Historisch Archief 1877-1940
NV1164
WEEK
DE AMSTERDAMMER
. 1899.
VOOK NEDEELAN
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar Q.121/»
INt blad U verkrijgbaar Kio»k 10 Boulevard des Capacines tegenover hit Grand Café, te Parijs,
em to Londen, Librairie Counopoüte, 56 Charlottostreet, Fitzroy Square.
Zondag 15 October,
Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel » 0.40
Annonces nit Daitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma HU DOLF MÜSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma.
INHOUD.
VAN VEBRE EN VAN NABIJ: Progressie.
Militaire Gezondheidsleer. Het Nederlandse ras
in de 20ste eeuw, door J. B. Schepers. De
oorlog. Treurige tegenstelling, door Ch. M.
Dozy. De Nederl. Hervormde Gemeente te
8t. Petereborg, door E. E. Smelt. (Slot.) SOCIALE
AANGELEGENHEDEN : Eenige opmerkingen naar
aanleiding van de jaarvergadering van den Neder
landsehen Coöperatieven Bond, door Dr. J C. E.
Signalementen uit Utrecht, door Jan van 't Sticht.
(Met portret). KCNST EN LETTEREN: Kroniek,
door C. F. van der Horst. Muziek in de hoofd
stad, door Ant. Averkamp. Tentoonstelling van
kunstwerken van levende meester-', door W. 8.
(IV.) Oude knnst in den Eotterdamsche
knnstkring door C. H. C. Flugi van Aspremont.
Nog eens: Tentoonstelling van Japansche kunst
te Leiden, door K. W. P. Jr. De tuin, door
W. S. Boek en tijdschrift, door G van Hulzen.
Les Qnntres Evangïles, door 3. K Kensburg. (I.)
De oorzaken van de taal-iixjuisitie. (III)
FEÜILLtTON : Een marche funèbre, door F. de
Sinclair. (III) BECLAMhS. VOOB DAMES:
Over opzettelijke en gedwongen ventilatie, door
C. F. L. (Stot.) Haudelsonderwjjs voor vrouwen.
Allerlei, d«»r E-e Ingezonden. SCHAAK
SPEL. FINANCIEELE ES OECONOMISCHE
KBONIEK, door T>. Stigter. INGEZONDEN.
PEN- EN POTLOOD KBA8SEN.
ADVEUTENTIEN.
«?MMMMIHttltlllllMIIUIIIIIUIIHIItMMIItlMltllllltlllllllHIIIMIIIIIUIHMi
Progressie.
Ia de provincie Drenthe heeft men een
«progressie-beweging" gewekt, met het oog
op art. 243 der gemeentewet, dat, zooals
men weet, het heffen van een progressieve
belasting van het inkomen na Januari
1301 uitsluit.
Een comitévan negen leden, waarin
?oofc de heer H. Smeenge zitting heeft,
werd benoemd, en richtte tot 34 gemeenten
het verzoek om inlichtingen te verschaffen
aangaande de wijze waarop de inkomsten
belasting werd geheven. Van de meeste ge
meenten mocht het coraiiéantwoord ont
vangen, en nu gaf het in de Asser Ct,
van verleden Zaterdag, een tabellarisch
overzicht van de ontvangen antwoorden.
Wij nemen daaruit het volgende over:
lastbaar inkomen tot pi.m. 7*A pCt. wor
den opgevoerd; de 6e, 7e en 8e klassen
ook nog profiteeren, maar alle anderen
meer betalen."
Steen: »Thans van f150 42 etc. be
lasting, na 1901 f3 40; thans van ?200
?1.12 belasting, na 1901 ?4.61; thans
van ?2400 ?127.22 belasting, na 1901
?55 36."
? Vledder: »De belastingdruk zal, bij
invoering van art. 243, voor personen met
een ink- men gelegen tusschen ?500 en
?1000 belangrijk verzwaard, voor personen
m t een inkomen beneden ?500 of boven
?1000 daarentegen verlicht worden."
Westerbork: ȕhans van ?175
?0.85 belasting, nieuw art. ?2.81; thans
van ?3510 ?294 84 belasting, nieuw art.
?192.86."
Dit tabellarisch overzicht, met de op
merkingen, is zóó welsprekend, dat men
er waarlijk geen toelichting bij behoeft te
schrijven.
Achttien gemeenten van de 30 hier ge
noemd, belasten reeds een inkomen van
?151!
Dat er niet de geringste evenredigheid
bestaat tusschen de percentage van de
belasting en het aantal bewoners, blijkt
dadelijk; evenmin evenredigheid dus tus
schen genot en het percentage van het
inkomen, dat men er voor betaalt. Stel,
dat iemand eens in dertig gemeenten de
belast:ngen zoo mocht regelen, dat er in
het geheel dier regeling volstrekt geen
logica kon zijn te bespeuren, dit tabel
larisch overzicht zou hem diensten kunnen
bewijzen. Natuurlijk, zou zoo iemand, ware
hij dwaas genoeg, ^an daarenboven nog
het nieuwe art. 243 kunnen toepassen, d.i.
ook de progressie doen vervallen; was
hij dan nog niet tevreden, men zou hem
zeker mogen houden, voor een al te
veeleischend man.
Dat Mr. Borgesius zijn belofte zal na
komen en ten spoedigste een voorstel in
dienen, om art. 243 weder te wijzigen, om
beltoud van progressie mogelijk te maken,
beter nog: tot progressie te verplichten,
zullen wij ni.t betwijfelen; naar er is
haast bij het werk. Immers, daar zijn,
blijkens de «opmerkingen" hierboven, reeds
gemeenten, die haar belastingverordeningen
met dat art., op l Jan. 1901, eerst van
Gemeenten.
Coevorden. . . .
Dalen
Eelde
Gasselte
Gieten
Hoogeveen. . . .
Nyeveen
Jf org
Odoorn
Oosterhesselen .
Roden
Rolde
Schoonebeek . .
Sleen
Smilde
Vledder
Westerbork . . .
de Wyk ....
Zuidlaren ....
Zuidwolde. . . .
Zweeloo
Welke som
wordt als
onbelast
baar
beschouwd?
? 150
300
150
200
150
149
150
? 180
150
150
350
200
150
150
150
~Ï50
150
200
200
150
300
150
150
150
150
150
Procentenbedrag der heffing naar een werkely'k inkomen van :
?500
2648
513
2.8(18
1.47
2.625
2443
1.868
1.4
2.38
a 87
1.925
0.676
0.9
1.44
'2475
1.785
3.285
2.465
2.25
12
1632
2.511
146
1.125
3285
378
1.35
0888
3.15
2.415
?1000
4161
1 54
4368
2.45
4125
380
2.904
2.2
3.71
4.51
2.673
1.69
14
225
3.85
2.805
5.11
387
35
1,95
3.06
3906
2.69
1.875
511
5.88
2.1
1.5
4.9*
4.14
?1500
4.918
2565
5304
3.062
5062
4.615
3.527
27
4505
5535
3.528
2704
1.7
2.73
4.675
3.44
6.205
4.754
425
2.55
6.12
4.743
3.17
2.375
6 205
7.14
2.55
2.133
5.95
5.175
?2000
5674
3078
5.928
3.675
6
51585
394
32
5.035
0.5(5
4.f>9885
3.38
1.9
305
5225
408
6 935
5.631
4 75
3
3
5.301
4.64
2.5
6 935
7.98
2.85
2.75
6.65
6.554
?2500
6.432
4104
624
4.165
6.75
5.43
4.15
3.8
53
738
5.668
3.38
2
3217
55
459
73
6338
5
3
3
3
562
25
25
8.4
3
3.375
6.9
het hoogste werke
ly'k inkomen van
? 5750
49.">00
5000
6000
6000
6400
9000
11000
3000
348'-,
5000
11000
3200
S 150
15000
4300
3000
OOO
;!500
4500
1550
2400
9000
, 4500
, 2400
, 3510
, 15838
, 6000
, 3500
, 4100
7567
5.13
6.24
49
75
543
4.15
4
5.3
82
10 695
3.38
2
3217
5 5
ft.l
73
7.043
5
612
ft 301
9.29
2.5
6.935
84
3
5.75
828
Hierbij zijn, onder meer, de volgende
opmerkingen gevoegd:
Anloo: »Mocht, wat wij hopen, het
beruchte art. 243 gewijzigd worden, zoo
komt het ons wenschelijk voor, dat zoowel
progressie als het bepalen een er vaste som
als onbelastbaar, daarin enkel facultatief
worden opgenomen. Het kiesrecht door
velen weer verloren."
B e i l e n : »De invoering eener belas
tingheffing, ingevolge art. 243 zou voor
deze gemeente het gevolg hebben, dat de
middelstand werd gedrukt en de hoogste
klasse verlichting verkreeg. Vermoedelijk
zouden 200 ingezetenen het kiesrecht ver
liezen.''
Hoogeveen: »Deverordening,reeds
in overeenstemming gebracht met het
nieuwe art. 243, heeft bewerk-, dat in de
Ie, 2e, 10e en volgende klass n delasten
zijn verminderd, in de 3e tot en met de
9e verhoo.d, terwijl daarin juist de mid
denstand wordt aangetroffen."
N ij e v e e n : »De verordening reeds in
overeenstemming gebracht met art. 243."
Odoorn: »Bij invoering van art. 243
zouden waarschijnlijk de eerste vijf klassen
worden vrijgesteld (totaal 740 personen);
het percentage van 61 pCt. van het
bekracht, in overeenstemming hebben ge
bracht.
Doch het werk van het «Provinciaal
Centraal progressie-comite'' moge van ver
dere strekking zijn dan een beweging te
wekken voor het behoud der progressie
bij gemeente-belasting. Zou het den stoot
niet kunnen geven tot de oprichting van
een t Nederlandsch Comitétot hervorming
der gemeente-belasting" ?
Welk een indruk zou het niet maken,
wanneer men eens, zooals nu van de 30
gemeenten uit het Landschap, een volle
dig tabellarisch overzicht had van de
belastingheffing in de Nederlandsche ge
meenten, waaruit bleek hoeveel procent
de inwoners elker gemeente van hun wer
kelijk inkomen hebben te betalen; hetgeen
zij in verschillende belastingen hebben
op te brengen. Iets onredelijkere dan de
Gemeente-belasting-resieling, bestaat er wel
niet. De autonomie, der gemeenten, dat
tooverwoord! leidt ten opzichte van be
lastingheffing tot een onregelmatigheid,
en regelloosheid, tot willekeur en schreeu
wende onrechtvaardigheid, gelijk men uit
de hierboven afgedrukte tabel kan zien.
De hulp, naar de jongste wet, door het
Rijk aan de gemeenten verstrekt, mist
op zich'/elf eiken redel/jken grondslag; maar
die hulp, beschouwd in verband met het
totaal en de percentage der hoofdelijke
omslagen, kan zij wel anders maken dan den
indruk van beginselloosheid? Hoe is het
mogelijk, dat men bij een volk als't onze,
over het algemeen behoorlijk ontwikkeld
en niet van billijkheidszin misdeeld, zulk
een toestand dulden kan?
Behoorde er niet reeds lang een grens
gesteld te zijn aan het bedrag der ge
meente omslagen, in overeenstemming met
de draagkracht en bet zielental der in
woners; en moest dan niet het Rijk, d. i. de
gemeenschap, voor de gemeenten bijdragen,
hetgeen bij toepassing van het geoorloofd
percentage der inkomstenbelasting tekort
komt?
Te Assen betaalt men van 500 gulden
inkomen ? 2.G5'/2, te Vries en te Peize
/"IC.42V2, te Westerbork ?18 90; van een
inkomen van f 1000, te Nijeveen f 14
en te Westerhork ?58.80; van een inko
men van ?2000 te Nijeveen ?38 en
te Westerbork /'159GO, terwijl de totaal
bedragen van de omslagen te Nijeveen
en - te Westerbork, respectievelijk zijn :
?144000 en ?125.500; dus bijna gelijk.
Iemand die te Vries woont, als
hoogstaangeslage e in de gemeentebelasting, moet
van ?2400 inkomen 0.93 pCt.
opbrenhen, terwijl .Assen's hoogst-aangeslagene
voor ?49.500 met 5 13 pCt. toekomt. Te
Havelte echter leeft, een gelukkige, die
10.G95 pCt. voor de gemeente mag af
zonderen van zijn inkomen van ? 5000.?.
Zou hetonderdeze omstandigheden, welke
in Drenthe wel niet veel verschillen zul
len van die in andere provincies, geen
eisch des tijds zijn, dat niet alleen
progressie bij de gemeentebelasting werd
voorgeschreven, maar ook, dat er eindelijk
van Rijkswege eens een progressie-schaal
werd vastgesteld, met klassificeering der
gemeenten ?
Militaire Gezondheidsleer,
Ons artikel Militaire Gezondheidsleer, met
het daarop gevolgd schrijven van luit.
Benteyn en ons antwoord daarop, heeft ook
de aandacht getrokken van kol. Boogaard.
De kolonel deelt in het Handelsblad mee,
dut hii bij de manoeuvre?, die de
Z/t/p/tensche Ut., het Volksdayblad en het Vaderland
bespraken, en waarover in het algemeen
zoovele klachten zijn vernomen, een niet
al te sterken zoon heeft gehad, die als
corporaal «dikwijls weergaasch moe was
thuis gekomen, maar toch nimmer door
vermoeidheid achtergebleven (was) of last
van doorgeloopen voeten (had gehad)".
Diezelfde zoon roemde het eien zelfs als
beter dan in het garnizoen ; en de kolonel
voegt er bij, dat hijzelf uit vele keukens
van andere korpsen een proefje nam, en ook
den spijs probatum vond. Verder, dat er
twee rustdagen zijn gehouden en bij zeer
warm weer de ransels werden afgelegd.
Ook verzekert de kolonel, dat hij meermalen
gedurende zijn diensttijd er getuige van is
geweest, dat een officier van gezondheid
zijn stem deed hooren in liet belang van
den soldaat, tegenover het oordeel dt r chefs.
De heer Boogaard eindigt dan aldus:
»En wat heb ik nu bewezen?
In het algemeen niets, dat erken ik vol
mondig.
Ik heb niet alle regimenten kunnen volgen
bij de manoeuvres; het meest het 4e en bet
03 regiment, het minst de grenadiers.
Van de voorafgaande regimentsoefeningen
heb ik niets gezien; ik heb niet in alle
keukens een proefje genomen; ik kan niet
oordeelen over de wjjze, waarop de genees
kundige dienst over het algemeen zyn taak
heeft opgevat.
Ik weet meer niet, dan wel!
Maar toch hoop en vertrouw ik, dat de
mededeeling van hetgeen ik wel weet, moge
strekken, om eenige kalmte te doen
wederkeeren in de gemoederen van hen, die door
alarmeerende berichten zyn verontrust ge
worden.
Men kan gerust aannemen, dat zoowel by
het aanhooren van hevige klachten, als by
het toejuichen van doeltreffende maatregelen,
de waarheid in het midden ligt."
Inderdaad het eerste deel dier conclusie
is .juist. Bewezen is hier niets.
Toen wij de klachten, die werden aan
geheven, mededeelden, schreven wij:
?Aangenomen nu dat deze klachten over
dreven zijn, en ze slechts voor een deel
gelden, waar zy zoo beslist worden geuit, als
gaf dit een beeld van de zorg voor en van
de behandeling der miliciens by de manoeuvres
in het algemeen moeilyk toch zal het te
ontkennen zyn, dat er al te onnadenkend
over de soldaatjes is beschikt geworden."
Van een deel der manschappen is teveel
gevergd; deze door zoovelen uitgesproken
verklaring moet weersproken worden.
Dat men «gerust kan aannemen, dat
zoowel bij het aanhooren van hevige klach
ten, als bij het toejuichen van doeltreffende
maatregelen de waarheid in het midden
ligt" ziedaar een uitspraak, wat al te
zeer in strijd met de ervaring, en ook al te
ver beneden de schranderheid van een
kolonel, om haar, gedaan als zij wordt
door iemand, die zelf erkent, »ik weet meer
niet. dan wef' zoo maar te aanvaarden.
Voorts weerlegt de heer Boogaard ook
allerminst onze opmerking, »dat men van
de officieren van gezondheid, ten gevolge
hunner positie in hel leger, een krachtig
optreden niet schijnt te mogen verwachten",
ai laten zij soms hun stem hooren in het
belang van den soldaat.
Tengevolge hunner positie in hel leger,
als militairen, zullen zij nooit den eisch
kunnen stellen, dat b. v. bij het beramen
van manoeuvers of van het houden van
marschen aan hen de beslissing zal worden
overgelaten, hoe lang. onder welke tempe
ratuur, hoe zwaar belast, in welke mate
gevoed en gedrenkt, enz. de soldaten aan
deze CT-erfesoefeningen zullen mogen deel
nemen. Alleen een commissie van toe
zicht, bestaande uit burger-medici, zou on
beschroomd, in het openbaar, de zonden
tegen de hygiëne in het leger begaan, kun
nen aanwijzen, en een eind maken aan
toestanden in vredestijd, die alleen voor
oorlogstijd als een noodzakelijk kwaad te
verdedigen zijp.
Het doet ons genoegen, dat de heer
B'jo^aard, zij 't dan ook ganschelijk niet
afdoend, de klachten over de manoeuvres
bespreekt. Zij zijn, meenen wij, alleszins
de aandacht waard. Doch het heeft ons
venyonderd, juist Z. W. E. G. zijn
artikelije te zien inleiden met de.ze woorden :
»De redactie (van het Weekblad) beantwoordt
dien officier Benteyn in hetzelfde nummer, op
de bekende wyze, die in dat blad wordt gehul
digd, wanneer over militaire aangelegenheden
worde geschreven. Dit moeten wy intusschen de
redactie toegeven: de Lt. B. levert een warm
pleidooi, maar bewyst niets. Het is wel jam
mer, dat zoo dikwerf militairen in dergelijke
gevallen zich tevreden stellen door hun goed
reedt als een axioma voor te stellen, zoodat
bewy's overbodig wordt geacht."
Wij huldigen dus, volgens den kolonel,
in ons blad een ^bekende wijze", wan
neer daarin over militaire aangelegen
heden wordt geschreven. En. de heer Boo
gaard zelf heeft meermalen onze gastvrij
heid ingeroepen ; een gastvrijheid, die wij
hem, tot ouzpn spijt, ook wel een» moesten
weigeren. Wat doet de kolonel Bjogaard
zich als medewerker te richten tot een
blad, met een bekende wijze, die hij blijk
baar afkeurt? Eeii wijze, alleen voor 't
militaire, door ous «gehuldigd." En dit
wordt dan gezegd naar aanleiding van ons
antwoord aan den heer Banttyn, dien wij
zoo eenvoudig en zakelijk hebben te woord
gestaan !
Eenige opheldering van den oud-kolonel,
zou ous wezenlijk niet onwelgevallig zijn.
Eet Mertab ras in Je 2öste m.
Hoog, geweldig hoog gaan de golven van
het leven in het laatst van deze eeuw. 'En
storm bruist aan, zooals er gene gekomen
is over deze wereld in lange, lange jaren.
En wij weten niet welk 'en kracht die ont
wikkelen zal, wat er door zal worden weg
geslagen, wat sterk genoeg zal zijn om pal
te staan. Wij weten ook niet wat er na
die storm zal zijn; wel, dat de lucht daar
ginds lood-grijs, ja zwart blauw is, dat er
door de wereld al 'en gieren gaat, zoals
de storm door touwwerk kan fluiten en
door bomen loeien; zulk fluit loeien met
angstig slaan van touwen, zwiepen van
takken, klinkt mij tegen en ik weet dat
de storm geweldig zal zijn.
En daarna als de bewogen wateren van
de levenzee gaande weg afstillen, als er
door mensen nagegaan kan worden, welke
gevolgen de storm gehad heeft; als daar
onder zijn, die bewogen de ontzachlike ver
woestingen zullen zien en vaststellen, wat
zal dan m de hiëtoriebladen worden als
einde van dit alles?
Laat mij uitspreken, wat ik voel, dat
komen zal.
Daar zullen zijn de Verenigde Staten van
Zuid Afrieka, 'en Nederlandse bondstaat
zo groot als half Europa zonder eilanden
en schiereilanden, waar het Nederlands
de offiesjele taal is in 'en Nederlands par
lement.
Wat dit te betekenen kan hebben voor
ons, wie kan het in woorden samenvatten ?
Nederland als 't ware een reusachtig
konsulaat van het Nederlandse rijk daarginds.
Beide elkaar aanvullende. Wat het kleine
landje aan intellekt het grote nieuwe rijk
vooruit is, staat het er aan af door het
zenden van z'n beste krachten ; geen over
stroming meer van elkaar indringende
betrekkingzoekers hier, en steeds klim
mende vraag naar ontwikkelden van al
lerlei slag daarginds, doet hier de sosieale
toestanden verbeteren en geeft werk aan
buiten hun schuld rondlopenden, werkkracht
aan luie werkelozen, levenslust aan de
moedeloos neerzittenden, die wanhoopten
dat ooit hun tijd komen zou. In ruil
voor dat afgestane intellekt groeien de
handelsondernemingen met dat rijke land;
industrieel e maatschappijen ontstaan als
vanzelf en komen tot bloei; onze
handelsteden worden de kantoren en vemen voor
al wat het grote land daarginds nodig
heeft en voor de schatten, die het afstaat
zolang goud- en dieamantmijnen nog leveren,
voor de producten die daarna uit het vaak
vruchtbare land naar buiten vervoerd zullen
worden.
En wanneer dan onze voorspoed de na
ijver mocht opwekken van wat ons omringt,
dan hadden wij 'en machtige rugsteun in
het grote land dat door eigen kracht zich
vrij vocht, door ons intellekt zich ontwik
kelde tot 'en machtige staat, door onze nieuw
opgewekte energie z'n natuurlike lijkdom
tot z'n recht had zien komen. Ea mocht
die hulp ons door de grote afstand niet
haten, ons lot zou beter zijn als dat van de
Finnen: wij zouden 'en tweede vaderland
hebben met onze eigen taal als de taal.
En in het koor van de wereldtalen zal
weer als van ouds het Nederlands mee
aangehoord en verstaan moeten worden;
'en nieuw tijdperk zal voor ons ras,
onze taal geopend zijn en het zal geen
geringe verdienste van onze tijd genoemd
worden, dat w\j die grootheid-in de-toekomst
hebben voorgevoeld,dat wij door het stichten
van het Algemeen Nederlands Verbond nu
al het vreedzame «verzamelt u!' hebben
geblazen. Immers, hierdoor zal niet kunnen
gebeuren, wat zich 'en eeuw vroeger voor
deed, dat een land, waar Nederlandse kolo
nisten zich het eerst vestigden, geheel
vervreemd van ons ras, toch 'en Engelse
staat bleef, dezelfde taal sprekende als het
volk, waar het tegen gestreden had op leven
en dood. Wij hebben 'en iedeaal voor ogen
gehad in de dagen dat de oorlogstorm noch
ver was en het loon 'en verenigd Neder
lands ras zal niet uitblijven. 'En Neder
lands ras met twee hoofdstaten: 'en grote
met reusachtige rijkdommen en noch te ont
ginnen velden en 'en kleine met grote
intellektuële kracht. Dat is de toekomst,
die ik zie.
Maar nu waait eerst de storm noch over
de wereld; veel ouds en uitgebloeids zal
moeten afvaller, menig fris leven zal be
zwijken, helaas! Ea velen zullen daarom
rillen voor die storm. Daarom moeten deze
woorden van vertroosting-over-dat-verlies
door het beeld van 'en blijde toekomst ge
hoord worden, eer de storm in volle kracht
losbreekt. Wij leven niet voor ons zelf,
maar voor onze kinderen en voor ons ras
en glorierijk zal de toekomst zijn van het
Nederlandse ras in de 20Jte eeuw.
J. B. SCHEPERS.
«,*
Al zien wij niet precies hetzelfde als
hetgeen zich den heer Schepers in droom
beeld vertoont, wij willen onzen geachten
medewerker noch onzen lezers het genot
ontzeggen, zich althans voor een oogenblik
het tegendeel voor te stellen van wat een
andere medewerker, de heer Eren?, in een
vorig nummer voorspelde, toen deze schtesf:
»Ik weet niet of de opmerking reeds is ge
maakt, maar de gevolgtrekking schijnt ge
wettigd, dat onze taal bestemd is ne van
de eersten onder de Eurppeesche te ver
dwijnen. Bij het einde der middeleeuwen was
het Nederlandsen, taalgebied een derde
grooter dan het nu nog is. Ennden, Keulen
en Rijssel waren steden die Nederlandsch
spraken, doch zijn nu aan onze taal ont
vallen door het opdringen van machtiger
volkeren, en het liidt, geen twijfel, dat ten
slotte het Hoogduitsch eene volkomene
overwinning zal behalen."
Lag de waarheid hier nu maar in het
midden!
JM.
De Oorlog.
Eindelijk!
Met een zucht van verlichting wordt
dit woord uitgesproken, nu men weet, dat
de Boeren ten strijde trekken.
Niemand ontveinst zich het hoogernstige
van dezen oorlog, die, van Engelsche zijde
als veroveringstocht bedoeld, een
rassenstrijd kan worden, waarvan de gevolgen
niet te overzien zijn. Maar iedereen wist
sints lang, dat de oorlog onvermijdelijk
was en velen zagen met leede oogen, hoe
de Boerenregeering talmde met het eenig
mogelijke antwoord op het steeds agres
siever optreden der Engelschen, en daar
door de beste kansen liet voorbijgaan. In
een gelijken, op ridderlijke wijze
gevoerden strijd, zou deze herhaling van het
historische: »Messieurs les Anglais, tirex,
les premiers", verklaarbaar zijn geweest.
In dezen ongelijken, oneerlijken strijd ech
ter, een officieel vervolg op het officieuse
schandaal van den Jameson-aanslag, was
snel en krachtig verweer van de zijde van
den aangevallene een dure plicht. Dat
hebben de Boeren thans ook begrepen.
In een der werken van den Engelschen
historicus James Froude kan men lezen,
hoe Kimberley werd hernomen. In het
traktaat van Aliwall North had Engeland
het recht van de Transvaal erkend op
eene uitbreiding van grondgebied, waar
onder ook het Kimberley-district was
begrepen, en zich verbonden, niet
tusschenbeiden te komen in de eventueele
geschillen van de Republiek met de in
boorlingen. Niet lang daarna werden in
het Kimberley-district de thans zoo wel
bekende diamant-mijnen ontdekt. Dat
veranderde voor John Buil de zaak: hij
gunde den Boeren genadiglijk liet schrale
bouw- en weideland, waar zij, dank zij
hun volharding, hun matigheid en hun
vlijt, een sober bestaan konden vinden,
maar diamantmijnen, waar men met
n gelukkigen greep een fortuin kon op
rapen, dat was wat anders! Zulke
buitenkansjes komen den Engelschman