De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 8 oktober pagina 4

8 oktober 1899 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1163 AMSTERDAM. Imndi prochaiu 9 Octobre OUVERTURE DE LA SAISON D'HIVER E T INAUGURATION DES NOUVEAUX fflAGASINS. Poir sarte reictaitó fle DOS mu lies 3e CöSTUMES et MANTEAUX, ils BB sent expsés p dans m salons on 2e IIMIIIIimilllinMIIimillHlimilMMIHHnMIIMMHIHMMIMMUMMIIHlimMIMHIMMMHimMIIJim II l IMMIHI l MIMI 1111 UMI 11 f MIMI 1111IMI1111IMMIMI11IMM11 (MIMI II111 HM 1111 UMIN 11UMII111 Mll 11 Ml 1111 Ml 11 MUI 11 Ml< l MH11IMII l IMII111IMMI11 MUI 1111MIMKIMM111 MUI l IIMUMII DAME£. ffyer opzettelijïe en icflf ODP ventilatie. i. Jaren geleden hield de beroemde Duitsche hoogleeraar dr. Max v. Pettenkofer te Dresden eenige voorlezingen over gezondheidsleer, die den lof, welke, toen zij in druk verschenen, van alle kat.tea eraan werd toegezwaaid, ten volle verd enen. Hy' was een der eersten die begreep op wat voor wijze het aan geleerden mogelijk is, om leeken belangstelling in te boezemen voor hunne wetenschap, een belangktelling die zy gaarne aantreffen, omdat het groote publiek aan professoren gelegenheid moet geven hun vak verder te brengen, door hen in het bezit te stellen van de hulpmid delen die zy behoeven, en, wederom het groote publiek, de door hunne onderzoekingen ver kregen uitkomsten moet leeren waardeeren om er profijt van te trekken. Met buitengewonen tact wist hij zyn gehoor attent te maken op allerlei verschijnselen die ieder memch, zonder er by te dei.ken, dagelijks waarneemt; die van dtn grcots'en invloed zyn op ons gettel en op onze gansche levenswyze, maar die weinigen onzer goed zouden kunnen verklaren. Helder en duidelijk vertelde hij wat de oorzaak van deze verschijnselen was, meteen erop wyzend hoe nuttig het was ze wat nader te kennen, omdat het dan mogelijk wordt aan de werking van het bloote toeval een regeling in de plaats te stellen, die meer met de be hoeften van ons organisme rekening houdt. Trachten wy, nu we op onze beurt een poging gaan wagen, om de uitkomsten van zijne en anderer onderzoekingen, ook buiten vak-kringen eeaigzins bekend te maken, zyn voorbeeld te volgen. De benauwde lucht die ontstaat indien een groot aantal menschen te zamen opgesloten zijn in een kleine ruimte, ia een gevolg van verontreiniging der atmosfeer op verschillende wyzen door tiet menschelijk lichaam, en dikwijls ook door andere oorzaken. Het is algemeen bekend dat de mecschen om te ademen zuur stof noodig hsbben, een gas waaruit de ons omringende lucht voor ongeveer 1/5 bestaat. Men weet ook dat een gedeelte van deze zuurstof, die wij met de andere bastanddeelen der lucht inademen, dienen moet om met behulp der longen het bloed te zuiveren en dat zij daardoor verandert in koolzuur gas. Vry algemeen denkt men nu dat de vergifti ging der atmosfeer in een overvulde kamer, een gevolg is van het afnemen van het zuurstof gehalte, en daaraan gepaard gaande toenemen der hoeveelheid koolzuur. De eerste veronilerstellling is ten eenen male onjuist, de tweede slechts tot op zekere hoogte waar. Er is bewezen dat men zonder er schade van te ondervinden leven kan in een lucht, die minder zuurstof bevat, dan de meest bedorven kamerlucht. En evenzoo dat de vergiftige eigen schappen van het koolzuur niet voldoende z\jn o B daaruit de hoogst schadelijke gevolgen te verklaren, die aan het verblijven in een verpeste atmosfeer verbeiden zijn. Wordt een bepaling van het koolzuurgehalte der lucht nog steeds van groot belang geacht ter beoordeeling der zuiverheid, dan geschiedt dit meer omdat ge bleken is dat mét de verontreiniging door koolzuur gelijken tred houdt verontreiniging door andere stoffen, voornamelijk uitwasemingsprodukten van het menschelyk lichaam, die moeilyk quantitatief te bepalen zyn, dan omdat men het koolzuurgehalte voor beslissend houdt. Deze uitwasemingsgassen stinken, m aken dat zich het gansche lichaam onwel gaat voelen,en brengen in het byzonder de menschen ertoe ondiep adem te halen, wat zeer nadeelig is. Maar toch is dit niet zoo erg, dat het aanleiding kan geven tot de gebeurtenis, dat soms van menschen die op elkaar gepakt zijn in een kleine, gesloten ruimte, velen aan verstikking stereen. Oorzaak daarvan zyn voornamely'k de groote hoeveelheden warmte en waterdamp, die e.k levend organisme aan zijn omgeving afstaat. Ons lichaam, dat een temperatuur bezit van ruim 37°C., dus veel warmer is dan de om gevende lucht, staat door geleiding en straling gedurig warmte aan de omringende lucht af, zooals een kachel dat in sterkere mate doet. Om dezelfde temperatuur te behouden moet van binnen, door langzame verbranding van het voedsel, evenveel warmte geproduceerd worden als naar buiten verloren gaat. Zoo komt er een evenwichtstoestand waarby deze hoeveel heden elkander dekken. Het spreekt van zelf dat het lichaam minder warmte kwy't kan raken, zoodra het geplaatst wordt in een warmere omgeving; nu is ons accomodatievermogen niet zoo groot dat de inwendige warmteproduceering zich hier direct naar regelen kan. In een ruimte geborgen, waarvan de temperatuur door aanwezigheid van een groot aantal menschen, snel toeneemt, wordt dus bet lichaam ó verwarm, hetgeen voor de gezondheid zeer nadeelige gevolgen na zich sleept. Deze nadeelige wer king wordt nog verhoogd door het groote watergeh'alte dat een bedorven atmosfeer lang zamerhand gaat krijgen. Het water, dat, als we ons inspannen zoo overvloedig optreedt dat wij het in den vorm van zwtetdroppsls waar kunnen nemen, vei dampt onder normale omstandigheden aan de oppervlakke van onze huid. Hierby' gaat het vau den vloeibaren, zooals het in ons lichaam voorkwam, in den gasvormigen aggregaatvorm over; daarvoor is toevoer van warmte noodig, en deze warmte wordt geleverd door het lichaam, dat zoodoende natuurlijk afkoelt. Maar als nu vele menschen te zamen zy'n, verdampt van vele huiden water; ten leste raakt de lucht verzadigd van waterdamp; lang zoo gemakkelijk niet meer als vroeger neemt zij nieuwe waterdamp op; minder en minder verdampt er aan de lichaarasoppervlakte; geringer en geiinger wordt de afkoeling, daardoor te weeg gebracht. Ziehier een tweede oorzaak die de evenwichtstoestand tusschen warmte-produktie en warmte-verlies verstoort. Thans, de gevolgen van een onvoldoende ventilatie nader hebbende leeren kennen, kunnen we misschien met meer vrucht dan anders het geval zou zyn, gaan onderzoeken wat van een goede ventilatie geëischt mag worden. Zij moet vooreerst de lucht ververschen, voornamelijk om stinkende uitwasemingen te verdrijven; ten tweede zorgen dat de temperatuur der kamer niet te hoog wordt; ten derde het watergehalte der lucht op een constant peil houden. In bijzondere gevallen kan daaraan een ten vierde worden toegevoegd: als er in de ruimte zwe vende stofdeeltjes komen (zooals in fabrieken) deze afvoeren. Maar in woonvertrekken komt dit slechts bij uitzondering voor. Van meer gewicht is dan nog de verontreiniging der kamerlucht door verlichting, die slechts geheel te vermijden is door gebruik te maken van electrisch licht, en die, door toevallig aanwe zige zaken, welke een speciale lucht hebben: toebereide spijzen, een sigaar, een drogende wasch enz. Afzonderlijke maatregelen moeien genomen worden om de lucht, nadat ze op deze wijze sterk verontreinigd is, te ververschen.Tegen atmosfeer-bederving door witte kool, tabakswalm, nat ondergoed, is zelfs een goede ventilatie niet bestand. In zulke gevallen moeten ramen of deuren te hulp komen. Dat weet ieder bij ondervinding wel. Even zoo, dat, indien in een frissche kamer, een niet te groot aintal personen langen tijd bijeen zijn, zelfs als rameu en deuren herme tisch gesloten blijven, de lucht niet behoeft te bederven. Dit zal menigeen verwonderen na veri.omen te hebben dat ieder mensen door zijn ademhalings- en uitwasemingsproces nood zakelijk het zijne tot verontreiniging der.luoht bij moet brengen. De verklaring ervan is, dat, evenals de bederving der afmosfeer hare gang gaat onafhankelijk van onzen wil, byna steeds ventilatie plaats grijpt zonder dat we er iets van weten of bemerken. Niet enkel in nieuwerwetsche, vlug en slecht gebouwde huizen, waar tallooze gaten en spleten den wind vrijen toe gang verleenen, maar ook in woningen met goed sluitende, van tochtlatten-voorziene deuren en vensters. Want de lucht weet haar weg te vinden doe r openingen, die wij niet kunnen waarnemen. De materialen, waarvan huizen worden vervaardigd, steen, kalk, hout, zijn alle min of meer poreus. En al bemerkt men het niet, door deze poriën dringt lucht. Dit behoeft niemand te verbazen, die bedenkt, dat water, een zooveel minder ijle zelfstandigheid dan lucht, bij machte is door dikke muren heen te siepelen. De zevenenveertig meter hooge, en daaraan evenredig dikke muur, die te Verviers midden door een dal gebouwd is om het water van een riviertje op te houden en te kunnen ver bruiken als er behoefte aan is, laat water door, al is het niet veel. Hoeveel te meer lucht zal er gaan door een twee-steenschen woning-wand, waar b.v. de wind op staat, of waarby', door een andere oorzaak, de druk, op de buitenzijde uitgeoefend grooter is dan die op de binnenzijde. Ons verstand zegt ons dat tegen zulk een muur heer wind zich het hoofd niet te pletter zal loopen, maar, al is het wat langzaam, er in slagen moet hem te doorboren. Blyft over de vraag, hoe het komt dat we daar niets van voelen. Ais er geen vensters in de buurt zijn, tocht nooit een muur zóó door, dat wy' de beweging der lucht waar kunnen nemen. Dat ligt nergens aan, dan aan de ongevoeligheid van onzen tastzin, die gean tocht bemerkt als de snelheid der lucht minder is dan een halve meter per seconde. Dit wetende, kost het geen moeite een proef te bedenken, die de doordringbaarheid van steen voor lucht, ook aan o;jze zintuigen duidelijk maak'. Zooals de stroomsnelheid van een rivier vergroot kan worden door de bedding te vernauwen, kan de snelheid van den wind vermeerderd worden door hetn te dwinsen zijn weg te kiezen langs een eng kinaal. Daartoe wordt een cylimlrisch stuk mortel (kalk) van 12 cm. lang en 4 c.m. doors ede aan het ronde opper/lak luchtdicht gemaakt met was; tegen de platte kanten kit men twee trechterj, die met hun bovenopening juist zuk een platten kant bedekken. Blaast meu nu door den stf el van den eenen trechter, dan heeft de lucht een stuk steen van groote doo:snede om lang zaam doorheen te dringen; treedt ze echter aan de andere zijde uit, dan wordt ze gedwongen wederom door den nauwen steel van den anderen trechter den toestel te verlaten. Dan is haar snelheid zoo groot, dat het gelukt met dezen luchtstroom, die dus een steen heeft ge passeerd, de vlam van een kaars in beweging te brengen, en zelfi, als de steel van den trechter zeer nauw is, om haar uit te blazen. (Slot volgt.) C. F. L. Betreffiiip voor fronweii. In het Groene Blad van 17 September 11. wydt mej Elise Haighton eenige regelen aan my'ne Betrekkingen voor vronwen, en wel spe ciaal aan Leerares in de Nec/erlandsche en i'reeinde talen. Indertijd heb ik denkelijk in de Hollandsdie Lelie eens gezegd dat er in ons land groote behoefte aan een derge lijke uitgave bestond en terloops vermeld dat de Beroepskeuze der vrouw van mej. Elise Haighton zeer onvoldoende inlichtingen gaf. Keeds toen heeft mej. Haighton mij hare ergernis daarover getooi:d. En nu is dit geen antwoord aan mej. Haighton. Haar toon is mij te heftig, haar aanval te onedel. Ik was niet van plan te antwoorden. Maar nu ik zie dat mej. II. een ONWAARHEID heeft medegedeeld, meen ik te moeten spreken. De uitdrukking b. v.: ->De tweede helft van het boekje, waarvan Johanna van Woude zich als schrijfster tracht te doen doorgaan, is geheel van een leerares in het Engelsen", is onwaarheid, want ik zeg op blz. 18 woordelijk: »Uieronder rolyen de persoonlijke ervaringen van een jonge dame, die voor Middelbaar En/jelseJi studeerde'', en ook waar ik spreek over het examen mid delbaar Nederlandsen noem ik alle bronnen en helpers. En dat ik ook nooit voornemens was de bekomen inlichtingen voor eigen werk uit te geven, kan blijken uit mijn Voorwoord bij de Betrekkingen, te vinden op blz. 048 van den achtsten jaargang der Holl. Lelie, waar ik reeds meld dat ik buitenlandsche werkjes zal raadplegen en dat ik brieven of mededeelingen geven zal van dames, die mij vriendelijk van hare ervaringen op de hoogte willen brengen. Waar het veroorloofd werd, heb ik zelfs de namen voluit genoemd: mej. C. W. Eek te 's Hage in Stenografie, Gezine Hartman en mevr. Cijfer-Van Wijn gaarden en den directeur van het WilhelminaGasthuio in Ziekenverpleging, enz. Ook ver meldt in Massage en geneeskundige gymnastiek een noot dat drie doctoren en twee gedi plomeerde heilgymnasten (reeds verschenen,) my' er aan hielpen. De hulp van deskundigen verhoogt natuurlijk de waarde. Trouwens het zou een onmogelykheid zyn anderen over betrekkingen in te lichten uit mijn arm brein, dat alleen auteurs- en huishoudelijke bekwaam heden bevat en nog geen enkele mededeeling hunnerzijds heb ik ergens als eigen werk de wereld ingezonden. Ook mijn boekje verdedig ik niet; het is goed bevonden door wie het weten. Ook mej. Haighton heeft er nog geen onjuist heid in kunnen vinden, anders had zij die wel gretig vermeld. JOHANXA VAN WoUDK. P.S. Zoo even meldt de redactie van De Amsterdammer my, dat aan mej. Haighton, als vaste medewerkster, schrijfster der kritiek over dit boekje, nog gelegenheid tot dupliek zal gegeven worden. Het publiek is nu voor bereid ; wat mij aangaat, ik wensch hierover niet verder in polemiek te treden. GMs Een boek van liefde, liefde in haar hoogste, zuiverste, edelste uiting: liefde voor het zwakke, het neergedrukte. 11/20 paginas in gvoot quarto formaat ge drukt, elke pagina sprekende van vele, opctt'arende liefdedade»: Gids der Nederlandsche Weldadigheid. Het kleine Nederland met zijn groote hart toont zich hier in zijn meest eenvoudige naaktheid : hoe schitterend ! Niet minder dan 7476 verschillende instel lingen aan menschenliefde gewy'd, zijn opgesomd en beschreven ; terwijl een lUOO-tal met vermela zijn. Van elke bladzijde strekken zich tien .... honderd armen uit om te redden, te steunen, tranen te drogen. De meest lakonieke opgaaf van de kleinste plaats in ons land en de geringste hulp, zooals b. v. «verstrekken van ondergoed en versterkende middelen" doet dadelijk voor ons geestes-oog de vlijtige handen van zoovele naaisters verrijzen, de vermoeide vingeren van zoovele kooksters, het vr'f gevende gebaar van de uitdeelers.... deze allen vol brengen gezamenlijk, in grootte getallen het werk der liefde.... en zij weten het: 't is de liefde die hen aan 't werk zet. 't Is dat innige gevoel van verbroedering, van solida riteit, waarvoor zij arbeiden. Ik kan niet zonder diepe ontroering dat groote zware boek da;tr voor me zien liggen ... Is er werkelijk zooveel liefde op de wereld ? Zijn de menschen waarlijk zóó goed? Dat dikke zware boek ! Neen, het is geen wetboek, van knellende banden en bestraffing sprekende; neen, het is geen »dossier" dat dienen moet om een armen aardwurm te ver pletteren het is niet eens een onverschillig Woordenboek, of allerminst de beschrijving van een Klondyke-land met toekomstige beurs speculaties . . . dat enorme boek bevat uitslui tend de opsomming van daden, door menschen verricht in hun hoogste heiligste geestesstemming. De drie mannen die dit monument ter eere van 't Nederlandsche volk tot stand brachten, zijn J. F. L. Biankenberg, dr. II. J. deDompierre de Chaufepió en jhr. mr. II. Smissaert; het is voor hen een enorme, doch een heerlyke, belanglooze arbeid geweest. J. F. L. Biankenberg is de oprichter en nog steeds mede-bestuurder van het genoot schap «Liefdadigheid naar Vermogen" dat door hem, in ondernemend jongelingsvuur, voor 28 jaar geleden, heel klein werd opgericht, en nu jaarlijks meer dan 100.000 gulden onder de Amsterdamsche misdeelden brengt. Dr. de Dompierre en jkhr Smissaert, alhoewel minder bekend op 't terrein der weldadigheid, hebben ons aller dank verdiend door zich aan te sluiten bij den heer Biankenberg, en zoo veel arbeid met onvermijdelijke teleurstelling op zich te nemen om ons dit heerlijke boek te schenken. Zij zullen ondervinden, alle drie, dat zij krachtdadig gearbeid hebben aan de verbetering van sociale misstanden, en dat zij de schoonste bladzijde geleverd hebben voor onze vaderlandsche geschiedenis: de geschiedenis van de edelen die den kryg aangegaan hebben tegen het honderd-hoofdig monster, welks naam is: de armoede. Armoede. Hopelooze, onoverwinnely'ke armoede, omdat zy' in 9'J van de 100 gevallen voorkomt uit zwakheid, uit onver schilligheid naar ziel of naar lichaam, waar tegen zelfs het meest uitgebreide socialisme of communisme niets vermag. 't Is dus een belangrijk en uitmuntend boek een zon aan 'tliitspansel van onze boekenwereld. Maar ook de zon heeft vlekken... en daarom durf ik eenige bescheiden wenschen uiten voor den '2den druk. Adressen ontbreken l Zoo heeft b. v. Amsterdam alleen 30G Wel dadigheids-instellingen, van dezen ontbreken de adressen aan 121, zonder de 43 mee te tellen, die op aanvraag der redactie geen in lichtingen gaven. Onder «adressen" versta ik naam en woonplaats van een bestuur of com missielid tot wien men zich wenden kan als men van de instellingen gebruik wenscht te maken. Verder komt het mij voor, dat een indeeling volgens de gemeenten voldoende zou zijn en de indeeling volgens het soort van weldadigheids-categorie tot verwarring aanleiding geef t, zoo staat b. v. onder de rubriek «Zorg voor oude lieden", de «Toevlucht voor Onbehuisden" en my'n «Hulp aar. vrouwen en kinderen", ofschoon beide instellingen totaal niets met oude lieden te maken hebben. Eindelijk wenschte ik een handelbaarder, gnedkooper gids, een soort volks-editie a l gl. of voor elke provincie n apart il 10 cents. O, ik weet het wel: «la critique est aibée", en dit boek is reuzenarbeid ... met eerbied en bewondering zie ik op tot de mannen die dit groote werk volbrachten. CATUARINA ALBEEDIXGK THI.TM. biMmiiiiiiiiiMMHiiiiiiiiiiiMiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiMi Mode. Fijne Kookkunit. Met het verlengen van den sleep en den slanken vorm der taille, komt de robe princesse weer meer in gebruik. Iets nieuws daarin is op de wijze van sommige Spaar.sche costumen de robe princesse van boven tot een corselet te verlengen en daarover een bolero te dragen; dit kleedt heel goed bij de ??ook op Spaansche wy's zeer aansluitende mou wen, die men, om het doorschuiven der hand bij het aantrekken niet al te moeilijk temaken, van den elleboog tot de hand open neemt en met heel kleine haakjes en oopje-. sluit. Ze mouleeren dan den arm, en zoo sterk, dat consciëntieuze couturiers, wetend ho-i bijna bij iedere vrouw de rechter arm dikker is dan de linker, voor beide afzonderlyk de maat nemen. Het is opmerkelyk, hoe de bolero nu reeds twee of drie modes meegemaakt heeft, zonder wezenlijk te veranderen. Eene afwyking is nu dit jaar, dat men de voorpanden soms lacger neemt, zelfs een eind over de taille, en ze dan rond afwerkt; bijzonder mooi is dat idee niet, maar het is meer een toepassing van de ronde »dents" die by'na in al het nieuws van dit jaar als karakteristiek te zien zijn. Aandesluuing van den rok opzy'de, aan paletots, jacquettes en tuniques, aan mouwen en kragen, overal vindt men de ronde «dents"; zeifs revers worden in dien vorm afgemaakt. Als kleuren noemt men voor den winter vooral groen en bruin, maar geen kleur is uit de mode ; ook zijn, ofschoon heel veel gestikte patronen op laken voorbereid worden, toch de pailletten, de gitten kralen, de soutaches en passementen, de incrustaties en borduursels niet afgeschaft. Smalle fluweeltjes, tres, chenille en koord, wat maar te pas komt, kau gebruikt worden. Sieraden, goud, juweelen, paarlen worden in groote hoeveelheüen gedragen; iets nieuws daarin is, naar de wy's van sommige boerinnenkapsels, een klein hartje of figuurtje midden op het voorhoofd, aan een dun gouden kettinkje, dat onder of boven het haar gedragen wordt. Aardig daarvoor zyn kleine amuletten met koranspreuken, in randjes van brillanten, kleine klaverblaadjes van vieren of andere porte-bonheurs, kleine kevers (zoo mogelijk echte Egyptische heilige scarabeeën) sterren, halve manen of wat dejuwelierskunst maar verzint. Men heeft wel eens gemeend dat de fijne kookkunst een kind der weelde was. Volgens een auteur in de (Juarterly Eeriew is zij een kind der armoede. In Frankryk is veel meer ellende geleden dan in Engeland; men is er gedwongen geweest fricassées te maken van ratten en salmis van muizen; men heeft er krengen en afval moeten roosteren; in het eet baar maken van dit alles heeft de Fransche kok zijne kunst van kruiden en smakelyk maken geleerd. Zoo iets heeft men in Enge land niet gekend; men heeft er altoos het vleesch kunnen eten zooals het was en de groenten zooals zy groeiden. Volgens dezen schrijver hebben dus niet de koks der groote heeren de fijne schotels uitgevonden; onder de van honger stervende ellendigen in belegerde steden, en de uitge mergelde bevolking van verwoeste provinciën moet men de school der lekkerbekken zoeken i B?e.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl