Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1165
Tot welke aanzienlijke heffingen enkele
gemeenten onder het nieuwe art. 243
zullen geraken, daarvan getuigt o.a. de
Friesche gemeente A.
In die gemeente wordt onder de thans
bestaande verordening, na een zekeren
vasten aftrek een percentage geheven van
4 tot 8.
Wordt de verordening gewijzigd, inden
geest van het tegenwoordig art. 243, dan
zal er ongeveer C pCt. moeten worden
gevraagd.
Vermoedelijk zal toekomstig aldaar ?300
voor noodzakelijk levens-onderhoud worden
afgetrokken, plus f 25, zooals thans, voor
elk kind.- Bij de daarbij vermelde inko
mens zal dan het onderstaande tarief
worden geboren.
Om een vergelijk te maken van cijfers,
hebben wij de bedragen der
bedrijfa-belasting bij gelijke beroeps-inkomsten er aan
toegevoegd.
Wij geven direct toe, dat men met dat
vergelijk voorzichtig moet zijn, omdat de
tarieven der bedrijfc- en vermogens-belas
ting, vooral ten platte lande niet deugen,
doch het verschil is dan ook zeer belang
rijk, zooals men ziet. Bij een inkomen
van f 700 bedraagt de plaatselijke belas
ting 12 maal het bedrag der
bedrijfs-belasting.
b»lasting bij
4 kinderen
inkomen
belasting
f
12
18
24
30
30
42
72
102
132
nihil
f 6
» 12
» 18
» 24
» 30
36
66
90
12G
bedrijfsbelasting
nihil
nihil
nihil
f
2.» 3.50
» 5.
» C.50
» 14.
» 20.
» 30.
f 400
» 500
» COO
» 700
> 800
» 900
» 1000
» 1500
» 2000
» 2500
Wij zouden met soortgelijke als boven
staande opsommingen kunnen voortgaan,
want bijna elke Friesche gemeente toont
aan, dat het bedrag den meergegoeden
geschonken door het art. 243, toekomstig
zal worden verhaald op de kleinere lieden.
Alvorens in een volgend nommer over
te gaan, het een en ander omtrent de
Amsterdamsche inkomstenbelasting mede
te deelen, geven wij hieronder nog eenige
cijfers van de gemeente Haarlem door de
Nieuwe Oron. Courant openbaar gemaakt,
naar aanleiding eener rede van den heer
De Kanter.
Te Haarlem is op l Januari 1899 de
verordening reeds in den geest van art. 243
gewijzigd.
Tot welke resultaten die wijziging geleid
heeft ziet men hieronder.
Dezelfde belastingplichtigen betaalden
vroeger en betalen thans
f 324 ? G GO
» 7 20 » 14.85
» 10.80 » 18.15 of f 21.45
» 15.12 * » 24.75 » » 28.05
» 20.10 » 34.65
» 25 92 » 35.92 » » 41.
Uit een vergelijk van een 50 tal aan
slag-biljetten zou dit den heer De Kanter
gebleken zijn.
De kleine posten zagen dus den aanslag
aanzienlijk vermeerderd.
Amst., Oct. '99. C. U. W. RAEDT.
fl
Een opmerkelijk voorbeeld van partij
digheid bij benoemingen werd door den
Raad der gemeente Leiden gegeven, waarbij
de commissiën van toezicht op bewaar
scholen, lagere scholen, op inrichtingen
van middelbaar onderwijs en op het gym
nasium, van de 30 leden slechts 2 katho
lieken worden gevonden, ofschoon de katho
lieken een vierde deel van Leidens be
volking uitmaken, en juist het onderwijs
de zaak is, onder alle onderwerpen, waar
voor de burgerlijke gemeente heeft te
zorgen, welke de belangstelling der
geloovigen en die der ongeloovigen het meest
trekt.
Zonderling verdient dat te heeten,daar
dit feit te berichten valt uit een
UniverMteitsstad, waar hoogleeraren deel van
den Raad uitmaken.
Had in een college, waarin de zoodanigen
zitting hebben, niet reeds lang moeten zijn
aangedrongen, op een evenredige vertegen
woordiging der burgerij in toezicht houdende
n adviseerende colleges van Onderwijs.
Het doet ons genoegen ten minste thans
te mogen vermelden, dat bij den strijd over
dit onderwerp, een hr.ogleeraar in de rech
ten, Prof. Fockema Andreae, een motie heeft
gesteld, volgens welke door den Leidschen
gemeenteraad het beginsel zou worden
uitgesproken, dat bij het doen van der
gelijke benoemingen het belang der ge
meente den doorslag behoort te geven,
en de geschiktste moet worden aangewezen,
zonder aanzien van godsdienstige of poli
tieke overtuiging; en dat deze motie met
op n na algemeene stemmen is aange
nomen, nadat de voorsteller had verklaard,
dat zijn motie niet de strekking had om
hel verleden goed te keuren.
Onbegrijpelijk, dat men, bij alle partijen,
zij 't dan ook bij de een iets minder dan
bij de ander, in een door ieder erkende
onbillijkheid, nog altijd het beste wapen
ziet om meester te blijven van de positie,
Even als het te Leiden is :geen katho
lieken in een commissie van toezicht, heet
het bij katholieken en antirevolutionairen,
ook bij liberalen en soms bij radicalen zelfs:
geen socialist in den Raad of in de Kamer.
Wat is men sterk, als men een tegen
partijder niet verslaat, maar hem het
wapen onthoudt; hem verhindert onder
gelijke voorwaarde te strijden! Dit is en
blijft de stelregel... het beginsel van han
delen, links en rechts. Natuurlijk, met uit
zonderingen. Maar hoe vele zijn die? Nu is
dat gebrek aan eerbied voor de overtuigingen
van anderen bij katholieken en antirevolu
tionairen nog te verdedigen, te vergoelijken
althans. Zij immers achten zich in het bezit
van een geloof, dat den mensch zalig maakt,
dat uit den hemel hun is toebedeeld; gewe
tens vrijheid, gelijkheid bij verschil van over
tuigingen, is voor katholieken en anti
revolutionairen zeker niet het eerste hunner
geloofsartikelen. Maar liberalen, radicalen,
socialisten.... wat kan er bij hen gaan
boven het beginsel: gelijke rechten, onaf
hankelijk van godsdienstige inzichten....
Hoe jammer dus dat juist de vrijzinnigen
op dit punt meermalen zelfs door katho
lieken en antirevolutionairen zich in de
praktijk laten beschamen.
Welk een goede leerschool zal voor alle
partijen de invoering van een evenredig
kiesstelsel zijn. Dat moet op den duur ook
het onrecht bij benoemingen van commis
siën enz. uit de wereld helpen. Immers, is
het eenmaal bij de algemeene verkiezingen
onmogelijk gemaakt, ook in de vertegen
woordigende lichamen zelve, zal langza
merhand, van zelf dit onrecht worden uit
geworpen. Gelukkig dat Belgiëgereed staat
die hervorming te brengen. Nederland zal
dan zeker spoedig volgen. Onze goede buren
hebben wel eens meer de kastanjes voor
ons uit het vuur gehaald, dat zij ook nu
voor ons aan den arbeid zijn, moge men
weldra dankbaar erkennen.
De verhouding van liet
Opper
bestuur tot liet plaatselijk
bewind van Britsch-Indië.
(Een vergelijking.)
Naarmate het moeierluml zich miruler met
zijne koloniën iühnt, varen dczj ei'
beter bij.
ADAM SJIITH "Vv'tulth of natimis."
Ten allen tijde is het Bestuur van
BrilschIndië, evenals dat van ons Insulinde, naar
den vorm zuiver despotisch geweest. Zoj
is het nog, niettegenstaande de represen
tatie van Indische belangen, door den
»Council of India" te houden. Werkelijke
volksvertegenwoordiging, zooals bij de
011derhoorigheden in Australië, in Canada,
Nieuw-Zeeland etc., heeft nooit bestaan,
zelfs niet in schijn.
Publieke opinie bestaat zoo goed als niet,
evenmin als bij ons, de macht van het
Opperbestuur en van hpt Plaatselijk Be
wind ten opzichte van Eugelsch Itidië, is
dus geheel disciétionair.
Niettegenstaande dit feit, is deze bijna
geheel onbeperkte macht lot voor betrek
kelijk korten tijd feitelijk slechts een fictie
geweest. De reden was zeer natuurlijk.
In den eersten tijd der Engelsche vestiging,
waren koloniën en moederland door een
bijna onmetelijken afstand gescheiden, en
hoewel de tijd van G maanden, die een
enkele heenreis vorderde, langzamerhand
door de ontwikkeling van den scheepsbouw
verminderde tot 5, 4 en eindelijk 3 maan
den, bleef de lange duur van den over
tocht een bijna onoverkomelijk bezwaar
voor een praktische, bruikbare inmenging
van de Londensche directie in de Indische
zaken. Dientengevolge berustte het zwaarte
punt van het Indische bestuur steeds slechts
in naam te Londen, in werkelijkheid te
Calcutta. Wei werden steeds uitvoerige
bevelen van uit India house naar Calcutta
gedirigeerd, in den regel evenwel waren de
tijdsomstandigheden na afloop der
heenen weergaande correspondentie, dermate
veranderd, dat aan een opvolgen niet meer
te denken viel.
De officieele missives werden daardoor
dikwijls nier, veel meer dan scheurpapier,
de meeste Gouv. Generaals bekenden dit
openlijk. Voeg daarbij nog, dat de meeste
Brilscli Indische landvoogden mannen wa
ren met een buitengewone energie, talent
en kennis, waai door ze in den regel ver
verheven stonden boven de meerderheid
der leden van den »Court of Directors",
dan is het duidelijk, dat alleen een vrij
onafhankelijke positie voor een werkzaam,
handelend Gouv. Generaal bestaan baar en
denkbaar was. Buitendien was men door
de gebrekkige communicatie en tevens door
gebrek aan publiciteit in 't «India-House"
slecht op de hoogte van 't geen in Indi
voorviel. Het meest opvallende feil, dat
de geheele onbeperktheid van het Plaat
selijk Bewind in een helder licht plaatst,
vinden wij in de voortdurend voortgezette
uitbreiding, die het gebied ondervond loge n
den wil der O. J. Compagnie in. Niet
tegenstaande de meest uitdrukkelijke be
velen der directie, waarbij veroveringen
verboden werden, niettegenstaande bij het
gebruikelijke afscheidsmaal in de London
Tavern, i'ederen vertrekkenden land voogd
ten sterkste op het hart gedrukt werd,
geen uitbreiding van gebied toe te laten,
voegde bijna ieder Gouv.-Generaal een
stukje aari zijn onderhoorigheid toe, ge
hoorzamende aan de natuurwet_ van uit
breiding, waarnaar iedere kolonie te mid
den van lager staande rassen zich te schik
ken heeft. C'live eu Hastings traden de
bevelen hunner meesters met voeten, om
dat ze niet anders konden, en veroverden
zoodoende voor hun land een kolonie zooals
zelfs het oude Rome er geen gekend had,
de belooning voor hen was slechls ver
nedering en smaad en een n
artelaarskroon. En toch deden hun opvolgers niet
anders, en zette de gedwongen annexatie
zich voort, tot het Engel>ch-Indischtó rijk
zich uitbreidde van Kaap Korrnorin tot aan
de eeuwige sneeuw van de Himalaya, waar
de natuur zelve paal en perk stelde aan
verdere veroveringen.
Dat zelfs aan de overzijde van dien bi.jna
onoverkomelijke!! bergketen nog inwerking
dier natuurwet merkbaar was, bewezen de
nog onlangs plaats gehad hebbende gebeur
tenissen in Afghanistan.
Toen in 1813 de Peuinsular and Orienial
Companv, ten gevolge van het initiatief
van Lord William Bentinck en den
krachtigen steun van het Parlement, haarbooien
in de vaart bracht van Huez pp Indië, eu
het postverkeer door de woestijn deRo.de
Zee met de Middellandsche Zee in ver- j
binding bracht, veranderde de verhouding
tusschen Londen en Calcutta aanmerkelijk.
De overtocht duurde slechts een maand,
en het oppergezag van Downingstreet werd
meer en meer erkend. Niets evenwel heeft de
betrekkingen tusschen kolonie en moeder
land zoo ingrijpend veranderd als de tot
standkoming van de eerste telegrafische ver
binding via Teheran, die deafstand tusschen
beide landen tot nul herleidde. Dit feit is
van de grootste beteekenis in de geschie
denis van Indië, bevelen worden
onmiddelijk gegeven, informaties ingewonnen,
instructies verleend; de macht van het Op
perbestuur is daardoor in werkelijkheid
geheel onbeperkt, geheel discrétionair ge
worden, en juist daardoor staan wij hier
voor een moeilijk koloniaal vraagstuk, dat
vele wetenschappelijke mannen bezighoudt:
waar moet het zwaartepunt van Bestuur j
gelegen zijn, nu de telegraaf een kolonie
onmiddellijk onder de bevelen van het moe
derland plaatst en hoever mag naar recht
en billijkheid met de inmenging van het
laatste in koloniale zaken gegaan worden ?
Een belangrijke vraag, die nog onop
gelost is; zij zou ons evenwel hier te ver
voeren.
Gelukkig voor Indië. maakt het Engelsch
Opperbestuur slechts zeer matig gebruik
van zijn macht.
Een gezonde finantieele verhouding tus
schen beide landen bestaat, en deze
beheerscht, zooals bekend is, eveneens alle
andere officieele betrekkingen. Calcutta
heeft de koorden van de beurs in handen, want
de, j'iarlijkselte begrootin.g. wordt niet alleen ge
heel in Indiëopgemaakt, maar zelfs laat de Mi
nister voor Indiëer zic/i weinig mede in, ten
minste voor ^zoover het budget niet die
uitgave betreft, die in het moederland ge
daan moeten worden ; terwijl de bemoeienis
van het parlement met de Indische begroot ing,
zooals wc weien, zoo goed a/.v nul is. Hier
door wordt de in vloed van het opperbestuur
al zper getemperd, geheel volgens het
Engehche begrip, dat het opmaken van
een budget bij de direct uitvoerende macht
berusten moet.
Gaan wij nu in korte trekken na, welke
beginselen de verhouding tusschen
Downingstrfet pn Calcutta bepalen :
1. De Gouv. Generaal is direct onderge
schikt aan de kroon en dus meer in 't bij
zonder aan den Secretaris van Staat voor
Indië.
Hij is strafbaar, wanneer hij eenig bevel
rnet opzet onuitgevoerd laat, tenzij hij kan
bewijzen dat zulks noodzakelijk was.
2 De Koningin benoemt verschillende
hooge Indische autoriteiten bijv. de Gouver- |
neurs van B->mbay eri Madras, de leden
van den raad van Indiëte Calcutta en de
Ad vocalen-Generaal.
3 Hare Majesteit kan alle door den
Gouv. G-iieraal uitgevaardigde wetten
(Indian Acts) in hun geheel doen intrekken.
Alle rechters der Hooge Gerechtshoven
worden door Haar benoemd en ontslagen.
4 De Minister voor Indiëheeft het
recht de machtsbevoegdheid van den
Gouv.-Generaal en van de Gouverneurs vau
Madras en B mibay ten opzichte van hun
raden te verminderen of zelf geheel op te
hellen wanneer hem xulks noodig voorkomt, '
hij bepaalt het aantal leden waaruit de
raden zijn samengesteld. Verder heeft hij
het recht een of ander deel van Indiëonder
het direct bewind van den Gouv.-Geueraal
te stellen.
5. Zonder bepaalden last van den minister
mag het plaatselijk bewind niet overgaan
tot een oorlogsverklaring of een begin
maken met eenige vijandelijkheden, uitge
zonderd wanneer een <>t ander verdrag door
een inlandsch vorst wordt geschonden.
G. De Gou v.-Generaal Kan geen nieuwe
provincie onder een nieuwen Luit.-Gouver
neur doen ontstaan, zonder machtig ing van
den minister.
7. De minister stelt de examens vast,
volgens welke ambtenaren kunnen worden
toegelaten tot den »Covenanted Civil
.Service" in Indië, regelt de verloven, de
verlofstractementen etc.
S. De Gouv.-Generaal is verplicht van
alle besluiten of wetten, van alle bevelen
of voorschriften door hemzelven gegeven
onverwijld afschrift te zenden aan het
Opperbas'.uur.
!). Hij is verder verplicht, dadelijk na den
aanvang van noodzakelijk gebleken vijan
delijkheden daarvan mededeeling- te doen
aan den minister, met opgave der moiieven,
die tot handelend optreden aan leidinggaven.
In deze punten hebben wij de hoofdbe
ginselen bij elkander die de verhouding
regelen, roor ZOOLT r .\e ooit werkelijk in
schrift en in den vorm van wettelijke rege
ling zijn gebracht. Het meest evenwel
wordt, de verhouding behaald door de
in Engeland steeds zoozeer geerbiedigde
usance en door de gezonde bei/riji/irn ai n
?onelficstrainr /ru oji\ic//le nt/t 'indii',
traarduoi' dr, ncfslc Jlrilficlie. sliiatslicdfii zich,
li'c.nmcrkcn. De i"erl;elijkc macht van het j
opperbestuur is zetr groot, zoouls wij zien ;
zoo noodig heeft dus de Minister steeds
het heft in handen ; evenwel volgens
Britsche beginselen is het slechts een Gouver
nement van C)iH.'61e, welks uitvoerende
macht tweeërlei is, nam. een politieke en
een zuiver administratieve. De politieke
inmenging hangt nauw samen met s Mi
nisters trclgrretide macht en ten opzichte
van deze laatste is het onder Enuelsche
staatslieden een uitgemaakte zaak, dat-alle,
?irclifn, die uitsluitend brtrcl;kiny hebben u/t
hidii' f n. zijn hcnilk,nuj. gcliecl aan l/et initiatief
nut //et l'laalsdijli Jletcuid inodfii irordcn
om-gelaten, terwijl slechts wetgevende in
grijping van het Opperbesluur raadzaam
en billijk geacht wordt, wanneer Indische
wetten ontworpen worden, die het moeder
land of moederland en koloniën beiden
(rellen. Een gezond beginsel ! Zou onze j
Tweede Kamer niet een weinig school j
kunnen gaan in deze richting? Buitendien '
zijn den Minister nog andere knellende
banden aangelegd. Het is namelijk strikt
noodig, vooral tegenover een inlandsche j
bevolking, dat Opperbestuur en Plaatselijk \
Bewind, zij 't ook slechts in schijn, n j
zijn. De Minister voor Indiëzal dus steeds l
trachtten, wanneer mogelijk, eenstemmig
en eendrachtig te handelen en te oordeelen '
met zijn hooggeplaatsten ondergeschikte,
den Gouv. Generaal in fndië. Hei
conlroli'fiTiid JJeslttiir bejinull ;,ich. d n s hoo/d'.rtkclijk l
tot bet t/fi-rii ran u-cnkeit.lcnrtjïhel initiatief j
te t'uknlti; ,:dcll. j
liet legerbestuur maakt hierop een uitzon
dering, zijn zwaartepunt ligt in Engeland,
zooals tal van feiten uil de jongste geschie
denis zulks aantoonen. Ten opzichte van
het Indische budget hebben wij reeds ge
zegd, is het Opperbestuur slechls een con
troleerend lichaam. Zijn administratieve
werkzaamheden bepalen zich hoofdzakelijk
tot den aankoop, de uitzending en de verze
kering van materialen en alle
benoodigdheden door de Indische autoriteiten aan
gevraagd, uitzending van personeel voor
spoorwegen, telegrafen etc. en verder tot
het geheele finaniieele beheer, voor zoover
het de uitgaven in het moederland betreft
(te zamen pi. m. 180 millioen gulden).
In verdere beschouwingen zullen wij niet
treden, uit al het bovenstaande zien wij dat
aan het Plaatselijk Bewind een groote mate
van zelfstandigheid gelalen is als uitvloeisel
van practische, heldere en edelmoedige begin
selen, die ons Kederlandscli Oiijwhesluur
neemd zijn. Geen bemoeienis van liet Par
lement met de begrooting d. i. geen ingrijpen
van de wetgevende maclit in de juncties van
het Uitroerend Indische Bewind.
Bij ons ligt het zwaartepunt van het
Indisch beheer op het Binnenhof, in En
gelsch Indiëin Calcutta. De gevolgen zijn
bekend.
Edelmoedige beginselen en bemoeizucht
zijn immers mceiehjk te vereenigen.
L. DE CASEMBROOT.
Bat a v ia, 10 September 18ÏJÜ.
en Nederland.
In De Amsterdammer van 8 October
werd in algemeene trekken uiteengezet,
welke de grondslagen zouden kunnen zijn
van een tolverbond met België. Die grond
slagen werden met voorbedachten rade zoo
dor, zoo schraal mogelijk aangegeven, om
duidelijk de formule te doen uitkomen,
waarop de zaak gegrondvest zou kunnen
worden, ontheffing der overmatig hoog
belaste zes verbruiksarlikelen, wijn, gedis
tilleerd, bier r.n azijn, suiker, zout en
geslacht, en overeenkomstige vcrhoogmg van
het nieuwe gemeenschappelijke tarief der
invoerrechten.
Die verhooging werd daarbij vrij aan
zienlijk geraamd, van acht op zes-en-dertig
millioen guldens. Dat lykt erg barbaarsch,
maar in de practijk zou de zaak zich ge
heel anders toedragen. Het spreekt toch
vanzelf, dat, wanneer de zes genoemde
verbruiksartikelen niet meer, zooals thans
het geval is, getroffen worden met bijna
vijf-en-veertig millioen, maar met slechs
zeventien milliosn gulden belasting, wan
neer de Belgische grens geheel vrij en
vrank te overschrijden zou zijn en wan
neer een overeenkomstige verhooging der
invoerrechten plaats zou hebben, een reus
achtige ontwikkeling zou intreden van
Nederland's landbouw en nijverheid. Alle
belastingen, zoowel de direkte als de
indirekte middelen, zouden veel hoogere
opbrengsten dan thans opleveren, en een
verhooging der invoerrechten van acht op
zes-en-dertig millioen zou dus niet noodig
blijken te zijn. Die te verwachten invloed
van een tolverbond tusschen Belgiëen
Nederland is op dezen oogenblik niet onder
cijfers te brengen, maar hij schijnt niet te
loochenen, en de onderstelling is volstrekt
niet ongegrond, dat een veel geringere
verhooging der nieuwe gemeenschappelijke
invoerrechten ruim voldoende zou zijn, om
het tekort der nieuwe verbruiksbelastingen
te (lekken. Men vergete niet, dat heden
ten dage tientallen van millioenen aan
arbeidsloon ieder jaar l/et land uitgaan ten
behoeve der buitenlandsche nijverheid,
welke Nederland voorziet van bijna al wat
bet verbruikt, en dat bij verhooging der
invoerrechten die niiliioenen groutendeels
als loon aan den Nederhindscheri werk
man zullen worden uitbetaald.
Nu zal men zeggen : Gij wilt de be
lasting op de zes genoemde verbruiksarti
kelen en daaronder eerste levensbehoeften
als suiker, zout en vleesch verlagen, dat
is heel goed en wel, maar gij verlaagt
tevens de accijns op gedistilleerd van
zesen-twintig op bijna eif millioen. Daar
mede zult ge den drankduivel ontketenen,
en een douane-verbond met Belgiëzou dus
in Nederland uitloopen op een algemeene
dronkemanspar lij.
Waarde lezer, vergun mij, hieromtrent
uw ontstemd gemoed gerust te stellen.
Het is een volslagen d waal begrip, in
Nederland bestaande bij groot en klein,
dat hoogc belasting op gedistilleerd het
misbruik van sterkeu drank bestrijdt. Dat
is volmaakt, onjuist. Nooit of nimmer
heeft eenig drinker gevraagd, of de
heetoliter jenever met tien of met duizend
gulden belast is. Integendeel, bij iedere
belasting-verlnioging worden de glazen in
de herbergen kleiner, eu de drinker, om
zich hiervoor schadeloos te stellen, drinkt
een of sneer glazen meer, dan hij voor
heen deed. Buitendien heeft de verhoo
ging der belasting nog een veel erger
euvel: dat de hoedanigheid van den drank
telkens slechter en giftiger wordt. Wie
zuivere brandewijn drinkt, gestookt uit
druiven of druivenschillen zal geen slacht
offer van het alcoholisme Worden, het zijn
juist de goedkcope soorten, gestookt uit
aardappelen en maïs en andere
veldvruchten, welke den drinker vergiftigen. Wij
zien in ons eigen land, dat de accijns niets
uitwerkt tot beteugeling van het kwaad.
J n Friesland vermindert het verbruik,
omdat do rueiischen niet meer drinken
willen, eu in. Groningen neemt het ge
bruik toe, omdat de menscheii nog meer
willen drinken, en in beide provinciën is
toch dezelfde hooge accijns van kracht.
Met een lager belasting zullen de
meiischeii, <He drinken willen, betere waar
voor hun geld krijgen, en hun gezondheid
minder snel vernielen, maar het aantal
drinkers zal bij hooge of' lage drankbe
lasting volmaakt gelijk blijven.
Om de uitgaven van den staat gemak
kelijk te doen dragen, moeten de belas
tingen niet opeengepakt worden op enkele
factoren der samenleving, maar zooveel
mogelijk worden verspreid. Wanneer ik
een gewicht over een zekeren afstand wil
verplaatsen, en ik hang dat gewicht aan
mijn vinger, dan zal ik dien kneuzen, al
voldoe ik ten slotte aan de opdracht,
maar verspreid ik het te verplaatsen ge
wicht in de vijf of zes binnen- en
buitenzakken van mijn overjas, dan zal ik de
taak zonder groote vermoeinis en zonder
letsel volbrengen. Zoo is het ook met
onze verbruiksbelastingen. Verspreid ze
door middel van invoerrechten op veel
vuldige artikelen van verbruik, dan zullen
zij voor de samenleving veel gemakke
lijker zijn op te brengen, dan wanneer zij
zooals ten onzent' drukken op slechts zes
artikelen met vrijlating van bijna alle
overigen.
E«n eeuw geleden is een groote omwen
teling onstaan, doordat twee klassen der
samenleving, adel en geestelijkheid, vrij
gesteld waren van enkele belastingen.
Dat krenkte het rechtvaardigheidsgevoel.
Waarom dan diezelfde onrechtvaardigheid
doen voortduren ten laste van de eene
verbruikswaar ten gerieve der andere?
Daarvoor bestaat geen redelijke grond.
Dat rechtsbegrip is tot werkelijkheid te
brengen door een tolverbond met België,
gegrondvest op gedeeltelijke ontheffing der
zes accijnsphchtige waren, en overeen
komstige verhoogiug der invoerrechten.
Hervorming van ons belastingstelsel in
die richting te sturen, zou een taak zijn,
een staatsman waardig. jBelgiöis een van
de bloeiendste en sterkst bevolkte landen
van den aardbol. Daarmede in
economischen zin ons te verbinden, kan nimmer
tot schade leiden. De scheiding van 1830
is het werk geweest van godsdienstige en
staatkundige ov rspanning. Economische
vraagstukken hebben er geen deel aan
gehad. Het vereenigde Koninkrijk onder
\Villem I is van 1820 tot 1830, toen de
slechte jaren van het Keizerrijk en toen
de geldcrisis en de slechte oogsten, welke
er op volgden, voorbij waren, getuige ge
weest van een expansie van koopkracht,
grooter dan destijds in eenig land van
Europa is waargenomen.l
Vóór honderd jaar bestond bij een groot
deel van ons volk een ziekelijk streven,
om zich aan te sluiten bij Frankrijk. Die
i aansluiting is tot stand gekomen, en zij
heeft ons in politieken en in economischen
zin platgedrukt. Thans openbaart zich
i een even ziekelijk streven tot aansluiting
j bij het veel grootere Duitscliland, en wan
neer zulks plaats had, zouden overeen
komstige gevolgen voor den dag treden.
j In staatkundigen zoowel als in
economiI schen zin zoud"ii wij onze duur gekochte
i vrijheid verliezen, eii geenerlei gewicht
meer in de schaal leggen. Daartegen kan
een tolverbond met Belgiëons vrijwaren.
Het voor en tegen is nooit ernstig onder
zocht, noch djor onze Regeering, noch door
ons Parlement. Twee argumenten hebben
het plan telkens doodgedrukt. in weerwil
dat de Belgische Uegeering er vaak groote
genegenheid toe aan den dag legde. Als
l ik mij niet vergis, heeft de heer Frère
Orban er eens de reis voor naar 's-Hage
gemaakt.
In de eerste plaats heeft onze Regeering
altijd opgezien tegen de hervorming der
accijnsen. De heer Pierson, die in 18U2
aan het Nederlandsche Parlement niet
meer of minder dan een progressieve
kapitaalbelasting heeft laten slikken, is
misschien niet de man, om als zoovelen
zijner voorgangers daarvoor terug te
deinzen.
Ia de tweede plaitts is altijd beweerd,
dat onze goederenhandel ten gronde zou
gaan door een tariefsverhooging. Dit
argument leeft alleen, omdat de zaak
nooit ernstig overwogen is. Hamburg,
Marseilie, Genua, New-York zijn voorbeel
den van reusachtig groote eu bloeiende
handelssteden in landen, waar zeer hooge
invoerrechten geheven worden. Wij heb
ben zes handelsartikelen, i\elke
vijf-enveertig millioen gulden belasting toi schen.
Te zeggen, dat het verminderen van dien
zwaren last en het verspreiden daarvan
over een groot aantal artikelen in den
vorm van invoerrecht onzen goederen
handel zal te niet doen, is een bewering,
welke inderdaad niet ernstig genoemd kan
worden. Doorvoer, in onzen goederenhandel
hoofdzaak, is en blijft vrij en vraiik als
voorheen, want doorvoorrechten zijn reeds
lang afgeschaft, en niemand denkt er
aan, ze te doen herleven.
A. L. H. OP-REEX.
Hilversum, 11 Oct. '09.
Naschrift. In l)e Amsterdammer
van 15 October j.L, waarvoor bovenstaand
artikel bestemd was, vind ik een inge
zonden Stukje van den heer Sutorius,
waarin hij me uitmaakt voor een gooche
laar, en vraagt, wat er bij de voorgeslelde
ontheffing der accijnsen en overeenkomstige
verhooging der invoerrechten wordt van de
inlandsche nijverheid!!!
Zoo gaat het altijd. Wie met iets nieuws
voor den dag komt, wordt uitgemaakt voor
al wat leelijk is door lieden, die van het
onderwerp geen flauw begrip hebben.
Voor zulke gevalletjes haalt men de
schouders op.
A. O.
Een (eekcning van Caran d'Achc.
Een der laatste nummers van den
Figaro geeft een teekening van Caran
d'Ache te zien, die voor John Buil niet
zeer vleiend is 1) Op den achtergrond staat
1) Zie bit. S van dit Weekblad.