De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 5 november pagina 1

5 november 1899 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

KM 167 DE AMSTERDAMMER A°. 1899. WEEKBLAD VOOK NEDERLAN Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr. uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar « mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-lzy» Dit blad ia verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard de« Capnoines tegenover kit Grand Café, te Parij», en te Londen, Librairie Cosmopolite, 50 Charlotteatreet, Fitzroy Square. Zondag 5 November, Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel ? a 0-40 Annonce» uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O V D. TAN TBBBE EN VAN NABIJ : Leerplicht roor de armen. .Zal ;högaan? Practisch en afdoende, door H. . Timmer. Een stem naast een stem, ?door Jae. v. iLooy. Van de Defensie. (I.) De Havenwerken -van Amsterdam, door W. Toose, be oordeeld door P. N. Muller, Ds. Gillet en de Hollaindedhe .Kerk te St. Peterbarg. door E. E. SmeW. «OCIAI/E AANGELEGENHEDEN: Een e definitie, .door dr. J. C. E. KUNST EN LETTEBEN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. A ver kam]). Eere-tentoonstelling Jacob Maris, Den Haag, floor W.-S. Les Qaatre Evangiles, door J- E. fiemsburg. (III) Boek en tijdschrift, door G. vaa Hulzen. FEUILLLTON: De jongste goaddehter 'Van Calaveras, door Bret Harten. (1.) BECLAME3. VOOR DAMEB: Een humane inrichting, .door Vrouwke. (I) De Vrouwen der ?fiensi«s»noe. Allerlei, door E-e. SCHETSJES: Uéd«r3 naar Ihet .Fransen van Henri Malin. SCHAAKSPEL. FINANOIEELE EN OECONO1CI8CHE KRONIEK, door D. Stigter INGEZON DEN. PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADVEETENTJEN. lUUIIIIIIIIIIIflIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIHIIIIIIUIIIIIIIMMIinillHIII Leerplieht voor de armen. Terwijl de heer v. Gilse tegen ons toornde, ontvingen wij van de meest ver schillende zijden blijken van instemming met de plaat, het op- en onderschrift, betreffende de invoering van Leerplicht vóór een nieuwe armenwet. Het denkbeeld, dat het onhumaan, onlogisch en onpractisch is leerplicht in te voeren, zonder bepalingen, waardoor die Leerplicht een zegen wordt van hen, die dezen het minst kunnen ont beren, of zonder een herziening der armenwet aan d« Leerplichtwet te doen voorafgaan, wordt tamelijk algemeen juist geacht. En hoe kan dat ook anders ? Men heeft het schrijven van den heer Martin Wolff, een lid van »Grondu>et", in ons blad van Oct maar ts lezen, om zich te kunnen voorstellen, wat Leerplicht beteekent in een groote «tad met een tal rijke armenbevolking. Thans ontvingen wij een schrijven, van iemand, die een deel van het platteland kent, een deel waar de toestanden betrek kelijk zeer gunstig zijn, en .dat bevestigt ons al weder in onze opinie. Wij laten het hier volgen. »Mag ik naar aanleiding van 't opschrift eenige plaatruimte verzoeken in uw geacht blad ? Langen tijd reeds ben ik onderwijzer op een groot, arm dorp. Het schoolverzuim, vooral het betrekkelijk is hier groot, zeer groot zelfs. Duizeiide gevallen zijn jaarlijks te constateeren, maar eene ondervinding van 13 jaar heeft mij geleerd, dat 't huisblijven wegens gemis van voldoende klee ding, tot de hooge uitzondering behoort. Slechts tweemaal toch in al dien tijd werd dit als reden van schoolverzuim opgegeven. Dank zij de instellingen van liefdadig heid, de vereenigingen van de H.Vincentius, St. Elizabeth, ik spreek alleen over katho lieke streken, is de armenzorg wel zóó in gericht, dat althans onvoldoende kleeding niet de reden is, dat de school verzuimd wordt. Hiermede wil ik echter volstrekt niet zeggen, dat de kleeding en vooral de voe ding, over 't geheel genomen zóó zijn, dat de kinderen met vrucht het onderwijs kunnen volgen, integendeel, ik ben er vast van overtuigd, dat deze heel wat te wenschen overlaten, maar ik wil hier opkomen tegen de scheeve voorstelling, welk een deel van 't volk zich gevormd heeft, dat de sociale wanverhoudingen, de oorzaken zouden zijn van 't enorm schoolverzuim en alsof veel kinderen de scholen niet bezoeken, omdat ze geen kleeren hebben. Wat 't platteland betreft is die voorstelling sterk overdreven. Dat bij invoering van leerplicht, het verzuim wegens gemis van voldoende klee ding toe zal nemen, niemand zal 't ont kennen, maar aangezien het absolute school verzuim op de dorpen niet groot is (arm besturen stellen dikwijls ondersteuning afhankelijk van 't zenden der kinderen naar school) zoo zal ook na invoering van leerplicht, het verzuim wegens onvoldoende kleeding nog betrekkelijk gering zijn op 't platte land. In de groote centra's van ons land zal 't wel erger gesteld zijn, afgaande op 't geen daarover geschreven werd in een vorig nummer, onder 't opschrift: Richt u.fAan? gezien de allerarmsten ook recht hebben op primitief onderwijs, zoo meen ik dat het op den weg ligt van ons wetgevend lichaam, het wetsontwerp op den leerplicht zóó te amendeeren, dat de toepassing der wet gewaarborgd zij en daar zulks met 't oog op de groote armoede van sommige ouders, slechts dan het geval is, als noch honger, noch koude de arme kleinen kwelt, zoo zal een amendement moeten worden ingediend, dat de strekking heeft, voedsel en kleeding te verschaffen aan die school gaande kinderen, die geacht worden het noodig te hebben.| ^Inderdaad zal het eene groote vooruitgang zijn in onze sociale wetgeving, als we heb ben eene goede leerplichtwet, benevens eene vermindering der armoede. De groote kwestie is nu maar, hoe zal amendement, ten doel hebbende invoering van kinderkleeding en voeding, moeten worden in gekleed, dat het eene meerderheid verwerft in onze Tweede Kanoer. Het is toch van algemeene bekendheid, dat de_ clericale partyen afkeerig zgn van uitbreiding van staatsbemoeiing en daarom kon het bewuste amendement wel eens het struikelblok z\jn waarover het wetsontwerp viel. Toch zal het rijk moeten bijspringen. Het beste mindei, waardoor zooveel mogelijk werd tegemoet gekomen aan de gevoeligheden van zekere partijen, terwijl tevens het doel werd getroffen, zou zijn, dat de Staat spe ciaal voor het doel kinderkleeding en voe ding, subsidies verleende aan armbesturen, terwijl de gemeente contiöle uitoefende. Armbesturen konden zich dan in contact stellen met onderwijzers en schoolbesturen. Wel is waar zou dan het Rijk subsidieeren, maar de uitvoering van kinderkleeding en voeding zou toch berusten bij 't particulier initiatief. En indien een amendement, betrekking hebbende op kinderkleeding en voeding, verworpen werd ? Dan nog zou 't m. i. beter eijn, 't wetsontwerp aan te nemen dan te verwerpen. Leerplicht is absoluut noodzakelijk, wil Nederland niet economisch en intellectueel geheel ten achter raken bij andere landen. In doorsnee genomen is de kennis, die 't kind zich heeft verworven op school, meer dan onvoldoende vooreen gelukkig bestaan. En hoofdzakelijk moet de oorzaak gezocht worden in 't vroeg ver laten der school en 't enorm betrekkelijk schoolverzuim. Zien we naar andere landen met leerplicht, dan merken we op dat de uitvoering zeer goed mogelijk is en dat het volk er wel bij vaart. Bovendien zullen bij invoering der wet, de gebreken aan het licht komen en gemakkelijker zal 't zijn met de statistiek voor oogen de wet te verbeteren, dan later, wie weet na hoeveel jaren, een nieuwe te maken. Ouders te dwingen hunne kinderen naar school te sturen, als deze slecht gekleed en gevoed zijn, is wreed, wordt gezegd, doch er zgn zooveel wreede wetten. In de school tenminste wordt 's winters de kachel goed gestookt en kan de onderwijzer de leerlingen meermalen laten warmen. Bij de armen is niet altijd een vuur om zich te warmen. Het ligt dus op den weg van de voor standers van leerplicht, al het mogelijke te doen om het wetsontwerp zoo aannemelijk mogelijk te doen zijn voor alle partijen. Hiernaar te streven, zonder bitterheid, moet het doel zijn van allen die het wél meenen met het Nederlandsche volk. Als allen meewerken, is er kans het leerpüchtscheepje in veilige haven binnen te loodsen. Dankend voor de verleende plaatsruimte, Uw dw. dn. M. H. v. D. HORST. Kaatsheuvel, 18 Oct. 1899." Hieruit blijkt, dat te Kaatsheuvel on voldoende kleeding, slechts zelden wordt opgegeven als oorzaak van schoolverzuim ; maar tevens, dat voeding en kleeding beide, en vooral de voeding volstrekt niet zoo z-yn, dat de kinderen met vrucht hei onderwijs kunnen volgen. Nietwaar, schrijf eens in een paar regels, een afschuwelijker waarheid neer! Zelfs daar, waar de H. Vincentius en de hei lige Elizabeth de armen helpen .. . zijn er een aantal kinderen op de school, die van honger en kou niet »met vrucht" kunnen leeren! Daarna brengt de heer v. d. Horst, ten voordeele van leerplicht, voor die kinderen het argument te berde ... in de school wordt tenminste 's winters gestookt, meester kan ze nu en dan bij de kachel laten staan, ? en zoo bibberen de stumpers een paar uur minder. Zij 't dan ook met het gevaar, dat hun slecht gevoed, met vodden gedekte lichamen, na die ver warming, aan de kille herfst- en de felle winterkou weder worden blootgesteld! O Christenen van Nederland, en vooral gij, philantropen der kerkeijke en parti culiere liefdadigheid, wat zegt gij hiervan ? De onderwijzer van Kaatsheuvel komt bij deze ervaring dan ook vrijwel op ons standpunt terecht. Het wetsontwerp behoort geamendeerd te worden, zoodat het Rijk subsidie voor het verstrekken van voeding en kleeding aan de gemeente verschafte. In beginsel is dat ook o. i. het eenige middel: Rijkssubsidie voor dit doel. Der gemeenten mag men dien last niet zoo maar op de schouders leggen. Daar zijn arme gemeenten, die naar evenredigheid tienmaal meer behoefligen te onderhouden hebben, dan rijke. Geen grooter onbillijk heid dan armenzorg geheel als gemeente zaak te behandelen ; en ook geen zekerder middel om de armenzorg voor een groot deel ontoereikend, gebrekkig te maken. Heel de natie moet te samen als een eenheid in de behoeften der nooddruftigen voorzien ; althans zooveel mogelijk, voor zoover dit in overeenstemming is te bren gen met niet te wijzigen toestanden. Aangaande het onderwijs heet het in art. 192 der Grondwet: het is een voor werp van de aanhoudende zorg der Re geering ; en in het volgende artikel 193 lezen wij evenzoo: het armbestuur (!) is een onderwerp van aanhoudende zorg der Reyeering. De wet waarbij het armbestuur, lees de armenzorg, geregeld is, werd nog niet her zien, en de zorg voor de armen is bij die thans figeerende wet zoo goed als geheel en al overgelaten aan kerken en particu lieren. Zal men dus, bij invoering van den Leerplicht vóór herziening der armenwet. voor voeding, kleeding van kinderen, die gedwongen zullen worden de scholen te bezoeken, van Rijkswege subsidie geven, dan dient deze verstrekt te worden, niet hoofdzakelijk aan de gemeentelijke arm besturen, maar aan de thans bestaande liefdadigheidsinstellingen, die zulke zorg reeds ten deele, zij 't dan ook veel te ge brekkig en te bekrompen uitoefenen. En zou men uu meenen, dat kerkelijken en particuliere, afkeerig zich zullen be toonen van voor dat doel subsidies te aan vaarden, natuurlijk te besteden onder zekere contióle ? Zoo barbaarsch achten wij noch diaconiën noch particuliere liefdadigheids-instellingen. Maar al vindt men, dat ook onder deze armenwet de zorg voor voeding en kl eding der armste scholieren uitsluitend aan de burgerlijke gemeenten, met hulp van het Rijk, behoorde te worden opgedragen wat zou er dan tegen zijn, een afzonder lijke commissie van burgers, samengesteld evenredig naar het aantal der verschil lende soorten van scholen, die in een gemeente gevestigd zijn, onder het arm bestuur, voor deze gelegenheid te doen optreden? In dit opzicht behoeft aller minst gevreesd te worden partijdigheid of gebrek aan samenwerking. De heer v. d. Horst, hoewel zelf er van overtuigd, dat een amendement van der gelijke strekking moet worden voorgesteld, weet echter dat de »clericalen" daarvan afkeerig zich zullen betoonen: de cleri cale partijen zijn tegen Staatsbemoeiing. Inderdaad zoo, in 't algemeen gezegd, is dat waar. Maar daar zijn dan toch clericalen, die voor leerplicht zich verklaren en met dezen alleen hebben wij bij dit onderwerp en ontwerp rekening te hou den. En nu gelooven wij juist, dat die clericalen de verstandelijke voeding der kinderen, en leerplicht voorstaande, de laatsten zullen zijn, om de lichamelijke voeding in kleeding dier tot leeren ge dwongen kinderen aan de overheids-zorg te onttrekken. Wij duchten allerminst een verzet van clericale zijde, veeleer heeft men dat te verwachten van oudliberalen kant, van de zijde der de Beaufort's, der Bastert's enz. De clericalen, die voorstanders van leerplicht zijn, laten zich leiden, door humanitaire en christe lijke beginselen en het zijn die be ginselen, welke men bij het oud-libera lisme steeds te vergeefs heeft gezocht. Een amendement moet ingediend maar kan verworpen worden. Zeker. Het is mo gelijk dat de conservatieven, de hardvochtigen, de onverschilliger! voor het lot der hongerige en bibberende kinderen.de meer derheid zullen hebben in ons p riemen t. In o', s parlement; onder de natie onge twijfeld ijiet. Maar dat het ingediend moet worden, omdat een regeering der Sociale Rechtvaar digheid, eenvoudig doet als bestond er geen schreeuwende behoefte aan hulp voor de meest misbedeelden ; als had zij het recht wel tot leeren te verplichten, zonder voor een bete brooda en stukske kJeeding der armste stumpers te zorgen; dat geavan ceerd liberalen, die zichzelf ook radicalen durven noemen, zelfs de moeite n:et nemen, om althans in het wetsontwerp dat allerelementairste beginsel van humaniteit uit te spreken, ziedaar een reden tot droef heid en ergernis. De kamer mocht dat beginsel, waarvan het Ministerie in de ziel overtuigd is, eens verwerpen ... welaan, zoo luidt de wijsheid dezer politici: weg er dan mee. Gedaan als leefde het ganschelijk niet in ons! En toch alleen, wan neer dat beginsel in het ontwerp ware be lichaamd, maar door de kamer verworpen, zou dit Ministerie, verantwoord zijn gegeweest ... tegenover de *rmen ; maar wie verantwoordt zich in onze politieke wereld tegenover een mensch, die honger lijdt en dus geen stemrecht heeft l Ware zulk een amendement verworpen, dan zou men toch de wet moeten aanne men, schrijft de heer v. d. Horst. Na tuurlijk, ieder moet dit uitmaken met zijn eigen geweten. Wij echter zouden den moed niet hebben, voor een wet te stemmen, die het ondragelijk lot van een groot aantal menschen, mannen, vrouwen en kinderen nog ondragelijker maakt. Want niet alleen behoort er voorzien te wor den in voeding en kleeding, maar dui zenden menschen kunnen de hulp hunner kinderen niet missen om een droog stukje brood te verdienen, al eten zij zelfs dat niet eens eiken dag! Zoo is de toestand, het is niet te loochenen, en daarom was het de dure plicht van elke Regee ring geweest, die leerplicht wil invoeren, eerst de armenwet te herzien. Men geeft aan een deel der bevolking iets wat een zegen heet, maar men doet dat door een ander deel, dat als een aanklacht tegen Christendom en humaniteit, in zijn verwaarloozing rondwandelt, nog meer te knijpen. Neen, dat zouden wij niet kunne n doen. Daar zijn zoo veel wreede wetten! zegt de heer v. d. Horst Daar zijn er inderdaad, luidt ons antwoord. Maar een die nog wreeder is in 't leven te roepen, dan de wreedste die ons reeds compromit teert, dat is, wij herhalen het, geen hervormers- maar beulenwerk. Edoch, wat praat ge, roept een ander: de nieuwe armenwet is immers toegezegd. Ja, toegezegd. Maar wie gelooft dat zij door dit Ministerie tot stand zal worden gebracht? Zijn er van die gelukkige geloovigen ? Welnu, wat eenvoudiger voor hen, dan deze leerplichtwet aan te nemen, onder voorwaarde, dat zij zal worden in gevoerd, tegelijk met de Armenwet, of althans tegelijk met de invoering eener partiëele herziening der armenwet, waarbij dat deel vooral, wat van Leerplicht onaf scheidelijk is, zal zijn geregeld? Geen warmer voors'ander van leerplicht, en vooral van Herhalings-onderwijs, dan wij; maar ook geen beslister tegenstan der daarvan, zoolang de toepassing daarvan zelf in strijd blijft met de een-te eischen van eerlijkheid jegens de armen, en van menschelijkheid. Zal hij gaan? Het telegram van den Duitschen Keizer aan het ngelsche regiment dragonders, waarvan hij honorair kolonel is en dat zich naar Zuid-Afrika heeft ingescheept, is in zijn soort een meesterstukje. »In der Beschrankuny xeigt sich der Meister," heeft Goethe gezegd, en hier is inderdaad de zelfbeperking van den keizer, die zich zelfs in zijn telegrammen slechts ongaarne van eene zekere oratorie onthoudt, tot magistrale hoogte gekomen. »Dank voor uw telegram. Breng mijn groet aan het regiment. Moogt gij allen ongedeerd terugkeeren." Ziedaar alles. Niet de geringste zinspeling op beproefde krijgsmansdeugden en te behalen lauweren. Geen zegenwensch voor de Britsche wapenen, 't Is of het een revue te Aldershot gold en Z. M. zijn regiment toeweuschte: »ik hoop dat het mooi weer zal zijn en dat ge geen natte voeten zult krijgen;' Als het tele gram een paar dagen later was verzonden, zou men er een persif'flage in kunnen lezen: »laat u bij de eerste de beste gele genheid gevangen nemen." Het is duidelijk, dat keizer Wilhelm met de meeste zorg alles heeft willen vermijden, wat zou kunnen worden geïn terpreteerd als eene uiting van sympathie voor Engeland in den strijd vegen de Boeren-Republieken. Ongetwijfeld is dit een stap in de goede richting, een »doen door laten" van groote beteekenis. Maar met te meer belangstelling vraagt men zich thans af, of de keizer bij zijn plan zal blijven en nog in deze maand naar Engeland zal gaan. Het is bekend, dat Wilhelm II retds voor geruimen tijd eene dringende uitnoodiging heeft ontvangen van zijne groot moeder, koningin Victoria, om haar te komen bezoeken. E-;n bepaalde datum voor dit bezoek is niet vastgesteld; wel verluidde reeds eenige weken geleden, dat de llohenzollern, het keizerlijk jacht, zich t°gen 18 November gereed moest houden. Maar in veertien dagen kan nog veel veranderen, en de Duitsche bladen geven zeer duidelijk de hoop te kennen, dat onder de gegeven omstandigheden de reis tot nader order zal worden uitgesteld. »Men mag als iets, dat van zelf spreekt aannemer)," schrijft de Frankfurter Zeitung »dat de reis van den keizer niet zal plaats hebben vóór zijn samen komst met den czar, en wanneer deze, tegen verwachting, eerst over eenige weken plaats heeft, zou het zeer wel mogelijk zijn, dat ook 's keizers reis naar Engeland werd uit gesteld. Het is niet aan den geringsten twijfel onderhevig, dat deze reis in Duitsch land algemeen zeer ongaarne zou worden gezien, omdat men vreest, dat die van ngelsche zijde zóó zou kunnen worden opgevat, als of de vloek waardige (verdammenswerlhé) oorlogspolitiek van Engeland tegen Transvaal door Duitschland werd goedgekeurd. Desniettegenstaande wordt in kalm en onpartijdig oordeelende kringen van Duitschland niet verlangd (?), dat de keizer zijne reis zal opgeven, daar dit te Londen als eene krenking voor Engeland zou kunnen worden opgevat, hetgeen z?ker niet de bedoeling z^u zijn; zelfs de schijn van zulk eene krenking moet zooveel mogelijk worden vermeden." Dit klinkt niet zeer hoopvol, maar het Frankforter blad haast zich op te merken, dat er toch voor het opgeven van de reis wel precedenten zouden zijn. Toen de keizer het vorige jaar naar Egypte zou gaan, waren daar te lande reeds zeer kostbare toebereidselen voor zijne ontvangst gemaakt, en toch is die reis toen (om politieke overwegingen.) achterwege gebleven. Van voorbereiding voor een ontvangst van den keizer te Londen is niets verluid. Dit laatste argument is wel wat laag:bij den grond. Het zou juist geen ramp zijn, als een bestelde eerenoort weer wera af besteld, een galaconcert niet doorging, eenige diners ten hove niet werden gegeven. Dat hierop wordt gewezen, is echter het beste bewijs van den ijver, waarmede men alle beden kingen tegen het opgeven van het plan bij voorbaat tracht te ontzenuwen. Precedenten zijn in zulke gevallen goud waard. Laat ons onderstellen, dat keizer Wilhelm bepaald behoefte gevoelt om zijn groot moeder, die zich op haar hoogen leeftijd niet meer zoo gemakkelijk verplaatst, aan het hart te gaan drukken. Niemand kan daartegen bezwaar hebben, wanneer hij dit namelijk niet als keizer, maar alleen als kleinzoon, dus incognito doet. De regeerende vorstenhuizen van Europa zijn allen meer of minder met elkander vermaagschapt en het zou onbillijk zijn te eischen, dat de hechtheid van de banden des bloeds voor de gekroonde hoofden alleen door de politiek zou worden bepaald. Daarom heeft de usantie voor groote en kleine potentaten het incognito uitgevonden. Onder dit door schijnend masker mogen zij met den dichter zeggen: »niets menschelijks acht ik mij vreemd'', mogen zij zich rangschikken onder de ordinaire of althans bijna ordinaire steiveling.-n, wier doen en laten op 's we relds loop niet den minsten invloed heeft. Zulk eene abdicatie van de officieele per soonlijkheid behoort niet tot de zeldzaamheden en zal den kroondragers door iedereen als vacantie gaarne worden gegund. De vraag is echter, of de Duitsche keizer ge steld dat hij het wilde zulk een incognito zou kunnen aannemen. Wilhelm II in Enge land alleen als^ kleinzoon, in een familiaar onderonsje met grootmoeder en de talrijke ooms en tantes, neven en nichten van konink lijke bloede, zonder toasten, zonder officieele toespraken en officieele antwoorden daarop, 't is haast niet denkbaar. De Frank furter Zeilung geeft dan ook in het be doelde artikel, niet onduidelijk de vrees te kennen voor »schwungvolle Reden", die licht tot misverstand aanleiding zouden kunnen geven. En die vrees is niet onge grond, want Z. M. de Duitsche Keizer maakt van zijn onmiskenbaar redenaars talent gaarne gebruik, En wanneer hij aan 't woord is, moet men zich op ver rassingen voorbereiden. Dat welen zijn ministers, of laat ons liever zeggen, de hoofden zijner ministerieele departementen, het best. Want er is geen twijfel aan: niet slechts voor ons, die buitenstaan, maar ook voor hen, de ingewijden, zijn die proeven van keizerlijke welsprekendheid dikwijls verassingen, en lang niet altijd aangename. »Zal hij gaan ?" schreven wij aan het hoofd van dit opstel. Op zichzelf is het antwoord op die vraag al belangrijk ge noeg Want als men rekening houdt met de expansieve natuur van den kei^er, is die reis alleen reeds een demonstratie. Belangrijker nog is de vraag: »Zal hij spreken ?" Het zeer voorzichtige telegram, door den keizer aan kolonel Burn?Murdoch gezonden, geeft ons gelukkig alle reden om het beste te hopen. Het allerbeste zou zeker zijn, dat het reisplan, zoo volkomen in strijd met 's keizers houding tijdens den Jameson-aanslag, geheel werd opgegeven. Practisch en afdoende, Een Emigratiefonds voer Transvaal. Nu het Nederlandsche volk, dat overigens in zake de Transvaal en onxe stamverivanten aldaar, in de achttien jaren, verloopen tusschen den vorigen oorlog 1880-81 en nu, alles behalve praciisch gehandeld heeft, want werkelijk iets degelijks, iets blijvends is er in het geheel niet tot stand gebracht, in al die jaren , onder de directe impulsie van het opgenblik en bij het aanschouwen van de feiten die geweldig imponeeren, vermoe delijk een belangrijke som gelds, ten be hoeve van het Rooae Kruis en zijne geze gende werkzaamheden om balsem in de geslagen wonden te gieten, bijeen zal brengen, is het dunkt mij, het gunstige oogen blik gekomen om eens ernstig te denken aan de stichting van een Emigratiefonds, uitsluitend voor de emigratie naar de Zuid-Af rikaansche Republiek en den Oranje Vrijstaat, hoofd zakelijk en in de eerste plaats voor Neder landsche landbouwers en andere geschikte en goedgekeurde personen, die hier in ons eigen land, met inspanning van al hunne

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl