Historisch Archief 1877-1940
KM 167
DE AMSTERDAMMER
A°. 1899.
WEEKBLAD VOOK NEDERLAN
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar « mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-lzy»
Dit blad ia verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard de« Capnoines tegenover kit Grand Café, te Parij»,
en te Londen, Librairie Cosmopolite, 50 Charlotteatreet, Fitzroy Square.
Zondag 5 November,
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel ? a 0-40
Annonce» uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O V D.
TAN TBBBE EN VAN NABIJ : Leerplicht roor de
armen. .Zal ;högaan? Practisch en afdoende,
door H. . Timmer. Een stem naast een stem,
?door Jae. v. iLooy. Van de Defensie. (I.) De
Havenwerken -van Amsterdam, door W. Toose, be
oordeeld door P. N. Muller, Ds. Gillet en de
Hollaindedhe .Kerk te St. Peterbarg. door E. E.
SmeW. «OCIAI/E AANGELEGENHEDEN: Een e
definitie, .door dr. J. C. E. KUNST EN
LETTEBEN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. A ver
kam]). Eere-tentoonstelling Jacob Maris, Den
Haag, floor W.-S. Les Qaatre Evangiles, door
J- E. fiemsburg. (III) Boek en tijdschrift, door
G. vaa Hulzen. FEUILLLTON: De jongste
goaddehter 'Van Calaveras, door Bret Harten. (1.)
BECLAME3. VOOR DAMEB: Een humane
inrichting, .door Vrouwke. (I) De Vrouwen der
?fiensi«s»noe. Allerlei, door E-e. SCHETSJES:
Uéd«r3 naar Ihet .Fransen van Henri Malin.
SCHAAKSPEL. FINANOIEELE EN
OECONO1CI8CHE KRONIEK, door D. Stigter INGEZON
DEN. PEN- EN POTLOODKBASSEN.
ADVEETENTJEN.
lUUIIIIIIIIIIIflIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIHIIIIIIUIIIIIIIMMIinillHIII
Leerplieht voor de armen.
Terwijl de heer v. Gilse tegen ons
toornde, ontvingen wij van de meest ver
schillende zijden blijken van instemming
met de plaat, het op- en onderschrift,
betreffende de invoering van Leerplicht vóór
een nieuwe armenwet. Het denkbeeld, dat
het onhumaan, onlogisch en onpractisch is
leerplicht in te voeren, zonder bepalingen,
waardoor die Leerplicht een zegen wordt
van hen, die dezen het minst kunnen ont
beren, of zonder een herziening der
armenwet aan d« Leerplichtwet te doen
voorafgaan, wordt tamelijk algemeen juist
geacht. En hoe kan dat ook anders ?
Men heeft het schrijven van den heer
Martin Wolff, een lid van »Grondu>et",
in ons blad van Oct maar ts lezen, om
zich te kunnen voorstellen, wat Leerplicht
beteekent in een groote «tad met een tal
rijke armenbevolking.
Thans ontvingen wij een schrijven, van
iemand, die een deel van het platteland
kent, een deel waar de toestanden betrek
kelijk zeer gunstig zijn, en .dat bevestigt
ons al weder in onze opinie. Wij laten
het hier volgen.
»Mag ik naar aanleiding van 't opschrift
eenige plaatruimte verzoeken in uw geacht
blad ?
Langen tijd reeds ben ik onderwijzer op
een groot, arm dorp. Het schoolverzuim,
vooral het betrekkelijk is hier groot, zeer
groot zelfs. Duizeiide gevallen zijn jaarlijks
te constateeren, maar eene ondervinding
van 13 jaar heeft mij geleerd, dat 't
huisblijven wegens gemis van voldoende klee
ding, tot de hooge uitzondering behoort.
Slechts tweemaal toch in al dien tijd werd
dit als reden van schoolverzuim opgegeven.
Dank zij de instellingen van liefdadig
heid, de vereenigingen van de H.Vincentius,
St. Elizabeth, ik spreek alleen over katho
lieke streken, is de armenzorg wel zóó in
gericht, dat althans onvoldoende kleeding
niet de reden is, dat de school verzuimd
wordt.
Hiermede wil ik echter volstrekt niet
zeggen, dat de kleeding en vooral de voe
ding, over 't geheel genomen zóó zijn, dat
de kinderen met vrucht het onderwijs
kunnen volgen, integendeel, ik ben er vast
van overtuigd, dat deze heel wat te wenschen
overlaten, maar ik wil hier opkomen tegen
de scheeve voorstelling, welk een deel van
't volk zich gevormd heeft, dat de sociale
wanverhoudingen, de oorzaken zouden zijn
van 't enorm schoolverzuim en alsof veel
kinderen de scholen niet bezoeken, omdat
ze geen kleeren hebben. Wat 't platteland
betreft is die voorstelling sterk overdreven.
Dat bij invoering van leerplicht, het
verzuim wegens gemis van voldoende klee
ding toe zal nemen, niemand zal 't ont
kennen, maar aangezien het absolute school
verzuim op de dorpen niet groot is (arm
besturen stellen dikwijls ondersteuning
afhankelijk van 't zenden der kinderen
naar school) zoo zal ook na invoering van
leerplicht, het verzuim wegens onvoldoende
kleeding nog betrekkelijk gering zijn op 't
platte land.
In de groote centra's van ons land zal
't wel erger gesteld zijn, afgaande op 't
geen daarover geschreven werd in een vorig
nummer, onder 't opschrift: Richt
u.fAan? gezien de allerarmsten ook recht hebben
op primitief onderwijs, zoo meen ik dat
het op den weg ligt van ons wetgevend
lichaam, het wetsontwerp op den leerplicht
zóó te amendeeren, dat de toepassing der
wet gewaarborgd zij en daar zulks met 't
oog op de groote armoede van sommige
ouders, slechts dan het geval is, als noch
honger, noch koude de arme kleinen kwelt,
zoo zal een amendement moeten worden
ingediend, dat de strekking heeft, voedsel
en kleeding te verschaffen aan die school
gaande kinderen, die geacht worden het
noodig te hebben.|
^Inderdaad zal het eene groote vooruitgang
zijn in onze sociale wetgeving, als we heb
ben eene goede leerplichtwet, benevens
eene vermindering der armoede. De groote
kwestie is nu maar, hoe zal amendement,
ten doel hebbende invoering van
kinderkleeding en voeding, moeten worden in
gekleed, dat het eene meerderheid verwerft
in onze Tweede Kanoer. Het is toch van
algemeene bekendheid, dat de_ clericale
partyen afkeerig zgn van uitbreiding van
staatsbemoeiing en daarom kon het bewuste
amendement wel eens het struikelblok z\jn
waarover het wetsontwerp viel. Toch zal
het rijk moeten bijspringen. Het beste
mindei, waardoor zooveel mogelijk werd
tegemoet gekomen aan de gevoeligheden
van zekere partijen, terwijl tevens het doel
werd getroffen, zou zijn, dat de Staat spe
ciaal voor het doel kinderkleeding en voe
ding, subsidies verleende aan armbesturen,
terwijl de gemeente contiöle uitoefende.
Armbesturen konden zich dan in contact
stellen met onderwijzers en schoolbesturen.
Wel is waar zou dan het Rijk subsidieeren,
maar de uitvoering van kinderkleeding en
voeding zou toch berusten bij 't particulier
initiatief.
En indien een amendement, betrekking
hebbende op kinderkleeding en voeding,
verworpen werd ? Dan nog zou 't m. i.
beter eijn, 't wetsontwerp aan te nemen
dan te verwerpen. Leerplicht is absoluut
noodzakelijk, wil Nederland niet economisch
en intellectueel geheel ten achter raken bij
andere landen. In doorsnee genomen is
de kennis, die 't kind zich heeft verworven
op school, meer dan onvoldoende vooreen
gelukkig bestaan. En hoofdzakelijk moet
de oorzaak gezocht worden in 't vroeg ver
laten der school en 't enorm betrekkelijk
schoolverzuim. Zien we naar andere landen
met leerplicht, dan merken we op dat de
uitvoering zeer goed mogelijk is en dat het
volk er wel bij vaart. Bovendien zullen
bij invoering der wet, de gebreken aan het
licht komen en gemakkelijker zal 't zijn
met de statistiek voor oogen de wet te
verbeteren, dan later, wie weet na hoeveel
jaren, een nieuwe te maken.
Ouders te dwingen hunne kinderen naar
school te sturen, als deze slecht gekleed en
gevoed zijn, is wreed, wordt gezegd, doch
er zgn zooveel wreede wetten. In de school
tenminste wordt 's winters de kachel goed
gestookt en kan de onderwijzer de leerlingen
meermalen laten warmen. Bij de armen
is niet altijd een vuur om zich te warmen.
Het ligt dus op den weg van de voor
standers van leerplicht, al het mogelijke
te doen om het wetsontwerp zoo aannemelijk
mogelijk te doen zijn voor alle partijen.
Hiernaar te streven, zonder bitterheid, moet
het doel zijn van allen die het wél meenen
met het Nederlandsche volk. Als allen
meewerken, is er kans het leerpüchtscheepje
in veilige haven binnen te loodsen.
Dankend voor de verleende plaatsruimte,
Uw dw. dn.
M. H. v. D. HORST.
Kaatsheuvel, 18 Oct. 1899."
Hieruit blijkt, dat te Kaatsheuvel on
voldoende kleeding, slechts zelden wordt
opgegeven als oorzaak van schoolverzuim ;
maar tevens, dat voeding en kleeding beide,
en vooral de voeding volstrekt niet zoo z-yn,
dat de kinderen met vrucht hei onderwijs
kunnen volgen.
Nietwaar, schrijf eens in een paar regels,
een afschuwelijker waarheid neer! Zelfs
daar, waar de H. Vincentius en de hei
lige Elizabeth de armen helpen .. . zijn er
een aantal kinderen op de school, die van
honger en kou niet »met vrucht" kunnen
leeren! Daarna brengt de heer v. d. Horst,
ten voordeele van leerplicht, voor die
kinderen het argument te berde ... in de
school wordt tenminste 's winters gestookt,
meester kan ze nu en dan bij de kachel
laten staan, ? en zoo bibberen de
stumpers een paar uur minder. Zij 't dan ook
met het gevaar, dat hun slecht gevoed,
met vodden gedekte lichamen, na die ver
warming, aan de kille herfst- en de felle
winterkou weder worden blootgesteld! O
Christenen van Nederland, en vooral
gij, philantropen der kerkeijke en parti
culiere liefdadigheid, wat zegt gij hiervan ?
De onderwijzer van Kaatsheuvel komt
bij deze ervaring dan ook vrijwel op ons
standpunt terecht.
Het wetsontwerp behoort geamendeerd
te worden, zoodat het Rijk subsidie voor
het verstrekken van voeding en kleeding
aan de gemeente verschafte.
In beginsel is dat ook o. i. het eenige
middel: Rijkssubsidie voor dit doel. Der
gemeenten mag men dien last niet zoo
maar op de schouders leggen. Daar zijn
arme gemeenten, die naar evenredigheid
tienmaal meer behoefligen te onderhouden
hebben, dan rijke. Geen grooter onbillijk
heid dan armenzorg geheel als gemeente
zaak te behandelen ; en ook geen zekerder
middel om de armenzorg voor een groot
deel ontoereikend, gebrekkig te maken.
Heel de natie moet te samen als een
eenheid in de behoeften der nooddruftigen
voorzien ; althans zooveel mogelijk, voor
zoover dit in overeenstemming is te bren
gen met niet te wijzigen toestanden.
Aangaande het onderwijs heet het in
art. 192 der Grondwet: het is een voor
werp van de aanhoudende zorg der Re
geering ; en in het volgende artikel 193
lezen wij evenzoo: het armbestuur (!) is
een onderwerp van aanhoudende zorg der
Reyeering.
De wet waarbij het armbestuur, lees de
armenzorg, geregeld is, werd nog niet her
zien, en de zorg voor de armen is bij die
thans figeerende wet zoo goed als geheel
en al overgelaten aan kerken en particu
lieren.
Zal men dus, bij invoering van den
Leerplicht vóór herziening der armenwet.
voor voeding, kleeding van kinderen, die
gedwongen zullen worden de scholen te
bezoeken, van Rijkswege subsidie geven,
dan dient deze verstrekt te worden, niet
hoofdzakelijk aan de gemeentelijke arm
besturen, maar aan de thans bestaande
liefdadigheidsinstellingen, die zulke zorg
reeds ten deele, zij 't dan ook veel te ge
brekkig en te bekrompen uitoefenen.
En zou men uu meenen, dat kerkelijken
en particuliere, afkeerig zich zullen be
toonen van voor dat doel subsidies te aan
vaarden, natuurlijk te besteden onder zekere
contióle ?
Zoo barbaarsch achten wij noch
diaconiën noch particuliere
liefdadigheids-instellingen.
Maar al vindt men, dat ook onder deze
armenwet de zorg voor voeding en kl
eding der armste scholieren uitsluitend aan
de burgerlijke gemeenten, met hulp van het
Rijk, behoorde te worden opgedragen
wat zou er dan tegen zijn, een afzonder
lijke commissie van burgers, samengesteld
evenredig naar het aantal der verschil
lende soorten van scholen, die in een
gemeente gevestigd zijn, onder het arm
bestuur, voor deze gelegenheid te doen
optreden? In dit opzicht behoeft aller
minst gevreesd te worden partijdigheid of
gebrek aan samenwerking.
De heer v. d. Horst, hoewel zelf er van
overtuigd, dat een amendement van der
gelijke strekking moet worden voorgesteld,
weet echter dat de »clericalen" daarvan
afkeerig zich zullen betoonen: de cleri
cale partijen zijn tegen Staatsbemoeiing.
Inderdaad zoo, in 't algemeen gezegd, is
dat waar. Maar daar zijn dan toch
clericalen, die voor leerplicht zich verklaren
en met dezen alleen hebben wij bij dit
onderwerp en ontwerp rekening te hou
den. En nu gelooven wij juist, dat die
clericalen de verstandelijke voeding der
kinderen, en leerplicht voorstaande, de
laatsten zullen zijn, om de lichamelijke
voeding in kleeding dier tot leeren ge
dwongen kinderen aan de overheids-zorg
te onttrekken. Wij duchten allerminst
een verzet van clericale zijde, veeleer
heeft men dat te verwachten van
oudliberalen kant, van de zijde der de
Beaufort's, der Bastert's enz. De clericalen, die
voorstanders van leerplicht zijn, laten
zich leiden, door humanitaire en christe
lijke beginselen en het zijn die be
ginselen, welke men bij het oud-libera
lisme steeds te vergeefs heeft gezocht.
Een amendement moet ingediend maar
kan verworpen worden. Zeker. Het is mo
gelijk dat de conservatieven, de
hardvochtigen, de onverschilliger! voor het lot der
hongerige en bibberende kinderen.de meer
derheid zullen hebben in ons p riemen t.
In o', s parlement; onder de natie onge
twijfeld ijiet.
Maar dat het ingediend moet worden,
omdat een regeering der Sociale Rechtvaar
digheid, eenvoudig doet als bestond er geen
schreeuwende behoefte aan hulp voor de
meest misbedeelden ; als had zij het recht wel
tot leeren te verplichten, zonder voor een
bete brooda en stukske kJeeding der
armste stumpers te zorgen; dat geavan
ceerd liberalen, die zichzelf ook radicalen
durven noemen, zelfs de moeite n:et nemen,
om althans in het wetsontwerp dat
allerelementairste beginsel van humaniteit uit
te spreken, ziedaar een reden tot droef
heid en ergernis. De kamer mocht dat
beginsel, waarvan het Ministerie in de ziel
overtuigd is, eens verwerpen ... welaan,
zoo luidt de wijsheid dezer politici: weg
er dan mee. Gedaan als leefde het
ganschelijk niet in ons! En toch alleen, wan
neer dat beginsel in het ontwerp ware be
lichaamd, maar door de kamer verworpen,
zou dit Ministerie, verantwoord zijn
gegeweest ... tegenover de *rmen ; maar wie
verantwoordt zich in onze politieke wereld
tegenover een mensch, die honger lijdt en
dus geen stemrecht heeft l
Ware zulk een amendement verworpen,
dan zou men toch de wet moeten aanne
men, schrijft de heer v. d. Horst. Na
tuurlijk, ieder moet dit uitmaken met zijn
eigen geweten. Wij echter zouden den
moed niet hebben, voor een wet te stemmen,
die het ondragelijk lot van een groot
aantal menschen, mannen, vrouwen en
kinderen nog ondragelijker maakt. Want
niet alleen behoort er voorzien te wor
den in voeding en kleeding, maar dui
zenden menschen kunnen de hulp hunner
kinderen niet missen om een droog stukje
brood te verdienen, al eten zij zelfs dat niet
eens eiken dag! Zoo is de toestand,
het is niet te loochenen, en daarom
was het de dure plicht van elke Regee
ring geweest, die leerplicht wil invoeren,
eerst de armenwet te herzien. Men geeft
aan een deel der bevolking iets wat een
zegen heet, maar men doet dat door een
ander deel, dat als een aanklacht tegen
Christendom en humaniteit, in zijn
verwaarloozing rondwandelt, nog meer te
knijpen. Neen, dat zouden wij niet kunne n
doen. Daar zijn zoo veel wreede wetten!
zegt de heer v. d. Horst Daar zijn er
inderdaad, luidt ons antwoord. Maar een
die nog wreeder is in 't leven te roepen,
dan de wreedste die ons reeds compromit
teert, dat is, wij herhalen het, geen
hervormers- maar beulenwerk.
Edoch, wat praat ge, roept een ander:
de nieuwe armenwet is immers toegezegd.
Ja, toegezegd. Maar wie gelooft dat zij
door dit Ministerie tot stand zal worden
gebracht? Zijn er van die gelukkige
geloovigen ? Welnu, wat eenvoudiger voor
hen, dan deze leerplichtwet aan te nemen,
onder voorwaarde, dat zij zal worden in
gevoerd, tegelijk met de Armenwet, of
althans tegelijk met de invoering eener
partiëele herziening der armenwet, waarbij
dat deel vooral, wat van Leerplicht onaf
scheidelijk is, zal zijn geregeld?
Geen warmer voors'ander van leerplicht,
en vooral van Herhalings-onderwijs, dan
wij; maar ook geen beslister tegenstan
der daarvan, zoolang de toepassing
daarvan zelf in strijd blijft met de een-te
eischen van eerlijkheid jegens de armen,
en van menschelijkheid.
Zal hij gaan?
Het telegram van den Duitschen Keizer
aan het ngelsche regiment dragonders,
waarvan hij honorair kolonel is en dat
zich naar Zuid-Afrika heeft ingescheept,
is in zijn soort een meesterstukje. »In
der Beschrankuny xeigt sich der Meister,"
heeft Goethe gezegd, en hier is inderdaad
de zelfbeperking van den keizer, die zich
zelfs in zijn telegrammen slechts ongaarne
van eene zekere oratorie onthoudt, tot
magistrale hoogte gekomen. »Dank voor
uw telegram. Breng mijn groet aan het
regiment. Moogt gij allen ongedeerd
terugkeeren." Ziedaar alles. Niet de geringste
zinspeling op beproefde krijgsmansdeugden
en te behalen lauweren. Geen zegenwensch
voor de Britsche wapenen, 't Is of het
een revue te Aldershot gold en Z. M.
zijn regiment toeweuschte: »ik hoop dat
het mooi weer zal zijn en dat ge geen
natte voeten zult krijgen;' Als het tele
gram een paar dagen later was verzonden,
zou men er een persif'flage in kunnen
lezen: »laat u bij de eerste de beste gele
genheid gevangen nemen."
Het is duidelijk, dat keizer Wilhelm
met de meeste zorg alles heeft willen
vermijden, wat zou kunnen worden geïn
terpreteerd als eene uiting van sympathie
voor Engeland in den strijd vegen de
Boeren-Republieken. Ongetwijfeld is dit
een stap in de goede richting, een »doen
door laten" van groote beteekenis. Maar
met te meer belangstelling vraagt men
zich thans af, of de keizer bij zijn plan
zal blijven en nog in deze maand naar
Engeland zal gaan.
Het is bekend, dat Wilhelm II retds
voor geruimen tijd eene dringende
uitnoodiging heeft ontvangen van zijne groot
moeder, koningin Victoria, om haar te
komen bezoeken. E-;n bepaalde datum
voor dit bezoek is niet vastgesteld; wel
verluidde reeds eenige weken geleden, dat
de llohenzollern, het keizerlijk jacht, zich
t°gen 18 November gereed moest houden.
Maar in veertien dagen kan nog veel
veranderen, en de Duitsche bladen geven
zeer duidelijk de hoop te kennen, dat
onder de gegeven omstandigheden de reis
tot nader order zal worden uitgesteld.
»Men mag als iets, dat van zelf spreekt
aannemer)," schrijft de Frankfurter
Zeitung »dat de reis van den keizer
niet zal plaats hebben vóór zijn samen
komst met den czar, en wanneer deze, tegen
verwachting, eerst over eenige weken plaats
heeft, zou het zeer wel mogelijk zijn, dat
ook 's keizers reis naar Engeland werd uit
gesteld. Het is niet aan den geringsten
twijfel onderhevig, dat deze reis in Duitsch
land algemeen zeer ongaarne zou worden
gezien, omdat men vreest, dat die van
ngelsche zijde zóó zou kunnen worden
opgevat, als of de vloek waardige
(verdammenswerlhé) oorlogspolitiek van Engeland
tegen Transvaal door Duitschland werd
goedgekeurd. Desniettegenstaande wordt
in kalm en onpartijdig oordeelende kringen
van Duitschland niet verlangd (?), dat de
keizer zijne reis zal opgeven, daar dit te
Londen als eene krenking voor Engeland
zou kunnen worden opgevat, hetgeen z?ker
niet de bedoeling z^u zijn; zelfs de schijn
van zulk eene krenking moet zooveel
mogelijk worden vermeden." Dit klinkt niet
zeer hoopvol, maar het Frankforter blad
haast zich op te merken, dat er toch voor
het opgeven van de reis wel precedenten
zouden zijn. Toen de keizer het vorige
jaar naar Egypte zou gaan, waren daar
te lande reeds zeer kostbare toebereidselen
voor zijne ontvangst gemaakt, en toch is
die reis toen (om politieke overwegingen.)
achterwege gebleven. Van voorbereiding
voor een ontvangst van den keizer te
Londen is niets verluid.
Dit laatste argument is wel wat laag:bij
den grond. Het zou juist geen ramp zijn, als
een bestelde eerenoort weer wera af besteld,
een galaconcert niet doorging, eenige diners
ten hove niet werden gegeven. Dat hierop
wordt gewezen, is echter het beste bewijs
van den ijver, waarmede men alle beden
kingen tegen het opgeven van het plan bij
voorbaat tracht te ontzenuwen. Precedenten
zijn in zulke gevallen goud waard.
Laat ons onderstellen, dat keizer Wilhelm
bepaald behoefte gevoelt om zijn groot
moeder, die zich op haar hoogen leeftijd
niet meer zoo gemakkelijk verplaatst, aan
het hart te gaan drukken. Niemand kan
daartegen bezwaar hebben, wanneer hij dit
namelijk niet als keizer, maar alleen als
kleinzoon, dus incognito doet. De
regeerende vorstenhuizen van Europa zijn allen
meer of minder met elkander
vermaagschapt en het zou onbillijk zijn te eischen,
dat de hechtheid van de banden des bloeds
voor de gekroonde hoofden alleen door de
politiek zou worden bepaald. Daarom heeft
de usantie voor groote en kleine potentaten
het incognito uitgevonden. Onder dit door
schijnend masker mogen zij met den dichter
zeggen: »niets menschelijks acht ik mij
vreemd'', mogen zij zich rangschikken onder
de ordinaire of althans bijna ordinaire
steiveling.-n, wier doen en laten op 's we
relds loop niet den minsten invloed heeft.
Zulk eene abdicatie van de officieele per
soonlijkheid behoort niet tot de
zeldzaamheden en zal den kroondragers door iedereen
als vacantie gaarne worden gegund. De
vraag is echter, of de Duitsche keizer ge
steld dat hij het wilde zulk een incognito
zou kunnen aannemen. Wilhelm II in Enge
land alleen als^ kleinzoon, in een familiaar
onderonsje met grootmoeder en de talrijke
ooms en tantes, neven en nichten van konink
lijke bloede, zonder toasten, zonder officieele
toespraken en officieele antwoorden daarop,
't is haast niet denkbaar. De Frank
furter Zeilung geeft dan ook in het be
doelde artikel, niet onduidelijk de vrees te
kennen voor »schwungvolle Reden", die
licht tot misverstand aanleiding zouden
kunnen geven. En die vrees is niet onge
grond, want Z. M. de Duitsche Keizer
maakt van zijn onmiskenbaar redenaars
talent gaarne gebruik, En wanneer hij
aan 't woord is, moet men zich op ver
rassingen voorbereiden. Dat welen zijn
ministers, of laat ons liever zeggen, de
hoofden zijner ministerieele departementen,
het best. Want er is geen twijfel aan:
niet slechts voor ons, die buitenstaan,
maar ook voor hen, de ingewijden, zijn die
proeven van keizerlijke welsprekendheid
dikwijls verassingen, en lang niet altijd
aangename.
»Zal hij gaan ?" schreven wij aan het
hoofd van dit opstel. Op zichzelf is het
antwoord op die vraag al belangrijk ge
noeg Want als men rekening houdt met
de expansieve natuur van den kei^er, is
die reis alleen reeds een demonstratie.
Belangrijker nog is de vraag: »Zal hij
spreken ?"
Het zeer voorzichtige telegram, door
den keizer aan kolonel Burn?Murdoch
gezonden, geeft ons gelukkig alle reden
om het beste te hopen. Het allerbeste zou
zeker zijn, dat het reisplan, zoo volkomen
in strijd met 's keizers houding tijdens den
Jameson-aanslag, geheel werd opgegeven.
Practisch en afdoende,
Een Emigratiefonds voer Transvaal.
Nu het Nederlandsche volk, dat overigens
in zake de Transvaal en onxe stamverivanten
aldaar, in de achttien jaren, verloopen
tusschen den vorigen oorlog 1880-81 en nu, alles
behalve praciisch gehandeld heeft, want
werkelijk iets degelijks, iets blijvends is er
in het geheel niet tot stand gebracht, in al
die jaren , onder de directe impulsie van
het opgenblik en bij het aanschouwen van
de feiten die geweldig imponeeren, vermoe
delijk een belangrijke som gelds, ten be
hoeve van het Rooae Kruis en zijne geze
gende werkzaamheden om balsem in de
geslagen wonden te gieten, bijeen zal brengen,
is het dunkt mij, het gunstige oogen blik
gekomen om eens ernstig te denken aan de
stichting van een Emigratiefonds, uitsluitend
voor de emigratie naar de Zuid-Af rikaansche
Republiek en den Oranje Vrijstaat, hoofd
zakelijk en in de eerste plaats voor Neder
landsche landbouwers en andere geschikte
en goedgekeurde personen, die hier in ons
eigen land, met inspanning van al hunne