Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1167
krachten, en bij een voorbeeldig goed
gedrag, toch nog bijna armoede moeten
lijden en het nooit tot eenige welvaart
kannen brengen. Zulk een fonds, bestaande
uit een bedrag van twee of drie honderd
duizend gulden, onder beheer van een
degelijke .maar vooral practische conuaissie,
zou geleidelijk onnoemelijke zegeningen
verspreiden en later zelfs ook groote winsten
ten behoeve van andere in de statuten
omschreven doeleinden, kunnen opleveren.
Al dadelijk zouden de eerstuitgezonden
emigranten plaatsvervangers worden van
de gesneuvelde Transvafers en zoodoende
de bevolking van Hollandschen oorsprong
niet doen verminderen, ten spijt van de
Engelschen die, als de zege en de overwin
ning aan de Boeren mocht blijven, toch
wel spoedig, aangelokt door de goud velden,
terug zullen komen, en zich als tot op
heden door allerhande intriges tegen het
Transvaalsche volk zullen stellen. Om dit
te yoorkomen, voor de toekomst en voor
altijd, is een sterke emigratie van
Hollandache boeren van hier naar Zuïd-A_frika
absoluut het eenige en afdoende middel.
In het begin van ait artikel heb ik gezegd
dat ons volk volstrekt mei practisch was,
en daarvoor h«b ik de bewijzen ruimschoots
voorhanden. Was ons yoik dat WEL geweest
in de achttien jaren die achter ons liggen,
dan was vermoedelijk de tegenwoordige
oorJog onmogelijk geweest, daar dan in
de eerste plaats een zeer groot gedeelte van
de 840 millioen, acht honderd en veertig
millioen Hollandsehe guldens, in de laatste
tien jaar door de Engelachen uit de Trans
vaalsche mijnen naar Engeland gesleept,
behalve nog bijna 500 millioen in de laatste
tien jaren uit de diamantmijnen van
Kimberley, en in de laatste weken, kort voor
den oorlog zelfs ruim een millioen gulden
per dag, ten bate der ondernemende en
practische Hollanders zou gekomen zijn,
aangezien zij van 1880 tot 1888 uitsluitend
de kansen en de ondersteuning der Trans
vaalsche Regeering hebben gehad. Voor
achttien _ jaren is alhier een emigratie
commissie opgericht waarvan prof. J. H.
Gunning voorzitter en vele andere invloed
rijke _heeren bestuurders waren. Deze
vereeniging heeft niet het minste succes
gehad, omdat ons volk TOEN nog geen
vertrouwen in de Transvaal had en daarvoor
geen geld wilde geven.
Hadden w\j TOEN, en zoo telken jare
weer, zooals het plan was, elk jaar slechts
1000 mannelijke emieranten kunnen sturen,
dan was dat reeds 18000 in 18 jaren geweest,
daarbij ten minste 10000 vrouwen en 15000
kinderen, waarvan de meesten nu op dit
oogen blik volwassen en weerbaar zouden
zjjn, dan had die emigratie-commissie reeds
circa 40 000 Hollandsche menschen meer
in Trans vaal gebracht dan er nu zijn, en
verreweg de raeesten zouden er in beteren
toestand geweest zijn dan hier; buiten
gewoon zou de Boerenbevolking daardoor
versterkt zijn, en Chamberlain had stellig zóó
brutaal als nu niet durven optreden. Wij
Hollanders kunnen Engeland dan ook niet
beter straffen, dan door duizenden onzer
emigranten uaar Z.-Afrika over te brengen,
om daar ons element en onze natie in een
rijk, schoon en groot land te versterken.
Het geld, gegeven voor het Roode Kruis,
zal vermoedelijk niet geheel voor dat doel
noodig zijn, daarom zou ik gaarne zien
dat een groot gedeelte daarvan bestemd
werd voor een emigratiefonds en zou ik de
gevers en de commissiën, diézich met de
inzamelingen belasten, wel willen verzoeken,
bij de overmaking van het bedrag aan de
Nederlandsche Zuid-Afrikaansche
Vereenigicg,de bestemming er bij te vermelden, door
de opdracht te geven, «voor het Roode
Kruis" of «voor het Emigratiefonds". Het
laat zich aanzien dat de medische hulp die
van alle zijden wordt aangeboden, zeer
ruim voldoende zal zijn. IQ Pretoria zelf
is een vrouwen-comitévoor de hospitalen
die bijna uitsluitend aldaar zullen zijn, van
200 vrouwen. Bijna alle andere landen
zenden afdeelingen van hun Roode Kruis,
ook met voldoende verbandmiddelen en
medicijnen en doctoren en verpleegsters, en
niemand zal het in het hoofd krijgen, aan deze
heerlijke pogingen afbreuk te willen doen.
Maar men bedenke wel dat men zelfs van
het goede te veel kan krijgen, en dat te veel
wil ik practisch en afdoende gebruiken
voor het emigratiefonds. Daarmede helpt
men de Boeren en ook ons zelf', versterkt
men ons element in Zuid Afrika en wat
zeker niet hetminstgewichtigis,men straftop
atdoende en zekere wijzeden landhongeren
den gouddorst van deaartsvijanden van het
Hollandsche ras, die ons door alleeeuwen
heen geweldig gekortwiekt hebben en dat
nog steeds doen, zoodra maar een jonge
loot van Nederlandschen stam zich ergens
op de wereld krachtig begint te ontwikkelen.
Hij heeft ons Amerika ontroofd in vollen
vrede, Ceylon, de Kaapkolnnie en Berbice
bewaart hij nog voor ons. Bij de Belgische
onlusten heeft hij handen vol goud tusschen
de ontevredenen gestrooid en liet vroegere
Holland in tweeën gedeeld; zijn macht is
daardoor reusachtig versterkt, de onze
verzwakt. En nu eindelijk wenscht hij des
noods onzen jongsten loot vtin het aardrijk
te doen verdwijnen, om aan zijn
onverzadelijken goudhonger te voldoen.
Zoodoend^ zal van den ouden en sterken
stam der Hollanders weinig overblijven,
als wij niet krachtig waken en werkzaam
zijn en het eenige practische middel dat
ons ten dienste staat en afdoende is, in
toepassing brengen. Deze oorlog zal eindigen
en ons volk zal, als vroeger, weer in een
onbegrijpelijk nietsdoen verzinken, en dat
juist is de kanker die aan ons volksbestaan
knaagt en zoo onberekenbaar schade doet.
Praten geeft niets, gehandeld en practisch
en degelijk gehandeld moet er worden.
Engeland moet zien, dat er van het oude
Holland nog kracht uitgaat; alleen daarvoor
hebben zij respect en dat is ook 'net. eenige
waardoor een klein volk in aantal, groot
kan zijn in daden. Lafle vrees is een
slechte raadgeefster. Ik ben er van over
tuigd dat het bestuur der Zuid-Afrikaansche
Vereeniging zeer gaarne de emigratie van
duizenden Hollandsche landbouwers vooral,
als zij daartoe geldelijk door onze natie in
staat gesteld zal worden, zal bevorderen.
Disraëli of'Lord Beaconsfield heeft eenmaal
gezegd aan een feestmaal in Guildhall, dat
de Hollanders een uitgedoofde natie waren.
Laten wij toonen dat niet te zijn.
Amst., 24 Oct. '99. H. H. TIMMER.
Een stem naast een stem.
n. . .zij 't ook in geween".
AI.BERT VERWKY, De stam van 't volk.
Ticeemaandelijkscli Tijdschrift, Nov.'99.
Weene wie weenen moet; dit is een schoon
[exempel;
Schrijdend het komt als over vuurden drempel
Uit tjjd en dood aannaderen:
Hoort! hoor de stem van onze ?raderen,
Hoort! hoor 't in 't slaan,
't Wilskrachtig leven zingend den dood ingaan.
Leven verpriegeld niet en niet versentimenteeld,
Dat 't aan de ziel niet manpelt, niet aan den
[wortel scheelt,
Hoor het in 't slaan,
In 't strijdend ten doode gaan,
Hoort! hoor 't in 't slaan:
Vrijheid is blijheid, het wint op de lange baan.
Meerder een doode leeuw is dan'n levende hond,
Beter een bedorvene dan heelemaal geen grond,
Hoort! hoor 't in 't slaan,
In 't zingend den dood ingaan,
Door 't daveren en nit 't gefliets:
Het leven is alles en de Dood is niets.
l Mor. JAC. v. LOOY.
Van de Defensie.
(Ingezonden)
L
In zijn bekend werk Vom Kriege schetst
von Clausewitz het wezen en hel karakter
van den oorlog. Hij zegt: «Das der Krieg
ein wahres poliüsches Instrument ist, eine
Fortsetzung des politischen Verkehrs, ein
Durchführen desselbenmetandern Mitteln."
»Dass die_ politische Absicht der Zweck
ist, der Krieg das Mittel ist. und niemals
das Mittel ohne Zweck gedacht kann wer
den." «So wird also der politische Zweck,
als das ursprüngliche Motiv des Krieges
das Maass sein, so wohl jür das Ziel,
welches dürch den kriegerischen Act erreicht
werden muss, als für die Anstrengungen,
die erförderlich sind".
Herhaaldelijk werd reeds in de dagblad
pers er op gewezen, dat onze diplomatie
tot heden in gebreke is gebleven om naar
Von Clausewitz' leer aan te geven hoe zij
zich voorstelt de taak te vervullen, door
Heffter in Das Europaische Vijlkerrecht zoo
treffend omschreven in de bewoordingen:
»Die wesentliche Aufgabe der Diplomatie
besteht in der iiusseren Sicherstellung der
Selbstentwickelung eines Staates." (§230).
Welke rol onze diplomatie op grond
daarvan onze strijdmacht heeft toegedacht,
en over welke krachten en middelen deze
daartoe moet kunnen beschikken.
Uit het feit dat de regeering een wets
ontwerp heeft aanhangig gemaakt tot reor
ganisatie onzer landmacht, kan met reden
worden afgeleid, dat de regeering het mid
del onze strijdmacht niet voldoende
deugdelijk en krachtig acht orn het doel
dat zij hoopt te bereiken: die iiussere
Sicherstellung der Selbstentwicklung van
ons land.
Immers was het middel voldoende dan
behoefde geen geld te worden aangevraagd
ter verbetering.
Er mag worden verondersteld, dat onze
diplomatie zelfs als onze strijdmacht een
deugdelijk middel zal zijn geworden
hoogstens een actieve politiek zal volgen
om hare diplomatieke doeleinden te ver
wezenlijken en nimmer eene agressieve.
Dat de kracht die onze strijdmacht zal
kunnen ontwikkelen, in 't algemeen be
trekkelijk gering zal zijn ten opzichte van
die, waarover onze naburen zullen kunnen
beschikken en dat derhalve Nederland
steeds diplomatiek en strategisch als ver
dediger zal optreden.
In het VHe Hoofdstuk van boven aan
gehaald werk van Von Clausewitz hande
lend over de wisselwerking tusschen aanval
en verdediging, wordt scherp en helder be
toogd, dat 't aangrijpingspunt daarvan ligt
bij den verdediger. »Dass es für den
Vertheidiger Bestirumungsgrunde seines
Verhaltens geben, auch wenn er gar nichts
von dem weiss, was der Angreifende thuii
wird und dasz zwar diese
BeRtimmungsgründe eine Anordnung der Kampf'mittel
iiiüssen enthalten''.
Hij leidt daaruit af, dat de verdediger
an und für sich kan vaststellen, den aard
en den omvang der krachten en middelen
die noodig zijn voor de verdediging van
zijn grondgebied, dat die onafhankelijk zijn
van de aanvalskracht van den tegenstander
en wijst er met, den nieesten nadruk op,
dat kleine staten steeds voor den oorlog
gereed moeten zijn en dat voor hen het
gevaar het grootst is.
Tijdens de behandeling van de vestinawet
in de Rtaten-Geiieraal merkte de Heer
De Roo van Aldewelt, lid van de Tweede
Kamer het volgende op:
»De drie groote deelen van 't krijgswezen
n.l. het leger, de vloot en het vestingstelsel
vormen te zaaien een organisch geheel,
bestemd om op een gegeven oogenblik eene
l groote kracht uit te oefenen. Maar om dit
te kunnen doen is het noodig, dat de ver
schillende deelen harmonisch ineengrijpen
en tot elkaar staan in dat verband en in
die verhouding, welke vereischt worden >-oru
de groote uitwerking te verkrijgen."
Wij zullen thans nagaan of ten onzent
ooit van deze beginselen, waarop eene
weermacht behoort te berusten, is uitgegaan,
en of' tusschen leger, vloot en
vestingstelsel, dat verband bestaat, waardoor
zij zich op deugdelijken grondslag tot u
geheel kunnen samenvoegen.
De Jlarine. Voor cl c '!o maal in een zeven
tal jaren, wordt ons bij de Marine begroo
ting voor 1900 een organisatieplan voorge
legd, hetwelk ais leiddraad moet dienen
voor den nieuwen aanbouw ten behoeve
onzer vloot. Het oordeel van den
tegenwoordigen minister wat betreft de taak dor
zeemacht komt geheel, en wat de organisatie
aangaat op weinig na overeen met hetgeen
dienaangaande door den Minister Van
der Wijck ?werd ontvouwd. De Memorie
van Toelichting en de Memorie van Ant
woord behoorende bij liet V Ie Hoofdstuk
<ler_Staatsbegrootinz voor het Dienstjaar
189 < zegt o. m. »Dat deze omschrijving
(van de taak der zeemacht) in hoofdzaak
overeenkomt met die door den
Minister van Marine gegeven op het Vle
Hoofdstuk der Staats begrooting voor het
Dienstjaar 1393."
Voorwaar geene geruststellende verkla
ringen, nu meerdere autoriteiten op maritiem
gebied het weinig zaakrijke en deskundige
van de bovenaangehaalde plannen heboen
blootgelegd, en zelfs door de regeering
erkend wordt, dat ze niet in staat is eene
deugdelijke organisatie onzer marine aan
de Volksvertegenwoordiging voor te leggen.
Immers in de Memorie van Toelichting
behoorende hij de Begrooting van dit jaar
lezen wij: »Dat van eene poging tot vast
stelling eener organisatie als bovenbedoeld
(van personeel) na de herhaald gebleken
moeilijkheden en bezwaren geheel wordt
afgezien."
De regeering noodigt dus de
StatenGeneraal uit wederom een nieuw jaar te
beginnen zonder dao harerzijds sltchts
pogingen zullen worden aangewend om
tot eene deugdelijke organisatie van het
personeel te komen, d. i. we zullen blijven
voortsukkelen met eene ongeorganiseerde
Marine.
Wat wij volgens regeeringsinzichten van
onze vloot hebben te verwachten kan blijken
uit hetgeen de Memorie van Toelichting
behoorende hu het Vle Hoofdstuk der
Siaatsbegrooticg voor het dienstjaar 1897
daaromtrent vermeldt.
Omtrent: Hei zoowel mogelijk steunen
van de landmacht bij hel verdedigen van de
kust bij eene landing merkt de Mf morie op :
»Dat de bescherming onzer Noord-zee
kust tegen eene landing van den vijand
niet aan de zeemacht kan worden opge
dragen."
Wat betreft het verkrijgen van gege
vens waarop door de landmacht gehandeld
kan worden om de landing van een'vijard
te beletten, moet niet op de hulp van de vloot
gerekend worden, en alleen worden afgegaan
op hetgeen men van de waakzaamheid der
kustwacht mag verwachten."
»De rechlstreeksche hulp, die onze zee aan
de oorlogsschepen bij eeue landing van den
vijand aan de landmacht kunnen geven, is
onzeker; die door onze torpedoflotielje te
verleenen, kan in sommige gevallen groot
zijn, maar ook daarop valt met stellig te
rekenen."
En om elke mogelijke illusie te ontne
men wordt later gezegd:
«Want heeft tene ernstige poging tot
landing plaats, dan is er geen sprake van
voor de verdediging Ier plaatse te rekenen
op eene samenwerkende land- en zeemacht,
in dezen zin, dat de troepen voor de, kust
verdediging verminderd zouden kunnen
worden met 't oog op hulp van de vloot. Is
de landing goed door den vijand voorbe
reid, dan xal die hulp zeer gunstige
omstandigheden uitgesloten geheel ont
breken."
Omtrent 't optreden onzer vloot buiten
gaats leest men :
»Het heeft een indirect belang om eene
scheepsmacht te hebben, die in staat is
zich buitengaats te bewegen."
»Aan een onvoorwaardelijk optreden in
zee wordt niet gedacht, reeds aaii hetbloole
bezit van zeewaardige vaarttuigeu zijn
voordeelen verbonden."
»De zeemacht alhier (in Nederland) is
noch bestemd om buitengaats slag te leveren,
noch om eene landing af' te weren."
Voldoend bewijsmateriaal, dat aan de
zeemacht in Nederland geen vastgestelde
taak is opgedragen, dat ze slechts bestaat
an und für sich en dat rnet hare opheffing
dus ook haar bestaansreden verdwijnt.
In zijne brochure »De Reorganisatie
onzer zeemacht'' betoogt den heer W. M.
Engelberts dat:
»de beveiliging van ons grondgebied aan
de zeezijde is op te dragen aan eene buiten
gaats optredende scheepsmacht, en dat
enkele toegangen uit zee plaatselijk zijn
te verdedigen."
Verder betoogt de schrijver dat wij dit
doel alleen kunnen bereiken, wanneer men
de beschikking heeft over flottieljes, be
staande uit snelvarende, kleine
ongepantserde schepen, en dat met een materieel
zooals thans in aanbouw is, wij nimmer
op eenige sleun van de marine zullen mogen
rekenen. Van zeer bevoegde zijde wordt
meermalen beweerd, dat elk krachtig op
treden onzer oorlogsvloot onmogelijk is en
zij zich zal hebbeu te bepalen tot de ver
dediging van havens en reeden. In »0nze
defensie", eene lezing gehouden door den
generaal-majoor b. d. J. C. C. den Beer
Poortugael, in de Vereeniging ter beoefe
ning van de Krijgswetenscbap 1892?1893,
werd door den geachten spreker dan ook.
beweerd: »Zij (de marine) neemt in onze
defensie meer eene eere- dan eene eerste
plaats in."
De overtuiging van den heer Engelberts,
<lat wij alleen heil hebben te verwachten
van een offensief en kloek optreden buiten
gaats, stelt ons voor de vraag of' men met
geringe middelen een vloot kan bouwen.
in staat om tegenover een ove.rmachtigen
vijand open zee te houden, met de kans
om hem tot opgeven van zijne voor ons
r:adeelige plannen te dwingen.
De vraag is des te dringender, omdat
vele gezaghebbende!! in maritieme aange
legenheden haar ontkennend hebben be
antwoord, en mocht deze ontkenning ge
grond blijken, dan valt, hiermede de
! grondslag, waarop de heer Engelberts zijne
j vloot heeft geconstrueerd. Ik geloof dat
i zij, die de met-ning van den schrijver niet
' (Itelen tn vrotgere ourlogtn tot staving
hunner inzichten ausihiilun, niet, voldoende
rekening hebben gehouden met de vele en
1 groote wijzigingen,die de loepasMiig van den
j stoom in hè!, k rijg» wezen bedt aangebracht.
! Bij de zeilvaurt wa? de numeriek sterkere
j steeds overwinnaar. Duidelijk wordt dit
j jningt'toond ia gcscljrii'ü'j; v.-ui de >Jtune
Ecolii" en in hun «Kssai d<; i-traiégie
na| vale", de toepassing van de stoom als
j drijfkracht heeft de verhouding van de
zwakkere tegenover de sterkere geheel
j veranderd. Men is thans onufhankelijk
! van den wind en de berrikbure groote
l snelheden maken het mogelijk, dat
vlootafdeclingen met groote zekeriidd alle stra
tegische combinaties uitvoeren. Beschikt
de partij, welke zich tot liet strategisch
defensief gedwongen ziet, over voldoende
toegangswegen waar de grootere vijande
lijke schepen haar niet kunnen volgen,
' over ten goed ingericht signaal- en
waariieiningswezeu, benevens over voldoende
steunpunten, ter bescherming van
handelscentra, zoodat men zich daarover niet
behoeft te bekommeren, dan kan men
binnen de grenzen van een bescheiden
budget nog voldoende weermiddelen schep
pen (torpedo's, torpedobooten, kleine
vlugloopende on gepantserde schepen, destroyers
enz.) waarmede men den vijand, die over
een machtig materieel met het oog op het
offensief moet kunnen beschikken, zoodanig
afbreuk kan doen, dat de numerieke meer
derheid misschien gelijkheid wordt.
Torpedobooten, kleine, snel vurende, goed
bewapende schepen behoeven niet naar
de sterkte van de tegenpartij te vragen,
de tonneninhoud der schepen doet aan den
uitslag van den strijd niets af. Het is
slechts de vraag of' de verdediger in zekere
omstandigheden en op zeker punt over
meer artillerie zal kunnen beschikken dan
de tegenpartij. Of hij die artillerie tenge
volge van zijne schepenconstructie op het
nuttigst zal kunnen aanwenden. Deze om
standigheden zullen zich in eiken oorlog
voordoen en kunnen ook door handelingen
van den verdediger in het leven worden
geroepen. Door alsdan krachtig, snel en
doortastend op te treden, door aan te grijpen
wat te grijpen is, kan het den verdediger
gelukken, de vijandelijke eskaders meeren
meer af te matten, misschien wel in die
mate, dat de verdediger een beslissenden
slag met kans op succes kan wagen.
Tegenover een vol1*, dat alle materieele
en moreele hulpmiddelen ter beschikking
van het strategisch defensief stelt, is de
houding van een overmachtig aanvallende
vloot zeer moeilijk en zal de aangebonden
strijd haar vele offers kosten.
De quaestie omtrent kleine of groote
schepen, waarover reeds meerdere jaren in
de dagbladpers strijd wordt gevoerd, is in
't wezen der zaak de vraag of wij moeten
hebben opeechooping van gevechtskracht,
d. i. allerlei soorten strijdmiddelen min of
meer aanbevelenswaardig op n schip of
splitsing daarvan over meerdere schepen.
Dat de belangrijkheid van dit strijdpunt
door meerderen wordt ingezien, mag blijken
uit de vele artikelen daaromtrent in de dag
bladen verschenen. En zelfs het Handelsblad,
een onzer meest conservatieve bladen op
maritiem gebied, heeft in zijn nummers van
b' en 13 December 1898, een lans meenen
te moeten breken voor de idtën van den
heer Engelberts. Enkele dagen later
wendde hare redactie evenwel den steven,
om in het kielzog van de officieele
marineopvattingen wederom te gaan varen, daarbij
vergetende, dat slagen worden gewonnen
door hersenen, deugdelijk materieel, goede
kanonnen en geestdrift, maar dat geest
drift en enthousiasme, aangekweekt zooals
de heer Charles Boissevain, hoofdredacteur
van het Handelsblad doet, in tijden van
gevaar tot ontgoocheling zal leiden, omdat
zij niet gesteund worden door doeltreffend
materieel.
Noch de regeering, noch de hoofdlieden
onzer maritieme pennevoerders, zooals de
heeren Cohen Stuart, Mac Leod, Gurot,
Pastoor Evers of' zij die daarachter staan,
hebben ooit het vraagstuk van splitsing of
opeenhooping van gevechtskracht onpar
tijdig onder de oogen gezien. Door opvoe
ding en dienstbetrekking hebben zij als 't
ware die ruimte van blik verloren, welke
steeds wordt vereischt om eene reconstructie
der vloot op goede, gezonde grondslagen
te kunnen ontwerpen. Zij blijven zich ver
dedigen in de verschansingen hunner voor
opgezette meeningen.
Dat met gegronde hoop op goeden uit
slag, eene flottielje van kleine snelvarende
goed loopende schepen, den strijd kan op
nemen tegen een vloot van zwaar
gepantseerd materieel heeft de admiraal Colomb
reeds in 1892 betoogd. Ook de
vlootmanoeuvres dezen zomer gehouden door de
Engelsche marine, toonen aan dat hare
admiraliteit het lang niet onmogelijk acht,
dat een machtig eskader van snelle
slagschepen door een kloek geleide en onver
saagd aangevoerde flottielje van
torpedobootjagers in de bereiking van haar stra
tegisch object kan worden verhinderd, ja
zelfs daardoor kan worden krachteloos ge
maakt en. vernietigd.
Wil men de Marine de hier door mij aan
haar opgelegde taak beveiliging van het
zeefront naar behooren laten vervallen
en haar voor de richtige uitvoering daarvan
verantwoordelijk kunnen stellen, dan moet
zij ook kunnen beschikken over alle mid
delen en krachten, welke haar hierbij van
dienst kunnen zijn, d. i. aan de Marine
moet worden opgedragen het torpedowezen
. en de verdediging van de kusttorten met
de daarbij behoorende stellingen.
Of' het doel, dat men met onze zware
kustforten beoogt, de verdediging van
vaarwaters niet evengoed bereikt kan
worden door eene overdekte opstelling'van
middelbaar snelvuurgeschut, is sinds lang
geene strijdvraag meer. Algemeen wordt
erkend, dat de toekomstige zeeslagen be
slist zullen worden door het middelbaar
snelvuurgcsehut en dat met dit geschut de
oorlogschepcn zoo niet uitsluitend dan toch
hoofdzakelijk bewapend moeten worden.
Kust- en scheepsartillerie zoeken hetzelfde
doel te bereiken, de vernieling van de
gevechtskracht van vijandelijke schepen
dus ook voor de kustartillerie is het
middelj baar snelvuurgeschut de meest gewenschte
vuurmond.
Mocht de regeering er toe kunnen be
sluiten het samenraapsel van vuurinonden
waarmede onze kusia; tillerie tiuins bewa
pend is, door bovengenoemde soort, te ver
vangen, dan zoude hiermede tevens een
einde zijn gemaakt aan het jarenlange
gesukkel onzer artillerie met eene nog
nimmer gevonden afstandsmeting, omdat
irsen bij het snelvuuiytsehut, door zich in
te schieten, empirisch den afstand lot het
doel bepaalt.
Met weinig kosten zouden de thans be
staande kosibare emplacementen tot de
meer eenvoudige voor het snelvuurgeschut
zijn om te bouwen.
Wordt eventueel lot bovengenoemde!!
maatregel overgegaan, dan kunnen de
/15.170 komen te vervallen, op de
vestingbegrooting: diensljaar 19ÜU uitgetrokken en
bestemd voor »Het maken van gedekte
opstellingen voor de af&tandsmetingen
en het verbeteren van open ku.stbatterijeii
in de stelling van Den Helder.''
Bij de hierboven geschetste taak der
marine en de wijste waarop zij deze zal
hebben te vervullen, moet hare operatie
basis zoover in het land zijn gelegen, dat
deze beschut is tegen overvallingen van
den vijand, zonder de geheele marine voor
hare bescherming te moeten -reserveeren.
Uit dit_ oogpunt beschouwd moeten de
marinedirecties te den Helder en
Hellevpetsluis vervallen. Voor hunne verdedi
ging is thans bijna uitsluitend onze marine
bestemd, d. i. zij heeft tot taak zich zelf
te verdedigen. Te gelijkertijd met de op
heffing verdwijnt onder deze omstandigheid
hare reden van bestaan."
Et
Havewerta van Anittn,
door W. TOOSE. *)
Een Liverpooler haven en een Frankforter
beurs zyn in Amsterdam niet geopend, maar
in de scheeps- en handelsstad aan het IJ
wél. ,. een universiteit!" schreef ik in het
Amsterdamsch Jaarboekje van 1890. En ik voegde
er bij: Is de bouw van een nieuw Entrepot
dok ook wel reeds dadelijk aan te raden eer
men zeker is, d*t het Merwedekana&l meer
aan de verwachting beantwoordt dan blijkbaar
het N oordzeekanaal?"
Bijna tien jaar zijn sedert het schrijven van
die woorden verstreken, en het gedeeltelijk
antwoord op die vraag ligt gedrukt voor my
onder den titel De Havenwerken T. Amsterdam".
Is dat werk in handen van eiken Amster
dammer, die in de hoofdatad des ryks zijn
bedrijf, zij 't dan ook, helaas! Jang niet altyd
ook zijn woonplaats, heeft gevestigd? Ik twijfel
er aan, op grond van gesprekken met menig
handelsman alhier. En ik betreur dat. Aan
den luttelen prijs van ? l, voor dat inderdaad
goed geschreven, en met een ruim vijf en
twintigtal fraaie afbeeldingen van de meeste
onzer nieuwe handelsinrichtingen verrijkt werk,
is die onbekendheid niet te wijten. En te meer
is ze daarom af te keuren. Verreweg de meesten
mijner utadgenooten kennen die inrichtingen
stellig niet eens van de buitenzijde, laat staan
dus naar het inwendige. En waarom dan niet
althans voor dien enkelen gulden die zoo
gemakkelijk aan te vullen kennis gewonnen?
Een gang langs den rampzalig bestralen weg,
die nog wel alleen langs de achterzijde der
meeste gebouwen loopt, is verre van aanlok
kelijk, en dat te minder, omdat het openbaar
verkeer langs het IJ, haast overal afgesloten is.
De Petroleumhaven is met opzet, en terecht,
voor het publiek gesloten. Maar des te meer
is de afbeelding en beschrijving van die fraaie
inrichting, onze nieuwsgierigheid overwaard.
En de heer Toose bevredigt die begeerte
volkomen. De kolossale gevel der graansilo's
aan het Noordzeekanaal staat hier in een fraaie
plaat voor ons, evenals de Houthaven en ver
schillende gedeelten der Handelskade en de
aanleg der nieuwe IJkade, terwijl het nieuwe
Entrepotdok hier duidelijker uitkomt, dan
wanneer men zich den vermoeienden gang
achter de veestallen, en het Abattoir getroost.
Juist omdat 't haast ondoenlijk is om alle
die kostelijke en kostbare handehinrichtingen
langs te wandelen en zyne nieuwsgierigheid te
bevredigen, om toch eens met eigen oog te
aanschouwen waar de millioenen blijven die
wij jaarlijks op onze belastingbilletten stilzwij
gend aanzuiveren, is 't zoo goed, dat wij er
althans in woord en beeld bekend mee worden.
Ik zal mij dan ook wel wachten den
gemakkelijken diefstal te begaan, door hier kosteloos
en gemakkelijk weer te geven, wat schrijver
en teekenaar en uitgever met groot ta'ent en
aanzienlijke uitgaven, hebben bijeengebracht.
En ik onthoud mij te eerder nog van alle
plundering van tekst en platenrij, omdat ik
overtuigd ben dat ieder die het boek nog niet
kent en op mijne aanbeveling koopt, mij dank
zal toebrengen er zijn aandacht op te hebben
gevestigd.
De nieuwe Koopniansbeurs, heeft de schrijver
niet in zijn kader opgenomen. Waarom niet
Misschien wol, omdat hij ons meer met het ons
onbekende kennis wil doen maken, dan het
allicht velen van ons publiek reeds dagelijks
onaangenaam aandoende, ook nog in druk onder
onze oogen te brengen. Want hinderlijk is
stellig voor allen, dat nu reeds zoo alle uit
zicht belemmerende, sombere gebouw, op den
haast nigen breeden weg in onze stad van
nauwe en kronkelende straten, waar gelukkig nog
vele grachten niet boom en water, behouden
bleven. Laten de Rokinners toch bedoi'ken,
hoe licht ons gemeentebestunr ook der door
hen zoo begeerden breeden boulevard, door een
soortgelijken somberen sta in den weg ' kan
ver- of ontV-sieren, 't Is zoo, allicht is er een
mer.schenleeffijd mede gemoeid, eer tot dun
aanleg, en dan weer tot ver- of ortsicring van
dien boulevard besloten is, vooral als er het
gewone geneesmiddel van liaastiyen fjioed, door
het aanbrengen eener commissie, op toegepast
wordt. Maar toch wordt dan het doel, dat in
verfraaiing der stad gelegen i', r.iet bereikt.
En laten beide zijden aan het llokin zich ook
spiegelen aan het lot der bewoners van de
Warmoesstraat, die het tot dusver frissche
uitzicht aan het scheepvaartrijke Damrak en
bloeiend plantsoen ruilen, voor een nog al In
perkt patorama, dat ook aan die muurzijdc der
beurs niet veel aanlokkelijks beloou! Hoe licht
kunnen ook zij dan al spoedig met o;;ze ooste
lijke naburen spreken van Traurige
Le'uensAnsichte".
Zou een vreemdeling, die de stad van het
Centraa'.station binnenkomt, al dadelijk kunnen
raden, waartoe dat gebouw zich zai on/j:oiipt:n
zooals het modernste Hollandsen immers, even
zuiver als schilderachtig juist, zegt? Pakhuis,
cellulaire rust of verblijfplaats ? In elk geval
*) Uitgave der Xaaml. Vennootschap Het
Tijdschrift Eigen Haard'', Raadhuisstraat j,
Amsterdam,