
standen slechts uit den weg kunnen worden
geruimd, en vooral indien met ernst tegen
het scheppen van nieuwe misstanden worde
gewaakt, en daartoe zal de nieuwe wet
ongetwijfeld in staat stellen dan reeds
zal de regeering met dit deel van haren
arbeid aanspraak hebben gemaakt op de
warme erkentelijkheid van het
ntderlandsche volk.
Ten einde echter de zooeven bedoelde,
door den gemeenteraad te maken veror
deningen uitvoerbaar te maken, zal het
in het vervolg verboden zijn indien <le
wet aangenomen is »een tot bewoning
bestemd gebouw op te richten of' geheel
of' gedeeltelijk te vernieuwen," alsmede
»tot woning in gebruik te nemen een ge
bouw of een gedeelte van een gebouw,
laatstelijk niet als woning gebezigd."
Metamorphosen van een paardenstal of'anders
zins, welke voor de paarden of' ander
vee niet langer geschikt was, in eene ''ar
beiderswoning" zullen dus niet meer
kunnen worden vertoond.
Maar zelfs de beste woning wordt, een
pesthol, indien zij met bewoners wordt
overkropt; dit begreep ook de Regeering
natuurlijk, weshalve zij in art. O den ver
huurders van woningen, welke iniiuler dan
drie ter bewoning bestemde vertrekken be
vatten, de verplichting voorschreef', het ge
meentebestuur geregeld op de hoogte te
houden van het aantal vertrekken der wo
ning, alsmede van het aantal der bewoners.
Komt eene opgave dan met de door het
gemeentebestuur gegeven voorschriften in
strijd, in. a. w. bevatten een of meer der
woningen mér bewoners, dan volgens
plaatselijke verordening (welke dan natuur
lijk ook eene minimum lengte, breedte en
hoogte der vertrekken enz. zal dienen voor
te schrijven) veroorloofd is, hetgeen door
de »gezond(ieids-commissie", waaromtrent
een volgende maal, nader zal worden
meegedeeld, 1) zal worden geconstateerd,
zoo worden de te veel aanwezige bewoners
aangeschreven, de woning binnen een be
paalden termijn te verlaten, terwijl het hoofd
van het gezin tevens wordt aangezegd de
j medebewoning door die personen binnen
uien termijn te (loon staken.
Wordt alsdan aan die aanschrijvingen
niet voldaan, zoo wordt degene, die in deze
nalatig bleef?dat is dus of de overtollige
mede-bewoner, of het hoofd van het gezin,
of beiden volgens art. 41 der wet gestraft
met eene geldboete van ten hoogste drie
gulden voor eiken dag van verzuim.
Man verlieze hierbij echter niet uit het
oog, dat deze bepalingen omtrent het aantal
bewoners hoofdzakelijk slaan op kostgan
gers en geenszins op de kinderen. Art. 3
toch zegt uitdrukkelijk, dat de eischen der
vertrekken in verband met het aantal be
woners buiten toepassing blijven ten aanzien
vaa woningen, waarvan de overschrijding
het gevolg is van vermeerdering door ge
boorte of samenwoning van leden van
eenzelfde (ik cursiveer) gezin.
Zeker het ware zeer gewenscht, indien
men ook dat euvel van te groote
kinderbevolking ia kleine woningen reeds nu
kon voorkomen, doch het behoeft zeker
gfen betoog, dat dit onnoemhjk veel moei
lijkheden zou medebrengen en vele gezin
nen naar de openbare liefdadigheid zou
drijven. Trouwens, het kwaad, dat door
dat art. 3 nog blijft bestaan, behoeft niet
van eeuwigen duur te zijn, indien de ver
ordeningen voor het bouwen van nieuwe
woningen slechts voldoende scherp worden
gemaakt, en met het sloopen van slechte
woningen niet al te zuinig worde omge
sprongen. Indien de bestaande krotten zoo
spoedig mogelijk worden opgeruimd en aan
de nieuw te bouwon woningen hooge eischen
worden gesteld, zoo zal overbevolking door
kinderen weldra tot de zeldzame gevallen
gaan behooren.
D^ch wat zal er gebeuren met woningen,
die t' in zeer slechten, maar nog geens
zins on herstel baren toestand verkeeren, cf
die de «gezondheidscommissie" volstrekt on
gezond ter bewoning acht? In het eerste
geval wordt de eigenaar der woning aan
geschreven binnen 14 dagen de noodige
verbeteringen aan te brengen ; doet hij zulks
niet, zoo geschiedt met de betreffende wo
ning hetzelfde als met haar geschieden zou
indien zij reeds in het tweede geval ver
keerde, d. w. z. zo word t onbewoonbaar
vfhklaard, hetgeen tevens last tot ontruiming
binnen een bepaalden termijn bete.ekent.Ea
teu teeken dier onbewoonbaaryerklaring
wordt, op uitdrukkelijk voorschrift der wet,
een kenteeken aan de woning bevestigd,
waarop met duidelijke letters te lezen staat:
«onbewoonbaar verklaarde woning", (art. 18
sub 7) welk kenteeken niet straffeloos door
anderen dan de overheid kan worden ver
wijderd.
Er kan zich echter een geval voordoen,
waarin eene woning onbewoonbaar wordt
verklaard, zonder dat de eigenaar tegen de
plaatselijke voorschriften heeft gehandeld ;
bijvoorbeeld, indien het blijkt, dat de
woning staat op een ongezonden, koude
dampen uitwastinenden grond, hetgeen haar
inderdaad onbewoonbaar maakt, hoe goed
zij inwendig ook moge zijn ingericht. Ia
zulk een geval ware het voor den eigenaar
uiterst hard, zulk een schade te lijden.
Daarin voorziet echter art. 20 der wet, dat
aan zulk eenen door 't noodlot vervolgden
eigenaar het uitzicht opent op gedeeltelijke
geldelijke vergoeding. Men geve echter wel
acht, dat het betreffende artikel zulk eene
vergoeding niét verzekert, doch uitdrukke
lijk bepaalt, dat uit de gemeentekas eene
tegemoetkoming in de te lijden schade kan
worden verleend.
Ten einde verder te vermijden, dat eene
onbewoonbaar verklaarde woning als eene
eeuwigdurende, zij bet ook steeds minder
wordende herinnering aan barbaarsche
negen tiende-eeuwsche woningtoestanden.
blijft staan, kent het wetsontwerp aan bur
gemeester en wethouders eener gemeente
het recht toe, om, na den gezondheidsraad
te hebben gehoord, te besluiten tot afbraak
van het gebouw (art. 22). Alsdan worden
de bouwmaterialen in het openbaar ver
kocht en wordt de opbrengst na aftrek der
kosten van afbraak en verkoop aan. den
eigenaar ter hand gesteld.
Het is tellier ook van belang, hierbij te
weten, dat eene onbewoonbaar verklaarde
woning van haar schande-plakkaat kan
worden ontdaan, indien «voldoende blijkt
dat de woning alsnog in bewoonbaren
toeetand i's of' wordt gebracht."
»Avme gemeentekas", zal wellicht menig
bewoner eener kleine gemeente hebben
gezucht, toen bij vernam, dat, zooals ik hier
boven mededeelde, in bijzondere gevallen
door eigenaars van onbewoonbare verklaarde
woningen, geldelijke steun uit de gemeente
kas kan woiden verwacht. En voorzeker
zal die zucht een nog diepere zijn,
indien wij hooren, dat de artikelen 2!J?32,
speciaal handelend over «geldelijken steun
van gemeentewege" (§8 van bet wetsont
werp], spreken van rentedragende ^oor
schotten, welke aan hen, wier woningen
onbewoonbaar zijn verklaard, kunnen wor
den verleend (onder nader te bepalen voor
waarden), alsmede aan vereenigingen en
maatschappijen, welke het bouwen van
iroede woningen ten doel hebben. Daar
tegenover staat echter eene volgende para
graaf van het ontwerp, dat dus gemeenten
weder onder zekere voorwaarden geldelijken
steun van liijkswege in uitzicht stelt,
zoodat beheerders en coiitribuanteu van niet
al te wél voorziene gemeentekassen zich
niet zeer ongerust behoeven te maken over
de geldelijke offers, die de nieuwe wet van
hen eischen zal.
Behalve de verschillende artikelen, welke
«strafbepalingen" tegen de overtreding van
al het hierboven genoemde bevatten, en
waaruit wij reeds enkele voorschriften heb
ben geput, bevat het wetsontwerp nog eene
hoogst belangrijke paragraaf over de «ont
eigening".
Deze paragraaf (§(i) is van zeer bijzon
deren aard. Zij vormt n artikel van de
woningwet, bestaat zeker echter weder uit
niet minder dan 20 artikelen, die tezamen
eene aan vulling vormen op de onteigenings
wet van ISöl. Door deze paragraaf O der
woningwet wordt aan die wet van 'öl een
1V°titel toegevoegd, «over onteigening in
het belang der volkshuisvesting."
Het is dunkt mij ounoodig ook deze arti
kelen hier te ontleden: het zij genoeg, hier
aan te stippen, dat zij bedoelen, de ont
eigening van onbewoonbare woning ge
makkelijker, hier en daar zelfs mogelijk
te maken, waar deze, volgens (Ie bestaande
wet, in 'i geheel niet, of slechts met moeite
zouden kunnen worden onteigend.
Onteigening van hetgeen de engelsche
wet noemt »unhealthy areas" is ook ten
onzent mogelijk," zegt de Memorie van
Toelichting, «getuige de wet van 28 Aug.
IsSU'. ingevolge welke een ongezonde wijk
van Rotterdam werd gesloopt, en de ont
eigening van de buurt Klarendal te
Arnhem, in 1802 tot stand gekomen.
Daarentegen kan worden betwijfeld, of
reeds thans onteigening mogelijk is ter
verwijdering van woningen, waarvan af
doende verbetering in verband met hare
ligging, onderling of ten opzichte van
andere woningen of perceelen, bezwaar
lijk uitvoerbaar is, alstaede onteigening ter
verwijdering van woningen of perceelen, die
beletten, dat aangrenzende of nabij gelegen
woningen in bewoon baren staat kunnen
worden gebracht, z.g. »obstructiye buil
dings," Duor de nieuwe, bepalingen nu
zullen ook zulke woningen onteigend
kunnen worden : met gebruikmaking van
artikel 151 der grondwet wordt de aan de
onteigeningswet voorafgaande verklaring,
dat het algemeen nut de onteigening vor
dert, losgelaten.
Men zal zich herinneren, dat door Mr.
van Houten op de laatste vergadering der
Vereeniging voor Staathuishoudkunde en
Statistiek, .toen de onteigeningskwestie ter
sprake kwam, tegenover andersdenkenden
de meening uitsprak: »dat er voor dit
onderwerp eene onteigeningswet moet zijn en
men bet noodige niet zal kunnen regelen
in eene afdeeling van eene woningwei."
Het wil mij voorkomen, dat de Regeering er
in geslaagd is te dezen opzichte met het aan
hangige wetsontwerp opgeschikte wijze beide
partijen te bevredigen: zij, die meenden, dat
het onteigeningsvraagstuK gevoegelijk in
eene woningwet zou kunnen worden opgelost,
zien thans de?e hunne me3ning door feiten
bevestigd, terwnl diegenen, die de onteige
ningswet van '51 daarbij niet over 't hoofd
wenschen te zien, kunnen zich over de
voorgestelde regeling al evenmin beklagen.
Welnu, mogen de verdedigers van ver
schillende meeningen ook in -andere op
zichten bij de behandeling van dit
nielontijdige wetsontwerp in de Siaten-Generaal
elkander ontmoeten, dan kan het niet an
ders, of binnen afzienbaren tijd zal weder
een belangrijk nummer op het
wettenverlanglvjstje van het Nederlandsche volk
in vervulling zijn gekomen.
Delft. Dr. J. C. E.
Inziet in de Hoofdstad,
Als had iedereen het reeds van te voren
geweten, dat Fi'isderic Lamond spelen zou; zoo
vol was het in het Concertgebouw op Donder
dag 2 f dezer. En toch was het eerst in den
namiddag bepaald dat de beroemde pianist
's avonds het concert von Tschaikowsky zou
voordragen. Het was op verzoek van Men
gelberg, met wiens orchest hij 's middags gerepe
teerd had voor de Groningsche lustrumteesten.
Wél heeft hy toen een oogenblik geaarzeld,
wijl hij juist dit concert ook in het vorige
seizoen op een matinee gespeeld heeft, doch
gelukkig wist de heer Mengelberg zijne be
zwaren te overwinnen en zij die het nieuws
nog niet wisten uit de avondbladen, waren
bijzonder aangenaam verrast toen zij in plaats
van Brahms' Akademische Fest-Ouverture ea
d' Indy's Fervaalvoorspel de welwillende mede
werking van Frederic Lamond op het programma
vermeld vonden. E u hij heeft weder gespeeld
als een reus, als een klavier-heros zuoals er
op het oogenblik geen tweede bestaat. Lamond
is niet alleen klavierspeler, hij is artiest in den
volsten zin van het woord. Hij leeft in het kunst
werk en doet het kunstwerk leven. Hij is n met
het orchest en met den leider daarvan. Majestu
eus klonken onder zijn vingers wederom
dieDes-dur acoorden waarmede het concert be
gint; niet als dunne, schrale klanken, geluk
zoo menigwerf den klaviertoon eigen is, af
stekende tegen deu vollen orchestklank, neen
als de uitingen van een machtigen rivaal stond
hier de vleugel naast het orchest; doch ook
in de teedere, intieme tinten van het tweede
thema en van het Andantino Ssmplice wist
Lamond al de innigheid te leggen die de Rus
sische componist gedro imd heeft, met de
dwepende phantasie zijner Slavische
nationaliieit. En toch was misschien de groote
climax tegen het slot nog wel het glanspunt
van compositie zoowel als uitvoering.
Het publiek begroette Lamond als een goeden
bekende en was dankbaar voor het genot, zoowel
als voor de verrassing. Zeker komt Mengel berg
een niet minder groot aandeel toe in onzen
dank. Want wat hij thans wederom heeft
gepraestecrd in de begeleiding met het orchest,
ge<uigt van zoo groote artisticiteit en volkomen
medeleven in den gsdachtengang van den ver
tolker, dat hierbij waarlijk geen enkele wenscb.
onvervuld bleet.
Het concert werd besloten met Beethoven'»
Eroica" en geopend met eene Maurischo
khapsodie van Engelbert Humperdinck, de
componist van de, ook hier te lande, gunstig
bekende sprookjes opera Hiiosel und Gretel.
Bij het lezen van het bijgevoegde gedicht
van Gustav Humperdinck, vroeg ik mij af hoe
een componist inspiratie putten kan, uit strophen
die wol is waar van weelderig beschrijvenden
inhoud zijn, maar toch ten eenenmale die hart
stocht missen, die gloed en die warmte, die voor
elk kunstwerk eene noodzakelijke levensbe
hoefte zijn.
Na de uitvoering van het stuk kwam het mij
voor, dat het ook niet ontstaan is uit innerlijken
scheppingsdrang, maar uit een zucht, eene lief
hebbei ij zou ik haast zeggen, om de weelderige
woorden, beschrijvende de weelderige toestanden,
in weelderige orchestklanken om te zetten. De
componist kan veel en daarom luistert men
met belangstelling naar hetgeen zijn behen
digheid hem in staat stelt te doen met zijn.
orchest. De lezer heefc echter reeds begrepen
dat niet het hart, maar alleen het hoofd hier
bij het luistere)] iefs te doen heeft. Niettemin
ben ik den heer Mengelberg toch dankbaar
dat hij ons met deze noviteit heeft doen kennis
maken, welke in het buitenland verleden winter
reeds hier en daar uitgevoerd werd en veel
besproken is geworden.
De tweede uitvoering van het a
cappellakoor van den heer Messchaert werd in de groote
zaal van het Concertgebouw gegeven. Het
programma was met het oog daarop voor hot
grootste gedeelte samengesteld uit wereldlijke
nummers.
De madrigalen van Lassus Mon-coeur se
recommande" van Pastoldi, Amor im Nachen"
en Donati Wenn wir hii;ausziehn" waren voor
mij, qua uitvoering, de best geslaagde nummers.