De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 29 oktober pagina 2

29 oktober 1899 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1166 genomen, nu de heer v. Gilse zich der mate had vergalopeerd. En hoe heeft het Kamerlid, de redacteur van de Arnhemscke, zich daarna gedragen ? Ja, daar is eigenlijk geen naam voor. De heer v. Gilse heeft ons en den heer Braakensiek voor zijn lezers uitgemaakt, ala menschen, die te samen iets verricht hebben, wat onwaar, schandelijk, infaam verdiende te heeten, het woord laagheid is ons zelfs n'et gespaard; hij tastte ons aan in onze eer en onzen goeden naam, in ons karakter en toch onthield hij zijn goeden Arnhemmers onze verdedi ging, en bracht hen alzoo daarenboven ia den waan, dat wij ons zulk een beschul diging moesten laten welgevallen, zonder iets terug te kunnen of te durven zeggen. Dat is nu in de pers toch wel een eomlle! Een comble vooral, wanneer men be denkt, dat dit geschiedt door iemand, die zich noemt meester in de rechten, voor stander van evenredige vertegenwoordiging, geavanceerd-Zièerooi, een, die zich tot taak heeft gesteld het Nederlandsche volk op te voeden en voor te lichten als dag bladschrijver, vertegenwoordiger zelfs van dat volk in de Tweede Kamer, pleitbe zorger van het huidig Ministerie van sociale rechtvaardigheid... enz. enz. Hoe dit ongehoorde feit te verklaren? Denkt de heer v. Gilse van zichzelf en van zijn Arnh. Cl. zóó laag, dat hij onderstelt, als ik in dit blad iemand van een laagheid beschuldig, behoeft de beleedigde dat zich niet aan te trekken, en heb ik hem allerminst het woord te geven om zich te verdedigen; heel de wereld weet wel dat het tijdverlies is notitie van mij te nemen ? De beleefdheid, nietwaar, verbiedt ons de Arnh. Crl. en haar hoofd edacteur zóó gering te schatten. Of denkt mr. v. Gil'-e bij zichzelf: ik ata zóó hoog, en mijn krant is een zóó gerenommeerd orgaan, dat, als ik daarin iets beweerd heb ten nadeel e van iemands kara'-ter, hij zich dat voor gezegd kan houden, en het een al te diep nederbuigenr'e goedheid van|mij zou'; zij n, te onder stellen, dat een beleedigde recht zou mogen doen gelden op publicatie van zijn wederwoord ? Zonder onbeleefd te zijn, zouden wij dit als al te dolle overschatting kunnen aanmerken. De eenige verkla'ing van het geval schijnt ons te zijn, dat mr. v. Gilse, toen hij zoo onbezonnen uit zijn slof was ge schoten, een wenk gekregen heeft van de vrienden voor wie hij 't had opgenomen, en dat dezen hem aan het verstand heb ben gebracht, dat van alle gevaren, die hen dreigden, zijn spreken en schrijven wel het ergste moest heeten- Een vrien delijk vermaan, 't best weer te geven in de ietwat triviale woorden: »houd toch uw mond," zal hem, dunkt ons, van meer dan ne zijde zijn toegeroepen. Maar, ofschoon wij ook op deze ver zachtende omstandigheid wenschen te l tten, hij heeft dan toch z - ker de bedoeling van dat advies niet geheel juist begrepen, want allerminst zou een vriend van den heer v. Gilse, hem den raad hebben kun nen geven: doe nu tegenover den man, dien gij in 't openbaar een laagheid hebt iRIIIMIIIIIIIItlllllllllllllllltUlllllllllllllllltlllllllllinilHIIIIIIIIIIIIIHIIUIN miMlllllllllltllttlllllllllNlllllllllllllllllllllllllllMIN MIJN LAATSTE JACHT, DOOR PIERRE LOTI. Aan de Gravin de Lariloisüre. Ik ga u twee avonturen vertellen, die ik reeds lang geleden heb beleefd. En ik draag deze regelen op aan mijne grafelijke vriendin, die zoo beleefd was mij de vorige week uit te noodigen op hare gronden in Bretagne te komen jagen. Ik draag ze ook op aan verscheidene mijner andere vriendinnen en vrienden, voor wie de jacht een dagelijks wederkeerende, aangename afleiding is. Een zware slaap was over mij neergeko men en, met de armen over de borst gekruisd, rustte mijn lichaam op de onbekende kruiden en gewassen van het vreemde land. Boomen, wier namen ik niet wist, hielden mij in hunne schaduwen en vlak bij mij glinsterde, door de riethalmen heen, de verblindende oppervlakte van een equatoriaal moeras. Doch wat wel meer gebeurt in oogenblikken van overgroote lichamelijke vermoeie nis die doffe slaap behield toch iets onvolkomeas, liet wij een vaag besef van wat er om mij heen voorviel en waar de schimmen mijner droomen de gebeurtenissen eener visioe nenwereld nu en dan iUuw mee samenvloeide. Plotseling gaf het bewustzijn van eene tegen woordigheid, .. de tegenwoordigheid van - iets kleins, iets nietigs wel is waar, maar toch van iets dat werkelijk was en zeer nabij, mij een zekere onrust, en toen opende ik de oogen \ en ik beproefde te zien. En waarlijk, daar werd ik door de takken heen, vlak bij mijn gelaat een klein gezichtje gewaar een gnomengezichtje, dat de won derlijkste grimassen maakte. Twee ronde, uiterst levendige, kinderlijk jonge oogjes namen mij, nu en dan langzaam knippend, met eene uitdruk king van intense, menschelijke nieuwsgierigheid op. Ea gedreven door dien drang om buit te maken een instinctmatige drang, die altijd in ons is als wij op jacht gaan legde ik werkt uigelijk de hand op het geweer. 't Was een halve maatregel, die zonder uit werking bleef; mijn hand viel weer neer en de slaap, die mij opnieuw overmeesterde, onttrok mij aan de werkelijkheid. Toch bleef, terwijl ik sliep, het gezichtje mij aankijken, ik wist liet. Om mij heen hoorde ik ook, door de stilte heen, het gegons der lange libellen, met hare zilverige vleugeltjes, het gedwarrel van duizenden wonderlijke insecten, gewapende, gepluimde, veelkleurige insecten, verweten, als lette gij niet op zijn ant woord. Tenzij die vriend mr. v. Gilse als journalist, voor goed heeft willen afbre ken. Een middel dan om hem onschade lijk te maken, haast nog erger dan de kwaal. Hoe dit zij, mr. v. Gilse heeft naar ons met een projectiel geworpen, waarmee hij, ongetwijfeld zichzelf de hand heeft gewond, en is toen op den loop gegaan; toen wij ons omkeerden, om hem voor zijn daad ter verantwoording te roepen... was hij verdwenen. En hij is nu al drie weken lang weg. Daar is geen spoor van hem te vinden... Nog eens: wat is dat nu? Ltlliputterachtigheid of moet het doen denken aan de reuzen vau Brobdignac? hebben wij hier te gewagen van partijslaafschheid, van gebrek aan de meest elementaire zedelijke beginselen, of te gewagen ook van een hazennatuur bij een boosaardigen held? Men heeft nog altijd de keus. Maar een brutaal feit blijft het, dat een jour nalist zijn broeder verwijt, onwaar, laag, schandelijk, infaam geschreven en gehandeld t& hebben, en dan in zijn eigen blad voor zijn lezers den schijn blijft aannemen, als stelde die ander niet eens prijs op zijn goeden naam, zoodat hij zichzelf de moeite eener verdediging niet had gegeven. Ga zoo voort mr. v. Gilse; het zal uw schuld niet zijn, als uw partij niet groeit bij den dag; uw kiezers moeten wel met u dwepen, want de politiek zonder waarheids liefde en eergevoel, zij is toch eerst de ziel van het leven. Artikel 243 der Gemeentewet. II (Slot). Het bedrag der aanslagen , . . moet percentsgewijze gelijkelijk worden be rekend naar het totaal van het inko men of de vertering, ia aftrek van een bij de belastingverordeniuo; te bepalen, voor alle aanslagen gelijk of in ver band met de samenste lm» van het gezin op gelijken voet berekend bedrag voor noodzakelijk levensonderhoud." Zooels wij reeds zeiden, Amsterdam moet het heffingspercentage verltoogen, bijaldien zijn verordening op de inkomstenbelasting wordt gewijzigd, in den geest van het tegenwoordig art. 243. Wij zullen dit duidelijk maken. Wij beginnen met na te gaan, welke voor die gemeente de gevolgen zullen zijn, van den vasten aftrek voor levensonderhoud, die op alle aanslagen moet worden toe gepast. Thans werkt de Amsterdamsche inkom stenbelasting in de lagere rangen aldus: van f GOO is onbelast f 450 == 75 pCt. 700 » » 800 » » 900 » » 1000 » » HOfr» » 1200 » » 1300 » » 1400 » » 1500 » » 1600 » » 490 = 70' » 520 G5 » 495 55 » 550 55 » 445 45 » 540 = 45 » 455 = 35 » 490 = 35 » 375 25 » 400 = 25 MiniiiiiiiiiiiiHiiiiMiiiiifHiiiiiiiiiiiiitiiiiiiitimiiHiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiim die ronddansten ia de van bedwelmende geu ren doortrokken, zoele atmosfeer. De lucht, zoo benauwend voor mijne longen, dted het leven ontstaan ia een gausehe wereld van gevaarlijke beesten, van giftige bloemen en kruiden. Langzamerhand ontwaakte ik geheel onder dien strakken blik van het kleine gezichtje, dat mij nog altijd door de takken heen aanstaarde, mij a arm strekte zich weer uit naar mijn wapen, met langzame, sluwe beweging en geruisohloos legde ik het geweer aan den schouder. Toen begon bij achteruit te krabbelen, het jonge aapje. O, zonder zich te haasten, zonder eenig wantrouwen ts toonen, met tegenzin scheen hij zich terug te trekken, en het was grappig om te zien boe hij er op uit scheen zoo min mogelijk leven te maken. Zich met groote behendigheid van zijue vlugge slappe handen bedienende liet hij zich langs de takken glijden, terwijl zijn lange staart achter hem aan sleepte ia kluchtige deftigheid. Ea hij keerde zich nog om, om mij even aan te kijken alsof hij zeggen wilde: ,ïk geloof nooit dat ge mij kwaad zult doen, want ik ben niet on deugend ; ik ben alleen maar nieuwsgierig ge weest, dat is alles... Maar men kan nooit weteu dat ding dat ge daar in de hand hebt, staat me niet aau. ... Ik vind het wel zoo wijs maar te maken dat ik wegkom.... Wees niet boos op mij, ge z'et: ik ga al, ik ga al " En toen werd ik, een weinig verder, twee apen gewaar, veel grooter dan hij, zijn ouders waarschijnlijk, die een waarschuwenden kreet lieten hooren. Gedurende enkele seconden hield ik het ge weer op hem gericht; hij had een mooi glanzend pelsje, waar ik bijzonder lust in kreeg. En eens klaps ging het sc'iot af, een vreeselijk schot, dat dreigend door de stilte heenklonk; tal van kleine, losgeraakte blaadjes kwamen dwarrelend naar omlaag, de vogels lieten ontstelde kreten hooren, de beesten die om mij heen in de scha duw dommelden, schrikten op uit hun slaap. Een reusachtige vlinder, grooter nog dan de geopende hand en met glanzende vleugels, die met iederen slag flitsten in blauwen metaalgloed, vloog uit een der ebbenboomen in mijn nabij heid. En het lichaam van het jonge aapje begon langzaam van den eeuen tak op den anderen te rollen, in weerwil van de wanhopige pogingen, waarmee die lenige vingers zich telkens trachtten vast te klampen; toen, plotseling loslatende, viel hij slap en machteloos neer en lag languit op den grond. Toen ik hem opnam was hij nog niet dood, maar te zwak om nog eenigen weerstand te bieden. Als levenloos liet hij toe, dat ik hem opraapte, d;e kleine lipjes klemden zich bevende samen en die kinderlijke oogen zagen mij aan met eene onvergetelijke uitdrukking van doods angst, schrik, verwijt. Toen besefte ik plotseling de afschuwelijklieid van mijn laffe daad in haar vollen omvang. Ik liet hem op mijne armen rusten en streelde dat stervende kopje met eene oneindige teederheid, De twee anderen, wier kind ik gedood had, van f 1700 is onbelast ? 255 =: 15 pCt. » » 1800 » » » 270 = 15 » » » 1900 » » » 190 10 » » » 2000 » » » 200 = 10 » » » 2100 » » » 105 ?= 5 » » » 2200 » » » 100 = 5 » terwijl van inkomens van ?2300 en daar boven het percentage over het volle be drag wordt gerekend. Wordt nu in den geest van art. 243 eene vaste aftreksom voor alle aanslagen aangenomen, dan is het waarschijnlijk, dat men als vaaten aftrek bijaldien er geen kinderen zijn f 550 aanneemt. Zooals uit het bovenstaande tarief blijkt, levert de vaste aftrek ad ?550 voor inko mens tot en met f1200, geen groot verschil op, vergeleken met den tegen woord igen aftrek; bij de hoogere inkomens echter gaat voor de gemeentelijke schatkist heel wat be lastbaar inkomen verloren. Dat verlies is te bepalen met behulp van het aantal aanslagen naar elk cijfer. Bij het vaststellen van het verlies, door den aftrek van f 550 per aanslag, moet ons het bovenstaande tarief hulp verleenen. Er zijn: Aantal Verlies per Verlies in aanslagen: aaaslas^: totaal: 4200 a f GOO f 100 f 420,000 11,900 » » 700 » GO » 714,000 7300 » » 800 » 30 » 219,000 1000 5GOO 500 3900 400 2800 300 2200 200 1450 150 1000 150 950 9800 » » 900 »> » 1000 » » 1100 » » 1200 » » 1300 » » 1400 »> » 1500 » » 1GOO » » 1700 »> » 1800 » » 1900 » » 2000 » » 2100 » » 2200 » » 2300 en daarbov. o o 10 95 GO 175 150 295 280 300 350 445 450 550 » 27 500 » 39,000 38,000 » JGS.OOO 52,500 » 330,000 » 59,000 » 400,000 54,000 » 500,000 » 66,750 » 427,500 » 5,390,000 Te zamen pi. m. f 9,000,000 Wij hebben duidelijkheidshalve het ver lies gedetailleerd berekend; het valt ge makkelijk de proef op de som te nemen. Er zijn 55,000 aanslagen. De vaste aftrek zou dus worden. . . . 55,000 x 550 = 30 mUl. Hetbruto-inkomen is thans 125 mill.i Het belastbare inkomen. .104 » Het verschil is dus thans . . 21 » Verlies ... 9 rnill. Negen millioen verlies 'aan belastbaar inkomen! Een minder vroolijk gezicht voor den Gemeenteraad van Amsterdam, die dien tengevolge het percentage met 1A pCt. moet verhoogen. Want thans is er 104 millioen belastbaar inkomen; toekomstig zal dit worden 95 millioen. En 104 millioen l 4M pCt. is ongeveer gelijk aan 95 millioen a 5 pCt. Of het stelsel van vasten aftrek meer of minder aan oninbare posten zal geven, weten wij niet; wij houden er daarom geen rekening mede. Wij gelooven intusschen, dat de uitkomst HiniiuiiiniiimiiiiiiilHilliiimiilliiimunimiiiiiiiiiiMMmnMMigltwHi stonden mij hoog in den boom, grijnzend en krijschend aan te kijken, vervuld van de vrees ook gedood te zullen worden en den lust om mij in weerwil hiervan, te krabben en te bijten. Met dat kopje tegen mij u borst geleund stierf het kleine aapje, tegen mij aau liggend als een klein kind, in eene houding bijua van vertrouwen. En de lust om mijzelf uit te schelden een lust, die mij zoo vaak bekruipt heb ik nooit met zulk eeue groote innerlijke woede gevoeld als toen. ^Bruut," zeide ik, de tanden samenklemmende, tot mijzelf, beestachtige bruut!" II. Vijf jaren verliepen er na den moord op het aapje, zonder dat ik ooit anders een geweer hanteerde, dan wanneer mijae dienstplichten dit voorschreven. Toch bleek de les niet afdoende, want fa ben er nog eenmaal toe gekomen weer op de^fRcht te gaan. Ditmaal bevond ik mij niet te midden van al de pracht van een equatoriaal woud, maar op een drukkend stille vlakte, waar ruwe steen. blokken en doornig kreupelhout mij omringde, in een afgelegen hoekje van het eiland Mityltme, onder een oazekeren Maartschen hemel. Mijn schip een heel klein, broos postschip door de voorjaarsstormen uit zijn koers gedreven, had hier, in een ingesloten baai van het eiland een wijkplaats gezocht. Een plotselinge kalmte en gedwongen werkeloosheid volgden er nu op al de drukte, waaraan wij in volle zee ten prooi waren geweest. Op den nabijgelegen oever be vond zich slechts een woest, ougastvrij gehuchtje van herders of zeeroovers; daarachter weer rotsen en heiden! Niets dat ons in de verzoeking bracht voet aan wal te zetten! Maar toch hoorden wij overal om ons heen, in de nmtestruiken en anijsplanten aau den oever, het gekweel der vogels en een van mijn vrienden aan boord, die ziek was en walgde van al de oude, afgezaagde scbeepskostjes overviel mij plotseling niet het volgende verzoek. vGe hebt toch niets te doen; ga dus van middag aan wal en breng me een dozijn van die zangertjes voor mijn souper." Zonder verder na te denken gaf ik aan zijn verzoek gehoor en ging op jacht in dit sombere droeve oord, zoo weinig in harmonie met die lustig jubelende tonen der vogeltjes. Ik maakte er elf buit zonder dat er iets bij zonders voorviel. Ik had in de verte op ze ge schoten en ik raapte ze op als al het leven reeds heengevloden was, zouder ze te zien lijden dus. Maar een afdoende les wachtte mij bij den twaalfde: sinds dat oogenblik zijn er reeds acht tien jaren verloopen, maar die jacht is mijn laatste geweest. En toch, hoe te vertolken, voor hen die deze regelen lezen, den onuitwischbaren indruk die zij bij mij achter gelaten heeft? Zij was onein dig minder tragisch dau de doodsstrijd van het aapje, het gold hier slechts een nietig meesje, dat, midden in zijn luid opstijgenden, zilveren jubelzang, doodelijk getroffen neerviel. Onge in het voordeel van het stelsel van vasten aftrek zou zijn. Voor Arasterdam zou bij een vasten aftrek nog een tweede bezwaar verrijzen. De belasting der kleine inkomens is daar te hoog; er wordt van weekverdiensten yan f 12, ? 14 en f 1G een bedrag aan be lasting gevorderd, dat zoo spoedig mogelijk wijziging moet ondergaan. Dat die aansla gen werkelijk te hoog zijn, blijkt indien men ze vergelijkt met de aanslagen in de bedrijfsbelasting. Bij de volgende inkomens wordt, zonder aftrek voor kinderen, geheven: Aan inko nsten- Aan bedrijfs belasting door bslasting door de gemeente. het rijk. van ? GOO f G.30 Nihil. » 700 » 7.87:' f 2. » 800 » 12.60 » 3.50 » 900 » 18.22' » 5.* 1000 *? 20.25 » 6.50 En spreken deze cijfers nog niet duide lijk genoeg, dan doen het zeker de onin bare posten in de lagere rangen. Alleen in de eerste klasse (f 600 f 700) waren in het dienstjaar 1895/6 op de 10471 aanslagen 2748 posten oninbaar. Dat zegt wat! En die 10471 zijn nog wel de beste aanslagen van inkomens van ?600 a ? 700; immers er zullen zeker een gelijk, mis schien wel grooter aantal personen zijn, die mede f 600 a 700 f inkomen hebben, doch die de administratie niet tracht op te sporen, om er niet bijna even zoovele nonvaleurs van te maken; een werken in die lagere inkomens is voor de administra tie een werken zonder hoop op succes. Zooals wij dan zeiden, is de belasting der lagere inkomens te Amsterdam te hoog en het heeft reeds lang in de bedoeling pelegen, om de kleinere aanslagen eenigszins in de richting der bedrijfsbelasting te verlagen. Doch hoe dit te doen, indien de ge meenteraad toekomstig door art. 243, aan een vasten aftrek gebonden is. Neem aan, dat de gemeenteraad f 550 als vaste afireksom neemt, dan wordt het tarief bij eene heffing van 5 pCt., als volgt: f GOO betaalt dan f 2.50 » 700 » » » 7.50 » 800 » » » 12.50 » 900 » » » 17.50 » 1000 » » » 22.50 » 1100 » » » 27.50 » 1200 » » » 32.50 Men krijgt dusdoende een tarief, dat evenmin devgt als het best <ande en waar aan, juist door den vasten, aftrek, geene wijzig:ng ten goede kau worden gebracht; het stijgt veel te snel en met te groote sprongen. Een even groot kwaad zal het tegen woordige art. 243 ten aanzien van de reductie naar gelang van het kinderenaantal tengevolge hebben. Toen het percentage te Amsterdam ge heven, langzamerhand steeg van 3, op 3 Vb, op 3:i/4 en ten slotte tot op 4Vi en 4]/2 werd de plaatselijke wetgever gedwon gen, wilde hij de administratie bij de invordering der belasting voor geene te MlillttUiiiiiiiitiiniiiiinmittitiHMiMiiiMfiMiiilfifiuitiilliifiiiffliitiffMif twijfeld had zich, sinds mijn vorige jacht, in mijn hoofd een juister, een helderder oordeel over de dingeu om mij heen gevormd, was ik medelijdender geworden bij het zien van zooveel nuttelooze wreedheid, had ik mijne onnaden kendheid van vroeger afgelegd. Eu dan had ik zoo kort geleden Stamboul verlaten, waaruit mijn scheepje mij weg had gevoerd; de bekoring van mijn Mohaminedaauscli leven was gisteren verbroken en voor altijd; wel was dit kleine eiland Mit.ylrne, dit afgelegen hoekje dat nog deel uitmaakte vau het Turksche grondgebied en op welks strand een gril der zee mij neer bad geworpen, geschikt om mij oneindig zacht te stemmeu ... Zooeven had ik met een ouden geitenhoeder, wiens weg den mijne kruiste, in de taal der Ottomannen eenige woorden gewis seld en op den grond had ik dezelfde bloemen herkend, die aan de oevers van den Bosphorus in Maart ontluiken, de geurende joriquilles en de groote paarse anemonen. Uaar was het dus, op dat eilandje, diep in een beschut, koel ravijn dat ik voor het laatst op jacht toog. Een heldere zonnestraal, de bode van mooi weer en lentezoelte, reet het wolken. gewelf vaneen en al de kleine bewoners der lucht zongen luider om hem te begroeten. Vlak bij mij, op een rots, tusschen de reeds bloeiende anijskruiden had zich een klein meei-je met aan doenlijk vertiouwen neergezet. Opgetogen van levenslust, vau dartele vroolijkheid, van liefde hief zij het kopje op naar een andere, die, uit volle borst zingende door de lucht zeilde in een blijdeu roes van vreugde en hoop . .. Maar reeds had ik het geweer aangelegd met die machinale beweging, waartoe de bruut, die ons aller onafscheidelijke dubbel-ik is, mij dreef, het schot gine: af en liet lood doorboorde die kleine leden en legde dat lustig orgelende keeltje voor goed het zwijgen op; in minder dan geen tijd was dit fijne, sierlijke lichaampje niets meer dan een handjevol bloedige veertjes en een of twee kleiue hapjes vleesch, bestemd om vermalen te worden door een menschelijk gebit, te verdwijnen in den maag vau een gastronoom ... O ! die jorquiües en anemonen, die gisteren nog door een fraai handje in mijn huisje te Stamboul werden neergezet, diezelfde lentebloemen van het Oosten, die ik hier in dit een zaam ravijn, onder dien stormachtigen hemel had teruggevonden, toen ik dacht ze nooit weer te zullen zien | En dat kleine, trillende, teere schepseltje, dat vlak bij mij vol vertrouwen zijn liefdesliedje kweelde l En mijn bruutheid van er op te schieten! ... Maar neen, nooit zal ik kunnen beschrijven welke geheimzinnige schakel er voor mij tusschen dit alles bestond, evenmin zal ik een ander misschien kunnen doen be grijpen waarom de wroeging over deze daad, de oneindige treurigheid vanhaar te hebben begaan, mij zoolang bleef vervolgen ... Weer heb ik mij verloren in het onzegbare bij het doen van deze onbeduidende jachtvertelling. Het voorbeeld van het aapje was beter gekozen en ik had het er bij moeten laten. * * * groote moeielijkheden plaatsen, naast een degressieve heffing, voor de lagere inkomens, een vrij aanzienlijken aftrek naar gelang van het aantal kinderen toetestaan. Zoo gebeurde. Een vrij aanzienlijke reductie voor de groote huis?ezinnen werd verleend, dalend naar gelang het inkomen grooter werd en ophoudend bij een inko men van boven ?5100. Om een paar voor beelden te noemen. Voor gezinnen met 4 of meer kinderen werd de aanslag aldus : inkomen belasting af voor 4 kinderen blijft f 54 ? 21.00 (40 pCt.) f 32.40 ?1600 » 2000 >?> 81 ?» 32.40(40 » 2200 » 94.05» 37.02(40 » 2400 » 108 » 38.88 (30 » 3000 » 135 » 32.40 (24 » 4000 » 180 » 21.00(12 » 5000 » 225 »' 9.?( 4 » ) » 216. Hoe die aftrek zal worden onder het tegenwoordige artikel 243, valt gemakkelijk te zeggen. Want brengt men, zooals wij te voren hebben aangegeven, ? 550 in mindering bij aanslagen zonder kinderen, 48.00 ) » 50.43 ) » 09.12 ) » 102 GO ) » 158.40 iimiiuiiiiiiiiiiiiiiiii iiitniiiiiiiiiiiiiiiriHiniiiiiiiiiiiiiiiiii 40 cents per regel. iiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiHiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiM Henneberg-Zijde alleen echt,indien direct van mijo fabrieken betrokken, zwart, wit en gekleurd van 45 et. tot f 14.65 per Meter effen, gestreept, geruit, gewerkt, damast enz. (ca. 24') versca. qual. en 2000 versch. kleuren dessins, enz.). Franco en vr(j van invoerrechten In bals. Stalen ommegaand. Dubbel brief porto naar Zwitserland. G. Henneberg's Zijde-Fabrieken (k. & k. Hoflever.), Zürich. Hoofd-Depót VAS Dr. JAEGER'S ORIG. Sorfflaal-folariMBD. K. F. DEUSCHLB-BBNOBB, Amsterdam, Halverstr. 157. Eenig specialiteit in deze artikelen in geheel Nederl. TENTOONSTELLING TE PARIJS I\ 1900. Verblijf voor ne of meerdere weken in de Grands Hotels dn Trocadero" welke voor die gelegenheid speciaal naby de Tentoonstelling gebouwd zijn. Bewyzen voor verbijt van af 67.50 guldens per -week, betaalbaar in maandelijksche of driemaandel(jksche termijnen. In dezen prijs is begrepen : Vervoer van reizigers en bagage in Parijs bij aan komst en vertrek; Logies en 3 maaltijden per dag; U toegangsbewijzen voor de Tentoonstelling; Orienteerinystocht gedurende een dag per rijtuig; Bons voor verminderde prijzen in verschillende groote maga zijnen; Verzekeringspolis tegen ongelukken. Het uitsluitend recht van verkoop dezer bewijzen is toegestaan geworden aan de Cie INTKRJJTale I»ES WASOXS-LITS Voor inteekening wende men zich tot, en het uitvoerige, geïllustr. prospectus vrage men aan bij LISSONE en ZOON, Singel 155, Amsterdam. En dan te bedenken dat er dagelijks honderden mensohen menschen, die waarlijk niet slechter zijn dan de meeste anderen voor hun ge noegen zulke moorden begaan, zich amuseeren. mei doodmaken, en zelfs in hun weitasch kleine gekwetste vogeltjes dragen, wien ze niet eens de weldaad bewijzen van ze geheel af te maken, zoodat ze lang lijden en bijna stikken tusschea de lijkjes hunrer natuurgenootjes ! . . . . Ea het schieten op duiven ! Kan men zich een bloeddorstiger, laffer genoegen denken dan deze tijdpasseering van sommige wereldsche snobs ? En de groote, weelderige jachtpartijen! Wan neer ik de sportrubriek doorvl'eg en aan het slot van de beschrijving van zulk een doodmakerij op groote schaal, waarbij het arme hert weeut want zij storten werkelijke tranen, de herten, ouder de beten der jachthonden de traditioneele mededeeling lees dat »de eer den poot mee te nemen gegund is aan de be vallige jonkvrouw die of die" dan vind ik die bevallige jonkvrouw op het oogenblik dat zij den doodstrijd van haar edele prooi lachend aanziet, wreeder dan een jonge Caraïbische wilde, die, door honger gedreven, in alle on wetendheid en argeloosheid een stuk menschenvleesch verorbert. Ea de gemeen, de laatste gemzen ! Wie kent ze niet bij naam, die sierlijke, in geen enkel opzicht schadelijke dieren, die in troepen op de kruinen der Alpen en Pyreneën gevonden werden, docii weldra door den mensch geheel zullen zijn uitgeroeid. Oulangs sprak ik een jongen man, die bovendien zeer ontwikkeld, artistiek aangelegfl, intelligent en zacht was en die mij vertelde dat hij onlangs naar de bergen was gegaan om er jacht op de gemzen te maken. Hij was nogal gelukkig geweest, deelde hij mede, hij had er acht gedood, die hij echter op de plaats zelve moest laten liggen, want hij wist er werkelijk geen raad mee ! . . . . Hij was mijn gastheer en ik dorst hem dus niet ant woorden : Voor hen, die op den grooten weg voorbij gangers aanvallen en plunderen heb ik niet meer minachting dan voor u, want zij althans geven zich zelf aan gevaren prijs, en hun nijpende armoede is hun verontschuldiging . . . ." In onze dagen, waarin zoovele nieuwe, alle vroegere beginselen omwerpende denkbeelden de maatschappij in beroering brengen, zinnen groote denkers op middelen om den oorlog onmogelijk te maken de oorlog, die toch geweest is de groote, de verheven school van onthouding, kracht en moed. Maar de jacht! Verheft niemand zijn stem tegen de jacht, die voorheen ook haar nut, hare grootschkeid, zelfs hare noblesse had, maar die in onze beschaafde eeuw en in onze beschaafde landen niets meer is dan een overblijfsel uit ruwere tijden, een laag genot voi kleinzieligheid en laffe wreedheid?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl