Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1163
maar een #emoe<febezwaar! Want voor
gemoedabezwaren is er alle plaats op dit
terrein. Edoch de maag is de maag maar,
en de leege maag spreekt zoo weinig tot de
verbeelding van Kamerleden en Ministers,
zoo weldoorvoed.
Intusschen, nu de Heer v. Gilse zijn
vriend en partijgenoot Goeman Borgesius
heeft trachten schoon te wasschen, en
dus tegenover Z. Exc. en diens partij zijn
plicht heeft gedaan, zal hij zich, naar wij
hopen, met even grooten ijver en geest
drift den armen en diens kroost aantrek
ken, en bij de behandeling der wet dap
per strijden in hun belang. Wie weet
hoe de geavanceerd-liberale partij, die
zich zelfs den naam van radicaal-liberaal
laat welgevallen, Borgesius zal dwingen
nog een plaatsje op. het terrein zijner wet
in te ruimen, ten «inde de gemeenten voor
te schrijven,met Rijkshulp, in de behoefte der
misdeeïden te voorzien, welke veïvuld moe
ten worden, zal bijv. de leerplicht-wet niet
een paskwil verdienen te heeten, of erger
dan een paskwil: een beleediging van den
geest der humaniteit, waardoor een Minis
ter der «Sociale rechtvaardigheid'' zich
behoort te onderscheiden. Hoe dit zij,
vóór wij dit verheffend tooneel mogen aan
schouwen, zullen Braakensiek en wij, den
Heer v. Gilse reeds lang zijn boozen uit
val hebben vergeven. Gedachtig aan de
netelige positie, waarin geavanceerd
liberalen, zoogenaamde radicalen,
verkeeren, die met dit Ministerie als met hun
kalf moeten ploegen. Het medegevoel
maakt zachtmoedig.
Een tolrerbond tusschen
Nederland en België.
""?(Ingezonden).
In De Amsterdammer van l October j.l.
heeft de heer X in zeer waardeerenden
vorm te kennen gegeven, dat hij mijn
meening niet deelt over de wenschelijkheid
vaneen Nederlandsch Belgisch tol verbond
(zie De Amsterdammer van 24 September
j.l.,) en dat hij meer heil ziet in een
To\verbond met het Duitsche Rijk.
De heer X, voor wien ik, hoewel zijn
naam mij onbekend is, gaarne even
waardeerende gevoelens koesteren wil, houde
mij ten goede, dat ik wederkeerig zijn
meening niet deel, in het bijzonder waar
hij spreekt over Belgiëals »een dubieuse
firma". Volgens de beursnoteering in de
"Jndependance Beige van 4 October j.l. staat
de Belgische Staatsschuld 3 pCt. genoteerd
97,50 en de 2K pCt. 85,75. De Fransche
3 pCt. staat reeds lang stevig en wel
boven pari De Nederlandsche 3 pCt. staat
tusschen 92 en 93 en de 2 'A staat onge
veer 81. Deze enkele cijfers zullen den
heer X, die volgens zijn eigen schrijven
koopman is, doen zien, dat wij in Neder
land geen recht hebben, om van Belgi
te spreken als van »een dubieuse firma."
Laat ik thans den weiwillenden lezer
in korte trekken uiteenzetten, op welke
grondslagen een tolverbond met Belgi
zou zijn tot stand te brengen, welken in
vloed die maatregel op onze financieele
verhoudingen hebben kan, en in het bij
zonder dat deze hervorming geen cent
behoeft te kosten noch aan de Neder
landsche Schatkist, noch aan den belas
tingschuldige, noch aan den inlandschen
verbruiker.
De Staat heft bij ons te lande evenals
elders drie soorten van belastingen:
lo. de directe belastingen, welke als
vermogensbelasting, als bedrijlsbelasting,
als grondbelasting, en als personeel het
werkelijke vermogen, het werkelijke bezit
en de uiterlijke teekenen van den rijkdom
treffen.
2o. de zoogenaaamde indirecte belas
tingen, welke de menschelijke handelingen
raken, koop, verkoop, beleening, afstand,
erflating, onder den naam van zegel, re
gistratierecht, hypotheek-recht en successie
recht en eindelijk
3o. de verbruiksbelasting, welke al dat
gene bezwaart, wat de mensch eet, drinkt,
verslijt, in n woord verbruikt.
Die derde soort van belasting is het,
welke in twee landen op dezelfde grond
slagen geheven moet worden, als zij te
zamen een tolverbond willen aangaan.
Haar inning heeft plaats in tweeërlei
vorm, eensdeels als accijns bij de fabrica
tie of bij het verlaten van het entrepot
op sommige verbruiksartikelen (bij ons te
lande op suiker, wijn, gedistilleerd, zout,
bier en azijn, en geslacht) anderdeels als
invoerrecht op goederen komende uit den
vreemde. In haar eersten vorm heeft de
verbruiksbelasting als accijns op de zes
genoemde artikelen bij ons te lande in
1897 opgebracht aan de Schatkist onge
veer vijfen-veertig millioen guldens. In
haar tweeden vorm als invoerrechten ruim
acht-en-een half millioen guldens, dus te
zamen meer dan drie-en-vijftig millioen
guldens. Nu gaat het beginsel der Neder
landsche vrijhandelaren uit van deze stel
ling, dat de invoerrechten zoo laag mo
gelijk moeten zijn, om alle waren uit het
buitenland zoo goedkoop mogelijk onder
het bereik van den Nederlandschen ver
bruiker te stellen, zeer mooi en edel
moedig beginsel, wanneer zulks de geheele
verbruiksbelasting gold, maar dat veel van
zijn glans verliest, als men er bij weet,
dat de zes genoemde verbruiksartikelen
belast zijn tot de duizelingwekkende hoogte
van vijf-en-veertig millioen guldens. De
zinsbegoocheling der Nederlandsche vrij ?
handelaren is hierin gelegen, dat zij het
verband uit het oog verliezen tusschen de
beide vormen der verbruiksbelasting, dat
zij wel met trots wijzen op het lage tarief
van 5 pCt. invoerrechten, het laagste van
feheel Europa, maar dat zij nooit hebben
unnen uitleggen, waarom al hetgeen uit
den vreemde komt, nagenoeg onbelast
moet worden verbruikt, terwijl die zes on
gelukkige zondebokken, suiker, wijn, ge
distilleerd, zout, bier en azijn, en geslacht,
vijf-en-veertig millioen guldens aan belas
ting moeten torschen, welke reusachtige
som dus (wijn en gedistilleerd
uitgezon?derd) drukt op allereerste levensbehoeften.
De ware toestand is deze, dat de Neder
landsche verbruiker in zijn dagelijksch
leven drie-en-vijftig millioen guldens aan
belasting betaalt, en dat het hem geen
cent in zijn beurs scheelt, of hij die be
taalt in de tegenwoordige verhouding van
acht millioen aan invoerrecht, en
vijf-enveertig millioen aan verbruiksbelasting
op de zes genoemde artikelen, dan wel of
die verhouding een andere zou zijn, laten
wij zeggen bij voorbeeld twee en-dertig
millioen aan invoerrecht en een-en-twintig
millioen aan accijns. De hoofdzaak, zoowel
voor den Staat welke ontvangt, als voor
den verbruiker die betaalt, is niet de ver
houding, maar de totale som van
drie-envijftig millioen guldens.
Zijn wij het hierover eens? Is hierom
trent geenerlei onduidelijkheid hoegenaamd,
dan bestaat er eenig recht van te zeggen,
dat »het groote beginsel,'1 waarvan de
Nederlandsche vrijhandelaren gewagen,
en de trots, waarmede zij wijzen op het
lage tarief van 5 pCt., niet anders dan
een wassen neus is, dat het hier eenvoudig
de vraag geldt, of de schotel met een
witte dan wel met een bruine saus zal
worden opgegeten, want opgegeten wordt
hij toch, door de schatkist wel te verstaan.
Laten wij thans zien hoe het in Belgi
uitziet.
Zie hier een vergelijkend overzicht van
de opbrengsten der verbruiksbelasting in
Nederland en in België. De cijfers voor
Belgiëzijn genomen uit den AÏmanac, de
Qotha van 1898. Zij betreffen de begroo
ting gestemd voor 1897, de franken her
leid tot guldens in verhouding van 2,1
tot 1. De cijfers voor Nederland zijn de
voorloopigen uit de Jaarcijfers van 1897.
1S97 Nederland
Suiker 10,710,000
Wijn .
Gedistilleerd .
Zout
Bier en Azijn
Geslacht . . .
Margarine . .
Tabak
1,800.000
20 252,000
1,477,000
1.816,000
3,233,000
Belgi
2.170,000
1,705,000
15,018,000
5,133,000
190.000
745,000
Totaal 44,800,000 24,901,000
Invoerrechten 8,572,000 17,198,000
Men ziet dus uit dezen staat, dat Belgi
heeft evenals wij een belasting op suiker,
wijn, gedistilleerd en bier en azijn, geen
belasting op zout en geslacht, maar wel een
belasting op margarine en tabak. Onderstel
nu, dat Nederland en Belgiëaan het on
derhandelen gaan, dat Belgiëafschaft zijn
belastingen op margarine en tabak, welke
ons niet aangenaam zouden zijn, en het
bedrag daarvan brengt op zijn gedistil
leerd, dat niet al te hoog belast is, en
dat Nederland zijnerzijds afschaft de
accijnsen op zout en geslacht, dan houden
wij gezamenlijk over vier belaste artikelen,
suiker, wijn, gedistilleerd en bier en azijn.
Onderstel dat wij als verbruiksbelas
ting op die vier artikelen aannemen den
Belgischen grondslag, en dat het verbruik
dier artikelen per hoofd van bevolking in
beide landen gelijk staat, dan zullen wij
de hierboven gemelde Belgische cijfers
hebben te herleiden in verhouding van
3 -tot 2, het verhoudingscijfer der
weuerzijdsche bevolkingen, om te weten welke
de opbrengsten dier vier nieuwe accijnsen
bij ons te lande zouden zijn.
Zij zouden dan voor Nederland worden
als volgt:
Thans bestaande Later na liet
belasting. t.olverrtond.
Suiker .... 10,710000 1,417,000
Wijn 1.80(5000 1,130,000
Gedistilleerd . 20,252,000 10,035,000 '
Bier en Azijn l,310,000 3.422,000
Totaal 40,090,000 10,ü40,Oi)U
Wij zouden dus, in geval wij een tol
verbond met de Belgen sloten, en hun
grondslagen voor de vier verbruiksbelas
tingen aannamen op suiker, wijn,
gedistelleerd en bier en azijn, een opbrengst
daarvan hebben van ongeveer zeventien
millioen tegen veertig millioen,- welke zij
thans opbrengen, dat is drie en twintig
millioen minder. Wij zouden buitendien
missen de vier-en-een half' millioen, welke
de Nederlandsche schatkist trekt van het
zout en het geslacht. Die beide tekorten
van drie-en-twintig en van vier en-een
half millioen, zamen zeven-en-twintig en
een-half millioen, zouden moeten aange
vuld worden door ons aandeel in de op
brengst van het nieuwe gemeenschappe
lijke douane-tarief. De vergelijking zoude
voor Nederland dan worden als volgt:
Ttians. Xa het
tolverbond.
Accijnsen . . 44,801,000 10,040,000
Invoerrechten 8,572 000 30,733,000
Totaal 53,373,001) 53,373,000
Dan zou de Nederlandsche Staat geen
cent te kort komen, en de Nederlandsche
verbruiker zou geen cent meer betalen,
maar wij zouden het voordeel hebben, dat
de tollinie tnsschen Nederland en Belgi
zou zijn uitgewischt, dat Limburg ver- ,
lost zou zijn uit zijn insluiting tusschen i
Pruisen en België, dat Staats-Vlaanderen
bevrijd zou zijn uit zijn afzondering, dat
onze geheele zuiderstreek niet meer het i
onvrij territoir zou hebben over een uur
gaans breed langs de grens, dat de eerste
levensbehoeften, vleesch, zout, suiker, zou
den zijn ontheven, en dat een kring van
dertien millioen verbruikers in Nederland
en Bslgiëaaneengesloten zoude staan met
een tarief in de hand om gemeenschappe
lijke belangen te verdedigen tegenover
het buitenland.
Nu zult gij zeggen, dit is bescherming
van de nijverheid, want het nieuwe dou
ane-tarief zou meer dan vier maal zoo
hoog zijn als het bestaande. Ja dat is
waar, de nijverheid zou hierdoor beschermd
worden, die bescherming hebt gij op den
koop toe. Ieder tarief, of het hoog of laag
is, heeft tweeërlei karakter, eensdeels ver
bruiksbelasting, anderdeels bescherming
van inlandsche nijverheid, maar hetschijnt
mij, dat de voordeelen van het voorgedra
gen stelsel ruim en breed opwegen tegen
de veel grootere nadeelen van den be
staanden toestand, nadeelen, welke zich
hoe langer hoe harder doen gevoelen,
en thans reeds aanleiding gegeven hebben
tot discussiën, welke voor ons vaderlandsch
gevoel erg pijnlijk zijn.
A. L. H. OBREEN,
Hilversum, 5 October 1899.
De Merl, Hervormde Gemeente
te St.
Na jarenlang stel°el matig zwijgen, daagt
thans de heer B. Kruiis te St. Petersburg
op in de Nieuwe Rolterdamsche Courant van
5 en 6 September I.I., om ambtshalve, eene
meer juiste voorstelling te geven dan de
mijne, van den toestand onzer kolonie en
kerk; allhans eene poging in dezen zin,
meende hij te moeten doen.
Weinig moeite kost het voorzeker, te
zweren bij de onfeilbaarheid derChroniek,
door hem gecopieerd. Men vrage echter
niet naar den wettelijken grondslag waarop
het meerendeel der gegevens zou moeten
rusten, om als onwraakbaar materiaal in
aanmerking te kunnen komen voor zijn
doel. Vroeger en later heerschte grove
willekeur in onze kerk. Naar recht werd
noch wordt gevraagd, eene meerderheid,
hoe ook verkregen, beslist kortweg, en in
chroniek, notulen en reglement ziet men
zich geplaatst voor eene reeks voldongen
feiten, strijdende met de wet en nooit be
krachtigd van lioogerhand. Boven zulke
nietigheden is de heer B. K. verheven, de
meest apocryphedingen neemt hij klakkeloos
aan.
Zonder methode gaat de heer B. K. niet
te werk; of' zijne methode aanbeveling ver
dient, mogen onpartijdigen beslissen.
Jarenlang werden de grieven door mij te
leerde gebracht tegen den bestaanden slaat
van zaken, consequent doodgezwegen door
den heer B. K. en zijn partij : de Gillotijnen.
Voor hier, was dat voldoende. Nu, eensklaps,
verandert hij van i aktiek, nood gedwongen.
De zaak werd aan de groote klok gehangen ;
voor de vierschaar der openbare meerling
gedaagd, moest genoemde partij althans
iels van zich laten hooren, al raakte het kant
noch wal. Als spreker verschijnt de heer
B. K.
Toen de heer B. K., nog niet in blakende
gunst stond bij zijn tegenwoordigen meester,
bracht de oppositie hem in den kerkeraad,
doch kort daarop liep hij over naar het
vijandig kamp. Daar is hij op zijn plaats,
geen williger werktuig denkbaar, blijkens
de ondervinding1. De heer B. K, is ook lid
van het Alg. Ned. Verbond, bij zijn toe
treding verklaart hij zeer piechüg, dat het
Verbond steeds op zijn steun kan rekenen.
Zie »Neerlandia". Boyendien nog fungeert
de heer B. K. als vice-consul der Neder
landen, dank den heer Gillot, of beter, bij
de gratie Gillots. Titels genoeg niet waar ?
Nu iets ten opzichte der fraaie
kantteekeningen waarop de heer B. K. zijn lezers
meent te moeten onthalen.
Zeer zeker bestaat in Rusland eene speci
ale wet voor de Ned. kerk : het onwraak
baar keizerlijk besluit van 1812, in Rusland
gelijk staande met eene wet.
Onze kerk is geenszins te vergelijken met
inlandsche tweetalige kerken ; deze staan
onder het oppe'rtoezicht van de Russische
Regeering, wat met onze kerk niet het
geval is.
Welke verplichting predikanten ten op
zichte der taal of talen, op zich namen,
doet hier niets ter zake. De eenige vraag
is, welke verplichting men wettig bevoegd
was en is, den predikant op te leggen.
Vrijwillig ben ik toegetreden tot, de ge
meenschap, /.egt de heer B. K. zeer juist,
maar mijn vrije wil bleef'ongerept. Afstand
doen van het intellect, vloekt niet het
protestantse!) beginsel. Bij den heer B. K.
schijnt niet liet minste bezwaar te bestaan
tegen dien afstand.
Esn ouwraakbare eisch van het gezond
verstand is, dat in de Ned. kerk en in alle
gemeentevergaderingen, de ofticieele taal
worde gesproken van de kerk en geen andere.
Een wettig lid van de kerk, dat de officieele
taal niet verstaat, heeft het zich zelf te
wijten, niet ons. De Ned. taal mag onder
geen voorwendsel worden verdrongen door
(ie Duitsche. Ook de wellevendheid waarmee
de heer B. K. zeer te onpas gelieft te scher
men, heeft, haar vast bepaalde grenzen. Hij
lette zelf' meer en beter daarop wanneer
het ons geldt.
Op grond van het Keizerlijk Besluit van
1842 zijn terstond na de ontdekkingdaarvan,
door Nederlanders stappen gedaan bij den
Ned. patroon en bij de Ruse. Regeering,
om de oorspronkelijke, en eenige officieel
erkende taal der kerk in eere hersteld te
zien. Twee Russ. ministers hebben de
Nederlanders ontvankelijk verklaard in hun
eisch. Waarom aan deze zaak geen verder
gevolg is gegeven, staat niet te mijner be
oordeeling. Naar alle waarschijnlijkheid
hebben wij deze vertraging alleen aan den
op zijn verzoek eervol ontslagen Ned.
gezant te danken. De heer B. K. mag
zich hierover verheugen, hij is iu aijn rol
doch elk onpartijdig deukende zal ons
goed recht erkennen op liet minister
schap in eigen huis. Zouden wij misschien
het oogenblik geduldig moeten verleiden,
waarop ongevraagde, door verraad binnen
geslopen gasten, goedvinden den gastheer
de deur te wijzen ? Zoover gaat, onze wel
levendheid niet. De heer B. K. brengezijn
theorie in praktijk, maar dan iu eigen huis.
Russische onderdanen in Rusland woon
achtig, zou de Russische regeering gesteld
hebben onder bescherming van den Neder
landschen gezant in Rusland! 't Is de heer
B. K. die met zoo kostelijk mallen nonsens
voor den d*g durft komen.
De heer B. K. toone ons toch den
rechtstitel waarop zijne verdediging der terecht
gewraakte Duitschers steunt. Zoolang hij
dit bewijs schuldig blijft, heeft hij niet het
minste rech} van spreken, en evenmin zijn
hij en zijn lastgevers bevoegd, willekeurig
te beschikken over het rechtmatig bezit der
Nederlanders. Handen thuis ! Heeren.
Treedt de vreemdeling in de rechten van
eene familie, van een gemeenschap, alleen
op grond van de omstandigheid, dat men
in familie of gemeenschap te zijnen genoege
een vreemde taal heeft gesproken ? Immers
neen ! Zóó en niet anders staat het ge
schapen met onze Ned. kerk. De heer B. K.
citeert uit het oude, niet vervallen reglement
een brokstuk van een altijd onwettige be
paling. Waarom slechts een brokstuk, zal
dadelijk blijken : III »De predikant zal
tot meer genoegen der gemeente, zooals reeds
eenige jaren gebruikelijk is geweest, des
zomers ten tijde der scheepvaart, in 't
Nederduitsch, en gedurende den winter in
't Hoogduitsch prediken tenzij de
kerkeraad daaromtrent in 't vervolg eenige ver
andering voor te nemen, noodig achten
zoude." Men ziet, van eenig recht der
Duitschers is geen de minste sprake. Alleen
om hun genoegen te doen zal 's winters
Duitsch worden gesproken behoudens
het recht van den Kerkeraad, deze on
wettige bepaling ten allen tijde te kunnen
intrekken. Niets verder dus dan een tijde
lijke, herroepbare gunst, aan Duitfchers
betoond. Hen dientengevolge ais leden der
kerk aan te merken, daaraan heeft niemand
gedacht, daartoe had trouwens niemand
het recht, evenmin als tot het invoeren der
duitsche taal in de Ned. kerk, zij 't ook
tijdelijk.
Moest men den heer B. K. op zijn woord
gelooven, dan zou het Keizerlijk besluit
van 1842, zin noch beteekenis hebben voor
de Nederlanders en hun kerk. Ef-n weinig
meer eerbied voor Keizerlijke Besluiten,
zou zelfs den anders zoo wellevend doenden
heer B. K. niet misstaan. Twee Russische
ministers, 't zij nog eens herhaald, om van
andere onpartijdige beoordeelaars niet te
gewagen, dachten geheel anders op dit stuk,
dan de heer B. K. minder ingewijden in
het Russisch re.geeringsbeleid, wel zou willen
diets maken. Duidelijk staat in het Keizer
lijk Besluit te lezen : dat Nederlandsche
predikanten het voorbeeld hebben te volgen
van hun Engelsche collegas hier ter stede
»a l'égal des piédicateurs de l'Eglise
Anglicane" de eenige kerk in geheel Rusland,
die vóór ons, vrij beheer bezat onder het
patronaat van den Engelschen ambassadeur.
De Engelsche kerk diende dus als type,
als normaalkerk; op haar predikanten
wordt gewezen, op hun dienst m de kerk.
Wil een Nederlandsch predikant dus de
gelijke zijn der engeUche predikanten, dan
heeft, hij zich stipt te houden aan het be
staande precedent in de Etigelsche kerk.
Want alleen in verband met de kerk kan
er sprake zijn van den dienaar der kerk,
die afhankelijk is van haar en de wettige
leden, en niet omgekeerd. Wat beteekent
een predikant zonder kerk! In de engelsche
kerk hoort men natuurlijk geen andere dan
de nationale taal. Op dit stuk zijn wij
niet minder trotsch dan de Brit. Ons onbe
twistbaar recht van eerstgeboorte ver
kwanselen ook wij niet aan duitsche of'
daarmede gelijkstaande gelukzoekers, wier
symhathieën uitsluitend de kas gelden. Geen
geld, get-n Duittcher. Wat voor de engelsche
kerk gold en geldt, geldt in gelijke mate
voor de Nederlandsche. De vrijmaking van
ministerie en consistorie geschiedde vol
strekt niet onvoorwaardelijk. Het
oppertoezicht verviel geenszins, daarmee werd
belast de Nederlandsche gezant, als Neder
landsche patroon van geen andere natuur
lijk, dan van een Nederlandsche kerk.
Dat het Keizerlijk besluit van 1812 vijftig
jaren verborgen bleef voorde
meesthelanghebbenden, voor de Nederlandsche leden der
kerk, is van te algemeene bekendheid om
rondweg geloochend te kunnen worden.
Wien wil <löheer B K. een rad voor oogen
draaien? De schuldigen aan dit strafbaar
feit wisten zeer goed wat ze deden en na
lieten. Was toen hier een gezant geweest
als de Bie, de vrede 'm kolonie en kerk zou
thans niet verstoord zijn. Hadden wij in
later tijd, een gezant gehad als de Bie, de
t geestelijke hoogmoed van een Gillot, zou
evenmin geduld zijn als die van wijlen
collega van Alkemade. Gillots bespottelijk :
"ik, wil'', was dan in zijn keel blijven
steken.
Getuigt het van diplomatieken tact, wan
neer een Nederlandsch gezant in Rusland,
tegen beter weten in. de duitsche taal ooglui
kend toelaat in de Nederlandsche kerk, zelfs
dan wanneer de spreker een apostel is van
het modernisme, eene richting, die bier in
geen Duitsche kerk wordt geduld ? Welke
noodlottige gevolgen dergelijke lichtzinnige,
tartende houding eenmaal kan hebben voor
kolonie en kerk-, zal dan blijken wanneer
het te laat is tot omkeer. Op 't spel staat
het kostelijkst kleinood der Nederlanders
in Rusland, dit moge men in den Haag wel
tweemaal bedenken. De betrokken minister
is niet alleen chef' van de gezanten, maar
ook van den zich noemenden aalmoezenier
van het Nederlandsche gezantschap te S t.
Petersburg, die als zoodanig officieel erkend
is in Rusland, en deel uitmaakt van het
gezantschapspersoneel.
Waarom de Nederlandsche meer dan de
Duitsche,in Rusland eene onzijdige taal zoude
zijn? dit vraagt B. K. een Nederlandsche
viceconsul. Heilige onnoozelheid ! loopt 't niet
de spuigaten uit? En zoo iemand wil meer
juiste voorstellingen geven...., de man
schijnt behoefte te hebben aan ruste. Een
vreemde taal door millioenen gesproken in
Rusland, eene wereldtaal bovendien, wil de
heer B. K. in politiek opzichtgelijkstellen
met de taal van een 100-tal Nederlanders
te St. Petersburg. Van de macht, den invloed
der taal schijnt hij heelemaal niets te be
grijpen. Vast staat intusschen, dat de rechts
toestand der Duitsche kerken in Rusland,
sedert 1S12 geen wijziging heeft ondergaan,
voortdurend staan ze onder
Regeeringstoeziclit; het verschil tusschen Nederlandsche
en Duitsche kerken werd niet opgeheven.
Aanvankelijk ja, was ik geheel te goeder
trouw, lid van de commissie, die op aan
drang van den heer Gillot, een nieuw ker
kelijk reglement zou ontwerpen. Zoodra mij
echter overtuigend bleek, dat het vertrouwen
der Nederlanders was misplaatst, dat zij de
dupe zouden worden van een listig opgezet
plan heb ik den heer Gillot openlijk
verklaard: geen vrede meer tusschen u en
mij. Uit de redactie ben ik getreden lang
vóór afloop der taak, door de commissie
aanvaard. Ia de samenstelling van het
onwettig reglement-Gillot heb ik dus de
hand niet, wel in de bestrijding daarvan.
Wat blijft er nu over van de insinuatie
des heeren B. K.? Zijn spiritus rector had
hem beter kunnen inlichten op dit punt; die
weet iets meer van heteeen de heer B.K. voor
wendt niet te weten. Het onwettig reglement
werd door verre weg de meeste Nederlanders
verworpen, maar geholpen door de duitsche
stemmachine en den anti Nederlandschen
patroon, bereikte de heer Gillot zijn onheilig
doel. Nochtans heeft diezelfde patroon de
bekrachtiging van het onwettig reglement
nooit aangedurfd. De heer Gillot kon alles
gedaan krijgen van dezen patroon, alles,
behalve de vereischte patronale sanctie.
Dit feit beschouwen wij als een paal boven
water. Zeer opmerkelijk mag wel de ver
klaring heeten, toen door den patroon af
gelegd : »ik spreek als lid der gemeente."
Dus niet als patroon der kerk. Commentaar
overbodig.
Moeilijk zou het te bewijzen zijn volgens
den heer B. K., dat het onwettig reglement
Gillot ten nadeele der Nederlanders heeft
gewerkt. Heeft dat reglement inderdaad
niet ten nadeele der Nederlanders gewerkt,
dan moet het omgekeerde waar zijn; dan
zou het den heer B. K. weinig moeite hebben
gekost ons daarvan te overtuigen, de voor
deelen met name op te noemen. Om heel
begrijpelijke redenen gaat zijne instructie
niet zoover, daar het reglement niets hoege
naamd behelst, wat als voordeelig, als gun
stig voor de Nederlanders kan worden
opgevat. Het reglement staat voor ons
gelijk met een doodvonnis, gevolgd door
verbeurdverklaring van onze bezittingen,
ten bate van rechtelooze Duitschers. Conse
quent toegepast, zou dit de ware beteekenis
zijn van het reglement-Gillot. Gillot en de
Duitschers hebben elkander noodig, de eene
hand wascht de andere, en de lijdende
partij is de Nederlander, die niets gemeen
had met den Duitscher, dus niet gedwongen
mocht worden tot deeling of samenleving.
Onwettig is het reglement-Gillot, omdat
eene publiekrechtelijke instelling, gelijk de
Nederlandsche Hervormde kerk
teSt.Petersburg, niet onttrokken kan worden aan haar
oorspronkelijke bestemming ; niet afhanke
lijk is van door toevallige meerderheden,
of zelfs met eenparigheid van stemmen
genomen besluiten, die haar een en ondeel
baar voortbestaan in eenig opzicht kunnen
ondermijnen. Wie nu in strijd met de wet
op de publiekrechtelijke instellingen han
delt, maakt zich schuldig aan wetschennis.
Geldt dit voor alle standen der maatschappij,
zonder onderscheid, dan zeker in de eerste
plaats voor den meester in de rechten.
In de praktijk heeft de vrijmaking van
onze kerk, hoe begeerlijk ook in theorie,
slechts wrange vruchten opgeleverd voor
de Nederlanders. Zal dit voortaan anders,
beter worden ? Men haaste zich !
(Slot volfjt.)
E. E. SMELT.
IIUIMIIIIIIIMMIIINMIIIIIIIHIIIIIIIIttllHIIHIIIIIIIIIIItMIIIIIIMIIIIMII
Ter nageüaclitenis aan A. J, Wetreiis.
Zyn oud donker gezicht, dat zoo geestig
zich rimpelen kon in den feilen lach, die
schitterde uit zijn jonge bruino oogen, was
droef in de Iaat8te jaren van zijn leven...
Meermalen kwam ik hem tegen op een
zomermiddag, den ouden Wetrens, als hij wandelde
met langzamen vasten stap langs de stille
zonnige grachten van Leiden, bewegeloos voor
zich uitziende als naar. een ver verschiet...
En als ik hem dan staande hield :
»Zoo meneer, hoe maakt u 't tegenwoordig ?"
dan keek hij op, verschrikt, als uit een droom
in hellere werkelijkheid verplaatst:
»0, zoo meneer... ja, hoe is je naam ook ?
Och . . . góéd, "
En je in-eens vol-aankijkend :
»Je weet toch 't groote verdriet, dat ik
gehad heb V .. ."
En na de volgende stilte, waarin alleen de
droevig-wetende zwijgende toestemming van
den ander was :
»Ja, ja, dat is verschrikkelijk .. .."
Dat vervulde den armen geknakten man
geheel: de dood van zijn geliefde kleins
vrouw, het eenvoudige menscbje, dat overal
met hem ging, en zijn krasse ouderdom.
was er dof en levenloos door geworden. Zij.i
geheugen was weg-gesomberd in het ne
zacht-snikkende, dat zijn dagen vol maakte
met weemoed eindeloos.
De levendige geestige bruine oogen stonden
stil-treurig, en menigmaal vochtigden tranen
in vagen glans over hun eens zoo opene
helderheid.
AYetrens is dood, lazen we voor eenige
weken in de couranten. Zonder veel lange
artikelen en nummers van bladen, aan hem
gewijd, is bij stil begraven. Uiterlijke
doods-glorie paste ook niet bij zijn
vriendeJijken levens-eenvoud.
Maar wij, die hem gekend hebben, jongens
nog, als muziek-leeraar, wij weten zijn fijn
gevoel voor klanken-schoonheid, zijn fijn gevoel
bovenal als beminnens-waardige oude man,
wiens laatste jaren waren van zoo eenvoudige,
maar door dat aller-innigst-menschelijke van
des te grootere tragiek.
De laatste maal, dat ik hem heb gezien,
was in Apeldoorn, toevallig, op een concert,
waar hy kwam met een oud vriend.
Eerst herinnerde hij zich me in 't geheel
niet meer, maar langzaam kwamen in zijn oude
vriendelijke oogen meerdere
licht-sprenkehngen, die de verkondigers waren van op flikke
rende her-kenning. En langzaarn-aan zich
?weer gemeenzaam voelende, zich toch wel weer
eenigszins bewust van vroegeren omgang, nam
hij me bij den arm, en me treurig aanziende,
klonken weer, met gebroken stem, die stille
woorden, die zijn leven vulden :
»Je weet toch 't groote verdriet, dat ik
gehad heb ?''
CAKEL S.