De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 8 oktober pagina 9

8 oktober 1899 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

1163 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. -veroverde, tds gemeenschappelijk eigendom te beschouwen, een ieder gaarne steunende en de helpende hand toestekend. En niet allaan in overdrachtelijke beteekenis beeft hjj velen de helpende hand gereikt, maar ook in de eigenlijke: beteekenis van het woord is dit geschied. Want het ia hem, een koen awemmer, die, ais zoodanig, wel eens ? den Gelderechen Ysel is overgestoken, tot twee malen toe mogen gelukken een mede-mensch nit het water te redden. (Heerengracht en .Rokin.) Door z^jn benoeming in 1855 tot stadshorlogamaker, waardoor hem tevens de gelegen heid werd geboren zich als torenuurwerkfabrikwt te vestigen, trad Addickg' leven een geheel nieuwe phase in. Al spoedig kwam h\j tot de ervaring, dat de Augiasstal, dien bij moest ruimen om de tydsaaowyzirig te Amsterdam op een normaalpeil Ie brengen, in de eerste jaren werk genoeg zon opleveren. By zijne indiensttreding toch bad nog geen enkele torenklok te Amsterdam minuulwyeers. Taans is de N. Z. Kapelklok nog d» eenige die allén een uurwijzer heeft, terwy'1 bovendien nog vele nieuwe klokken in sedert dien tijd gebouwd* torens, door Addieks zijn aangebracht. In December 1857 doet voor het eerst de .minuiitwiyzer, als openbare tydaanwyzer der stad, zijn blijden intocht in Amsterdam, en wel a&n de Willemspoort. In 1864 kwam de torenklok van het stadhuis voor deze zelfde bewerking aan de beurt, terwijl sedert 1868 ?de omgeving van dan Weatertoren den minuutwijMWgea geniet. 1873 brengt de Munttaren een geheel nieuw uurwerk met nirr- en minuatwiizer. In 1874 wordt een dergelijk werk op de Oude Kerkstoren geplaatst. 1875 zal een merkwaardig jaar blijven voor 'h«t uurwerk ven het Paleis op den Dam, dat «te stanJoordkloTc wordt beschouwd voor de ?openbare tijdsaanwijzing in Amsterdam. O. a. ?wordt het luiden van den beursbengel hiernaar geroffeld. 1876 geeft den Oosterskerkstoren en 1878 ?dan Zwidertoren een nieuw uurwerk met uur en minuutwijzers. In 1884 worden de speel werken van Zuider- en Westertoren speciaal onder handen genomen, en bovendien werden nog geheel nieuwe uurwerken, deels met dubbel slagwerk geplaatst. In 1883: Brandweerpost Leidscheplein (was in dat zelfde jaar op de .Intern, tentoonstelling te Amsterdam met goud bekroond); 1886: Rijks Museum; 1887: Ad ministratiegebouw-Abattoir; 1888: Noorderkerkstoren (in 1885 te Antwerpen met goud bekroond^; 1889: Muiderpoort; 1890: MontelbMtastoreo; Ic91: Politiepost-Raampoort; 1895: EiUndskerk, en 1897: Suaggo-Museum. Bovenstaande aanhalingen uit den staat van dienst van den tegenwoordigen stads horloge maker toonen voldoende, dat in zijn tijd dit ambt geen sinecure geweest is, temeer wanneer men in aanmerking neemt, dat behalve al deze vernieuwingen ook de gewone verzorging moest ?voortgaan. Ook buitenslands had de Faam reeds haar plicht gedaan, want in 1889 kwam «en klok met carillon gereed, door Stockholm besteld. Voortdurend bkef Addicks' roem stij gen; men bewonderde overal zijn vindingrijkheid. Dezer dagen kwam in de Deutsche hrmacher -Zeitung een zeer waardeerend artikel voor, Jiaar aanleiding van het feit, dat den jubilaris van heden, ter gelegenheid van zijn tachtigsten ver jaardag, zyn portret in olieverf,alshuldeblijk van vakvrienden en vereerders, zal worden aangebodta. Hierin wordt ook herinnerd aan het gezegde, dat Addicks in den tijd der reclame voor de 400 dag- en uurwerkeu, met recbtmatigen trots bezigde: »Wat 400 dagen ? De mijnen loopwi 400 jaren, als men ze maar opwindt !" Mogen deze regelen iets bijdragen om J. H. Addicks en zijn werken, in nog ruimer kring ?bekend te maken, dan thans reeda het geval is ! A m s t., 7 Oct. '99. J. D. KETELAAK. Manoeuvres in de Stelling?Amsterdam. FSJES In de hoogste klasse der dorpsschool. Een aangenaam, zachtgezellig-geroezemoes van fluisterend-hardop rekenende stemmen, leiomgekeer, griffelgekra*, op-zij-schuiven van buurmans hinderlijke elleboog, steelse & onigedraai voor afkijken, achter, onder de tafel, guiepig geschacher over 'n tol voor 'n zuigleer, waar j3 keien mee uit den grond kunt halen. Zoo werd daar in 't lokaal, prettig-doorschijnend-grija door dichtgetrokken zonnegordijnen, gerekend over winst en verlies, over wie eerder aankomt A of B, over verdeeling van eene erfenis en over andere zaken, waar flinke schooljongens geen belang in stellen. Twee jongens, in de achterste bank, die de sommen al" hebben, nemen het initiatief tot eene gemeenschappelijke vischpartij een. oogenblik later weten alle jongens ervan Ken ridderstoet door Charlemagne op 't slot plein vereenigd tot het houden der geliefde herterjacht, kan niet opgetogener geweest zijn, over het vooruitzicht der kostelijke ontspan ning, dan die juichende, joelende knapentroep, als ze 's Woensdags om twee uur ver eenigd zijn voor 't gemeentehuis. Met bamboes of dennehouten roede en met een klomp vol wormen, 'n stuk koekedeeg, aardappel of ander lokaas, Jan van den dokter zelfs met vischlikeur voorzien, begeven ze zich op weg, deze en gene denkend nog aan moeders aanmaning tot voorzichtigheid. Wacht! we moesten in 't Spinnerbosch gaan by de bocht van de beek." Nee, laten we dan. bij de Stolkbrug gaan, daar zit et vol."" Nou dan weet ik wat, we moesten naar de Ketelpias, achter de villa van Ros van Pijnhove," zegt Dolf. Waarom dit voorstel bij acclamatie werd aangenomen ? Dolf met zijn slank mooi voorkomentje was de lieveling van. allen. Zijn. groote, mooi-bruine oogen door large fulpen wimpers omzoomd, zijn fijn profiel als van een meisjesgezichtje, zyn blank vel, al was 't door de zomerzon vergeeld, gaven hem iets hoog-sympathieks zelfs in, déoogen zijner twaali-, dertienjarige mak kers. Hij was de knapste" van de klasse, en zei ieder, die het vroeg, sommen voor. Zijn opmerkelijke vlugheid maakte, dat hu de les wist, al lette hij onder 't lezen eens niet op ; als hij zijn. werk af had, zat hij droomerig met zijn dweepende oogen rond te kijken. Toch had hij behalve dit niets wat hem tot een vroegrijp wonderkind of een andere soort abnormaliteit maakte, of het mocht zijn aanleg voor teekenen zijn, die den meester had doen MILICIEN (lot Minister Eland): »Excellentip, zou het niet beter zijn dat wij den vijand in den modder lieten zitten, en wij daar boven op de duinen kropen; 't lijkt wel de verkeerde wereld!" gelooven dat hy een genie in den dop had ontdekt. De onderwijzer hield hem voor bepaald be trouwbaar, en, meestal voornaamste getuige bij schooljongensdélicten, had zyn charge of décharge meermalen de schaal der gerechtig heid naar deze of gene zyde doen overhellen. Nochtans, Dolf was geliefd en bij 't plaatsverwisselen voor het tweestemmig zingen was 't eene ware wedstrijd, wie naast hem zou zitten. Waa het wonder, dat zijn voorstel by'ral genoot ? Als een groot, helder vlak trad eene moderne heliotroopkleurige villa vooruit tusschen 't bruingroen van parkgewas en smaragden gazons. Een effen parelgrijze lucht, meer en meer verdichtend tot loodgrauw zwerk, voorspelde regen. Als stukgeschoten vleugels van een onmotelijken reuzenvogel, zakten vlerkachtige wolken neer. De martelende stilte, die op 't villaperk drukte, werd verjaagd door 't luidruchtig-blij stemmengerumoer van jongenskrakeel. Met breede gebaren van menscnjes van twaalf a veertien jaren trachtten ze elkander te betoogen dat je beter beet" kon krijgen met gekookte aardappel dan met bloed en beter met bloed dan met wormen en beter met wormen dan met koekedeeg en be:er met koeke deeg dan met aardappel en in hunne kinder logica ontdekten ze den cirkelgang hunner redeneering niet. Dolf alleen trok rimpels in zijn voorhoofd, als in vaag gevoelen van 't apodictische van 't betoog. Nou, Piet, en je zei nét. dat aardappelen 't best was. Nou, ja dan, weerlegde deze, ik meen maar.... Men was bij den ketelplas"' aangekomen. Listig stil lag het metaal-groen glanzende water, als de langgerekte rug van de reuzenslang, die haar prooi beloert, verscholen in 't onkruid. De kornuiten bekommerden zich riet om de onweerslucht, zagen niet op naar de wolk revolutie, die woedde en woelde aan den westergezichteinder. Als herauten der nndersnde regenbuien, scheerden de zwaluwen met stillen vleugelslag langs het water der kolk. De visschers, met pier, brood, bloed of koeke deeg aan de vischhaak, wachtten in spanning tot ze beet" zouden krvjgen. Zaehckens 't water beroerend vloog weer een zwaluw den plas over en viel neer. Duizelig, of een' sperwer, die haar gegrepen had ontkomen en daardoor verwond ze was gevallen. De aandacht der kinderen werd geboeid door 't zonderlinge verschijnsel. De zwaluw, die zoo vaak had gekoketteerd met het water, lag er nu in. Dolf, de vischrcêvooruitgestoken, pro beerde het diertje te bereiken, meer en meer vooruit behoedzaam in den veenachtigen rand in 't riet in 't water, dat plassend opsputterde, bij 't plasplompen van zijn lichaam. Hij zwom vooruit en greep het zinkende vogeltje. En terwijl hij door de looden zwaarte der natte kleêren in de diepte zakte met wit gezicht, de stervende zwaluw hoog, in de linker hand, tusschen plompen en waterlelies, brak eene geweldige regenbui los die met plassend gekletter het hulpgeroep zijner makkers over stemde. Twee tuinlui, die eene wijle later Dolf uit het water ophaalden, konden maar niet begrijpan, hoe zoo'n grooten jongen" zoo stom" kon zijn, in 't water te gaan voor een' vogel. Toen de regen dunde en de zon als door tranen over 't villapark lachte, lei op't groene gazon voor de villa een bleek jongske met gesloten oogen, in zijne linkerhand eene ver stijfde zwaluw op 't doode hart klemmend. Arnhem, l Juli '99. FIUTS v. EAAI.TE. iHiminiiiiiMiiimmiNiimiiiiiliiiiiiiiiiiiMHiiiiimitiiiiiH Krantenvlugheid. Geachte Redactie! Met een zekere spijligheid schrijft uw correspondent te KoUerdam in het vorig nummer: »Het was mijn plan in dezen brief een »en ander te vertellen van het bezoek van »H. H. M. M. pp Maandag 1.1., maar ik «moet er van afzien. Ik kan niet^ tegen de »Nicuive Rotterdammer op. 't Is of ze toove»ren aan die krant tegenwoordig. Nogden»zelfden avond twee bladen vol met het »verslag tot 4 uur ; en even over vijven kan »je de krant al krijgen! En wat een vol ledigheid .... Dit lezende kon ik een glimlach nauwe lijks onderdrukken. Klaarblijkelijk is uw correspondent geen man van 't vak, maar een vau de amateurs, die tegenwoordig meenen dat iedereen maar kranten kan schrijven. Anders kon hij zoo naief niet uit den hoek komen. Misschien schrijft hij dat »tooveren" wel, als zoovelen, aan de zetmachines toe, waarmede een groot deel van sommige kranten zoo betooverend mooi bewerkt wordt in den laatsten tijd. Mag ik hem, zonder al te veel uit de schooi te klappen, even uit den droom heipen ? Dat tooveren, waarde heer, gaat zoo in zijn werk: het heele verslag was al lang voor de komst van H. H. M. M. kant en klaar! Onmogelijk, hoor ik u uitroepen. Een verslag dat van zooveel spontane geest drift getuigde, zoowel bij de volksmenigte als bij den reporter zeiven, zoo levendig gesteld, dat men meende de teer te ruiken van de gepavoiseerde schepen en duidelijk het oorverdoovend geloei van schelle en doffe scheepsfluiten hoorde, waarmede II. M. op de Maas verwelkomd werd on mogelijk ! Toch is het zoo. Vakmannen hoef ik dit niet, te verzekeren. Zij weten, dat het wel heel wat vlugger gaat dan vroeger, een krant in elkaar te gooien, maar in een uurtje gaat het nog niet. En (ie Aïemte Kotierdniiniier moet het verslag van een bezoek te lïotterdam toch niet alleen uitvoeriger, maar ook eerder hebben dan andere kranten. Dat staat als een paal boven water en dit feit heeft een geheelen ommekeer in het vak van verslaggever gebracht. Voor den reporter vallen de drukke dagen vóór den feestdag. Dan bezoekt hij, overal eerbiedig verwel komd, de instellingen, die ook H. M. met een bezoek vereeren zal. Hoe zouden anders die cursussen in margarine-industrie en scheepsbouw, in het verslag te vinden, de nauwkeurigheid kunnen hebben, die uw correspondent terecht in hen prijst V Maar op den dag zeiven, dan rust hij uit. Dan zit hij in een open bakje in den stoet, geniet mee van de toejuichingen der verza melde menigte, komt zijn rijtuig niet uit en zet geen potlood meer op''t papier. Het zich in 't zweet werken op zoo'n dag oni precies te \vcteu hoe het gaat, dat laten we aan Eran.-che en Engelsche collega's over. We sparen die moeite uit; maar daartegenover staat de enorme geestelijke inspanning, de vorige dagen van het voorstellingsvermogen gevorderd. De reporter moet de gave der divinatie hebben. Hij moet vooruit kunnen weten, hoe het gaan zal. Ja, men kan eigen lijk gerust zeggen, dat het zoo gaatals'tin zijn verslag staat; immer:* dat verslag is de vorm, de mal, de legger van het feest, wat daarvan afwijkt is verkeerd, behoort dus niet geboekstaafd en zoo gauw mogelijk, als abnormaal en onbehoorlijk, vergeten te worden. Een voorbeeld. Het boven aangehaalde geloei der stoombooten is iets, dat op de Maas al jaren gediend heeft om feestvreugde te kennen te geven. Op Oudejaarsnacht om 12 uur is 't zoo'n spektakel dat hooren en zien vergaat. Nu was ditmaal verzocht, aan de ooren van H.H. M.M. dit getoeter te onthouden. Ongetwijfeld een misgreep, zulk een inbreuk op de oude zeden. Daarom nu staat het gefluit in 't verslag zoo leven dig beschreven, dat ieder lezer zich ver beelden moet het toch gehoord te hebben en later aan anderen meedeelt, dat hij het net zoo gehoord heeft; zoodat het lawaai voor de historie behouden blijft. " Of sommigen zich aan onvermijdelijke fouten, door afwijkingen van het programma veroorzaakt, of ook wel door vergissingen van den reporter, niet ergeren zullen ? Inderdaad, dit is niet te vermijden. Maar 't i» zoo heel erg niet. Het aantal van hen, die den heelen tocht meemaken, is gering. De anderen merken hoogstens vier of vijf vergissingen ieder en voor hen plaatst de krant den volgenden dag het bericht, dat verschillende kleine rectificaties waren in gekomen, die bij zulk een groot verslag onvermijdelijk waren, maar 't was nu na tuurlijk overbodig ze nog op te nemen.... natuurlijk, natuurlijk. Ik zou nog heel wat andere staaltjes van krantenvlugheid kunnen aanhalen dan dit j verslag. Het record in dit genre is onge twijfeld geslagen door diezelfde krant, toen het haar indertijd gelukte de rede, door prof'. Kan gehouden bij de overdracht van het rectoraat, af te drukken 2-i uur voor dat ze werd uitgesproken! En de rede niet alleen, maar ook het talrijke en beechaafde publiek, dat haar bijwoonde en het enorme handgeklap, waarmee ze werd beloond. Daar moet het heen, dat is het ideaal voorloopig: eerst de krantenberichten, dan de gebeurtenissen ; de laatste hebben zicli te schikken naar de eerste. Eerst dan zal de pers inderdaad de koningin der aarde zijn. Voorloopig ideaal, want er achter zie ik er nog een veel hooger doemen, dat het menschdom pas voorgoed de rust zal schen ken, waarnaar het al eeuwen snakt: alleen nog krantenberichten, heelemaal geen ge beurtenissen meer! Dat phonograaf en bioscoop in onze huiskamer voor komedies en opera's in de plaats zullen treden is kinderspel bij dit verschiet: alle verslagen, alle dronken kerels, alle kamerdebatten met bijbehoorende vechtpartijen, alle schandalen en alle ergernissen zuilen alleen nog be statin in de kranten ; ja zelfs de bezoeken van H. H. M. M., thans nog alleen voor i den reporter overbodig. Ieder blijft dan j rustig thuis. Ken journalist. Wij geven Een journalist gaarne gelegen- ' heid te zoggen wat hij op't hart heeft, maar lüeenen daarbij de opmerking niet achter wege te mogen houden, dat ondanks de fouten, ook door de N. J!- (V/., die evenmin als iemand ot' iets ter wereld volmaakt is, begaan, deze courant als niemcxWnd aan het hoofd van de JSederlandsche dagbladen staat. Jïcd. zcnv ben. HtllMllimilUMIM Bisschop BernnlBliïs, Waarde Redactie! Veroorloof mij, als trouw lezer van nw in vele opzichten lezenswaardig weekblad, dat ik u rondborstig verklaar, dat ik de plaat welke tot opschrift heeft De nieuwe versiering van liet Eyksm^tëeum, voorkomende in het nummer van Zaterdag laatst leden, al zeer ongelukkig geslaagd vind. De kundige heer Braakensiek misteekende den krygshaftigen Prins Frederik Hendrik, en maakte van den kunstlievenden Bisschop Bernulphus een caricatuur. Het aoet echter ter eere van den genialen teekenaar gezegd worden, dat hij trouw wedergaf hetgeen uwe geachte redactie hem inspireerde, want beide personen, beroemd en geëerd om hunne taleuten, zyn volkomen in overeenstemming met uw onderschrift. Wat my echter het ergst hindert, is het onware en onnoozele antwoord, dat gij den Prins laat zeggen: Nooit van gehoord. Uit de geheele voorstelling in het onderschrift blykt duidelijk dat het grijs verleden, toen kunst en wetenschap in ons Vaderland bloeiden, u op dat oogenblik niet voor de oogen stond en dat gij ditmaal, ge lukkig bij uitzondering (ik constateer zulks volmondig), u schaardet aan de zijde van zekere prulblaadjes, waarvan de redactie blind is voor het licht der wetenschap, dat in de middeneeuwen zoo heerlijk schitterde, en die stijloorig hare ooren dicht stopt als zy ge tuigenis hoort afleggen dat de geschiedenis der middeleeuwen is en blijft de geschiedenis der christelijke maatschappij, en dat men vindt in de volle christelijke maatschappij, de volle echte christelpe kunst. Indien Tj het mij vergunt, dan zal ik U «Sint Bernulphus", van wien gij verklaart «nooit gehoord" te hebben, even voorstellen aan de hand van prof. Moll. Bockenberg, Heda, de Beka en van tal van historici, zoowel katholieke als protestantsche, zoowel inheemsche als buitenlandsche, die allen Bernulphus roemen, niet allen om zijn strenge deugden, maar ook om zyn onbezweken ijver, waarmede hy de christelijke kunst in ons vaderland voorstond en bevorderde. Bernulphus was de 20e bisschop, die den zetel van S. Willebrordus beklom. Voor zijn troonsbestijging was hij, en wel in den jare 1025, pastoor «der kercke Oosterbeke", en hy werd om zijne veelomvattende wijsheid tot Bisschop van het Sticht uitgeroepen. Reeds onmiddellijk na zijne wijding beraamde hij plannen »tot wegneming der verschrikkelijke gevolgen van de telkens herhaalde invallen der woeste en plunderzieke Noormannen". Krachtig stak hij zijn hand uit om alles te herstellen en te vernieuwen en hij nam deel in de groote herleving, die onder de christenvolken ging plaats grijpen. Het (j/ildeboek, Tijdschrift voor kerkelijke kunst, uitgegeven door bet St. BernulphusGilde te Utrecht, zegt van hem dat hij die krachtige hand bezat en gebruikte om het oude, vervallen en sniakelooze kleed, dat onzen vaderlandschen grond bedekte, te helpen ver scheuren en hem met een sierlyk en glanzend gewaad van prachtige kerken op nieuw t8 bekleeden. Hij is dan*ook de eerste hersteller der christelijke kunst op Neerlands bodem, en opende de lange en schitterende rij van Romaansche kerken, die nog over gansch ons Vaderland den roem harer bouwmeesters had te verkondigen. In de stad Utrecht zelve bouwde hij de Sint Pieterskerk, nog geprezen als een der fraaiste in Romaanschen stijl, en de kerk van St. Jan den Dooper; nog trok hy een groot en schoon klooster ter eere van St. Paulus binnen de wallen, op en plaatste daarin dis abdy, door Ansfried op den Heiligenberg bij Amersfoort gesticht, om de geleerde en heilige Benedictijnen als wijze raadslieden steeds in zijne nabijheid te hebben. Maar vooral heelt hij zich een onsterfelijken naam gemaakt met de stichting der Sint Lebuinus-kerk te Deventer. Ik zoude, geachte Redactie, te veel van uwe gastvrijheid vergen, indien ik hier alles op somde wat Bernulphus voor db kunst en wetenschap gedaan beeft. Het is te lezen in vele wetenschappelijke werken en hetgeen gij daarin vinden zult over den grooten Utrechtschen Bisschop is historische waarheid. Dankend voor de plaatsruimte, BU;N.U;|' J. H. j'ic BONT. Bij deze regelen van den heer De Bont moeten wij de opmerking maken dat de kritiek, hoe welwillend ook uitgesproken, ons niet juist schijnt te zijn. lo. heeft de heer Braakensiek allerminst een caricaluur van den Bisschop willen geven , hij teekende eenvoud!?, zonder eenige zucht tot overdrijving, een persoon in bisschoppelijk ornaat. 2o. meenden wij inderdaad te mogen aan nemen, dat Prins Frederik Hendrik van den Bisschop Bernulphus uit de elfde eeuw nooit zal hebben gehoord : iets kwetsende voor wien ook kon in deze uitdrukking niet liggen. ;ie. hebben wij nimmer, ook ditmaal niet, de oogen gesloten voor de lichtzijde van de «duistere" middeleeuwen, allerminst waar sprake is van kunst. De wetenschap der middel eeuwen was o. i. niet zoo schitterend. De redactie heeft door de bedoelde plaat alleen willen te kennen geven, dat Bisschop Bernul phus niet thuis behoort daar aan de achter zijde van het Rijksmuseum, naast Frederik Hendrik, en dat nogal boven de drie muur schilderingen met de jaartallen Ifioit en Ui 15, die dit gedeelte tot versiering strekken. Hoe iemand op den inval is kunnen komen om op die plek, bij dezeillustreerendeteekem'ngen, met het vers van Alb. Thym, een Bisschop uit de elfde eeuw 't zij met allen eerbied voor Bernulphus' verdiensten gezegd als een eend in een u'eemde bijt. te zetten, wij begrijpen het niet. De heer De Bont doa ons het genoegen zelf eecs te gaan kijken. Wij twijfelen er niet aan of hij zai adviseerer. den kerkvorst elders een plaat.-je te geve», b.v. in dat deel van hst Museum, waar, zij ''t <lün ook latere, miJdeleeuwsehe kunst wordt bewaard. R t d.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl