Historisch Archief 1877-1940
1163
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
-veroverde, tds gemeenschappelijk eigendom te
beschouwen, een ieder gaarne steunende en
de helpende hand toestekend.
En niet allaan in overdrachtelijke beteekenis
beeft hjj velen de helpende hand gereikt, maar
ook in de eigenlijke: beteekenis van het woord
is dit geschied. Want het ia hem, een
koen awemmer, die, ais zoodanig, wel eens
? den Gelderechen Ysel is overgestoken, tot twee
malen toe mogen gelukken een mede-mensch
nit het water te redden. (Heerengracht en
.Rokin.)
Door z^jn benoeming in 1855 tot
stadshorlogamaker, waardoor hem tevens de gelegen
heid werd geboren zich als
torenuurwerkfabrikwt te vestigen, trad Addickg' leven een geheel
nieuwe phase in.
Al spoedig kwam h\j tot de ervaring, dat de
Augiasstal, dien bij moest ruimen om de
tydsaaowyzirig te Amsterdam op een normaalpeil
Ie brengen, in de eerste jaren werk genoeg
zon opleveren. By zijne indiensttreding toch
bad nog geen enkele torenklok te Amsterdam
minuulwyeers. Taans is de N. Z. Kapelklok
nog d» eenige die allén een uurwijzer heeft,
terwy'1 bovendien nog vele nieuwe klokken in
sedert dien tijd gebouwd* torens, door Addieks
zijn aangebracht.
In December 1857 doet voor het eerst de
.minuiitwiyzer, als openbare tydaanwyzer der
stad, zijn blijden intocht in Amsterdam, en
wel a&n de Willemspoort. In 1864 kwam de
torenklok van het stadhuis voor deze zelfde
bewerking aan de beurt, terwijl sedert 1868
?de omgeving van dan Weatertoren den
minuutwijMWgea geniet. 1873 brengt de
Munttaren een geheel nieuw uurwerk met nirr- en
minuatwiizer. In 1874 wordt een dergelijk
werk op de Oude Kerkstoren geplaatst.
1875 zal een merkwaardig jaar blijven voor
'h«t uurwerk ven het Paleis op den Dam, dat
«te stanJoordkloTc wordt beschouwd voor de
?openbare tijdsaanwijzing in Amsterdam. O. a.
?wordt het luiden van den beursbengel hiernaar
geroffeld.
1876 geeft den Oosterskerkstoren en 1878
?dan Zwidertoren een nieuw uurwerk met uur
en minuutwijzers. In 1884 worden de speel
werken van Zuider- en Westertoren speciaal
onder handen genomen, en bovendien werden
nog geheel nieuwe uurwerken, deels met dubbel
slagwerk geplaatst. In 1883: Brandweerpost
Leidscheplein (was in dat zelfde jaar op de
.Intern, tentoonstelling te Amsterdam met goud
bekroond); 1886: Rijks Museum; 1887: Ad
ministratiegebouw-Abattoir; 1888:
Noorderkerkstoren (in 1885 te Antwerpen met goud
bekroond^; 1889: Muiderpoort; 1890:
MontelbMtastoreo; Ic91: Politiepost-Raampoort; 1895:
EiUndskerk, en 1897: Suaggo-Museum.
Bovenstaande aanhalingen uit den staat van
dienst van den tegenwoordigen stads horloge
maker toonen voldoende, dat in zijn tijd dit
ambt geen sinecure geweest is, temeer wanneer
men in aanmerking neemt, dat behalve al deze
vernieuwingen ook de gewone verzorging moest
?voortgaan. Ook buitenslands had de Faam
reeds haar plicht gedaan, want in 1889 kwam
«en klok met carillon gereed, door Stockholm
besteld. Voortdurend bkef Addicks' roem stij
gen; men bewonderde overal zijn vindingrijkheid.
Dezer dagen kwam in de Deutsche hrmacher
-Zeitung een zeer waardeerend artikel voor,
Jiaar aanleiding van het feit, dat den jubilaris van
heden, ter gelegenheid van zijn tachtigsten ver
jaardag, zyn portret in olieverf,alshuldeblijk van
vakvrienden en vereerders, zal worden
aangebodta. Hierin wordt ook herinnerd aan het gezegde,
dat Addicks in den tijd der reclame voor de
400 dag- en uurwerkeu, met recbtmatigen
trots bezigde: »Wat 400 dagen ? De mijnen
loopwi 400 jaren, als men ze maar opwindt !"
Mogen deze regelen iets bijdragen om J. H.
Addicks en zijn werken, in nog ruimer kring
?bekend te maken, dan thans reeda het geval is !
A m s t., 7 Oct. '99. J. D. KETELAAK.
Manoeuvres in de Stelling?Amsterdam.
FSJES
In de hoogste klasse der dorpsschool. Een
aangenaam, zachtgezellig-geroezemoes van
fluisterend-hardop rekenende stemmen,
leiomgekeer, griffelgekra*, op-zij-schuiven van
buurmans hinderlijke elleboog, steelse & onigedraai
voor afkijken, achter, onder de tafel, guiepig
geschacher over 'n tol voor 'n zuigleer, waar
j3 keien mee uit den grond kunt halen.
Zoo werd daar in 't lokaal,
prettig-doorschijnend-grija door dichtgetrokken
zonnegordijnen, gerekend over winst en verlies, over
wie eerder aankomt A of B, over verdeeling
van eene erfenis en over andere zaken, waar
flinke schooljongens geen belang in stellen.
Twee jongens, in de achterste bank, die de
sommen al" hebben, nemen het initiatief tot
eene gemeenschappelijke vischpartij een.
oogenblik later weten alle jongens ervan
Ken ridderstoet door Charlemagne op 't slot
plein vereenigd tot het houden der geliefde
herterjacht, kan niet opgetogener geweest zijn,
over het vooruitzicht der kostelijke ontspan
ning, dan die juichende, joelende
knapentroep, als ze 's Woensdags om twee uur ver
eenigd zijn voor 't gemeentehuis.
Met bamboes of dennehouten roede en met
een klomp vol wormen, 'n stuk koekedeeg,
aardappel of ander lokaas, Jan van den dokter
zelfs met vischlikeur voorzien, begeven ze zich
op weg, deze en gene denkend nog aan moeders
aanmaning tot voorzichtigheid.
Wacht! we moesten in 't Spinnerbosch
gaan by de bocht van de beek." Nee, laten
we dan. bij de Stolkbrug gaan, daar zit et vol.""
Nou dan weet ik wat, we moesten naar de
Ketelpias, achter de villa van Ros van Pijnhove,"
zegt Dolf.
Waarom dit voorstel bij acclamatie werd
aangenomen ?
Dolf met zijn slank mooi voorkomentje was
de lieveling van. allen. Zijn. groote, mooi-bruine
oogen door large fulpen wimpers omzoomd,
zijn fijn profiel als van een meisjesgezichtje,
zyn blank vel, al was 't door de zomerzon
vergeeld, gaven hem iets hoog-sympathieks zelfs
in, déoogen zijner twaali-, dertienjarige mak
kers. Hij was de knapste" van de klasse, en
zei ieder, die het vroeg, sommen voor. Zijn
opmerkelijke vlugheid maakte, dat hu de les
wist, al lette hij onder 't lezen eens niet op ;
als hij zijn. werk af had, zat hij droomerig
met zijn dweepende oogen rond te kijken.
Toch had hij behalve dit niets wat hem tot
een vroegrijp wonderkind of een andere soort
abnormaliteit maakte, of het mocht zijn aanleg
voor teekenen zijn, die den meester had doen
MILICIEN (lot Minister Eland): »Excellentip, zou het niet beter zijn dat wij den vijand in den modder lieten zitten, en
wij daar boven op de duinen kropen; 't lijkt wel de verkeerde wereld!"
gelooven dat hy een genie in den dop had
ontdekt.
De onderwijzer hield hem voor bepaald be
trouwbaar, en, meestal voornaamste getuige
bij schooljongensdélicten, had zyn charge of
décharge meermalen de schaal der gerechtig
heid naar deze of gene zyde doen overhellen.
Nochtans, Dolf was geliefd en bij 't
plaatsverwisselen voor het tweestemmig zingen was
't eene ware wedstrijd, wie naast hem zou
zitten.
Waa het wonder, dat zijn voorstel by'ral
genoot ?
Als een groot, helder vlak trad eene
moderne heliotroopkleurige villa vooruit tusschen
't bruingroen van parkgewas en smaragden
gazons.
Een effen parelgrijze lucht, meer en meer
verdichtend tot loodgrauw zwerk, voorspelde
regen.
Als stukgeschoten vleugels van een
onmotelijken reuzenvogel, zakten vlerkachtige wolken
neer. De martelende stilte, die op 't villaperk
drukte, werd verjaagd door 't luidruchtig-blij
stemmengerumoer van jongenskrakeel. Met
breede gebaren van menscnjes van twaalf a
veertien jaren trachtten ze elkander te
betoogen dat je beter beet" kon krijgen met
gekookte aardappel dan met bloed en beter
met bloed dan met wormen en beter met
wormen dan met koekedeeg en be:er met koeke
deeg dan met aardappel en in hunne kinder
logica ontdekten ze den cirkelgang hunner
redeneering niet.
Dolf alleen trok rimpels in zijn voorhoofd,
als in vaag gevoelen van 't apodictische van
't betoog.
Nou, Piet, en je zei nét. dat aardappelen
't best was.
Nou, ja dan, weerlegde deze, ik meen
maar....
Men was bij den ketelplas"' aangekomen.
Listig stil lag het metaal-groen glanzende
water, als de langgerekte rug van de
reuzenslang, die haar prooi beloert, verscholen in 't
onkruid.
De kornuiten bekommerden zich riet om
de onweerslucht, zagen niet op naar de wolk
revolutie, die woedde en woelde aan den
westergezichteinder. Als herauten der nndersnde
regenbuien, scheerden de zwaluwen met stillen
vleugelslag langs het water der kolk.
De visschers, met pier, brood, bloed of koeke
deeg aan de vischhaak, wachtten in spanning
tot ze beet" zouden krvjgen. Zaehckens 't
water beroerend vloog weer een zwaluw den
plas over en viel neer. Duizelig, of een'
sperwer, die haar gegrepen had ontkomen en
daardoor verwond ze was gevallen.
De aandacht der kinderen werd geboeid door
't zonderlinge verschijnsel.
De zwaluw, die zoo vaak had gekoketteerd
met het water, lag er nu in.
Dolf, de vischrcêvooruitgestoken, pro
beerde het diertje te bereiken, meer en meer
vooruit behoedzaam in den veenachtigen
rand in 't riet in 't water, dat plassend
opsputterde, bij 't plasplompen van zijn lichaam.
Hij zwom vooruit en greep het zinkende
vogeltje. En terwijl hij door de looden zwaarte
der natte kleêren in de diepte zakte met wit
gezicht, de stervende zwaluw hoog, in de linker
hand, tusschen plompen en waterlelies, brak
eene geweldige regenbui los die met plassend
gekletter het hulpgeroep zijner makkers over
stemde.
Twee tuinlui, die eene wijle later Dolf uit
het water ophaalden, konden maar niet
begrijpan, hoe zoo'n grooten jongen" zoo stom"
kon zijn, in 't water te gaan voor een' vogel.
Toen de regen dunde en de zon als door
tranen over 't villapark lachte, lei op't groene
gazon voor de villa een bleek jongske met
gesloten oogen, in zijne linkerhand eene ver
stijfde zwaluw op 't doode hart klemmend.
Arnhem, l Juli '99. FIUTS v. EAAI.TE.
iHiminiiiiiMiiimmiNiimiiiiiliiiiiiiiiiiiMHiiiiimitiiiiiH
Krantenvlugheid.
Geachte Redactie!
Met een zekere spijligheid schrijft uw
correspondent te KoUerdam in het vorig
nummer:
»Het was mijn plan in dezen brief een
»en ander te vertellen van het bezoek van
»H. H. M. M. pp Maandag 1.1., maar ik
«moet er van afzien. Ik kan niet^ tegen de
»Nicuive Rotterdammer op. 't Is of ze
toove»ren aan die krant tegenwoordig.
Nogden»zelfden avond twee bladen vol met het
»verslag tot 4 uur ; en even over vijven kan
»je de krant al krijgen! En wat een vol
ledigheid ....
Dit lezende kon ik een glimlach nauwe
lijks onderdrukken. Klaarblijkelijk is uw
correspondent geen man van 't vak, maar
een vau de amateurs, die tegenwoordig
meenen dat iedereen maar kranten kan
schrijven. Anders kon hij zoo naief niet
uit den hoek komen. Misschien schrijft
hij dat »tooveren" wel, als zoovelen, aan de
zetmachines toe, waarmede een groot deel
van sommige kranten zoo betooverend mooi
bewerkt wordt in den laatsten tijd.
Mag ik hem, zonder al te veel uit de
schooi te klappen, even uit den droom
heipen ? Dat tooveren, waarde heer, gaat
zoo in zijn werk: het heele verslag was al
lang voor de komst van H. H. M. M. kant
en klaar! Onmogelijk, hoor ik u uitroepen.
Een verslag dat van zooveel spontane geest
drift getuigde, zoowel bij de volksmenigte
als bij den reporter zeiven, zoo levendig
gesteld, dat men meende de teer te ruiken
van de gepavoiseerde schepen en duidelijk
het oorverdoovend geloei van schelle en
doffe scheepsfluiten hoorde, waarmede II. M.
op de Maas verwelkomd werd on
mogelijk !
Toch is het zoo. Vakmannen hoef ik
dit niet, te verzekeren. Zij weten, dat het
wel heel wat vlugger gaat dan vroeger, een
krant in elkaar te gooien, maar in een uurtje
gaat het nog niet. En (ie Aïemte
Kotierdniiniier moet het verslag van een bezoek te
lïotterdam toch niet alleen uitvoeriger, maar
ook eerder hebben dan andere kranten. Dat
staat als een paal boven water en dit feit
heeft een geheelen ommekeer in het vak van
verslaggever gebracht. Voor den reporter
vallen de drukke dagen vóór den feestdag.
Dan bezoekt hij, overal eerbiedig verwel
komd, de instellingen, die ook H. M. met
een bezoek vereeren zal. Hoe zouden anders
die cursussen in margarine-industrie en
scheepsbouw, in het verslag te vinden, de
nauwkeurigheid kunnen hebben, die uw
correspondent terecht in hen prijst V
Maar op den dag zeiven, dan rust hij uit.
Dan zit hij in een open bakje in den stoet,
geniet mee van de toejuichingen der verza
melde menigte, komt zijn rijtuig niet uit en
zet geen potlood meer op''t papier. Het zich
in 't zweet werken op zoo'n dag oni precies
te \vcteu hoe het gaat, dat laten we aan
Eran.-che en Engelsche collega's over. We
sparen die moeite uit; maar daartegenover
staat de enorme geestelijke inspanning, de
vorige dagen van het voorstellingsvermogen
gevorderd. De reporter moet de gave der
divinatie hebben. Hij moet vooruit kunnen
weten, hoe het gaan zal. Ja, men kan eigen
lijk gerust zeggen, dat het zoo gaatals'tin
zijn verslag staat; immer:* dat verslag is de
vorm, de mal, de legger van het feest, wat
daarvan afwijkt is verkeerd, behoort dus
niet geboekstaafd en zoo gauw mogelijk,
als abnormaal en onbehoorlijk, vergeten
te worden.
Een voorbeeld. Het boven aangehaalde
geloei der stoombooten is iets, dat op de
Maas al jaren gediend heeft om feestvreugde
te kennen te geven. Op Oudejaarsnacht
om 12 uur is 't zoo'n spektakel dat hooren
en zien vergaat. Nu was ditmaal verzocht,
aan de ooren van H.H. M.M. dit getoeter
te onthouden. Ongetwijfeld een misgreep,
zulk een inbreuk op de oude zeden. Daarom
nu staat het gefluit in 't verslag zoo leven
dig beschreven, dat ieder lezer zich ver
beelden moet het toch gehoord te hebben
en later aan anderen meedeelt, dat hij het
net zoo gehoord heeft; zoodat het lawaai
voor de historie behouden blijft. "
Of sommigen zich aan onvermijdelijke
fouten, door afwijkingen van het programma
veroorzaakt, of ook wel door vergissingen
van den reporter, niet ergeren zullen ?
Inderdaad, dit is niet te vermijden. Maar
't i» zoo heel erg niet. Het aantal van hen,
die den heelen tocht meemaken, is gering.
De anderen merken hoogstens vier of vijf
vergissingen ieder en voor hen plaatst de
krant den volgenden dag het bericht, dat
verschillende kleine rectificaties waren in
gekomen, die bij zulk een groot verslag
onvermijdelijk waren, maar 't was nu na
tuurlijk overbodig ze nog op te nemen....
natuurlijk, natuurlijk.
Ik zou nog heel wat andere staaltjes van
krantenvlugheid kunnen aanhalen dan dit j
verslag. Het record in dit genre is onge
twijfeld geslagen door diezelfde krant, toen
het haar indertijd gelukte de rede, door
prof'. Kan gehouden bij de overdracht van
het rectoraat, af te drukken 2-i uur voor
dat ze werd uitgesproken! En de rede niet
alleen, maar ook het talrijke en beechaafde
publiek, dat haar bijwoonde en het enorme
handgeklap, waarmee ze werd beloond.
Daar moet het heen, dat is het ideaal
voorloopig: eerst de krantenberichten, dan
de gebeurtenissen ; de laatste hebben zicli
te schikken naar de eerste. Eerst dan zal
de pers inderdaad de koningin der aarde
zijn. Voorloopig ideaal, want er achter zie
ik er nog een veel hooger doemen, dat het
menschdom pas voorgoed de rust zal schen
ken, waarnaar het al eeuwen snakt: alleen
nog krantenberichten, heelemaal geen ge
beurtenissen meer! Dat phonograaf en
bioscoop in onze huiskamer voor komedies
en opera's in de plaats zullen treden is
kinderspel bij dit verschiet: alle verslagen,
alle dronken kerels, alle kamerdebatten met
bijbehoorende vechtpartijen, alle schandalen
en alle ergernissen zuilen alleen nog be
statin in de kranten ; ja zelfs de bezoeken
van H. H. M. M., thans nog alleen voor i
den reporter overbodig. Ieder blijft dan j
rustig thuis.
Ken journalist.
Wij geven Een journalist gaarne gelegen- '
heid te zoggen wat hij op't hart heeft, maar
lüeenen daarbij de opmerking niet achter
wege te mogen houden, dat ondanks de
fouten, ook door de N. J!- (V/., die evenmin
als iemand ot' iets ter wereld volmaakt is,
begaan, deze courant als niemcxWnd aan
het hoofd van de JSederlandsche dagbladen
staat. Jïcd.
zcnv
ben.
HtllMllimilUMIM
Bisschop BernnlBliïs,
Waarde Redactie!
Veroorloof mij, als trouw lezer van nw in
vele opzichten lezenswaardig weekblad, dat ik u
rondborstig verklaar, dat ik de plaat welke tot
opschrift heeft De nieuwe versiering van liet
Eyksm^tëeum, voorkomende in het nummer
van Zaterdag laatst leden, al zeer ongelukkig
geslaagd vind. De kundige heer Braakensiek
misteekende den krygshaftigen Prins Frederik
Hendrik, en maakte van den kunstlievenden
Bisschop Bernulphus een caricatuur. Het aoet
echter ter eere van den genialen teekenaar
gezegd worden, dat hij trouw wedergaf hetgeen
uwe geachte redactie hem inspireerde, want
beide personen, beroemd en geëerd om hunne
taleuten, zyn volkomen in overeenstemming
met uw onderschrift. Wat my echter het
ergst hindert, is het onware en onnoozele
antwoord, dat gij den Prins laat zeggen: Nooit
van gehoord. Uit de geheele voorstelling in
het onderschrift blykt duidelijk dat het grijs
verleden, toen kunst en wetenschap in ons
Vaderland bloeiden, u op dat oogenblik niet
voor de oogen stond en dat gij ditmaal, ge
lukkig bij uitzondering (ik constateer zulks
volmondig), u schaardet aan de zijde van zekere
prulblaadjes, waarvan de redactie blind is
voor het licht der wetenschap, dat in de
middeneeuwen zoo heerlijk schitterde, en die
stijloorig hare ooren dicht stopt als zy ge
tuigenis hoort afleggen dat de geschiedenis
der middeleeuwen is en blijft de geschiedenis
der christelijke maatschappij, en dat men vindt
in de volle christelijke maatschappij, de volle
echte christelpe kunst.
Indien Tj het mij vergunt, dan zal ik U
«Sint Bernulphus", van wien gij verklaart
«nooit gehoord" te hebben, even voorstellen
aan de hand van prof. Moll. Bockenberg, Heda,
de Beka en van tal van historici, zoowel
katholieke als protestantsche, zoowel
inheemsche als buitenlandsche, die allen Bernulphus
roemen, niet allen om zijn strenge deugden,
maar ook om zyn onbezweken ijver, waarmede
hy de christelijke kunst in ons vaderland
voorstond en bevorderde.
Bernulphus was de 20e bisschop, die den
zetel van S. Willebrordus beklom. Voor zijn
troonsbestijging was hij, en wel in den jare
1025, pastoor «der kercke Oosterbeke", en hy
werd om zijne veelomvattende wijsheid tot
Bisschop van het Sticht uitgeroepen. Reeds
onmiddellijk na zijne wijding beraamde hij
plannen »tot wegneming der verschrikkelijke
gevolgen van de telkens herhaalde invallen
der woeste en plunderzieke Noormannen".
Krachtig stak hij zijn hand uit om alles te
herstellen en te vernieuwen en hij nam deel
in de groote herleving, die onder de
christenvolken ging plaats grijpen.
Het (j/ildeboek, Tijdschrift voor kerkelijke
kunst, uitgegeven door bet St.
BernulphusGilde te Utrecht, zegt van hem dat hij die
krachtige hand bezat en gebruikte om het
oude, vervallen en sniakelooze kleed, dat onzen
vaderlandschen grond bedekte, te helpen ver
scheuren en hem met een sierlyk en glanzend
gewaad van prachtige kerken op nieuw t8
bekleeden. Hij is dan*ook de eerste hersteller
der christelijke kunst op Neerlands bodem,
en opende de lange en schitterende rij van
Romaansche kerken, die nog over gansch ons
Vaderland den roem harer bouwmeesters had
te verkondigen. In de stad Utrecht zelve bouwde
hij de Sint Pieterskerk, nog geprezen als een
der fraaiste in Romaanschen stijl, en de kerk
van St. Jan den Dooper; nog trok hy een groot
en schoon klooster ter eere van St. Paulus
binnen de wallen, op en plaatste daarin dis
abdy, door Ansfried op den Heiligenberg bij
Amersfoort gesticht, om de geleerde en heilige
Benedictijnen als wijze raadslieden steeds in
zijne nabijheid te hebben. Maar vooral heelt
hij zich een onsterfelijken naam gemaakt met
de stichting der Sint Lebuinus-kerk te
Deventer.
Ik zoude, geachte Redactie, te veel van uwe
gastvrijheid vergen, indien ik hier alles op
somde wat Bernulphus voor db kunst en
wetenschap gedaan beeft. Het is te lezen in
vele wetenschappelijke werken en hetgeen gij
daarin vinden zult over den grooten Utrechtschen
Bisschop is historische waarheid.
Dankend voor de plaatsruimte,
BU;N.U;|' J. H. j'ic BONT.
Bij deze regelen van den heer De Bont
moeten wij de opmerking maken dat de kritiek,
hoe welwillend ook uitgesproken, ons niet juist
schijnt te zijn.
lo. heeft de heer Braakensiek allerminst
een caricaluur van den Bisschop willen geven ,
hij teekende eenvoud!?, zonder eenige zucht
tot overdrijving, een persoon in bisschoppelijk
ornaat.
2o. meenden wij inderdaad te mogen aan
nemen, dat Prins Frederik Hendrik van den
Bisschop Bernulphus uit de elfde eeuw nooit
zal hebben gehoord : iets kwetsende voor
wien ook kon in deze uitdrukking niet liggen.
;ie. hebben wij nimmer, ook ditmaal niet, de
oogen gesloten voor de lichtzijde van de
«duistere" middeleeuwen, allerminst waar
sprake is van kunst. De wetenschap der middel
eeuwen was o. i. niet zoo schitterend.
De redactie heeft door de bedoelde plaat alleen
willen te kennen geven, dat Bisschop Bernul
phus niet thuis behoort daar aan de achter
zijde van het Rijksmuseum, naast Frederik
Hendrik, en dat nogal boven de drie muur
schilderingen met de jaartallen Ifioit en Ui 15,
die dit gedeelte tot versiering strekken. Hoe
iemand op den inval is kunnen komen om op
die plek, bij dezeillustreerendeteekem'ngen, met
het vers van Alb. Thym, een Bisschop uit
de elfde eeuw 't zij met allen eerbied voor
Bernulphus' verdiensten gezegd als een eend
in een u'eemde bijt. te zetten, wij begrijpen het
niet.
De heer De Bont doa ons het genoegen zelf
eecs te gaan kijken. Wij twijfelen er niet aan
of hij zai adviseerer. den kerkvorst elders een
plaat.-je te geve», b.v. in dat deel van hst
Museum, waar, zij ''t <lün ook latere,
miJdeleeuwsehe kunst wordt bewaard. R t d.