De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 1 oktober pagina 4

1 oktober 1899 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 116.2; den frac maar den smoking aan heeft. Ik wil daarom niet zeggen dat het slecht Fronsen \s, want dan zou de Revue des deux mo .des zeker z\jn opstellen niet hebben gepubliceerd, maar het verraadt den auteur en laat ons zien dat hy in het Vlaamsen of Hollandsch denkt. Toch z\jn z\jn opmerkingen hier en daar goed, b. T. het slot van z\jn artidel over Multatuli: II y B de quoi faire pardonner bien des erreurs de jugement, bien des carts de con duite. Eat-il même prêehédans Ie désert, il faudrait lui pardonner encore, car il aposséd au plus haut degrédeux des qualités, qui font Ie. plus d'honneur a la nature humaine. Ia generositénative et la pitiédésinteressée. Al had Dekker niet geschreven, dan zouden déze hoedanigheden hem toch tot een groot man stempelen. En al hoort men in de laatste jaren vaak de tegenwerping: Dekker was een goed schrij ver maar een slecht ambtenaar", mij dunkt dat de mensch moet voorgaan en pas in de tweede plaats de ambtenaar komt. Een staat die aan zyn ambtenaren anders zou voorschry\en, zou zijn eigen doodvonnis onderteekenen, z\jn eigen ledematen doen verdorren, zoodat ze zonder buigen gemakkelijk onder den eerst opstjjgenden storm van anarchie zouden breken en vallen. * * * In een zy'ner laatste opstellen komt de heer Van Keymeulen op tegen eene zeer verspreide dwaling ten opzichte van het Vlaamscae ras. Wanneer men de romanschrijvers wil gelooven, dan zyn de Vlamingen kolossen en hunne vrouwen Junonische gestalten. Maar het is vooral Rubens die door zy'ne over de heele wereld verspreide schilderyen, (volgens Jozef I-iraeh het geweldigste schildertemperament dat ooit heeft bestaan), het is vooral Rubens, zeg ik, die deze voorstelling in de hand heeft ge werkt. Zy'ne baardige kerels, en hunne ge spierde armen en beenen, zyne vleesige vroawen zijn aan ieder bekend. In werkelijkheid, zegt de heer Van Keymeulen, is het ras ver zwakt en vermagerd door drie eeuwen onheil volle" burger- en godsdienstoorlogen, die hen de meest krachtige en gezonde elementen heb ben ontnomen. Dit werk van degra'atie is vervolgd door de armoede, door de slechte voeding en woningen, door het fabriekswerk en door het kantwerk." Dit is juist. Vooral in Brugge onder de talryke aruie bevolking kan men deze woorden bevestigd vinden. De lichamen zyn verminderd maar veler zielen hebaen kracht behouden en diep onder zachten sehy'n vindt men veel v innigheid. Toch had de heer Van Keymeulen er bij kunnen voegen dat het Rubenstype niet geheel is uitgestorven, men vindt nat nog h.er en daar op afgelegen dorpen, zelfs in de groote steden, schitterend vertegenwoordigd. Doch wenscbte ik den auteur te vragen of Rnbens niet de eenige is die een dusdanig menschensiag heeft geschilderd, terwyl toch Memling Pourbuj en veel anderea gestalten h bben gegeven, ook twee a drie eeuwen ge leden zooals ze slechts nu nug ia verzwakten toestand zouden bestaan volgens zy'ne meeniug. Zm het ras wel zojveel veranderd zijn? *** Van de nieuwere tiollandsche litteratuur wordt door dezen Belg geen notitie genomen. Ais wy Couperus en Helene Lapidoth bwarth en den terloops geaoemden Frans Netscher uitzonderen, zwy'gt hy over de nieuwere dichters en prozaschryvers, toch heefc hun Coupjrus veel te verdanken. 0/er de an.dere hollaudsche auteurs luidt zijn ojrdeel aldus: Certains de nejamais trouver Ie bout de la patience de leurs lecteurs les autres ne leur font graci d'aueune parti cularité, si o seuse qj'elle soit et après avoir employétrois pages a racouter qu'nn ae leurs persounages s'est grattél'oreille ils en consacrent six autres a des réfl.xions morales ou humoristiques sur eet evenement. Nu weten wy het: Couperus allén is niet langdradig of vervelend. Op wie de heer van Keymeulen hier doelt is niet duidelij'f. .Heeft hy het gemunt op de romans van Schimmel of mevrouw Bssboom Toussaint; misschien doelt hy ook op van Deyssel of van Looy. Dan zou echter zyn voorstelling zeer gebreKkig wezen, zoo niet glad mis. In ieder geval dunkt me zyn kennis van onze litteratuur nog niet volledig. Hy zal nog vael moeten aanvullen. Er is in het hollandsch toch nog meer geschreven wat de moeite waard is gelezen te worden behalve de Vlamingen, Couperus enMultutuli. De heer van Keymeulen kan nog veel voor onze letteren in het ouitenland doen. Hij late dit niet na. F. EBENS. De oorafceüm de taal-iupisitic, Een landsbelang 1). Nee waarlik, het is voor 'en mens niet goed zich zo boos te maken, want bij lijdt er zelf maar onder. Toen ik alle kwellingen, waaraan m'n kollegaas blootgesteld geweest zijn en mis schien noch zyn, gedrukt onder m'n oogen zag voorbijgaan, aacht ik aan Labori's woord, dat er meer misverstand dan kwade trou* onder de mensen is. Bij de leraarskwestie is dat stellig meer waar dan bij de Dreyfusgeschiedenis. Verkeerd begrij pen is alweer de schuld ook hier. Die kollega van me en die kurator hadden ieder 'en apart be grip over taal, en de begripsirkels dekten elkaar maar voor 'en heel klein stukje. De kurator is de verpersojnliking van het oude stelsel, dat afgedaan heeft ouder 'en jonger geslacht, voorzover het zich aan taal heeft gewijd. En in plaats van nu te geloven aan de toekomst en aan de personen die hem voorbe reiden, houdt hij angstvallig z'n oude begrip vast, omdat hij bij gemis daarvan alle steun mist. Zijn toestand en die van tal van andere landgenoten is deze: hem is geleerd dat wy hebben 'en schrijftaal, 'en taal waarvan ieder de woordenschat tot z'n beschikking heeft in 'en woordenboek; 'en taal, waarvan de uiterlike vorm door de geleerden is vast gesteld ; 'en taal, waarbuiten alles plat, waar binnen alles fatsoenlik is. Dat denkbeeld van'en schrijftaal" apart mei woordenboek en spraakkunst is 'n overblijfse van die mooie tijd van de renaissance. Toen toch herleefden voor dood-enkele geleerden de oude Romeinse, later ook de Griekse schrijvers zij namen hun geest in zich op en verfriste: er hun eigen denkbeelden mee, zodat zij veel ouds overboord gingen gooien. Toen ook spoorde het mooie-van-buiten onze besten aan het mooie-in-hun-eigen-binnenste te uiten. Toen ook kwam echter aanbrnisen die zee van mietologiese namen, van goden en godinnen, helden en heldinnen maar bij verreweg de meesten werden die geen personen die leefden ; 1) Zie Weekblad 10 Sept. Inquisitie door Sagittarius. 't bleven namen en noch eens namen klinkklank. Maar dat was noch niet zo erg en er waren toch ook voor de grote massa wel aardige vertelseltjes bij de klassieke rommel, die men. uit de kloosters haalde en vertalen ging. Maar nu kwam het wanbegrip: het Latijn was 'en taal uit n stuk, vond men; er waren uit al die auteurs samen regels te maken waar naar zy zich richtten bij hun schrijven en zo'n taal moest het Nederlands nu ook worden, bleek gaandeweg. Het was de behoefte om 'en algemene beschaafde taal te hebben. In de Twespraaek van de Nederduitse ie Letterkunst'' (1584) wordt nog gekonstateerd dat de verscheydenheid zó heel gróót is, dat Landsluyden uyt verscheyden plecken by een komende, alzo elck in dezen zyn byzoi.der gtbreck heeft, elckander an de uytspraack op een prick kennè. Dats onwedersprekelyck." Zij die dat boekje schreven voelden noch, dat men uit gaan moest van. het levende woord, dat niet zo licht tot n enige eenheid te brengen is, waarvan het kenmerk is grote verscheidenheid van vormen. Lateren kwamen echter en regelden d^ schrijftaal naar hun inzichten, d.w.z. zy ver klaarden uit eigen autorieteit dit of dat woard voor plat en niet voor het schrift bestemd, omdat het in sommige kringen, in een of ander gewest, plat geworden wa , al werd het ook het gewone woord in andere beschaaf'ie krin gen. En boa meer zy werkten in die richting, des te verdieneteliker maakten zij zich jegens de moedertaal, meenden ze. Vooral ik doe maar 'en greep, hoor en geef dus hun die 't niet met me eens mochten zyn 'en fraaie gelagenheid om 'en andere greep te doen en me daarmee dood te gooien het genootschap Nil volentibus arduum" heeft zich verdienstelik (?) gemaakt op dit als op zo menig ander gebied Alleen de echte artiesten, ze Heten zich niet aan banden leggen, die de natuur niet aan lei; ze deden net wat zij zelf verkozen. Van uaar ook de heftige aanmerkingen op het Nederlands van de dames Wolff en IJekeii. Och, in de 18a en 19e eeuw hBeft men Vondel wel op taal fouten betrapt l Toch is er nu meer eenheid dan vroeger, maar zonder dat voorstel van Roemer uit de Twespraaek", dat blykbiar niet zo heel ernstig gemeend was t men se al te hoop by een riep om t' ghischil te effenen". A'ee, geen taalkundig kocgres heeft gemaakt dat men nu 'en vergadering van mensen uit alle oorden van ons land byeen Jsan breugen zonder dat het is, alsof hanen krayen, hennen kaekelen, katten maewen, oyevaars klapperen, mosschen tjilpen, ravei.s króchen, exters schaeren, duyven korren, eenden quaecken, coeckoex roepen, muizen piepen, honden blaffen, nerden brinssen, schaepen blaeten, wolven luilen, koeyen loeyin, ez-^ls balckè, verckens snorren ende morrè, ende al dezen hoop gheyckelyck een duivels muzyck voort brengen". Ja, wanneer' men al de mensen die in de ver schillende mooie pakjas, bij gelegenheid van de jroning by'eea gebracin, gewoon zyn te lopen of dat alleen soms is docsn, samea riep tot'en monsterconvocatie" en ze gelastte daarbij lun eigen gouspraak of diealekt te gebruiken, de vergader n^ zju noch veel hebben vaa de arke Noachi, maar de nistorie van ruim-drieeeuwen-samen-én-geheel-zij n, het delen van alle ef en leed; verkeer van allen met allen; geykaoortig onderwijs ; Cats, de Bijbel, de preek, let toneel en mo^elik noch meer faktoreii hebaen iets zich doen ontwikkelen, doen zijn, dat :oen begon te groeien, en dat is het Beschaafde Nederlands", d*t zich wel is waar ook wijzigt naar de landstreek waar het klinkt, dat ooit niet in alle rangen en standen gelijk is, maar dat bestaat, voorzover men dat woord mag bezigen als man over de grote abstractie taal" spreekt. Ea abstractie ? Taal ? Ja, waarde lezer, mag ik u dringend aanraden, ah u er eens nader over denken wil, na te slaan Tegenstrijdig heden in de Taalkunde" uit het Frans van Victor Hénry vertaald door D. C. Hesselitig en J. J. Salverda de rave. Dan oehoeft u mij, zo'n Kol ewy'nieaan, niet te geloven, hua iiamen hebben al dadelik 'en veel defiiger klank. Het boekja begint met nat plaatsen van d;ze twee stellingen tegenover elkaar: Thesis. De wooraen taal, talen en dialect, ja zelfs de uitdrukking woord" geven op de keper beschouwd niet anders weer dan afge trokken denkbeelden. Antithesis. Er bestaat een taalweten schap, die zich ten doel stelt de studie der verschy'nselen van het leven der taal, d. i. van het- leven der talen en van het leven der woorden " ' Vooral om de eerste stelling gaat het nu en pas wanneer wij die waarheid aiüjd in het oog houden, mogen wij spreken van het beschaafde Nederlands. Dan pas zullen we lüaar niet misverstaan misschien ! Als we er dieper op wilden ingaan samen, zouden we eerst hele lange voorafspraken moeten houden om elkaar niet verkeerd te begrypen, maar voorshands is het genoeg, dat wij aannemen met De Vries en Te VViukel, dat er 'en algemene beschaafde taal is. Wy horen die dageliks klinken, we begrijpen die, we voelen die mee, ook al is 't 'eu abstractie. En is ernu 'en zichtbare scaryftavl 'i Waar leeft, waar verandert, waar sterlt de taal, waar worde nieuwe taal geboren ? Toch zeker in dat grote onbekende in ons, wat men ziel of denkieven kan noemen. Eu 'en schrijttaal dan V Ja, waarde lezer, dat is nu het rezultaat geweest van de 18e en 19e eeuwseschoolvosserij,andersniet. De regels, waarnaar wy ons richten, zijn onbe wust in ons; ze zijn in biezondtfrneüen niet overal gelijk; ze zijn veelvuldig, de klanken, waarin wij vaak hetzelfde willen, zeggen en die regels kunnen worden waargenomen, en neer gezet, zoals in de Antithesis hierboven vermeld staat, maar er mag bij geen. enkele wetenschap dwang zijn in het vaststellen van wetienotde wetenschap zelf wordt er de dupe van. En. toch leest u de talloze spraaksunsten vaa het Nederlands eens na ! Wat weten de ge leerden best wat goed is en wat niet, wat in dit laatje hoort en met dat etieketje moet voorzien zyn, waar het laatje met de uitzon deringen is (als het vol is wordt het naaste er bygevoegd, want het blijven uitzonderingen al is het regel-laatje ook noch zo leeg.) En zo zitten ze dan op hun studeerkamers te prutsen en met inkt te knoeien, elkaar na te schrijven, wetten uit hun duim te zuigen in de tussen tijden, dat ze zich de pennehouder stuk bijten. omdat ze voor 'en ntoeilikheid staan. En daar buiten joelt en woelt, bruist en juicht het taalleven, dat het volksleven is, want de taal is gins het volk", zo hebben ze vol geestdrift zonder het te vatten getoost op de Taal- en Letterkundige Kongressen. Zy prutsen en knoeien en de taal leeft z'n eigen leven voort, altijd voort, buiten hun om. (Wordt vervolgd). - en Tweemaandelijkse!! Tydschrift. Een doorwerkte schets van Frans Coenen Jr. Bezwaarlijke liefde " 't Is de liefde van een man voor een kel nerin, met al de bezwaren van den dubieuzen toestand, en het bezwaar van haar kant te houden van iemand, die erg goed voor haar is, het erg meent, maar waaraan zij geldelijk niets heeft, 't Is vol, gaat en ry'p werk dat van Coenen, met kleine loutjes er in, die ieder op zijn beurt wel maakt. Van Albert Verweij is er een vertaling van Henri de Kegnier's De man en de Sirene" en van hem zelf n gedicht Een Koning", uit den bundel Het brandende Braambosch" die dezer dagen verschijnen zal. Van den Duitschen dichter Stephan George, zijn gedichten gepubliceerd uit Der Teppich des Lebens", waarbij de redactie, in een noot, ver klaart, dat men hoe langer hoe meer de oogen over de grenzen moet richten, opdat in den wed ijver met het vreemde, het eigene gedijen moet. Men kan meenen, dat dit eigenlyk in hoofd zaak geldt voor dichters en schryvers, terwyl eea tydtchrift toch ook voor 't publiek ge schreven wordt, maar enfi ?. Van den gemoedelyken dichter Penning, wiens werken in den laatsten tijd grooter waardeering ondervindt, is er een vervolgdeel Uit Tom's Dagboek." Ter nagedachtenis van Jacob Maria zyn in de afi. deze regels: Een die 't penseel voerde en geen andre daad Behoefde: een droomer, die geen drama dacht Maar bouwde uit hollandsch land, en stad en vaart, Verheerlijkte aard; een zulker, die bjj ons Koningen heeten, wij hun onderdaan. Van Mr. S. Muller Fzn. een beschrijving van een huifbouding zonder geld in de Xllle eeuw, toen het geld als ruilmiddel nog niet zoo algemeen was doorgedrongen, dat de UtrecutBche kanuniken, zied die staat van zaken niet goed konden voorstellen. Dan nog van den heer D. C. Hesseling een verhandeling over den dierenroman (lieiaaert de Vos) in de Griek<che litteratuur. * * * Elzevier's maandschrift. 't Vorig jaar schreef Elzeder's maandschrift een prijsvraag uit voor een geschikte novelle, op te nemen in 't eigen tijdschrift of in Van Kigen B >dem". Ue redactie bericht nu, dat door het groote aantal, nog geen eindbeslissing kan gegeven worden, 'e Zal toch dit jaar nog geschieden. Nu evenwel worden al gepubliceerd de motto's van enkele stukken, die bepaa'delijk zija afgekeurd. Daar zijn werkelijk prachtige motto's onder, en het aantal afgekeurde stuk ken is niet geringer dan 63. Oef, dat was me een rijstebrijberg voor redactie en jury om die door te bijten. En dan zeggen ze nog, dat wy in o ze litteratuur geen volume hebben! Johan de Meester begint zijn beschouwing over Rodin in deze woorden : 't Is het beste den roem te beschouwen als iets bijkomstigs, van niet veel gewicht. Anders gaat men zoo giftig denken over veel dingen en mentenen; iets, dat deze immers niet waard zijn. Mag het ons nog wel verba2en, dat Zola bij heele klompen mensctidom eerst een man van beteekenis werd; iemand voor wien men eerbied moet hebben, door zijn brief betreffende Dreyt'us, terwijl juist dezelfde moed Zola zijn boefcen heeft doen schrijven, en dat stukje proza J accuse". En Rodin was evenals Zola, reeds Jang groot, eer hij het grootste brok van zijn roem kreeg door het gekibbel over 't ge weigerd Balzac onderwerp Het opstel van de Meester, met details, waaruit blijkt dat hij Rodin goed kent, is ver aanschouwelijkt met afbeeldingen van velen zijner werken. Dat men Jacob Maris in dit tijdschrift niet zou vergeten, dat was te bedenken. Fh Zilcken is hier aan 'c woor.i; er zija tusschen den tekst portretten, waarbij n, gemaakt door een zijner dochters, voor zijn vertrek naar CUrlsbad. Van Helene Lapidoth?Swarth een schets Een Naam", terwijl van den restor der redact e, H J. Schimmel, eveneens een novelle Mijnheer Frits", aanwez g is, die in 't volgend nummer wordt voortgezet. Luitenant J. Eijsten beschrijft, met vele fotografische opnamen toegelicht, het slaan van bruggen over de Merwede door het korps pontonniers. Een schetsje uit onze historie, Een Conferentie op het stadhouderlijk kwar tier" van den overleden Arnold Ising, nu door den zoon als laatste werk van zijn vader in gezonden, bezit aantrekkelijkheid, en voor velen. In 't bjitealandsch overzicht worden de uitkoms'en van de Vredesconferentie besproken ; iri de rubriek der redactie nog bebandeid de gemoedelijkheid, waarmee inen in ons land schrijvers plunderen kan. (Iïf.t bekende geval van den letterkundige communist \V. de Bruijn.) De redactie zegt, d.<t het bespreken van dit geval noodig is, omdat door veel g-schrijf tegen de Berner Canventie mogelijk een meening ontstaat, dat letterkundige eigendom maareen fictie is. In (Je boekbeoordeeling wordt Paardje" van Mil van Hoorn gekritiseerd. * * * Vragen van den Dag. Deze afl. bevat vele bolangrijke onderwerpen. Zóó een juridische bespreking van't vrije huwe lijk door M. J. van D/ooge. Deze bespreking is, naar aanleiding van de mislukte prysvraag, uitgeschreven duor de vereeniging Uaderlinge Vrouwenbescherming." Dr. H. Blink bepraat de Javaansche deasa, haar uiterlijk, het ontstaan ervan en de in deeling. De onderwijzer Groustra toont aan de be langrijkheid van 't leesonderwijs op school. Men leest niet als vroeger, zes jaar maar slechts twee jaar uit boekjes. Het spreekonderwijs moet het taalgevoel vermeerderen, daar mag men niet van terug, meent de heer Groustra. Ook slivjd kan de school in haar geheel niet verbeteren, omdat handenarbiid niet een inte greerend deel ervan is, wel deel van veraanschouwing. Zoo moet ook de taal niet van buiten, dat is door woorden, maar binnen uit, dat is door uitbreiding van kennis en gevoel, groeien. Van den heer P. Bylhouwer is er het slot stuk over oude en nieuwe maten en gewichten, hier en in de Oost. Dan nog tal van kleine onderwerpen als ?. Over Behoud of Vernieuwing" over titelatuur in brieven, Nederland en de Z. Afrikaansche republieken, enz. enz. G. VAN HULZEN. VERBETERING. De heer Heuvelman maakt naar aanleiding van het door den heer v. Hulzen over De Arbeid geschrevene, den heer v. Hulzen en den lezers er opmerkzaam op, dat de woorden «blikkende stralen blikken" abusivelijb gedrukt zijn, in -plaats van «blinkende atralenblikken." BOEKBEO ORDEELIN G. Eene stem, die gehoor vraagt, door J. J. BBUNS Ju. Men zal zich herinneren, dat voor eenigen tijd door den heer Bruns de aandacht gevestigd is op het gevaar van besmetting, dat de wij water-bakken in de katholieke kerken ople veren, een gevaar, waarvan al de ernst hem in zijn eigen gezin op droevige wijze was gebleken. Een door deskundigen ingesteld onderzoek van het wij water in tal van kerken toonde eene hooge mate van verontreiniging aan, in vele gevallen niet de gevaarlykste bacteriën en ziekte kiemen. De heer Bruns heeft een apparaat samen gesteld, dat de bedoelde gevaren volkomen wegneemt. Zyne vinding is niet slechts door bevoegde medici, scheikundigen, bacteriologen en hygiënisten proefhoudend bevonden, maar ook door vele katholieke geestelijken goed gekeurd. Dat zy nog niet algemeen is toegepast, ligt misschien grootendeels aan onbekendheid. Daarom heeft de heer Bruns in eene kleine brochure de voordeelen van zijn wy'water-apparaat uitaengezet. Op franco aanvrage aan den schrijver (te Arnhem) wordt de brochure aan belangstel lenden kosteloos toegezonden. NIEUWE UITGAVEN. De Sociale en Kliese leteekenis van liet l eyrtarisme, door D. BK CLEKCIJ. Rotterdam, H. Masereeuw. Jiomans in proza, door prof. dr. JAN TEN BRINK Ie afi. Leiden, Boekhandel en drukkerij voorh. E J. MUI. Avonturen aan gene zijde van den Ecenaar, door Krui' VON ALIJBBCJJT, naar het Duitsch door mevr. VAN HiiirvEr.ixK, geïllustreerd. Amersfoort, G J. Slothouwer. Een beroep op onze j'jngens en meisjes, uit gegeven door de Ned. Ver. tot bescüerming van vogels te 's Gravenhage. Een stem die gehoor vraat/i, door J. J. BIU:NS JB, te Arnhem op franco aanvraag aan den schrijver gratis verkrijgbaar. Eakele voorden tot allen die lielang stellen in de naiuur, of: de NcderlandscJie voyelwet en het optreden van den mensch teqenorer de rogels, door P. J. BOU.EMAN VAN UEH VEEN. Uitgegeven met steun van de »Ned. Ver. tot bescherming van vogels" te 's Gravenhage. »Pi\jks Ethnographiseh Museum te Leiden", Verslag van den directeur over het tijdvak van l Januari 1807 tot 1-50 September 1898, met 44 illustraties, den Haag, Landsdrukkerij. Een woord over de katholieke partij in Neder land, door een Katholiek. Utrecht, wed. J. R. van Rossum. FRANS COENKN JR , Slceke levens. Den Haag, Loman Funke. JAN MACLAREN (John Watson) Harten von Goud. Schetsen uit Schotland, bewerkt door W. VAN NKS. Geïllustreerd, 4e druk. Rotterdam J. M. Bredée. NATAI.Y VON Escnunii. Lentestonnen Een roman in 2 deelen vertaald door CATII A. VAN Gonii-VissEK. Leiden, Boekhandel en Drukkerij voorheen E. J. Brill. Dtt is het boeck van Kehna en den VredeVorst. Verkrijgbaar bij Schalekamp van de Grampel en Bakker, Amsterdam. Jou. F. SNET.LEJIAX. ]\[aziek en Muziekin strumenten in Onze Oost. Overgedrukt uit de »Encyclopaedie van NeJ. Indië'1. dl. 11.1899. Betrekkingen voor Vrouwen. IV, Leerares in de Nederlandscha en de Vreemde Talen, door JOHANNA VAN WouDE. Amst., L. J. Veen. c/nq&zotib&n. Nopiaals: teulenzout, Gaarne wil ik erkennen dat men, door de woorden uit het Stuiverskookboek voor Vege tariërs op zoo uiterst welwillende wijze te interpreteeren als K. V. W. v. M. doet, hunnen schrijver vrijpleit van de mijnerzijds tegen hem ingebrachte beschuldiging. Lis ik in die woor den de voorstelling alsof zouten, bij het afkooken van groenten verloren gegaan, wat hunne roedingswutarde betreft, te vervangen zijn door keukenzout, eene voorstelling, die slechts gemaakt kan worden in de meening dat er geen beteekenend verschil tusschen «voedende zouten'' en «keukenzout" bestaat, de heer v. M. gelooft dat er enkel gedoeld wordt op een overeenkomst in smaak, en maakt daardoor het geval tot een, waarover niet te twisten valt. Ik herhaal evenwel, slechts de zér wel willende stemming waarin, blijkens zijn schrij ven, de heer v. M. tegenover den Ked. Vegetariërsbond verkeerde, maakte het mogelijk dat hij aan de door mij gewraakte woorden zoodanigen uitleg gaf. Misschien was het ook deze stemming die bem verleidde aan mij, den beschuldiger, verwijten te doen, die ongegrond zijn. Den heer v. M. schijn ik te wezen een voorstander van het gebruik van keukenzout; omdat deze schijn niet slechts voor my, maar ook voor prof. Bunge, op wien ik mij beroep, compromittant is, haast ik mij hem van mij af te schuiven. Men vergeve mij dat ik dit doe, door een zin van mij zelf te citeeren. Ik schreef in bet door v. M. aangevallen artikel o. a.: «Keukenzout wordt niet enkel gebruikt als noodzakelijke voedingsstof, maar ook ais genotmiddel. En als zoodanig wordt er soms een zeer onmatig misbruik van ge maakt. Prof. Bunge drukt zich uit in deze woorden: »0 verigens moet ik in het licht stellen, dat de hoeveelheden zout, die wij aan onze spijzen toevoegen, veel te groot zijn." Mij dunkt, mijn artikel in het nummer van 27 Aug. wees genoeg zaam uit, dat het niet aangaat zich kortweg vóórof tegenstander van 't gebruik van zout te ver klaren. Ik zei van het menschelijk organisme dat het «ander zekere omstandigheden" zout voor zijn voeding behoeft. Namelyk als het voed sel nuttigt, dat veel kali en weinig natron bevat. En meent v. M. dat Bunge slechts ne plant kent die voldoende natron bevat, om gebruik van zout overbodig te maken, dan heeft hy het glad mis. Zeer duidelijk zegt Bunge »dat de mensch en de planteneters een voeding, waarin de verhouding van kali tot natron staat als 4?U aequivalenten tot l, zeer goed verdragen kunnen zonder toe voeging van zout" en dat »er ook vele plant aardige voedingsstoffen zija, waarin de ver houding niet hooger is". In het by zonder noemt hij nog rijst, die, hoewel met betrekking tot natron, veel kali bevattend^ toch van beide zóó weinig bevat, dat de volken die zich in hoofdzaak er mee voeden, weinig of geen zout gebruiken. De cijfers van E. Welff, door dan heer v. M. aangehaald zijn dus in volkomen overeenstemming met de woorden van Bunge. Zy' bevatten voor mij trouwens geen nieuws. Vrijwel in overeenstemming zyn ze met de cijfers van B. Pott gepubliceerd door König in zijn groot werk »Chemie der menschlichen Nahrungs- und Genussmittel (biz. 662; Bd. II). Voor de asch van bloemkool 2(5.37 pet. kali en 10.24 pet. natron. spiuazie 1(5.50 pet. tali en 35.29 pi-t. natroü. (?Kömisclier") salade 35.30 pet. kali en 35.30 pet. natr-on. Daarentegen voor kropsla 37.63 pCt. kali en 7.54 pCt. narion.'Slechts verbaasden my' decyfers voor appelen en aardbeien. Bunge geeft op dat op 1000 deelen droge substantie voorkomen by appels 11 kali en 0 l natron aardbeien 22 »» 0.2 » Daar ik echter weet dat de analyses van E Wolff over het algemeen zeer betrouwbaar zijn, zou ik niet gaarne tegen hem part\j kiezen. Da zaak i& van geen praktisch belang omdat van deze vruchten zelden zeer groote hoeveelheden worden gebruikt, <sa niemand den heer v. M. betwisten wil dat het mogelijk is zoodanig plantaardig voedsel te kiezen,, dat te groote kali-rijkdom geen gevaar is. Dat is stellig mogelyk. Maar even stellig is het,. dat men by de keuze van zija voedsel slechts zelden zich door zulke, of andere wetenschappelyke overwegingen laat leiden. Men eet wat men krijgen kan, brood, aardappelen, boonen, en verlangt dan naar zout. Bunge drukt het zeer juist uit als hij zegt: «Het gebruik van zout m lakt het ons mogelijk, den kring onzer voedingsstoffen uit te breiden". Dat dr. Lohman, een tegenstander van zoutgebruik, het met Bunge oneens is, wil ik gaarne gelooven; maar zijn door v. M. geci teerde tegenspraak beperkt zich tot een zeggen dat voedsel, waarbij zout gebruikt moet worden, onjuist is samengesteld. Met evenveel recht, kan men, meen ik, beweren, dat aan de juist heid der samenstelling slechts de toevoeging van enn weinig zout ontbreekt. Om de theorie door Burge verkondigd te staven, kan ik nog wij sen op de meeningen van enkele gezag hebbende mannen op chemisch en hygiënisch gebied. In zyn zooeven vermeld werk zege König (deel I blz. 132) in navolging van Bunge: »De plantaardige voedingsstoffen en juist degenen, die de mensch bij voorkeur gebruikt koren, groenten, aardappels enz.), zyn in ver houding tot de dierlijke voedingstoffen zeer rijk aan kali; hun gehalte aan keukenzout is te gering om het grooter geworden verlies te dekken; daarom moet bij grootendeels plant aardig voedsel aan het lichaam keukenzout als zoodanig worden toegevoerd, om te voor komen dat het gebrek daaraan ly'de". Gsheel daarmede in overeenstemming is wat Carl Flugge zegt, in zijn Grundriss der Hygiëne (blz,. ril8): »By' uitsluitend plantaardige voeding ontstaat verder een deficit aan keukenzout, doordat de kalizouten der planten inwerken op het keukenzout in het lichaam ; er worden riatriumpho^phaat en kaliumchloride gevormd, en zoo komt er meer en meer gebrek aan keukenzout." Ten slotte moet ik opkomen tegen de voor stelling alsof Bunge's «teleologische, morphologische en endere gevolgtrekkingen'' slechts steunen op het feit dat wij keukenzout ge bruiken, en vooral op deze, dat men door te zeggen »het talrijke plantenvoedsel is niet voor ons het normale" aan zijn schrandere rede neering allen grond ontneemt. Neen, de om standigheid dat wy een stof uit het delfstoffenrijk als voeding gebruiken, moge aanleiding zijn geweest tot zijn onderzoek, ze is geenszins het krachtigste argument voor de juistheid zijner gevolgtrekkingen. Dat is het hooge natrongehalte der gewervelde dieren in over eenstemming met dat der zeedieren, en in tegenstelling tot het lage natrongahalte der ongewervelde dieren. Al gebruikt men zelfs niet het korreltje zout dat v. M. ons wil gunnen, dat feit blijft bestaan en verklaring eischen. Met v< Ie anderen vindt bet die in Bunge's hypothese. C. F. L. 40 cents per regel. niiiiniiiiiiiimiiiiiiHmiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiMiimiiimiiiminHiimiimiu Henneberg-Zijde al leen echt,indien direct van inij i fvbrieken betrokken, zwart, wit en gekleurd van -43 c(» tot f 14.O5 per Meter eft'in, gestreept, geruit, gewerkt, damast enz. (ca. 240 versch. qual. en 2000 versch. kleuren dessin-;, enz.). F"rai»co en vrif van invoerrechten in huis. Stalen ommegaand. Dubbel bnefporto naar Zwitserland. G. Henneberg's Zijde-Fabrieken (k. & k. Hoflever.), Zürich. Hoofd-Depöt VAN Dr. JAEGER'S ORIG. Somiaal-WolariMeii. K. F. DEUSCHLE-BENSBB, Amsterdam, Kalverstr. 157* .Eenig specialiteit in deze artikelen in geheel Nederl. TENTOONSTELLING TE PARIJS l \ 1900. Verblijf voor ne of meerdere weken in de Grands Hotels du Trocadero" welke voor die gelegenheid speciaal nabij de Tentoonstelling gebouwd zijn. Bewijzen voor verblijf van af 67.50 guldens per w?ek, betaalbaar in maandelijksche of driemaandelijksche termijnen. In dezen prgs is begrepen: Vervier van reizigers en bagage in Parijs bij aan komst en vertrek; Logies en 3 maaltijden per dag; U toegangsbewijzen voor de Tentoonstelling; Orientverlngstoctit gedurende een dag per rijtuig; Bons voor verminderde prijzen in verschillende groote maga zijnen; Verzekeringspolis tegen ongelukken. Het uitsluitend recht van verkoop dezer bewijzen is toegestaan geworden aan de Cie IXTEKSTale DES WACONS-LITS Voor inteekening wende men zich tot, en het uitvoerige, geïllustr. prospectus vrage men aan bij LISSONE en ZOON, Singel 155, Amsterdam

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl