De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 5 november pagina 2

5 november 1899 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1167 krachten, en bij een voorbeeldig goed gedrag, toch nog bijna armoede moeten lijden en het nooit tot eenige welvaart kannen brengen. Zulk een fonds, bestaande uit een bedrag van twee of drie honderd duizend gulden, onder beheer van een degelijke .maar vooral practische conuaissie, zou geleidelijk onnoemelijke zegeningen verspreiden en later zelfs ook groote winsten ten behoeve van andere in de statuten omschreven doeleinden, kunnen opleveren. Al dadelijk zouden de eerstuitgezonden emigranten plaatsvervangers worden van de gesneuvelde Transvafers en zoodoende de bevolking van Hollandschen oorsprong niet doen verminderen, ten spijt van de Engelschen die, als de zege en de overwin ning aan de Boeren mocht blijven, toch wel spoedig, aangelokt door de goud velden, terug zullen komen, en zich als tot op heden door allerhande intriges tegen het Transvaalsche volk zullen stellen. Om dit te yoorkomen, voor de toekomst en voor altijd, is een sterke emigratie van Hollandache boeren van hier naar Zuïd-A_frika absoluut het eenige en afdoende middel. In het begin van ait artikel heb ik gezegd dat ons volk volstrekt mei practisch was, en daarvoor h«b ik de bewijzen ruimschoots voorhanden. Was ons yoik dat WEL geweest in de achttien jaren die achter ons liggen, dan was vermoedelijk de tegenwoordige oorJog onmogelijk geweest, daar dan in de eerste plaats een zeer groot gedeelte van de 840 millioen, acht honderd en veertig millioen Hollandsehe guldens, in de laatste tien jaar door de Engelachen uit de Trans vaalsche mijnen naar Engeland gesleept, behalve nog bijna 500 millioen in de laatste tien jaren uit de diamantmijnen van Kimberley, en in de laatste weken, kort voor den oorlog zelfs ruim een millioen gulden per dag, ten bate der ondernemende en practische Hollanders zou gekomen zijn, aangezien zij van 1880 tot 1888 uitsluitend de kansen en de ondersteuning der Trans vaalsche Regeering hebben gehad. Voor achttien _ jaren is alhier een emigratie commissie opgericht waarvan prof. J. H. Gunning voorzitter en vele andere invloed rijke _heeren bestuurders waren. Deze vereeniging heeft niet het minste succes gehad, omdat ons volk TOEN nog geen vertrouwen in de Transvaal had en daarvoor geen geld wilde geven. Hadden w\j TOEN, en zoo telken jare weer, zooals het plan was, elk jaar slechts 1000 mannelijke emieranten kunnen sturen, dan was dat reeds 18000 in 18 jaren geweest, daarbij ten minste 10000 vrouwen en 15000 kinderen, waarvan de meesten nu op dit oogen blik volwassen en weerbaar zouden zjjn, dan had die emigratie-commissie reeds circa 40 000 Hollandsche menschen meer in Trans vaal gebracht dan er nu zijn, en verreweg de raeesten zouden er in beteren toestand geweest zijn dan hier; buiten gewoon zou de Boerenbevolking daardoor versterkt zijn, en Chamberlain had stellig zóó brutaal als nu niet durven optreden. Wij Hollanders kunnen Engeland dan ook niet beter straffen, dan door duizenden onzer emigranten uaar Z.-Afrika over te brengen, om daar ons element en onze natie in een rijk, schoon en groot land te versterken. Het geld, gegeven voor het Roode Kruis, zal vermoedelijk niet geheel voor dat doel noodig zijn, daarom zou ik gaarne zien dat een groot gedeelte daarvan bestemd werd voor een emigratiefonds en zou ik de gevers en de commissiën, diézich met de inzamelingen belasten, wel willen verzoeken, bij de overmaking van het bedrag aan de Nederlandsche Zuid-Afrikaansche Vereenigicg,de bestemming er bij te vermelden, door de opdracht te geven, «voor het Roode Kruis" of «voor het Emigratiefonds". Het laat zich aanzien dat de medische hulp die van alle zijden wordt aangeboden, zeer ruim voldoende zal zijn. IQ Pretoria zelf is een vrouwen-comitévoor de hospitalen die bijna uitsluitend aldaar zullen zijn, van 200 vrouwen. Bijna alle andere landen zenden afdeelingen van hun Roode Kruis, ook met voldoende verbandmiddelen en medicijnen en doctoren en verpleegsters, en niemand zal het in het hoofd krijgen, aan deze heerlijke pogingen afbreuk te willen doen. Maar men bedenke wel dat men zelfs van het goede te veel kan krijgen, en dat te veel wil ik practisch en afdoende gebruiken voor het emigratiefonds. Daarmede helpt men de Boeren en ook ons zelf', versterkt men ons element in Zuid Afrika en wat zeker niet hetminstgewichtigis,men straftop atdoende en zekere wijzeden landhongeren den gouddorst van deaartsvijanden van het Hollandsche ras, die ons door alleeeuwen heen geweldig gekortwiekt hebben en dat nog steeds doen, zoodra maar een jonge loot van Nederlandschen stam zich ergens op de wereld krachtig begint te ontwikkelen. Hij heeft ons Amerika ontroofd in vollen vrede, Ceylon, de Kaapkolnnie en Berbice bewaart hij nog voor ons. Bij de Belgische onlusten heeft hij handen vol goud tusschen de ontevredenen gestrooid en liet vroegere Holland in tweeën gedeeld; zijn macht is daardoor reusachtig versterkt, de onze verzwakt. En nu eindelijk wenscht hij des noods onzen jongsten loot vtin het aardrijk te doen verdwijnen, om aan zijn onverzadelijken goudhonger te voldoen. Zoodoend^ zal van den ouden en sterken stam der Hollanders weinig overblijven, als wij niet krachtig waken en werkzaam zijn en het eenige practische middel dat ons ten dienste staat en afdoende is, in toepassing brengen. Deze oorlog zal eindigen en ons volk zal, als vroeger, weer in een onbegrijpelijk nietsdoen verzinken, en dat juist is de kanker die aan ons volksbestaan knaagt en zoo onberekenbaar schade doet. Praten geeft niets, gehandeld en practisch en degelijk gehandeld moet er worden. Engeland moet zien, dat er van het oude Holland nog kracht uitgaat; alleen daarvoor hebben zij respect en dat is ook 'net. eenige waardoor een klein volk in aantal, groot kan zijn in daden. Lafle vrees is een slechte raadgeefster. Ik ben er van over tuigd dat het bestuur der Zuid-Afrikaansche Vereeniging zeer gaarne de emigratie van duizenden Hollandsche landbouwers vooral, als zij daartoe geldelijk door onze natie in staat gesteld zal worden, zal bevorderen. Disraëli of'Lord Beaconsfield heeft eenmaal gezegd aan een feestmaal in Guildhall, dat de Hollanders een uitgedoofde natie waren. Laten wij toonen dat niet te zijn. Amst., 24 Oct. '99. H. H. TIMMER. Een stem naast een stem. n. . .zij 't ook in geween". AI.BERT VERWKY, De stam van 't volk. Ticeemaandelijkscli Tijdschrift, Nov.'99. Weene wie weenen moet; dit is een schoon [exempel; Schrijdend het komt als over vuurden drempel Uit tjjd en dood aannaderen: Hoort! hoor de stem van onze ?raderen, Hoort! hoor 't in 't slaan, 't Wilskrachtig leven zingend den dood ingaan. Leven verpriegeld niet en niet versentimenteeld, Dat 't aan de ziel niet manpelt, niet aan den [wortel scheelt, Hoor het in 't slaan, In 't strijdend ten doode gaan, Hoort! hoor 't in 't slaan: Vrijheid is blijheid, het wint op de lange baan. Meerder een doode leeuw is dan'n levende hond, Beter een bedorvene dan heelemaal geen grond, Hoort! hoor 't in 't slaan, In 't zingend den dood ingaan, Door 't daveren en nit 't gefliets: Het leven is alles en de Dood is niets. l Mor. JAC. v. LOOY. Van de Defensie. (Ingezonden) L In zijn bekend werk Vom Kriege schetst von Clausewitz het wezen en hel karakter van den oorlog. Hij zegt: «Das der Krieg ein wahres poliüsches Instrument ist, eine Fortsetzung des politischen Verkehrs, ein Durchführen desselbenmetandern Mitteln." »Dass die_ politische Absicht der Zweck ist, der Krieg das Mittel ist. und niemals das Mittel ohne Zweck gedacht kann wer den." «So wird also der politische Zweck, als das ursprüngliche Motiv des Krieges das Maass sein, so wohl jür das Ziel, welches dürch den kriegerischen Act erreicht werden muss, als für die Anstrengungen, die erförderlich sind". Herhaaldelijk werd reeds in de dagblad pers er op gewezen, dat onze diplomatie tot heden in gebreke is gebleven om naar Von Clausewitz' leer aan te geven hoe zij zich voorstelt de taak te vervullen, door Heffter in Das Europaische Vijlkerrecht zoo treffend omschreven in de bewoordingen: »Die wesentliche Aufgabe der Diplomatie besteht in der iiusseren Sicherstellung der Selbstentwickelung eines Staates." (§230). Welke rol onze diplomatie op grond daarvan onze strijdmacht heeft toegedacht, en over welke krachten en middelen deze daartoe moet kunnen beschikken. Uit het feit dat de regeering een wets ontwerp heeft aanhangig gemaakt tot reor ganisatie onzer landmacht, kan met reden worden afgeleid, dat de regeering het mid del onze strijdmacht niet voldoende deugdelijk en krachtig acht orn het doel dat zij hoopt te bereiken: die iiussere Sicherstellung der Selbstentwicklung van ons land. Immers was het middel voldoende dan behoefde geen geld te worden aangevraagd ter verbetering. Er mag worden verondersteld, dat onze diplomatie zelfs als onze strijdmacht een deugdelijk middel zal zijn geworden hoogstens een actieve politiek zal volgen om hare diplomatieke doeleinden te ver wezenlijken en nimmer eene agressieve. Dat de kracht die onze strijdmacht zal kunnen ontwikkelen, in 't algemeen be trekkelijk gering zal zijn ten opzichte van die, waarover onze naburen zullen kunnen beschikken en dat derhalve Nederland steeds diplomatiek en strategisch als ver dediger zal optreden. In het VHe Hoofdstuk van boven aan gehaald werk van Von Clausewitz hande lend over de wisselwerking tusschen aanval en verdediging, wordt scherp en helder be toogd, dat 't aangrijpingspunt daarvan ligt bij den verdediger. »Dass es für den Vertheidiger Bestirumungsgrunde seines Verhaltens geben, auch wenn er gar nichts von dem weiss, was der Angreifende thuii wird und dasz zwar diese BeRtimmungsgründe eine Anordnung der Kampf'mittel iiiüssen enthalten''. Hij leidt daaruit af, dat de verdediger an und für sich kan vaststellen, den aard en den omvang der krachten en middelen die noodig zijn voor de verdediging van zijn grondgebied, dat die onafhankelijk zijn van de aanvalskracht van den tegenstander en wijst er met, den nieesten nadruk op, dat kleine staten steeds voor den oorlog gereed moeten zijn en dat voor hen het gevaar het grootst is. Tijdens de behandeling van de vestinawet in de Rtaten-Geiieraal merkte de Heer De Roo van Aldewelt, lid van de Tweede Kamer het volgende op: »De drie groote deelen van 't krijgswezen n.l. het leger, de vloot en het vestingstelsel vormen te zaaien een organisch geheel, bestemd om op een gegeven oogenblik eene l groote kracht uit te oefenen. Maar om dit te kunnen doen is het noodig, dat de ver schillende deelen harmonisch ineengrijpen en tot elkaar staan in dat verband en in die verhouding, welke vereischt worden >-oru de groote uitwerking te verkrijgen." Wij zullen thans nagaan of ten onzent ooit van deze beginselen, waarop eene weermacht behoort te berusten, is uitgegaan, en of' tusschen leger, vloot en vestingstelsel, dat verband bestaat, waardoor zij zich op deugdelijken grondslag tot u geheel kunnen samenvoegen. De Jlarine. Voor cl c '!o maal in een zeven tal jaren, wordt ons bij de Marine begroo ting voor 1900 een organisatieplan voorge legd, hetwelk ais leiddraad moet dienen voor den nieuwen aanbouw ten behoeve onzer vloot. Het oordeel van den tegenwoordigen minister wat betreft de taak dor zeemacht komt geheel, en wat de organisatie aangaat op weinig na overeen met hetgeen dienaangaande door den Minister Van der Wijck ?werd ontvouwd. De Memorie van Toelichting en de Memorie van Ant woord behoorende bij liet V Ie Hoofdstuk <ler_Staatsbegrootinz voor het Dienstjaar 189 < zegt o. m. »Dat deze omschrijving (van de taak der zeemacht) in hoofdzaak overeenkomt met die door den Minister van Marine gegeven op het Vle Hoofdstuk der Staats begrooting voor het Dienstjaar 1393." Voorwaar geene geruststellende verkla ringen, nu meerdere autoriteiten op maritiem gebied het weinig zaakrijke en deskundige van de bovenaangehaalde plannen heboen blootgelegd, en zelfs door de regeering erkend wordt, dat ze niet in staat is eene deugdelijke organisatie onzer marine aan de Volksvertegenwoordiging voor te leggen. Immers in de Memorie van Toelichting behoorende hij de Begrooting van dit jaar lezen wij: »Dat van eene poging tot vast stelling eener organisatie als bovenbedoeld (van personeel) na de herhaald gebleken moeilijkheden en bezwaren geheel wordt afgezien." De regeering noodigt dus de StatenGeneraal uit wederom een nieuw jaar te beginnen zonder dao harerzijds sltchts pogingen zullen worden aangewend om tot eene deugdelijke organisatie van het personeel te komen, d. i. we zullen blijven voortsukkelen met eene ongeorganiseerde Marine. Wat wij volgens regeeringsinzichten van onze vloot hebben te verwachten kan blijken uit hetgeen de Memorie van Toelichting behoorende hu het Vle Hoofdstuk der Siaatsbegrooticg voor het dienstjaar 1897 daaromtrent vermeldt. Omtrent: Hei zoowel mogelijk steunen van de landmacht bij hel verdedigen van de kust bij eene landing merkt de Mf morie op : »Dat de bescherming onzer Noord-zee kust tegen eene landing van den vijand niet aan de zeemacht kan worden opge dragen." Wat betreft het verkrijgen van gege vens waarop door de landmacht gehandeld kan worden om de landing van een'vijard te beletten, moet niet op de hulp van de vloot gerekend worden, en alleen worden afgegaan op hetgeen men van de waakzaamheid der kustwacht mag verwachten." »De rechlstreeksche hulp, die onze zee aan de oorlogsschepen bij eeue landing van den vijand aan de landmacht kunnen geven, is onzeker; die door onze torpedoflotielje te verleenen, kan in sommige gevallen groot zijn, maar ook daarop valt met stellig te rekenen." En om elke mogelijke illusie te ontne men wordt later gezegd: «Want heeft tene ernstige poging tot landing plaats, dan is er geen sprake van voor de verdediging Ier plaatse te rekenen op eene samenwerkende land- en zeemacht, in dezen zin, dat de troepen voor de, kust verdediging verminderd zouden kunnen worden met 't oog op hulp van de vloot. Is de landing goed door den vijand voorbe reid, dan xal die hulp zeer gunstige omstandigheden uitgesloten geheel ont breken." Omtrent 't optreden onzer vloot buiten gaats leest men : »Het heeft een indirect belang om eene scheepsmacht te hebben, die in staat is zich buitengaats te bewegen." »Aan een onvoorwaardelijk optreden in zee wordt niet gedacht, reeds aaii hetbloole bezit van zeewaardige vaarttuigeu zijn voordeelen verbonden." »De zeemacht alhier (in Nederland) is noch bestemd om buitengaats slag te leveren, noch om eene landing af' te weren." Voldoend bewijsmateriaal, dat aan de zeemacht in Nederland geen vastgestelde taak is opgedragen, dat ze slechts bestaat an und für sich en dat rnet hare opheffing dus ook haar bestaansreden verdwijnt. In zijne brochure »De Reorganisatie onzer zeemacht'' betoogt den heer W. M. Engelberts dat: »de beveiliging van ons grondgebied aan de zeezijde is op te dragen aan eene buiten gaats optredende scheepsmacht, en dat enkele toegangen uit zee plaatselijk zijn te verdedigen." Verder betoogt de schrijver dat wij dit doel alleen kunnen bereiken, wanneer men de beschikking heeft over flottieljes, be staande uit snelvarende, kleine ongepantserde schepen, en dat met een materieel zooals thans in aanbouw is, wij nimmer op eenige sleun van de marine zullen mogen rekenen. Van zeer bevoegde zijde wordt meermalen beweerd, dat elk krachtig op treden onzer oorlogsvloot onmogelijk is en zij zich zal hebbeu te bepalen tot de ver dediging van havens en reeden. In »0nze defensie", eene lezing gehouden door den generaal-majoor b. d. J. C. C. den Beer Poortugael, in de Vereeniging ter beoefe ning van de Krijgswetenscbap 1892?1893, werd door den geachten spreker dan ook. beweerd: »Zij (de marine) neemt in onze defensie meer eene eere- dan eene eerste plaats in." De overtuiging van den heer Engelberts, <lat wij alleen heil hebben te verwachten van een offensief en kloek optreden buiten gaats, stelt ons voor de vraag of' men met geringe middelen een vloot kan bouwen. in staat om tegenover een ove.rmachtigen vijand open zee te houden, met de kans om hem tot opgeven van zijne voor ons r:adeelige plannen te dwingen. De vraag is des te dringender, omdat vele gezaghebbende!! in maritieme aange legenheden haar ontkennend hebben be antwoord, en mocht deze ontkenning ge grond blijken, dan valt, hiermede de ! grondslag, waarop de heer Engelberts zijne j vloot heeft geconstrueerd. Ik geloof dat i zij, die de met-ning van den schrijver niet ' (Itelen tn vrotgere ourlogtn tot staving hunner inzichten ausihiilun, niet, voldoende rekening hebben gehouden met de vele en 1 groote wijzigingen,die de loepasMiig van den j stoom in hè!, k rijg» wezen bedt aangebracht. ! Bij de zeilvaurt wa? de numeriek sterkere j steeds overwinnaar. Duidelijk wordt dit j jningt'toond ia gcscljrii'ü'j; v.-ui de >Jtune Ecolii" en in hun «Kssai d<; i-traiégie na| vale", de toepassing van de stoom als j drijfkracht heeft de verhouding van de zwakkere tegenover de sterkere geheel j veranderd. Men is thans onufhankelijk ! van den wind en de berrikbure groote l snelheden maken het mogelijk, dat vlootafdeclingen met groote zekeriidd alle stra tegische combinaties uitvoeren. Beschikt de partij, welke zich tot liet strategisch defensief gedwongen ziet, over voldoende toegangswegen waar de grootere vijande lijke schepen haar niet kunnen volgen, ' over ten goed ingericht signaal- en waariieiningswezeu, benevens over voldoende steunpunten, ter bescherming van handelscentra, zoodat men zich daarover niet behoeft te bekommeren, dan kan men binnen de grenzen van een bescheiden budget nog voldoende weermiddelen schep pen (torpedo's, torpedobooten, kleine vlugloopende on gepantserde schepen, destroyers enz.) waarmede men den vijand, die over een machtig materieel met het oog op het offensief moet kunnen beschikken, zoodanig afbreuk kan doen, dat de numerieke meer derheid misschien gelijkheid wordt. Torpedobooten, kleine, snel vurende, goed bewapende schepen behoeven niet naar de sterkte van de tegenpartij te vragen, de tonneninhoud der schepen doet aan den uitslag van den strijd niets af. Het is slechts de vraag of' de verdediger in zekere omstandigheden en op zeker punt over meer artillerie zal kunnen beschikken dan de tegenpartij. Of hij die artillerie tenge volge van zijne schepenconstructie op het nuttigst zal kunnen aanwenden. Deze om standigheden zullen zich in eiken oorlog voordoen en kunnen ook door handelingen van den verdediger in het leven worden geroepen. Door alsdan krachtig, snel en doortastend op te treden, door aan te grijpen wat te grijpen is, kan het den verdediger gelukken, de vijandelijke eskaders meeren meer af te matten, misschien wel in die mate, dat de verdediger een beslissenden slag met kans op succes kan wagen. Tegenover een vol1*, dat alle materieele en moreele hulpmiddelen ter beschikking van het strategisch defensief stelt, is de houding van een overmachtig aanvallende vloot zeer moeilijk en zal de aangebonden strijd haar vele offers kosten. De quaestie omtrent kleine of groote schepen, waarover reeds meerdere jaren in de dagbladpers strijd wordt gevoerd, is in 't wezen der zaak de vraag of wij moeten hebben opeechooping van gevechtskracht, d. i. allerlei soorten strijdmiddelen min of meer aanbevelenswaardig op n schip of splitsing daarvan over meerdere schepen. Dat de belangrijkheid van dit strijdpunt door meerderen wordt ingezien, mag blijken uit de vele artikelen daaromtrent in de dag bladen verschenen. En zelfs het Handelsblad, een onzer meest conservatieve bladen op maritiem gebied, heeft in zijn nummers van b' en 13 December 1898, een lans meenen te moeten breken voor de idtën van den heer Engelberts. Enkele dagen later wendde hare redactie evenwel den steven, om in het kielzog van de officieele marineopvattingen wederom te gaan varen, daarbij vergetende, dat slagen worden gewonnen door hersenen, deugdelijk materieel, goede kanonnen en geestdrift, maar dat geest drift en enthousiasme, aangekweekt zooals de heer Charles Boissevain, hoofdredacteur van het Handelsblad doet, in tijden van gevaar tot ontgoocheling zal leiden, omdat zij niet gesteund worden door doeltreffend materieel. Noch de regeering, noch de hoofdlieden onzer maritieme pennevoerders, zooals de heeren Cohen Stuart, Mac Leod, Gurot, Pastoor Evers of' zij die daarachter staan, hebben ooit het vraagstuk van splitsing of opeenhooping van gevechtskracht onpar tijdig onder de oogen gezien. Door opvoe ding en dienstbetrekking hebben zij als 't ware die ruimte van blik verloren, welke steeds wordt vereischt om eene reconstructie der vloot op goede, gezonde grondslagen te kunnen ontwerpen. Zij blijven zich ver dedigen in de verschansingen hunner voor opgezette meeningen. Dat met gegronde hoop op goeden uit slag, eene flottielje van kleine snelvarende goed loopende schepen, den strijd kan op nemen tegen een vloot van zwaar gepantseerd materieel heeft de admiraal Colomb reeds in 1892 betoogd. Ook de vlootmanoeuvres dezen zomer gehouden door de Engelsche marine, toonen aan dat hare admiraliteit het lang niet onmogelijk acht, dat een machtig eskader van snelle slagschepen door een kloek geleide en onver saagd aangevoerde flottielje van torpedobootjagers in de bereiking van haar stra tegisch object kan worden verhinderd, ja zelfs daardoor kan worden krachteloos ge maakt en. vernietigd. Wil men de Marine de hier door mij aan haar opgelegde taak beveiliging van het zeefront naar behooren laten vervallen en haar voor de richtige uitvoering daarvan verantwoordelijk kunnen stellen, dan moet zij ook kunnen beschikken over alle mid delen en krachten, welke haar hierbij van dienst kunnen zijn, d. i. aan de Marine moet worden opgedragen het torpedowezen . en de verdediging van de kusttorten met de daarbij behoorende stellingen. Of' het doel, dat men met onze zware kustforten beoogt, de verdediging van vaarwaters niet evengoed bereikt kan worden door eene overdekte opstelling'van middelbaar snelvuurgeschut, is sinds lang geene strijdvraag meer. Algemeen wordt erkend, dat de toekomstige zeeslagen be slist zullen worden door het middelbaar snelvuurgcsehut en dat met dit geschut de oorlogschepcn zoo niet uitsluitend dan toch hoofdzakelijk bewapend moeten worden. Kust- en scheepsartillerie zoeken hetzelfde doel te bereiken, de vernieling van de gevechtskracht van vijandelijke schepen dus ook voor de kustartillerie is het middelj baar snelvuurgeschut de meest gewenschte vuurmond. Mocht de regeering er toe kunnen be sluiten het samenraapsel van vuurinonden waarmede onze kusia; tillerie tiuins bewa pend is, door bovengenoemde soort, te ver vangen, dan zoude hiermede tevens een einde zijn gemaakt aan het jarenlange gesukkel onzer artillerie met eene nog nimmer gevonden afstandsmeting, omdat irsen bij het snelvuuiytsehut, door zich in te schieten, empirisch den afstand lot het doel bepaalt. Met weinig kosten zouden de thans be staande kosibare emplacementen tot de meer eenvoudige voor het snelvuurgeschut zijn om te bouwen. Wordt eventueel lot bovengenoemde!! maatregel overgegaan, dan kunnen de /15.170 komen te vervallen, op de vestingbegrooting: diensljaar 19ÜU uitgetrokken en bestemd voor »Het maken van gedekte opstellingen voor de af&tandsmetingen en het verbeteren van open ku.stbatterijeii in de stelling van Den Helder.'' Bij de hierboven geschetste taak der marine en de wijste waarop zij deze zal hebben te vervullen, moet hare operatie basis zoover in het land zijn gelegen, dat deze beschut is tegen overvallingen van den vijand, zonder de geheele marine voor hare bescherming te moeten -reserveeren. Uit dit_ oogpunt beschouwd moeten de marinedirecties te den Helder en Hellevpetsluis vervallen. Voor hunne verdedi ging is thans bijna uitsluitend onze marine bestemd, d. i. zij heeft tot taak zich zelf te verdedigen. Te gelijkertijd met de op heffing verdwijnt onder deze omstandigheid hare reden van bestaan." Et Havewerta van Anittn, door W. TOOSE. *) Een Liverpooler haven en een Frankforter beurs zyn in Amsterdam niet geopend, maar in de scheeps- en handelsstad aan het IJ wél. ,. een universiteit!" schreef ik in het Amsterdamsch Jaarboekje van 1890. En ik voegde er bij: Is de bouw van een nieuw Entrepot dok ook wel reeds dadelijk aan te raden eer men zeker is, d*t het Merwedekana&l meer aan de verwachting beantwoordt dan blijkbaar het N oordzeekanaal?" Bijna tien jaar zijn sedert het schrijven van die woorden verstreken, en het gedeeltelijk antwoord op die vraag ligt gedrukt voor my onder den titel De Havenwerken T. Amsterdam". Is dat werk in handen van eiken Amster dammer, die in de hoofdatad des ryks zijn bedrijf, zij 't dan ook, helaas! Jang niet altyd ook zijn woonplaats, heeft gevestigd? Ik twijfel er aan, op grond van gesprekken met menig handelsman alhier. En ik betreur dat. Aan den luttelen prijs van ? l, voor dat inderdaad goed geschreven, en met een ruim vijf en twintigtal fraaie afbeeldingen van de meeste onzer nieuwe handelsinrichtingen verrijkt werk, is die onbekendheid niet te wijten. En te meer is ze daarom af te keuren. Verreweg de meesten mijner utadgenooten kennen die inrichtingen stellig niet eens van de buitenzijde, laat staan dus naar het inwendige. En waarom dan niet althans voor dien enkelen gulden die zoo gemakkelijk aan te vullen kennis gewonnen? Een gang langs den rampzalig bestralen weg, die nog wel alleen langs de achterzijde der meeste gebouwen loopt, is verre van aanlok kelijk, en dat te minder, omdat het openbaar verkeer langs het IJ, haast overal afgesloten is. De Petroleumhaven is met opzet, en terecht, voor het publiek gesloten. Maar des te meer is de afbeelding en beschrijving van die fraaie inrichting, onze nieuwsgierigheid overwaard. En de heer Toose bevredigt die begeerte volkomen. De kolossale gevel der graansilo's aan het Noordzeekanaal staat hier in een fraaie plaat voor ons, evenals de Houthaven en ver schillende gedeelten der Handelskade en de aanleg der nieuwe IJkade, terwijl het nieuwe Entrepotdok hier duidelijker uitkomt, dan wanneer men zich den vermoeienden gang achter de veestallen, en het Abattoir getroost. Juist omdat 't haast ondoenlijk is om alle die kostelijke en kostbare handehinrichtingen langs te wandelen en zyne nieuwsgierigheid te bevredigen, om toch eens met eigen oog te aanschouwen waar de millioenen blijven die wij jaarlijks op onze belastingbilletten stilzwij gend aanzuiveren, is 't zoo goed, dat wij er althans in woord en beeld bekend mee worden. Ik zal mij dan ook wel wachten den gemakkelijken diefstal te begaan, door hier kosteloos en gemakkelijk weer te geven, wat schrijver en teekenaar en uitgever met groot ta'ent en aanzienlijke uitgaven, hebben bijeengebracht. En ik onthoud mij te eerder nog van alle plundering van tekst en platenrij, omdat ik overtuigd ben dat ieder die het boek nog niet kent en op mijne aanbeveling koopt, mij dank zal toebrengen er zijn aandacht op te hebben gevestigd. De nieuwe Koopniansbeurs, heeft de schrijver niet in zijn kader opgenomen. Waarom niet Misschien wol, omdat hij ons meer met het ons onbekende kennis wil doen maken, dan het allicht velen van ons publiek reeds dagelijks onaangenaam aandoende, ook nog in druk onder onze oogen te brengen. Want hinderlijk is stellig voor allen, dat nu reeds zoo alle uit zicht belemmerende, sombere gebouw, op den haast nigen breeden weg in onze stad van nauwe en kronkelende straten, waar gelukkig nog vele grachten niet boom en water, behouden bleven. Laten de Rokinners toch bedoi'ken, hoe licht ons gemeentebestunr ook der door hen zoo begeerden breeden boulevard, door een soortgelijken somberen sta in den weg ' kan ver- of ontV-sieren, 't Is zoo, allicht is er een mer.schenleeffijd mede gemoeid, eer tot dun aanleg, en dan weer tot ver- of ortsicring van dien boulevard besloten is, vooral als er het gewone geneesmiddel van liaastiyen fjioed, door het aanbrengen eener commissie, op toegepast wordt. Maar toch wordt dan het doel, dat in verfraaiing der stad gelegen i', r.iet bereikt. En laten beide zijden aan het llokin zich ook spiegelen aan het lot der bewoners van de Warmoesstraat, die het tot dusver frissche uitzicht aan het scheepvaartrijke Damrak en bloeiend plantsoen ruilen, voor een nog al In perkt patorama, dat ook aan die muurzijdc der beurs niet veel aanlokkelijks beloou! Hoe licht kunnen ook zij dan al spoedig met o;;ze ooste lijke naburen spreken van Traurige Le'uensAnsichte". Zou een vreemdeling, die de stad van het Centraa'.station binnenkomt, al dadelijk kunnen raden, waartoe dat gebouw zich zai on/j:oiipt:n zooals het modernste Hollandsen immers, even zuiver als schilderachtig juist, zegt? Pakhuis, cellulaire rust of verblijfplaats ? In elk geval *) Uitgave der Xaaml. Vennootschap Het Tijdschrift Eigen Haard'', Raadhuisstraat j, Amsterdam,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl