Historisch Archief 1877-1940
4
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1164
waagde. Het is niet van deze plaats en nog
minder van myne bevoegdheid een oordeel
uit te spreken orer de beteekenis dezer in
stelling voor het muzikale leven dezer lage
landen aan de zee en mijn belangstelling be
reikt nauwelijks de grens die het zien van
het hooien scheidt.
Denkende aan wat men gewoon is de mon
teering van het drama te noemen, vraag ik
myzelven af, waarom hier alles kortweg leelyk
moet wezen. Staat het dan geschreven dat
Nederlandsche Opera niets anders dan de
eigennaam van den wansmaak is? Het schijnt
dat de heer Van der Linden er vóór en na alles
op uit is by den toeschouwer een indruk van
kostbaarheid te wekken. Niet geloovende in
iets dat mooi is in zichzelf, duwt hij ons op
kleinkramerlyke wijze de rekening van den
decorateur en den costumier onder den neus.
Ik spreek hier in het by zonder van de voor
stelling van Cleopatra Wie van rumoerige
overlading en bonte drukte houdt, kon hier
zijn perverse neigingen bevredigen. Er was
iets komieks in de bijzondere zorg die aan de
diverse achterdoeken besteed was. In het
eerste bedryf prijkt daar een weidsche tempel,
die tegen het vallen van den avond
vermoedelyk ter eere van Cleopatra's verjaardag,
ofschoon het my niet gelukt is dat uit te
rorschen geïllumineerd werd, ongeveer als
ons Postkantoor in de kroningsweek. En dan
de sterrenhemel in het tweede bedryf! ... Ik
durf er op zweren, dat ik den G rooien Beer
herkend heb, hachelijk zinnebeeld voor een
onderneming wier bloei nu juist niet vooreen
axioma geldt! Zoo speelt het opperhoofd onzer
schutterymuziek met vuur, ja zulfs met
hemelvuur. Uien n'est sacrépour un sapeur!
Hoog boven dezen wansmaak verheft zich
de begaafde vrouw, die de rol \an Cleopatra
vervulde; ik heb Mevrouw Madier de Montjau
genoemd. Het buitengewone van baar talent
ligt minder in het wakker roepen van een
sterke en diepe ontroering, dan in de zeer
inhoudsvolle noblesse van heel haar bewegen en
doen. Andereu mogen trachten de
werkelykheid op heeterdaad te betrappen, zooals dat
geloof ik heet, haar eerzucht reikt verder en
booger. «Gefühl ist Alle»", zegt zij met den
-dichter, en in naam dier beproefde waarheid
versmaadt zy hooghartig al wat toevallig en
onwezenlijk is.
De zamenzwering is ontdekt en veredeld,
Harmaki en Cüarmion hebben beiden een eind
aan hun leven gemaakt en slapen den eeuwi
gen slaap, gescheiden en toch vereenigd, ver
vreemd en toch verzoend. Daar daagt de
morgen, daar klinkt van verre het lied van
Cleopatra, daar nadert zij, onaandoenlijk en
onverzoenlijk. En als zy' daar staan blijft, met
opgeheven handen de ryzende zou begroetend,
dan heeft wie ontvankelijk is voor deze orde
van schoonheid een visioen van het wreede
leven dat zich verwant voelt aan een even
hartelooze natuur en onbewogen voortschrydt
ook langs de schaduwen des doods.
Echte kunstenaars w.irden hieraan herkend
dat bij hen het persoonlijke steeds iets alge
meen B tot achtergrond heeft. Dit nu geldt
zeer nadrukkelijk van mevrouw Madier. Haar
ziende schiet onze verbeelding telkenmale
vleugelen aan en meent iets te zien schemeren
van een werkelijkheid jie al wat nietig en
vergankelijk is, heeft afgelegd.
Haar leven op het tooneel is ook wellicht
zonder dat zy het zeker wil of weet -- een
in beeld gebrachte wy'-tb geerte van het leven
en hier reikt zy de band aan de vrouw aan
wie my'n eerste als myn laatste woord een
eerbiedige groet behoort te zijn.
Als ik er goed over denk, dan geloof ik
dat mevrouw Madier, al is het dan ook niet
in den eersten graad, een nichtje is van Sarah
Bernhardt en het zou my' niet verwonderen
als zy in haar gedachten steeds van tante
Sarah sprak, zooals het der jeugd betaamt
tegen de gerypte levenswijsheid op te zien.
In elk geval, gy en ik wy' hebben er belang
by dat de familie voorshands niet uitsterve.
Wy blyven luisteren naar de geluiden die
tot ons doordringen en in ons aller schatting
vertegenwoordigt deze geestelyke bloedverwant
schap den besten en begeerlyksten adelbrief.
C. F. VAN DER HOBST.
Muziek, in de Hoofdstad.
Wederom heeft Amsterdam het voorrecht
gehad een man in zijn midden te herbergen,
die zich in het buitenland een welverdienden
en grooten naam heeft verworven als dirigent.
Ik meen Franz Wüllner, directeur van het
conservatorium te Keulen eu leider der G
rzenich-concerien aldaar.
Etnige korte aanteekeningen uit het leven
van Wüllner zullen den lezer vermoedelijk
niet onwelkom zyn.
Franz Wüllner werd geboren te Munster in
het jaar 1032. Gedurende zyn jongensjaren
bezocht hy het gymnasium, tegelykenijd de
lessen volgend van C. Arnold en Ant. chindler,
den bekenden famulus van Beethoven. Met
dezen toog Wüllner in '48 nsar Frankfort om
zy'ne studiën by hem voort te zetten. Van
'ftO '54 reisde Wüllner in Duitschland en
B;lgiëen trad in meer of minder intieme
relatiën met Dehn, Grell (Berlijn) Brahms en
Joachim (destijds te Hanuover) Otto Jahn,
Moscheles, David, Hauptmann (Leipzig) Fétis
en Kufferath (Brussel). In '54 kwam hy in
München en trad daar op als pianist en leeraar
voor piano aan het conservatorium In '58
echter reeds verwisselde hij die betrekking
met den post van stads-muziek-directeur teAken,
alwaar hy het muzikaal peil tot een aanzienlyke
hoogte wist te verheffen en ook een der Rynsche
muziekfeesten (in '<-4) dirigeerde. In '64 Kwam
hy ten tweeden male te München; ditmaal
als dirigent der Hofkapel waar hy den dienst
in de Hofkerk had te vervullen. Thans nog
denkt men in München met dankbaarheid
terug aan het tijdperk dat Wüllner directeur
was der hofkapel, niet alleen omdat toen de
uitvoeringen beter waren dan zy ooit te voren
en evenzeer later zyn geweest, doch ook om
dat hij tal van belangryke a cappella-werken,
voornamelijk uit de italiaansche school, aan de
vergetelheid ontrokken heeft en daar tot uit
voering bracht. Geen wonder dat men hem
in München ook de leiding opdroeg der
koorklassen aan het conservatorium. Een feit dat
op zich zelf niet zoo belangrijk is, maar van
groote beteekenis werd omdat het aanleiding
gaf dat Wüllner toen zyn beroemd werk schreef:
Chorübungen der Müachener Musikschule,"
hetwelk over de geheele wereld en niet het
minst in ons land een reputatie geniet zooals
nauwelijks een tweede paedagogisch werk. In
'69 toen Hans v. Bülow de leiding der hofopera
te München neerlegde, werd Wüllner zyn op
volger. Hjj was het die de eerste uitvoeringen
dirigeerde van Eheingold en Walküre. In 1877
nam hy een plaats aan als hofkapelmeester
aan de opera te Dresden en als directeur van
het conservatorium aldaar. In '83 werd hy
opvolger van Ferd. Hiller te Keulen, waar hij
het muziekleven, dat door den laatste steeds
met kracht en geweld in conservatieve rich
ting gehouden was, langzamerhand op de
hoogte bracht van onzen modernen tyd.
Maar ook buiten den kring van zyne eigenlyke
werkzaamheid, was WüDner een gevierd diri
gent. Zoo werd hem in den winter van 83/84
de leiding opgedragen der eerste reeks van
Philharmonische concerten, welke toen, door
het pas uit de kapel van Bilse gerecruteerde
Philharmonische orchest te Berly'n, werden ge
arrangeerd. Later heeft v. Bülow die concerten
tot buitengewone beroemdheid gebracht, thans
is Arthur Nikisch de leider er van.
Ook als componist is Wüllner opgetreden,
hoewel niet als baanbreker. Zijn
mannenkooruantate Heinrich der Finkier" was geruimtn
tyd een gezocht werk by de grootere lieder
tafels. Voorts herinner ik my een paar wtrken
op het gebied der kerkmuziek van hem gehoord
te hebben, o. a, als ik my niet vergis een
Ta Deum, dat zich door een zeer respectabele
compositietechniek kenmerkte.
Deze man was het die door zijn voormaligen
leerling, Mengelberg was uitgeiioodigd in het
concertgebouw Beethoven" te dirigeeren. Het
programma van 8 dezer bestond dan ook uit
de groote Leonore-ouverture en da sympaonies
Pastorale" en Eroica." Voorwaar een
reuzenprogram, waarvoor wij echter den beroemden
gaat dankbaar mogen zyn, daar wy op die
wijze zyn kerngezonde opvatting leerden kennen
vau een drietal der meest bekende werken van
Beethoven. Inderdaad kerngezond is Wüllner's
opvatting. Natuurlijkheid, ongedwongenheid,
eenvoud, ziedaar de hoofdeigenschappen zijner
leiding. Men voelt het, zóó is het en niet anders.
Wüllner doet Beethoven voor ons verschynen
als een reus, een kolos die zich niet in spits
vondigheden verliest, doch rechtuit op zyn doel
afgaat en wars is van allerlei kunststukj ;s op
het gebied van rbythmus en nuanceringen.
Voor my was de marcia funebra uit de
Eroica" het glanspunt der uitvoering De groote
rust die in de uitvoering heerschte werkte heer
lijk verkwikkend; en als dan later het stuk
groeit" en de dirigent de bewegelijker wordende
melodie prachtvol exposeert en medegroeit met
het stuk, krygt men een plastische wedergave
die zeldzaam schoon is omdat zij berust op
waarheid".
Als er iets is wat mij in Wüllner's directie
bijzonder opviel en wat ik my ook herinner
van vroeger, (ik heb hier het oog op de jaren
'83 en '8 i toen hij in Berlijn de concerten in
de Philharmonie dirigeerde) dan zou ik willen
noemen, de naar mijn gevoel ietwat overdreven
Luftpauses" by enkele plotselinge overgangen
van forte in piano, die men by Beethoven zoo
dikwerf aantreft. Doch tevens wil ik niet ont
kennen dat die opvatting misschien voortspruit
uit acustische oorzaken.
Het was zeer weldadig ep te merken boe
onze gast met warmte werd gehuldigd. Het
moet voor den heer Mengelberg een groote
voldoening geweest zyn, zijn Mentor dus gevierd
te zien en tevens dezen te mogen toonen welk
een uitstekend orchest hij onder zyne leiding
heeft.
Hoewel ik wegens veelvuldige bezigheden
dezen winter niet over alle solistenconcerten,
die ons in grooten getale reeds geannonceerd
zyn, zal kunnen retereeren, meende ik een
uitzondering te mogen maken met het concert
dat door Mej. Tilly Koenen 1.1. Zaterdagavond
hier werd gegeven. Mej. Koenen toch is Ne
derlandsche, is voormalig stadgenoot, maar
voornamelijk zy is een waar kunstenares van
meer dan buitengewone gaven. Het zal allen
die Mej. Koenen vroeger gehoord hebben, op
gevallen zyn op boa verrassende wyze zij
thans gery'pt is, hoeveel vrybeid zij in voor
dracht zy zich thans reeds heelt eigen ge
maakt in de groote leerschool die zij in het
laatste jaar heeft doorgemaakt; ik meen de
leerschool die berust op de practijk, op het
zingen in het openbaar, waar men dus in toe
passing gaat brengen, datgene wat men zich
door nauwgezette studie heeft eigen gemaakt.
Reeds in het eerste nummer Vittoria van
Carissimi kloek het prachtvolle, rijke orgaan
van mej. Koenen overheerlijk en die indruk
bleef den gansenen avond onverzwakt. Bïhalve
straks genoemd lied, werden nog door haar
voorgedragen twee liederen van Brahms, twee
compositien van Heinrich v. Ey'ken, Vor einer
Genziane van Dan. de Lange, Sterren van Bern.
Zweers, die Wallfahrt nach Kevlaar van
Weingartner, twee liedekens van Cath. v. Rennes en
twee liederen uit Valerius' Gedenckklanck.
De liederen van de Lange, Zweers en Cath.
v. Rennes waren meesterlijk van toon, expressie
en voordracht. In Brahms' Von ewiger Liebe,"
vond ik de vocaliseerung op de woorden Fest,
Eisen, Stahl, in de middentonen een weinig
open, en in Weingartner's ballade kwamen
my de teedere nuances ietwat te veelvuldig
aangebracht. Juist omdat het stuk er zoo aan
leiding toe geeft, had een greintje meer leven
digheid hier en daar misschien iets meer af
wisseling gebracht. Datzelfde zou men kunnen
zeggen van enkele gedeelten uit Frau Musika
van v. Eijken. Doch op andere plaatsen was
de opvatting zoo in allen deele juist en klonk
de stem zoo heerlijk schoon, dat men dojr de
voordracht werd vergoed voor het manco dat
de compositie opleverde. Een manco dat voor
namelyk voorsproot uit gem s aan persoonlijk
heid bij den componist.
K iet alleen dat men dikwijls gefrappeerd
wordt door melodische reminiscenties aan
Schumann, Löwe, Jensen e.a., maar de geheele aanleg
en melodische vinding beweegt zien op paden die
door andere componisten reeds zoo zijn
bewandeld, dat v. Eijken hiei vrijwel overb >dig werk
geleverd heelt. In Die Geister am
Mummelsee" kwam de componist mij gelukkiger voor.
De heer Tierie begeleidde de zangeres op fijn
gevoelige wyze, zelfs hier en daar wel wat al
te discreet.
M<"j. Koenen heeft aan de hartelijke toe
juichingen van het publiek kunnen zien, dat
zij een buitengewonen indruk heeft gemaakt
en dat hare groote gaven naar verdienste ge
huldigd werden. Moge zy steeds lauweren op
haar weg inoogsten en de naam onzer Neder
landsche kunst en kunstbeoefenaars ook in den
vreemde hoog houden.
AST. AvERKAiir.
iiiiiiiiiimiiiiii
Tentoonstelling van Mstwerlen w
levende meesters.
IV.
Als een onzer vrienden deel gaat uitmaken
van een optocht als ondergeschikt figurant,
zullen we, als hij zich in zijn plunje aan ons
komt vertoonen, hem meer afzonderlijke attentie
verleenen, dan wanneer we hem met veel
soortgelijke deelnemers in den stoet zien voorbij
trekken. Als we bij een bezoek aan het atelier
van een goede kennis, hem gaarne de genoeg
doening schenken van eenige beusche woorden
van waardeering over een middelmatig werk,
dat hij ons te kijk zet, moeten we dan ook
alle schilderijen van gelijken middelmaat, die
in den stoet van deze algemeene samenscholing
staan opgesteld, een voor een uit de onaf
zienbare rij afzonderlijk nemen ?
Al heb ik me nu ook voorgenomen, zoover
mogelyk tot erkentenis te raken van al wat
maar even dragelijk was op deze tentoonstel
ling, in plaats van me met eenige woorden uit de
hoogte de taak te vergemakkelijken, het begint
me nu toch hopeloos te lijken tot -a bout
de parier" te geraken. Dus wil ik de touwen
aantrekken van dit zich al te zeer uitbrei
dend en tot verwarren geneigd weefsel van
beschouwing en schifting om by'tyds uit het
warnet te raken.
Daar zitten er nog verschillende in de mazen
van dit figuurlijk vischnet waarvan er bij het
samengaren wellicht nog enkele ontglippen.
Ik ben blijven stilstaan by de schilderyen
van Pieters en bevond, dat zij, ondanks het
al te oppervlakkig verfopladen, op een afstand
een zekere werking volbrachten, zooals de
schilder bedoeld had; in die voorstellingen
van kinderen en de dingen in een buiten
omgeving tydens zonnige middag, is wel kleur
en licht, maar van zeker decoratief allooi,
gely'k een ervaren decoratieschilder engeltjes
in grauw weet te schilderen met een
bedriegely'k relief. Zoo merkte ik ook de stukjes
van Akkeringa op, ah knaphandig en frisch
naar de natuur opgeschilderde studie's, zoo
weet ik nog een raak ineengesmeerde en
kordaat opgemetselde zeestudie van mevr.
Tadema?Groeneveld te hangen.
Dan de verdienstelyke stalstudie's van
Egmond, het kleinere stadsgezicht van Jansen,
Erf j e op Kattenburg." een lief stukje van
Boudewijnse, dat een bleekveldje met een
figuurtje er by voorstelt, een stilleven met een
aardige >gesammtston" er in, als ik de blauwe
lap wegdenk, van mej. Caroline Boelen. Ook
wil ik graag noemen om de fl.iksche opzet
van het aardige geval in compositie, een
laagbezolderd Zeeuwsen binnenhuis door Horrix
en eveneens dat langwerpig schilderijtje van
Henkes, waarin die oude vrouw uit den doos
der keepjesmutsen aan het door sterk
geblauwselde gordynen beschutte venster, zit te lezen.
Werkelijk daar zit toch iets aparts in, die
binnenkamer heeft een eigen atmosfeer.
Dan zyn onder myn notitie's nog opgenomen
een niet kwaad in de actie geteekende koe,
die uit een sloot drinkt van de Voo, gunstig
naast de opgemaakte dierstukken van
Wolbers, een groot en vlijtig doorwerkt landschap
van Kuijpers, met vooral in den voorgrond
goede kwaliteiten, een behoorlijke boschstudie
van Mej. Kool, een vry'wel gelukt portretje
van Mej. Ansingh, dat wel lijken zal. Ook
de zonnig verlichte boomstam van Mevr.
Bilders van Bosse mag nu even in aanmerking
komen, evenzoo het werk van Ives Browne....
maar verder, als ik dan zie zoo'n studietje
van Koning, met toch al te goedkoope pretentie's
van enkele deugden in de kleur, of het
onbeteekenende in de verf verdwaalde weide-uitzicht
van Ritsema, die, naar ik me meen te herinneren,
toch eens in Arti een zuiverder toon heeft
aangeslagen, (Zoetelief Tromp ook heeft zich
daar heel wat beter vertoont dan hier) dan
merk ik toch dat er steeds meer en meer onze
belangstelling gaan opeischen en het vermogen
tot waardeereu wat al te bovenmatig wordt
uitgezet, zelfs by een vierjaarlijksche. Dan
komen we tot verademing by ander soort
werk hier aanwezig, waarvan de maker de
wyze party heeft gekozen aan dat
allemansspelletje niet mee te doen, maar in zich zelf
te keeren om tot volle bewustzijn te geraken
van zijn werkelijk vermogen en, met verwerping
van alle slinksche behendigheid, of zooge
naamde Fransche slag, eerlij k te trachten naar
verwezenlyking van zyn zien en zyn aan
voelen der natuur, in wel moeitevollen, maar
ernstigen arbeid.
Ik bedoel hier Hart Nibbrig; zyn inzending
hoewel van de keurbende afgezonderd, heeft toch
een zeer gunstige plaats gekregen en 't is nu
treffend zoo als de ingetogenheid van dat schilder
werk afsteekt tusschen de gure verfuitspatting
van het belgische schilderij aan den eenen en
de zeker meer waardevolle doch al te gezwollen
voorstelling van die standbeeldmannen, die als
figuratie's van de Seine dienst doen, aan den
anderen kant. Breman werkt in gelyke rich
ting, tracht daarby naar uiterste felheid in
licht-expressie, maar is naar 't mij toeschijnt,
minder eenvoudig dan Nibbrig. Hy zoekt meer
naar het uiterlijk en toch heeft hij in die
lucht geheel miogetast.
De teekeningen van Wiggers vind ik dezen
keer toch al te stemmig en al te rustig. Ze
ntigen in hun uiterlijk ietwat naar patronen
uit een zelfddn vorm voortgekomen, met
verschillende varianten. Het werk van Ha
verkamp, vertoont wel geestkracht in techniek,
maar is daarby lar g niet vrij van manierisme
en die zwartkrijtstudie van een huis met erf
door Bobeldyk, wel behagelijk van uitzien,
doet toch te veel denken aan een deugdelyk
teekenvoorbeeJd. Die dingen van van Rijssel
zijn eigenlijk gek. en ongaar opgediend, maar
toch hebben enkele een eigenaardig tintje van
romantisme en hoewel vulgair, zijn zij om een
zekere onbesuisdheid van straffe uiting, zwart
op wit, niet onbelangrijk. Zij hebben in hun
trant iets waardoor zij zich wel voegen zouden
tot illustraties van werken als de Misérables of
Notre-Dame. Etienne Basch heeft heel wat
geëxposeerd, echter hoofdzakelijk aan etswerk.
Ze zijn volstrekt niet te verwerpen, maar ik
zou toch niet weten in welke quahficaties hun
verdiensten uit te meten. Ze houden zoowat
het midden tusschen Zilcken en Bauer. Be
langrijk, zeker, is de toren van Ilansdorp en van
een studieuse raakheid in lijnenzet op het
koper, het hofje te Haarlem, door
Nieuwenkamp. Rinks Dorpsphilosofen heeft de teeke
rjaar van de kijkjes op deze tentoonstelling
door zijn parodie treffelyk gekarakteriseerd.
Dat groepje der drie mannen ziet er ook
uit als waren zy gefotografeerd en te dicht
geplaatst op den lens, waardoor een storende
ongelykheid in de verhoudingen is voortge
komen. De andere teekening van de oude vrouw,
die voorleest aan den goed luisterenden ouden
man, is van samenstellng zeer aantrekkelyk en
van uitvoering rijp overwogen. Onder de teeke
ningen is verder niet zooveel merkwaardigs. De
blondheid in van Bylandts Limburgsch dorp
is te flauw en te glazig, frisscher en gekruider
is de lichtkleurige bloei in de bloemen van
Mevr. Ekker en heel eenvoudig maar toch
goed en in enkele gedeelten, als die huis
gevels op den achtergrond zeer juist, is een
pastei van Reicher.
Noem ik dan nog een Magnolia van de
Vries, wat al te simpel misschien, enkele
uit de lijst met etsen van Kramer, de
houtsnede van Mesquita, een aardige kijk op lig
plaats van schepen door Sclafer, een
aquarelletje van Wiliemsen, om enkele fijnheden
daarin, dan geloof ik uit deze afdeeling der
teekeningen van wat maar even noemenswaard
is, het meeste te hebben aangeduid.
En nu, by het beëindigen van dit overzicht
der vierjaarlyksche, komt de niet behandelde,
beeldengalerij mij nog even verontrusten. Eerlijk
gezegd heb ik haar by mijn bezoeken menigmaal
vergeten, maar van de enkele malen dat ik haar
in dat verlaten hoekje bezocht, mocht ik ook
geen al te ry'ke indrukken meenemen. Werkelijk,
uit mijn herinnering weet ik alleen nog te noe
men een zeer goede en natuurgetrouwe studie van
pen jongensbeeld, door den kortelings overleden
Baars, en de buste van oude vrouw, door
van Wijck, zoo ik mij niet vergis.
Ik neem de vryheid, wat er nog voor belang
rijks in dezen uithoek mocht schuilen aan het
ontdekkingsvermogen van de lezers over te
laten en ik oniken hen volstrekt niet het recht
dat dan ook naar de schilderij afdeeling uit
te strekken.
W. S.
? "i" n" n-^^^^^ ,.?
Onde binst in den Rotterflamscüen tettrini,
Wat men hier van de ouden te zien krijgt
is niet veel en ook wat gehalte aangaat doet 't,
over 't algemeen genomen, onder voor de af
deeling nieuwe kunst. Bij zooveel frisch en
moois aan de andere zyde der zaal, valt 't
moeilijk onze aandacht tot dit gedeelte te be
palen. Maar toch is er hier en daar wat moois
en, de zaken door den museum bril beschou
wende, vinden wy nog wel iets interessants.
Gaan wy thans 't rijtje af. 't Is wel geen
heel amusante manier, maar men is zeker niets
pver te slaan. De J. Bellevoia is echt, 't schip
is vlug en geestig geteekend, maar geen prima
qualiteit. 't Komt my voor afgesneden te ziju
van een grooter stuk. De twee portretten van
Bodecker herinneren aan Maes in zyn verval
tijd. Zij zyn gedateerd 1G97. De kant is niet
onverdienstelijk behandeld. De Jan van Goyen
(eigendom van den heer J. P. v. d. Schilaen)
en de twee portre'ten van Garard Terborgh
(van den heer Ltiyken Glashorst), om even
de volgorde af te breken, vormen wel de
pièce de résistance van 't geen er van de oude
kunst is opgedischt. De van Goyen is van de
beste qualiteit en de twee portretjes van Ter
borgh zijn juweeltjes. Man en vrouw wedijveren
om den voorrang, Wat het mansportret wint
in rustigheid van houding en modelévan den
kop, wint ;t vrouwtje in correctheid van tee
kening, vooral van de handen, en fraaie be
handeling der stoffen. De schilder zou zeker
een ander costuum verkozen hebben en 't af
wisselend wit, zwart, wit vermeden hebben,
ware 't niet dat de juffrouw zich sterk hier
tegen verzette, daar zij haar mooie witte zy'den
rok vereeuwigd wilde hebben.
De Cornehs van Haarlem van den heer
Haverkorn v. Rysewyk is zonder twijfel een
goed specimen, 't Is gedateerd Ki'25 en her
innert nog flauw aan de portretkunst van de
gothiek. Ook 't Stilleven van Frans Hals Jr.
is een interessant stuk en buiten twijfel echt,
hoewel ik de handteekening onder de 2 k ;?)
merken, die op 't Stilleven voorkomen, niet
gevonden heb. Wat den samensteller van den
catalogus er toe brengt dit stilleven «Vanitas"
te noemen, begrijp ik niet. Ean doodskop
toch is hier niet aanwezig, of zoekt men in
de bijna uitgebrande kaars 't symbool van
's levens ydelheid ? 't Stilleven van Heda,
begraven oiider een laag vuil, die 't effect
verhoogt, is uitmuntend. Op 't tin ziet men
een klein plekje, waar de oorspronkelijk veel
koudere kleur te voorschijn komt. Aan de
attributie van 't mansportret no. 90 (eigendom
van den heer Haverkorn van Rysewyk) aan
Salomon Koninck twijfel ik sterk. De ronde,
bolderende lijnen van gelaat en handen, het
gedraai in de haren, de uterke roode reflexen
in 't vleesch, herinneren sterk aan de school
van Rubens. Silomon Koninck was in 't
licht veel zwakker en in de schaduwen
gry'zer. 't Geheel is toch knap en sterk ver
licht, vooral de hand onder 't hoofd, hoewel
gemaniëreerd in den trant van Van Dyck, is
sterk lichthoudend. De Mierevelt geteekend
>M. Miereveld" is wel goed, maar erg over
schilderd. De A. Mignon is een goed gecon
serveerd bloemstuk, ons koud latende evenals
't overige werk van dezen schilder. Een
interessant stuk is de Pieter Potter, met mooie
partyen stilleven en goed geschilderde stoffen.
Van de vier portretten op J. van Ravesteyn's
naam zijn alleen de eerste twee, no. 94 en 95
werkelijk van hem. 't Zijn knappe, mooie
portretten van 't jaar 1620. Ik voor mij
verkies 't portret van Jacob van Pfaffenrode no. 94,
boven 't vrouwsportret. De twee overige por
tretten, man en vrouw, van 't jaar 1G22 van
den heer A. E. de Jonge zijn stellig geen
Ravesteyns. Zij herinneren meer aan een Am
sterdamsen portretschilder in den trant van
Cornelis van der Voort. »De Vlinders" van
Otto Marsens van Schrieck is geen goed echt
stukje, maar in slechten toestand. No. 99,
vruchten van Jurr. van der Streek, is een goed
stilleven.
Van A. F. van der Meulen, die, zooals ook
No. 104 hier, steeds jachtpartyen en veld
slagen van Lodewyk XIV schilderde, is weinig
werk in ons lanü. Veel is er van hem te
Versailles en in het Louvre. Van de onbekende
meesters zou No. 105 als school van Honthorst
gedoopt kunnen worden, No. 105, vrouwen
portret, is eene copie naar Janson van Geulen
('t overdreven blauw van 't wit der oogen en
't vleesch van 't gezicht, dat van Geulen ook
had, maar in veel mindere mate, en ook 't
zwakke der schildering duidt op eene copie).
't Vrouweportret, No. 107, is zeker van een
Amsterdamsen portretschilder. Jammer dat de
fond geheel dof zwart door eene totaal over
dreven hand is overgeschilderd.
Hoewel mij tot de oude kunst bepaald heb
bende, moet my toch even van 't hart, dat 't
mij zeer speet, dat 't mooie krachtige stilleven
van Willem de Zwart (niet op den catalogus)
zijne te late inzending zoo laag aan den grond
moet boeten.
C. H. C. FLCGI v. ASPEEJIOXT.
kennen, toont echter verderop, dat by, be
treffende Japansche 'kunst niet geheel op de
hoogte is, wat dan ook voor hemzelf en wel
licht enkele zijner lezers tot verkeerde gevolg
trekkingen leidt.
Allereerst zijn zyn beschouwingen over de
Japansche houtsnede, als ontstonden zy door
schablonen en matrijzen, een methode, die
voor zoover ik weet, wel in China, maar niet
in Japan gebruikt wordt, en dan nog voor
platen van het minste allooi, totaal niet van
toepassing op de hier geëxposeerde kreurdrukken.
Deze toch danken hun ontstaan aan een
afzonderlijke teekening, die op dun papier ver
vaardigd, omgekeerd op het hout geplakt wordt,
en waarvan de houtsnyder alles wegsnijdt, uit
gezonderd de contours. Voor de verschillende
kleuren worden eveneens weer losse blokjes
gesneden, hoewel het voorkomt dat men twee
kleinen, waar dat mogelijk is van n blokje
drukt. Dit is echter de groote kunst van den
drukker, evenals het verkrijgen van afloopende
tinten door n kleurblok, vandaar dan ook dat
de Japansche drukkers, geen knapen of meisjes
ziji die met borstels bun afdrukken maken,
maar wel degelijk kunstenaars in hun vak even
als onze etsdrukkers, van wie zeer veel af hangt
tot het verkrijgen eener goede prent.
Het ( pbrengen der verf (steeds waterverf)
en het af'wry en van den druk, wat nooit met
borstels geschiedt, maar met schijfvormige tam
pons, waarvan men o. a. een afbeelding in
het boekje onder No. 392 vindt, vereischt
een zaakkennis en kunstontwikkeling, die men
bij ons te lande te vergeefs nog zoekt. Vandaar
dan ook dat deze prenten den lithograaf, of
liever den drukker, wel degelyk zeer veel
kunnen leeren, zoowl wat schoonheid van
kleur, wyze van bewerking, als zuiverheid van
verf betreft; mits men ze op de juiste wijze
hieromtrent inlicht.
Betreffende die schablonen verwyst de heer
Sjoki naar den Führer durch das
Hamburgische Museum fur Kunst und Gewerbe," waarin
echter alleen wordt gesproken van schablonen
voor katoendrukkerij en niet van schablonen
die ook voor katoendrukkerij gebruikt worden.
Wat nu het drukken der houtsneden aangaat,
dat ik in dit artikel niet uitgebreider kan be
spreken, hierover geven verschillende werken
de meest uitvoer ge inlichtingen, die ik den
heer Sjoki en andere belangstellenden in het
byzonder kan aanbevelen.
Vooreerst geeft Dr. Justus Brinkmann in
zij.1 Kunst und Hand^verk in Japan" blz.
22.ï230 een zeer goed overzicht van dit
onderdeel der Japantche kunstnijverheid, ter
wijl men in T. Tokuno, Japanese woodcutting
and woodcut-printing, Wm. Anderson, Japanese
wood-engracingi eveneens zeer duidelijke
beschryvingen van de Japansche drukwi.jze aan
treft. Ook S. Bing, Le Japon artistique en
Félix Régamey, Le Japoi^ pratique geven
mededeelingen betreffende dit onderwerp en
een artikel van Dr. A. Miethe in het Tijd
schrift Prometlieua" verschenen en later
overgedrukt in de Papier -Zeitun g XX Jahrg.
No. 55, 57, 58, f>9 behandelt, met tal van
reproducties naar photographien en Japansche
teekeningen, uitsluitend de techniek Van het
hoiitsnijden en het drukken.
Men ziet dus, dat er lectuur genoeg is,
waardoor men zich op de hoogte kan stellen
van deze kunst der Japanners, waaraan menig
Europeëer een voorbeeld mag nemen.
Voor zoover wat het vervaardigen der prenten
op zichzelf betreft, de waarde ervan evenals
van iemand die zg'n kunstgevoel op
kamerschutten lucht",» is geheel afhankelijk van het
idee dat men zich gevormd heeft over vrije
schilderkunst en zoogenaamde toegepaste kunst.
Wie in kunst van het vrije penseel een hoogere
uiting ziet, en kunstnijverheid en versierings
kunst iets van lagere orde vindt, zal de geheele
volksschool, de Ukiyo-yo-riu. die mede van
de grootste kunstenaars heeft voortgebracht,
ook zeker van minder belang achten. Dat niet
allen echter deze meening deelen, bewijst o. a.
Louis Gonse, die, sprekende over het werk van
Hukusaï. den meester der volksschool, zegt : II
y a qu^lques tudes de philosophes qui seraient
digne d'êire signées de Rembranrtt," terwijl
eveneens de beide werken van De Goncourt
over Hokiwoïen Utamaro wijzen op de groote
plaats die deze kunstenaars te midden der
volgelingen van andere knnstscholen innemen.
Waar de h^er Sjoki dan ook over de geïl
lustreerde werken" spreekt, als goedkoope
lllllllllllllllllllllllllllllllllllllinHIIIIIIItflIIIIIIIIMIIigilllllllllllllllllllllll^
40 cents per regel.
Nog eens: Tentoonstelling Yan Janansche
Knust te LeMefl,_
Narawanu kyo wa yomenu."
Het Spectator-nummer van 16 September
bevat een artikel over bovengenoemde tentoon
stelling, dat door zyn vele onjuistheden mijn
belangstelling gaande maakte, en my ook
nouUzaakte nog eens op deze zoo bijzondere en
leerzame verzameling Japansche kunst terug
te komen.
De schrijver toch, de heer Sjoki (misschien
wel Shojiki, waarheid) die ons in het begin
mededeelt, Japan door eigen aanschouwing te
Foulard-Zijde 65 et.
tot f 3.35 p. Meter. Japan«che, Chineesche
enz. in de nieuwste dessins en kleuren, alsmede
zwirte, witte en gekleurde
HennebergZtlde van 45 et. tot f 14.O5 p. Meter
fffen, gestreept, geruit, gewerkt, damast enz.
(ca. 241) versch. qual. en 2000 versch. kleuren,
dtssins enz.) Franco en vr|j van
Invoerrechten in buis. Stalen omme
gaand. Dubbel briefporfo naar Zwitserland.
G. Henneberg's Zijde-Fabrieken
(k. & k. Hoflever.), Zürich.
Hoofd-Depöt
VAN
Dr. JAEGER'S ORIG.
Bormaal-ffolartttD.
K. F. DETJSCHLE-BENGEB,
Amsterdam, Kalverstr. 157,
Eenig specialiteit in deza
artikelen in geheel Nederl.
TENTOONSTELLING TE PARIJSIM900.
Verblijf voor ne of meerdere weken in de
Grands Hotels du Trocadero"
welke voor die gelegenheid speciaal nabij de
Tentoonstelling gebouwd zijn.
Bewyzen voor verblyl van af 67.50 guldens
per week, betaalbaar in maandelijksche of
driemaandelyksche termijnen. In dezen prijs is
begrepen:
Vervoer van reizigers en bagage in Parijs bij aan
komst en vertrek; Logies en 3 maaltijden per dag;
H toegangsbewijzen voor de Tentoonstelling;
Orienteeringstocht gedurende een dag per rijtuig; Ijuna
voor ver minderde prijzen in verschillende groote maga
zijnen; Verzekeringspolis tegen ongelukken.
Het uitsluitend recht van verkoop dezer
bewyzen is toegestaan geworden aan de
Cie INTERSlTale DES WAGONS-LITS
Voor inteekening wende men zich tot, en het
uitvoerige, geïllustr. prospectus vrage men aan bij
LISSONE en ZOON, Singel 155, Amsterdam.