Historisch Archief 1877-1940
K'. 1166
DE AMSTERDAMMER
A°. 1899.
WEEKBLAD
NEDEELAS
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Dit Wad ia verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capncines tegenover hit Grand Café, te Par$>,
en t» Londen, Librairie Cosmopolite, 56 Charlotteatreet, Fitzroy Square.
Zondag 29 October,
Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces nit Dnitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen eu dooi alle filialen dezer firma.
I N H O U ».
VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Transvaal en
Vrijstaat. Kngeland, Portugal en de
Delagoabaal. Mr. v. Gilse als Dagbladschrvjver.
Artikel 243 der Gemeentewet, door C. TI. W. Eaedt,
(Slot). SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Winst
in de coöperatieve Zuivelindustrie, door dr. J.
C. E. KUNST EN LETTEREN: Muziek in de
Hoofdstad, door Aat. Averkatup. Leiden-Den
Haag, door W. S. Het oordeel van Sjoki" over
de tentoonstelling van Japansche kunst, door
Shinkicbi Hara. Aennchen von Tharan, de
dojnineesche". Brieven van Huygens, door M.
Een Pio-Nic in Proza, door M. Boek en
tjjdschrift, door G. van Hulzen. FEUILLLTON :
Mijn laatste Jacht, door Pierre Loti.
BECLAMKS. VOOR DAMES: In den vreemde, door
A. 8. K. Allerlei, door E-e. SCHAAKSPEL.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK,
door D. Stigter. ALLERLEI. INGEZON
DEN. PEN- EN POTLOODKKA8SEN.
ADVEKTENTIEN.
MIMItllltlllMIMMMIIIIMIIIMIIIIIIIMIIIHIIIIIIinilllllllllimiHIII
Transvaal en Vrijstaat.
Arme, arme Boeren! zoo zuchtten wij
Nederlanders, toen de opgeschroefde tijdin
gen hunner nederlagen uit Londen kwamen ;
door heel de natie trilde het gevoel
van woede en smart, als hadden wij zelf op
nieuw den rug moeten buigen onder
Engelands geeselriem. Geen twijfel is er aan,
wij Hollanders zien in de Afrikaanders
nóg onze broeders. Wij staan op en leggen
ons te ruste, van deze ne gedachte ver
vuld: hoe zal het daar zijn bij de bergen
van Natal? Nietwaar als streed
OudHolland en ook jong Holland daar weder
tegen den erf-vijand van ons bloed.
Nauwelijks zijn we een week verder
gekomen, en de angstige bezorgdheid is ge
weken. De verslagen" Hollanders hebben,
zonder een aanval van be teeken is te doen,
generaal Symons buiten gevecht gesteld,
en zijn opvolger generaal Yule gedwongen,
met zijn troepen Glencoe en Dundee, met
achterlating van de gewonden, prijs te ge
ven. De leugenachtige Regeering, die de
zen schandelijken oorlog heeft uitgelokt,
bleek niet alleen de waarheid in haar
politiek,maar zelfs de telegraaf vervalscht te heb
ben; daar is buiten Engeland niemand meer,
die niet weet dat Engeland liegt. En ook
zal men buiten Engeland moeilijk iemand
vinden, die niet in die overtuiging is be
vestigd, dat het weerstandsvermogen van
de Afrikaanders geenszins berekend kan
worden naar het aantal hunner manschap
pen, maar dat dit de daarin aangegeven
verhouding verre overtreft. Nog weten
wij bij lange na niet wat bij Glencoe, bij
Dundee, bij Elandslaagte en op den terug
tocht van Yule met zijn corps werkelijk
is gebeurd; maar dat Engeland in de
hoogste mate bezorgd is over den toestand,
waarin het leger te Ladysmith verkeert,
het bleek reeds duidelijk genoeg. Hierover
zijn allen het eens: De Boeren hebben
zich buitengewoon dapper gedragen en
honderden, misschien reeds meer dan
du:zend hunner vijanden gedood, gewond of
krijgsgevangen gemaakt. Hun vrienden,
door de Engelsche leugens voor een
oogenblik misleid, zijn opnieuw vol moed.
* *
*
Geheel Europa,behalve Brittanniëschaart
in den geest zich aan hun zijde. Alleen
Duitschlands keizer niet.
Het plan bestaat, dat Wilhelm in Novem
ber Londen en Windsor zal bezoeken.
Of 't inderdaad gebeuren zal?
't Is bijna ongelooflijk, dat een Vorst
zooveel minachting zal betoonen, voor de
sympathiën en voor de antipathiën van
zijn volk. Zijn bezoek onder deze omstan
digheden toch zou weinig minder zijn dan
een beleediging der Duiische natie.
Daar is meer dan men rechtstreeks kan
aanwijzen in de buitenlandsche politiek,
en ook in de binnenlandsche, die van het
Duitsche Rijk zelf, wat den keizer nog
kan nopen, op zijn besluit terug te komen.
Maar gaat Wilhelm de Tweede toch,
dan is dat uiterst leerzaam, voor ons Neder
landers in 't bijzonder.
Wilhelm is immers een Oranje-Vorst.
Geen gelegenheid, waarbij hij zich niet de
eer en het genoegen gunt er op te wijzen
dat hij Oranjebloed in de aderen heeft.
Het Oude Wilhelmus is ook een zijner
lievelings-zangen. Dat keizer Wilhelm naar
den geest niet regelrecht van den Zwijger
afstamt, wisten wij reeds. De Reisekaiser
is meer een spreker dan een zwijger ; maar
dat Z. M. enkele druppeltjes OranjeWoerf
in zich mee draagt, valt evenmin te ont
kennen, als het feit, dat het Huis van
Oranje zeer in de verte vermaagschapt
is aan een heele reeks van vorsten en
vorstelijke personen.
Eerlijk gezegd, hebben wij wel eens niet
zonder beduchtheid aan die buitengewone
liefde van Wilhelm voor den Oranjestam
boom gedacht. Misschien zijn wij niet goed
genoeg van vertrouwen; maar dat men te
Berlijn zich zoo nauw geparenteerd ge
voelt aan ons koningshuis, hetwelk nu zijn
laatste telg telt, 't gaf soms iets te
denken....
Wanneer thans echter Wilhelm, de
Oranje-Vorst, naar Victoria gaat, is dat
vooral voor ona een openbaring.
Nietwaar, is de politiek van keizer
Wilhelm van dien aard, dat hij op dit
moment Engeland op zoo opzienbarende
wijs zijn vriendschap meent te moeten
betuigen; acht hij zich geroepen John
Buil te omarmen, terwijl deze den afschuw
van de gansche beschaafde wereld wekt,
door een poging om een armen zwakke den
voet op de borst te zetten, terwijl die
arme een onzer broeders is; een volk
zoo klein, zoo dapper, en zoo
vrijheidlievend, als de Hollanders onder den
grooten Oranjeman \VillemdeZwijgerdat
waren, dan weten we iets beter waar
aan wijzelf ons te houden hebben.
Daar zijn in Nederland een aantal
lieden, die meenen, dat wij van
Duitschland geen kwaad te duchten hebben; nu
niet, en later evenmin.
Maar als wij nu eenmaal er getuigen
van zullen zijn, dat Wrilhelra, de
OranjeVorst, naar Londen en Windsor reist,
waar men den dood gezworen heeft aan
de nakomelingschap der geuzen uit des
Zwijgers tijd, mogen deze optimisten tot
nadenken worden gebracht.
Of zal Wilhelm zijn Grootmoeder be
zoeken, haar en hare valsche raadgevers,
om hun 't Wilhelmus van Nassomven voor
te zingen ?
Dan Maar daar is, gelooven wij,
geen sprake van.
* *
*
Intusschen is er maar n vraag: wat
voor de beide Republieken te doen?
Wij wezen verleden week er op, dat
elke beteekenende organisatie ook nu nog
ontbrak. En zonderling genoeg, of moeten
we zeggen verklaarbaar genoeg? zelfs de
Ned. Zuid-Afrik. Vereeniging gedoogt dat
deze toestand voortduurt.
Daar bestaat geen werk-comité; daar
gebeurt niets anders dan het inzamelen
van geld, en zelfs dat niet eens naar
eenig systeem. Eiken dag behelzen de
bladen berichten aangaande giften, en
nog eens giften, hier zus, daar zoo bijeen
gebracht.
Een Centrum van beweging is afwezig.
Toch gevoelt men allerwege, dat dit
niet is gelijk het behoort.
Onder hen, die begrijpen, dat het
Nederland's plicht is meer te doen, dan op goed
geluk af wat geld te verzamelen voor de
Transvaal en Vrijstaat, ontmoeten wij den
heer Lion Cachet. Hij wenscht dat de
Nederlandsche Regeering bewogen zal
worden onze diplomaten aan het werk te
zetten.
»Laat onze Regeering aangezocht wor
den om in deze voor Transvaal en Vrij
staat, voor Hollandsch-Zuid-Afrika op te
treden namens het Nederlandsche volk,
liefst in gezochte vereeniging met
Duitschland, Rusland, Italië, Frankrijk enz., en
anders alleen op te treden bij de Britsche
regeering, 'met een beroep op het Britsche
volk, dat niet door de oorlogskoorts is
aangetast, en ook op hen, die nu
meeschreeuwen met de leiders, die hen mis
leiden. Laat het Zuid-At'rikaansche volk
weten, dat wij aan hun zijde staan en den
moed hebben, dat op nog andere wijze te
toonen, dan door geld bijeen te brengen
(wat daarom niet behoort of behoeft nage
laten te worden). Wie roept ter bespre
king hiervan eenige mannen te zamen in
onze goede stad, alvast, en voorts over
het geheele land?''
Reeds vroeger hebben wij verklaard,
dat o. i. de Nederl. diplomatie dit werk
behoorde te verrichten, al voorspelden wij
ons daarvan weinig nut, daar de mogend
heden gaarne zullen zien, dat Engeland
zich de vingers brandt; terwijl van een
optreden van ons rechtstreeks bij Engeland
volstrekt geen heil te verwachten is.
Hoe iemand het gepast zou kunnen
vinden, dat Nederland zich als bemidde
laar tusschen Transvaal en Engeland bij j
het laatstgenoemde Rijk aanbood, hebben
wij nooit kunnen begrijpen. Iets dwazers
kan men moeilijk begeeren. Het
schaap,dat zich tot bemiddelaar benoemd wil zien
tusschen den wolf' en het lam!
Iets anders, zoo betoogden wij, zou het
zijn wanneer onze diplomatie zich tot de ;
groote mogendheden wendde, maar dan j
zou daarvoor allereerst noodig zijn een
buitengewoon bekwaam diplomaat, en het
is zeer de vraag, of wij dien op 't
oogenblik rijk zijn. Onder al onze gezanten
is er misschien niet n van zoo zeldzame
begaafdheid, dat hij bij deze gewichtige
aangelegenheid voor een Rijk zonder mili
taire macht geschikt geacht kan worden
zulk een zending te vervullen. Zal Neder
land de Transvaal en Vrijstaat duidelijk
toonen, gelijk de heer Cachet en ook wij
noodig achten dat wij aan hunne zijde
staan dat het dan zonder verwijl den
Mininister van Buitenlandsche Zaken zijn
demissie geve, onder wif ns wanbeleid beide
Republieken, door Nederland, gekrenkt
werden; den Minister, aangaande wiens ge
heel diplomatiek bestuur niet anders dan
blunders zijn aan te wijzen en die, tot
schande van ons volk en tot gevaar voor
onzen goeden naam in de toekomst tot
dusverre door de Volksvertegenwoordiging
in het kabinet werd geduld. Zoo het ooit
noodig is geweest, dat den bekwaamste der
bekwamen en den vaderlandslievendste der
vaderlandslievenden het zij opgedragen over
onze buitenlandsche verhoudingen te wak^n,
dan is dat toch zeker thans. Tot wien
moest men met meer vertrouwen kunnen
opzien dan tot onzen Minister van Buiten
landsche Zaken ? En tot wien doen wij
dat met sterker en gegronder wantrouwen
dan juist tot Mr. de Beaufort?
Niet gering is daarom in ons oog de
verantwoordelijkheid van het parlement,
dat in een tijd gewricht als het huidige, nu
weer weken lang dat gevaar voor ons land
heeft bestendigd, als ware de kleine
binnenlandsche, de dwergen-kamer-politiek,
van hooger belang, dan onze goede naam
in de wereld, en de achting door onze
helden-familie in Zuid-Afrika ons toege
dragen.
* *
*
Een ander landgenoot, Dr. v. Geer, die
zich met reden geërgerd heeft aan den
killen toon, waarop een van Nederlands
generaals, den Beer Poortugael, zijn voor
een deel tamelijk juiste denkbeelden ont
wikkelde, stelt de Kamer den eisch op drie
punten der Regeering om inlichting te
vragen:
»1. Heeft de Regeering vóór het uit
breken van den oorlog aan de regeering
van Engeland hare goede diensten aan
geboden 't
2. Heeft de Regeering zich met andere
Mogendheden in betrekking gesteld om
met handhaving van onze eigen neutrali
teit aan te dringen op tusschenk^mst in
de zaken van Z.-Afrika?
3. Heeft, toen alle oorbare middelen om
den oorlog te stuiten waren uitgeput, de
Regeering een protest ingezonden bij het
Engelsche gouvernement en bij de overige
rijken in Europa, alsook bij de Ver. Staten
van Noord-Amerika, tegen het schenden
van de conventie van 27 Febr. 1884?"
Wij zouden dit in dezen vorm niet voor
onze rekening durven nemen. Het is
overbodig onze meening na het
bovengeschrevene nog nader toe te ,'ichten. Maar
wij herhalen: het is niet de plicht der
volksvertegenwoordiging in openbare zit
ting de Regeering te nopen, haar mede
te deelen, wat zij verricht heeft indien
zij iets heeft verricht. Doch volstrekt
noodig schijnt het ons, dat zij onmiddellijk
den Minister van Buitenlandsche Zaken
dwinge heen te gaan, wiens bekende daden,
allen zonder onderscheid, hem als een
middelmatigheid karakteriseeren, ie aan
den schijn en het uiterlijk vertoon, met
ridderkruisjes zelfs van een despootje als
Hanotaux, en van een Majesteit als de
Sultan beloond, 's lands waardigheid heeft
opgeofferd, n te Parijs, n te Petersburg,
n te Londen, n te 's Hage zelf bij
de Vredescomedie.
Wat Nederland op dit kritiek moment
noodig heeft is geen openbare bespre
king van diplomatieke handelingen, die
alleen in 't geheim kunnen verricht wor
den ; neen, onontbeerlijk alleen is een
In deze richting heeft de Regeering te
zorgen, en de Natie vervulle haar plicht,
naar wij meenen, een onafwijsbare, om
ten spoedigste een commissie te vormen,
die (jelitel en al zich kan. wijden aan de
belangen van Transvaal en Vrijstaat,
welke ook onze belangen zijn ; en die een
organisatie in het leven roepe, waarvan
kracht kan uitgaan nu en later, zoodat
er voor goed een eind moge komen aan
de verwtarloozing van onze broederlijke
verstandhouding tot de Zuid-Afrikaansche
Republieken, voor haar en voor ons van
onschatbaar gewicht. Immers tal van
materiale voorzieningen, beoogende ver
sterking van het Hollandsen, element in
Z.-Afrika, mede door vermeerdering van
de handels- en beschavings-betrekkingen,
hadden reeds voor lang moeten zijn ge
nomen.
Nederland, nu daar op het veld van
eer uw stamgenooten, en ook uw eigen
zonen vallen, word toch wakk;r; tast
niet alleen in de beurs, maar geef iets
van uw werk- en denkkracht.
Engeland, Portugal en de
Delagoa-baai.
In de laatste zittingen van het
Engelsche Parlement hebben de door den
heer Chamberlain, den boozen geest van
het ministerie, uitgelokte debatten in zoo
hooge mate de aandacht getrokken, dat
eene verklaring van den heer Balfour,
naar aanleiding van de vraag, of tusschen
Engeland en Portugal eenige overeenstem
ming was bereikt ten opzichte van de
Delagoa-baai, bijna onopgemerkt is voor
bijgegaan. De Engelsche staatsman gaf
te kennen, dat te dezen opzichte nog
geenerlei overeenkomst was tot stand ge
komen, maar dat het vraagstuk (dat geen
vraagstuk is) door de beide regeeringen
gezamenlijk werd «bestudeerd."
Het Journal des Débats herinnert, naar
aanleiding van deze officieele verklaring,
hoe Engeland in de laatste jaren vraag
stukken pleegt te »bestudeeren,'' bij welke
Portugal betrokken i?.
Tien jaren geleden was Portugal nog
eene Afrikaansche groote mogendheid. Zijn
rijk strekte zich onafgebroken uit van
d'Angola aan de westkust tot Mozamb'que
aan de oostkust. Wel had het er nooit
aan gedacht, zijne rechten op het achter
land van de betrekkelijk smalle kuststrook
te doen gelden door traktaten met de
inlandsche hooiden, maar het dacht er
evenK in aan, dat iemand ooit zijne suprematie
over dit achterland zou kunnen betwisten.
Het Engelsche gebied beperkte zich toen
tot de Kaapkolonie en Natal, en de Britsche
aanspraken strekten zich niet verder uit
dan tot Bechuana-land en eenige aangren
zende landstreken. De Engelsche en de
Portugeesche spheren van invloed waren
ver van elkander verwijderd, en niets wees
er op, dat zij elkander naderbij zouden
komen.
Intusschen begonnen reeds toen enkele
personen in Engeland en aan de Kaap
zich met het gebied van den Zambesi
bezig te houden. Daar toch waren
Engeleche zendelingen gevestigd en Engelsche
handelaars doorkruisten het land. Wie
met de gewoonten van John Buil bekend
is, weet, dat zijn zendelingen en kooplie
den in den regel op den voet worden
gevolgd door zijn soldaten. De gewone
loop der zaken werd in dit bijzonder ge
val verhaast door het optreden van Cecil
Rhodes, die reeds een groot fortuin had
verworven door de diamantmijnen van
Kimberley hoe deze aan den
OranjeVrijstaat werden ontfutseld, herinnerden wij
in een vorig nummer van dit Weekblad
en die nu de oogen had geslagen op
j de rijke gouddistricten in het Noorden.
Rhodes begreep reeds dadelijk, dat aan
i zijn jagen naar den snooden mammon iets
J moest worden toegevoegd, dat niet slechts
j in de oogen van ondernemende
kapitatalisten, maar ook in die van het groote
publiek, zelfs van den »man in the Street",
' een zekere aantrekkelijkheid had. De man
| van de concessies, de promotor van groo
tere en kleinere maatschappijen, werd ook
de man van het «imperialisme". Het
kostte hem weinig moeite een aantal per
sonen met klinkende namen - vooraan
den prins van Wales en diens schoonzoon,
den hertog van Fif'e bij zijn onderne
mingen en speculatiën te interesseeren, en
waar de hoogste en allerhoogste aristocra
tie zoo voorging, kreeg de zaak in de
oogen der goede gemeente een haast ideaal
patriottisch tintje. Waarom zou men onge
hoorde rijkdommen en ongetelde schatten
overlaten aan de luie en indolente
Portugeezen, die er toch niets mede zouden
uitrichten l
Zoo kwam op 31 October 1809 de veel
besproken Chariered Company tot stand,
met het uitgesproken doel de Engelsche
heerschappij zoo ver mogelijk naar het
Noorden uit te breiden en zich zonder
veel omslag de Portugeezen met hun nooit
uitgeoefende en daardoor waardeloos ge
worden rechten van den hals te schuiven.
De Portugeezen waren echter niet zoo
dom of onverschillig, dat zij het dreigend
gevaar niet bemerkten. Ook zij richtten
eene maatschappij op (de
MozambiqueMaatschap; ij), die ten doel had, het ach
terland der kolonie te exploiteeren. Maar
het was te laat: de Engelsche ingenieurs
doorkruisten reeds Matabele-land,
Manicaland en andere deelen der Portugeesche
spheer van invloed en organiseerden daar
goedgewapende expeditiön. Er ontstonden
botsingen tusschen de lieden van de
»Chartered'' en de kleine Portugeesche
garnizoenen; Portugal protesteerde, maar
Engeland behandelde die protesten met
souvereine minachting; de verhouding werd
steeds meer gespannen en tusschen den
bekenden majoor Serpa Pinto en de in
dringers kwam het herhaaldelijk tot ge
vechten. Ten slotte besloot de Britsche
regeering haar grooten slag te slaan en
liet in Januari 1890 aan de Portugeesche
regeering een ultimatum overhandigen.
Natuurlijk werd hieraan niet onmiddel
lijk toegegeven. De onderhandelingen duur
den maanden lang. Staande die onder
handelingen, in Juni 1890, publiceerde
de Times een ontwerp traktaat, dat in
Portugal een storm van verontwaardiging
opwekte. Te Lissabon hadden luidruch
tige manifest tien plaats voor het gebouw
der Briteche ambassade; het Portugeesche
ministerie moest zijn ontslag netnen, en
zijn opvolgers trachtten de onderhandelin
gen op betere grondslagen voort te zetten.
Maar het baatte niet. Engeland hield vol
en werd steeds dringender: immers Cecil
Rhodes had toen reeds het fameuse wacht
woord uitgegeven »from Cape to Cairo",
en niet slechts door koninklijke en adel
lijke speculanten, als paarlen in 't goud
prijkende in den kring van belangheb
bende bankiers, maar ook door »the man
in the street" werd die leuze met geest
drift aangenomen. De Britsche leeuw
kon en mocht niet dulden, dat hem de
weg werd versperd door een zoo zwakken
tegenstander. Óf die tegenstander het recht
aan zijne zijde had, deed minder ter zake:
la raison du plus fort est tovjours la
meilleure. Portugal eindigde met toe te
geven en afs'and te doen van een reus
achtig grondgebied, waarboven eeuwen lang
zijn vlag had gewapperd. Hel bezit nu
nog slechts de kuststreken van d'Angola
en Mozambique.
Braakensiek teekende in die dagen voor
ons weekblad een plaat, waarop John Buil
te zien was, die het ongelukkige kleine
Portugeesje tot op het hemd had uitgekleed
en hem nu, bij wijze van vertroosting, de
Orde van den Kouseband om een van
zijn bloote beentjes bond.
Thans heeft John Buil zijn begeerige
blikken geslagen op de Portugeesche
havenplaats Lourenjo Marquez aan de
Delagoabaai, van waar eene spoorweglijn recht
streeks in het hart van de Transvaal leidt.
Er moet eene o vereenkomst bestaan, volgen»
welke Engeland, tegen geldelijke vergoeding,
de voorkeur zou hebben voor het geval
dat Portugal dit grondgebied zou willen
verkoopen. Maar zal Portugal dat willen
doen ? Zal het niet terugdeinzen voor
eene nieuwe vernedering, ditmaal eene
dubbele, omdat zij eene vrijwillige zou zijn,
althans niet eene door geweld van wapenen
afgedwongene?
Laat ons hopen, dat de Portugeezen
zich in dit geval hun fiere voorvaderen
waardig zullen betoonen. Zij zijn goed
begonnen, door te weigeren te voldoen
aan den eisch der Engelschen, die door
hen, nog vóór het uitbreken van den
oorlog, de doorvoer van wapenen en
ammunitie, voor de Boeren bestemd, wilden
verboden zien. En zij zullen in hun verzet
ongetwijfeld worden gesteund door meer
dan ne van de groote Europeesche
mogendheden.
Wie rijk is, begeert steeds meer geld;
wie machtig is, steeds meer macht. Wij
zien het opnieuw aan Engeland. Eerst is
zijne begeerlijkheid opgewekt door de
diamanten van Kimberley, toen door het
goud van de Transvaal. Later is de
hooge politiek er bij gekomen en heeft
leuze en dekmantel tegelijk geleverd. Thans
is de idc'e fixe, door die hooge politiek
gesuggereerd, onuitroeibaar geworden. In
Fashoda waren goud noch diamanten,
maar de Franschen moesten er uit, omdat
zij zich verstoutten, het pad van John
Buil te kruisen. Hoelang zal zooveel
aanmatiging, aanmatiging óók in het
verloochenen der bijoogmerken geduld
worden en ongestraft blijven?
Ir. i Gilse ali
In het No. van 8 Oct. jl. deelden wij
onzen lezers mee, hoe de heer Van Gilse,
de plaat van het Weekblad, met het op
schrift: ^Leerplicht vóór een nieuwe Ar
menwet," en het onderschrift : «Borgesius :
dat is een quaestie van voorkeur. Ik zeg
eerst lezen, rekenen en schrijven en
dan een warme jas en voedzaam eten''
als onwaar, laag, schandeli/k, infaam had
gekarakteriseerd.
Wij drukten des heeren v. Gilse's eigen
woorden af: zijn aanklacht en het betoog
door hem daarbij gevoegd, en wij onthielden
den heer v. Gilse, redacteur van de Arnh.
Courant, lid van de Tweede Kamer, partij
genoot en advocaat van minister Borgesius,
de eer niet, hè>i op zijn groven uitval van
antwoord te dienen. Wij gaven hem be
scheid, zakelijk, zonder bitterheid ; gevoe
lende dat de netelige positie, waarin de
geavanceerd liberale partij door Borgesius
met dit leerplicht-ontwerp was gebracht,
een verzachtende omstandigheid vormde,
die in aanmerking behoorde te worden