Historisch Archief 1877-1940
K'. 1168
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD
A°. 1899.
ERLAN
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÏRIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . ? . . . . 0.121/»
IKt blad 8 verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard dea Capncinea tegenover h»t Grand Café, te Parij»,
en t« Londen, Librairie Cosmopolite, 56 Charlottastreet, Fitzroy Sqaare.
Zondag 12 November,
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel a 0.40
Annonces uit Dnitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUJDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I H H O V D.
VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Nederland en
Zuid-Afrika. IVansche stemmen over den oor
log in Zuid-Afrika. Van de Defensie. (II.)
Plaatsing van ontslagen gevangenen, door Mr. J.
Domela Nieuwenhuis. KUNST EN LETTEREN:
Moziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp.
De Tuin, door W. S. Panoramageboaw, door
W. 8. Züden kleedjes, door S. 3. de Mesqnita,
' beoordeeld door K W. P. Jr. Twee Novellisten,
door W. G. van Nouhnys. Boek en tijdschrift,
door G. van Hulzen. Ons Tehuis, door
Dr. Nijhoff. An die Buren, door Albert
Matthai FEUILLETON: De jongste
gouddelver van Calaveras, door Bret Harte. (II.)
BECLAMES. VOOB DAMES: Een Iramane
inrichting, door Vroawke. (Slot.) Allerlei, door
E-e. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter.
INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKSAS8EN. ADVEBTENTIEN.
Nederland en Zuid-Afrika.
De heeren Ds. Lion Cachet, Mr.
fanninga TJiterdijk en Prof. M. Noordtzij
schreven de volgende oproeping:
»In eene overtalrijk bezochte bijeen
komst, 3 November jl. te Kampen ge
houden, waarin de heer Lion Cachet uit
Hotterdam den toestand in Zuid-Afrika
besrrak, werden ondergeteekenden
uitgeaoodigd, om in verbinding met andere
mannen in den lande daarvoor uit te
noodigen, zich te vormen tot een Comité,
«m zich, in naam des volks, of door een
Volkspetitionnement tot Regeering en
"Vertegenwoordiging te wenden, ten einde
al het mogelijke te beproeven om langs
" -diplomatieken weg aan het bloedvergieten
in Zuid-Afiika een einde te maken, met
behoud van de vrijheid en de onafhanke
lijkheid der Zuidafrikaansche Republieken.
«Tevens zou men ook in overweging
willen nemen in dien geest petitiën te
richten aan H. M. de Koningin van Enge
land en aaa de groote mogendheden.
«Zij noodigen daarom hunne landgenooten
uit, blijk te geven van hunne instemming
met dit denkbeeld, door het zenden van
een naamkaartje aan den tweeden
ondergeteekende of op andere wijze, ten einde,
bg voldoenden steun, zoo spoedig mogelijk
eene algemeene vergadering te beleggen
in het centtum des Tands, om tot de uit
voering allerwege over te gaan?"
Hoezeer de bedoeling waardeerende, een
bedoeling die op instemming van het
geheele Nederlandsche volk zal kunnen
rekenen, om Transvaal en Vrijstaat nuttig
te zijn, meenen wij nogmaals te moeten
waarschuwen tegen dergelijk plan.
Hoe kan men meenen, dat de groote
mogendheden, en onder dezen Engeland,
zich door een manifestatie van het Neder
landsche Volk zullen laten leiden tot het
beramen van middelen, om aan het bloed
vergieten een einde te maken ?
Is dit nu nog de moeite waard, om er
een oogenblik over te redeneeren ?
Indien het ooit tot bemiddelingsvoor
stellen mocht komen, zal dat geschieden,
om redenen, geheel gelegen buiten het
Nederlandsch belang, zonder eenigen in
vloed van Nederlandsche sympathiën.
Regeering en Volksvertegenwoordiging
kunnen, al ontvangen zij ook adressen
door honderdduizenden geteekend, om op
hun werkzaamheid in deze richting aan
te dringen, op dit oogenblik niets doen;
althans niets, waarvan men veel baat kan
verwachten. Het eenige, zoo schreven wij,
zou de zending zijn van een buitengewoon
bekwaam diplomaat tot die mogendheden,
welke bij interventie belang hebben; maar
nooit kan het de plicht der Volksvertegen
woordiging zijn, zich aangaande die
diplomatïelx handelingen in het openbaar reken
schap te laten geven; diplomatieke hande
lingen kunnen alleen in het geheim worden
verricht. Geheel in overeenstemming hier
mede treffen wij thans ook in de Standaard
de opmerking aan:
»In zooverre Nederland op dit oogen
blik een vinger op diplomatiek terrein
roeren kan, is het eisch van de nationale
waardigheid, dat wat geschiedt in het
uiterste geheim geschiede, en niet uitkome,
eer het gelukt is."
Een volksbeweging om tot diplomatieke
actie aan te sporen is weinig beter dan
een contradictio in terminis.
Toch zou men het voorstel van de heeren
Lion Cachet in overweging kunnen nemen,
indien namelijk zulk een volksmani
festatie het eenige middel ware, om Vrij
staat, Transvaal en de buitenwereld in het
algemeen te doen blijken van onze harte
lijke gezindheid voor onze stam- en
taalgenooten.
Maar, nietwaar, daartoe bestaan andere
middelen in overvloed.
In ons Nr. van 29 Oct. schreven wij:
»Zal Nederland de Transvaal en Vrijstaat
duidelijk toonen, gelijk de heer Cachet en
ook wij noodig achten, dat wij aan hunne
zijde staan dat het dan zonder verwijl
den Minister van Buitenlandsche Zaken
zijn demissie geve, onder wiens wanbeleid
beide Republieken, door Nederland, ge
krenkt werden; den Minister, aangaande
wiens geheel diplomatiek bestuur niet anders
dan blunders zijn aan te wijzen en die,
tot schande van ons volk en tot gevaar
voor onzen goeden naam in de toekomst,
tot dusverre door de Volksvertegenwoor
diging in het kabinet werd geduld. Zoo
het ooit noodig is geweest, dat den be
kwaamste der bekwamen en den
vaderlandslievendste der vaderlandslievenden
het zij opgedragen over onze buitenlandsche
verhoudingen te waken, dan is dat toch
zeker thans. Tot wien moest men met
meer vertrouwen kunnen opzien dan tot
onzen Minister van Buitenlandsche Zaken?
En tot wien doen wij dat met sterker en
gegronder wantrouwen dan juist tot Mr. de
Beaufort ?"
Ook op dit punt valt de Standaard ons bij.
»Indien ooit, dan moest thans de porte
feuille van Buitenlandsche Zaken in handen
van een man zijn, tot wien heel het volk,
zonder onderscheid van partij, met
ongeschokt nationaal vertrouwen opzag. En,
zonder in het minst de vele goede
qualiteiten van Mr. de Beaufort te miskennen,
is het toch een publiek geheim, dat hij
dit nationale vertrouwen niet bezit, en,
door het in dit tijdsgewricht onbezet laten
van den post te St. Petersburg, dit ver
trouwen, voor zooveel hij dit genoot, zeker
niet versterkt heeft."
Wij voegden echter nog iets aan onze
redeneering toe, en hierop vinden wij geen
weerslag in het antirevolutionair blad.
»Niet gering, zoo zeiden we, is daarom
in ons oog de verantwoordelijkheid van
het parlement, dat in een tijdgewricht als
het huidige, nu weer weken lang dat gevaar
voor ons land heeft bestendigd, als ware
de kleine binnenlandsche, de dwergen
kamer-politiek, vau hooger belang, dan
onze goede naam in de wereld, en de
achting door onze helden-familie in
ZuidAfrika ons toegedragen."
Immers, wordt eenmaal erkend, gelijk
wij tot ons genoegen ook door de Standaard
zien aangenomen : nndien ooit 1) dan moest
thans 1) de portefeuille van Buitenlandsche
Zaken in handen van een man zijn, tot
wien heel het volk met ongeschokt natio
naal vertrouwen opzag" en »het is een publiek
geheim, dat hij dit nationaal vertrouwen
niet bezit" hoe zal men dan de Volks
vertegenwoordiging, ook Dr. Kuyper, vrij
pleiten, die wetende, dat in zeer kritieken
tijd, de portefeuille van buitenlandsche
zaken zich in onbetrouwbare handen be
vond, dat lands gevaar weer voor weken
en maanden heeft bestendigd? Trouwens,
de Standaard zelf geeft reeds een der ge
volgen van het sparen van den heer de
Boaufort als Minister aan. En geen gering
gevolg ook ! Hot is bij de
dynamietverzending van Ratterdatn naar Engeland
uitgekomen, dat bij afwezigheid der
i;eutraliteitsverklaring men onmachtig was, om
zich tegen het verstrekken van dit oorlogs
middel aan een der oorlogvoerende partijen
te verzetten. »Wij verhelen niet, zoo conclu
deert de Standaard, dat het uitvaardigen
van een neutra liteitsverklaring, terstond
toen de oorlog uitbrak, door de bijzondere
banden die tusschen Nederland en de
beide Republieken bestaan, volkomen ge
rechtvaardigd, en, zonder uitstel in de
Staats-Courant bekend gemaakt, ook in
diplomatieken zin het minste aanstoot zou
hebben gegeven."
Natuurlijk zou het verbod van deze
dynamietverzending zelve van zeer geringe
beteekenis voor Engelands weerkracht zijn,
maar het kwetsende voor ons nationaal
gevoel den vijand der Zuid-Afrikaanders
ten dienste te staan, zou ons bespaard
zijn gebleven, en de krenking, der beide
Republieken aangedaan, door hen van een
uitnoodiging van Hare Maj. de koningin
der Nederlanden ter vredesconferentie uit
te sluiten, zou, door hen als oorlogvoerende
natie te erkennen, althans voor een deel
zijn goed gemaakt.
Inderdaad wij zijn er nieuwsgierig naar,
te vernemen hoe Dr. Kuyper en de overige
Volksvertegenwoordigers het kunnen ver
dedigen, dat zij, na de vredesconferentie
met hetgeen daaraan onder de Beaufort
was voorafgaan en daarop nog is gevolgd,
aan zulke onbekwame handen het beheer
van 's lands hoogste belangen zi;n blijven
toevertrouwen ?
Mr. de Beaufort schijnt nu eenmaal het,
tegenovergestelde van een diplomaat te
1) Wij cxirsiveercn,
zijn. Zoo verbood hij thans de Konink
lijke Kapel te spelen ten voordeele van
het Roode Kruis, als hield hij die inter
nationale instelling voor een uitvinding van
de Boeren, met het doel om de Engelschen
uit te roeien; een soort van
oorlogscontrabande dus. Nu, de heer de Beaufort heeft
zich zelf niet gemaakt, hij is wat hij is,
hij kan dat niet helpen, maar een volks
vertegenwoordiging, die iemand, als Minister
van Buitenlandsche Zaken alleen om zijn
misslagen bekend, in een tijd van spanning,
dreigende met verwikkelingen, aan het
hoofd vau dat departement liet staan en
nog laat staan, alsof het er heelemaal niet
op aan kwam wat voor kwaad hij ons nog
verder kon berokkenen, ? zulk een volks
vertegenwoordiging, zouden wij zeggen, is
zoo mogelijk gevaarlijker nog dan de
Beaufort en in elk geval niet zoo on
schuldig. Immers zij handelt niet uit
onwetendheid ... Dr. Kuyper had bij de
Transvaal-interpellatie de
neutraliteitsquaestie al voorzien!
Wat de Heeren Lion Cachet c. s. en
wij allen, die aan de strijdende broeders
in Afrika ons verwant, haast ons sn met
hen gevoelen, van de Regeering en de
Volksvertegenwoordiging te vragen heb
ben, is, ter plaatse waar onze belangen
behartigd worden, een man.
En voorts is het eisch, in stede van in
een nuttelooze volksbeweging de kracht,
voor 't minst een deel der kracht, te ver
bruiken, die wij geheel aan eigen eer en
het belang van Vrijstaat en Transvaal
hebben te wijden, dat wij haar geven
aan een practisch streven.
Noodig is allereerst en allermeest geld,
en nog eens geld. Mülioenen zullen ge
vorderd worden, om iets van beteekenis
voor die arme lijders en strijders tot stand
te brengen. Mülioenen om hun, na afloop
van den strijd, terug te geven, wat zij
ter eere mede van onzen naam verloren
hebben; om hun nieuw leven toe te voeren ;
de ledige plaatsen aan te vullen; te
verhoogen hun welstand en hun beschaving; te
ontwikkelen hun werkkracht en hun weer
standsvermogen als Afrikaansche
Hollandsche natie.
Vormen wij de organen, zoo onontbeer
lijk, om ons verzuim van vele jaren in te
halen ; maken wij ons gereed, om, zoodra
de tijd daarvoor kan heeten aangebroken,
de stoffelijke en zedelijke banden te hernieu
wen en te versterken ; thans als bij eede
ons er toe verbindende, alles te doen wat
in ons vermogen is, opdat Holland in Trans
vaal en Vrijstaat, al wordt het overwonnen,
niet te onder zal gaan zoo lang een
Holland in Europa blijft bestaan. Deze
overtuiging, zoo wij door daden gerechtigd
zijn haar te koesteren, kan alleen onze
troost zijn bij het smartelijk bericht van
nederlagen door onze vrienden ginds gele
den, en zij beteekent oneindig veel meer
dan het luidruchtig gejuich en het opzich
tig gepraal bij overwinningen met zooveel
dierbaar bloed gekocht. Die overtuiging,
in daden belichaamd, alleen is den zonen
van Oud-Holland waard.
Fransche stemmen orer den
oorlog in Zuid-Afrika.
De Boeren van Transvaal en
OranjeVrijstaat zijn waarschijnlijk geen groote
couranten-lezers; zij hebben trouwens op
het oogenblik wel wat ernstigers te doen,
dan zich bezig te houden rnet het oordeel
der Europeesche pers. Maar als zij dit
konden doen, zouden zij zich waarschijnlijk
met verbazing afvragen: hoe is het moge
lijk, dat in het hoogbeschaafde Europa de
invloed van de openbare meening zoo ge
ring is? Want aan sympathie ontbreekt
het niet: buiten Engeland geeft iedereen
toe, dat »Chamberlain's oor'og1' schandelijk
en misdadig is. De regeeringen echter laten
zich door die gtrooming niet medevoeren
en hare leuze blijft het cynische: »ben ik
mijns broeders hoeder?" Zou dit inderdaad
de wijste politiek zijn? Zou de angstvallige
voorzichtigheid, die alle inmenging ont
raadt, niet in strijd zijn rnet eene wijze
voorzienigheid, die zich niet door grove
aanmatiging laat uit het veld slaan?
In den Figaro geeft de heer Etienne,
voormalig onder-staats-secretaris van ko
loniën, thans president van de koloniale
groep in de Fransche Kamer, een beknopt,
maar juist en duidelijk overzicht van de
Trausvaal-Quaestie. Ook hij beschouwt
den oorlog als een misdadigen aanslag
van Engeland. »En die misdaad" zoo
schrijft hij «wordt volbracht onder de
oogen van een sceptisch en onverschillig
Europa! De natiën, die elkander de hand
reikten om de verdelging der Armeniërs
te verhinderen, hebben niet het meest
bescheiden protest durven doen hooren!"
Jammer, dat de schrijver deze onthou
ding voor zijn eigen land tracht te ver
ontschuldigen op e«ne wijze, die al heel
weinig afdoende is. »Zeker" zegt hij
»het ligt niet op den weg van ons land,
de eeuwige Don Quichot van Europa te
zijn; het heeft reeds te veel van zijn eigen
bloed gestort voor de bescherming van
anderen, om nu de kampioen te worden
van de zaak der Transvaal, hoe pijnlijk
het ook de rol van werkeloos toeschouwer
bij dit afschuwelijke tweegevecht moge
vinden."
De schrijver bekijkt echter de zaak niet
slechts van een ethisch, maar ook van
praktisch standpunt. Eene overwinning
van Engeland, die alleen denkbaar is na
een volkomen vernietiging van de wakkere
Boeren, zou slechts ten gevolge hebben,
dat de Engelschen elders en op grooter
schaal hunne brutale politiek wederom
trachtten toe te passen. En indien Frank
rijk thans in dit bloedig conflict niet kan
en mag tusschen beide komen, heeft het
dan geen belangen, die het moet verde
digen, geen rechten, die het moet doen
eerbiedigen? Waarom begint het met zijn
machtigen buurman geen diplomatiek
onderhoud (oonversation), dat des te werk
zamer zal zijn naarmate het spoediger zal
plaats hebben? Heef t Engeland niet steeds
sedert twintig jaren, gebruik en misbruik
gemaakt van onze positie in Europa om
ons nu hier, dan daar, een gebied te ont
rukken, dat ons onbetwistbaar toekwam,
en ons op de on hoffelijkste wijze te be
handelen? Zou de veiligheid vau
Aladagascar niet worden bedreigd, wanneer
Engeland zich meester maakte van de
Delagoabaai ? Moeten wij in het noord
oosten van Afrika en in Aziëniet onzen
invloed doen gelden ?"
Niet minder belangrijk dan het artikel
van den heer Eugène Eiienne is dat van
den weibekenden publicist Paul
LeroyBeaulieu in het Journal des Débats. Deze
econoom-pol:ticus doet uitkomen, dat Enge
land zien, door zijn grenzenlooze aanmati
ging, in een allergevaarlijkst avontuur
heeft geworpen en dat het, wel verre van
daarin eene vermeerdering van macht en
prestige te vinden, kans loopt, beide aan
merkelijk te zien verminderen. De strijd is
een uiterst ongelijke. Want indien de Boe
ren vau de Kaapkolonie zich onthouden,
zullen (naar het bevolkingscijfer) nog altijd
honderd Engelschen tegen n Boer staan.
De Engelsclien zijn rijk en de Boeren
niet, vooral nu de exploitatie van hunne
goudmijnen geheel stilstaat. De
EngelI schen beheerschen de zee; het
grondgeI bied der Boeren is geheel afgesloten,
| zoodat het hun onmogelijk is, kunne
bewapening aan te vullen of te ver
nieuwen. En toch zijn nu reeds sinds
bijna eene maand, al de zoogenaamde
overwinningen der Engelschen gebleken
l vrijwel nederlagen te zijn. Aangenomen
' dat, wanneer Sir Redvers Bulier zijn
verI sterkingen zal hebben ontvangen, wanneer
' hem later nog een tweede, misschien een
1 derde legercorps wordt toegezonden, de
Boeren voor de overmacht zullen moeten
wijken, en naar de bergpassen zullen
worden teruggedreven, die den toegang
tot hun land vormen, dan zal de positie
van de Engelsche troepen eene zeer
moeielijke zijn, daar zij zeer ver van hun
operatie basis zullen moeten optreden, in
een land dat weinig of niets oplevert en
waar alle snellere verbindingsmiddelen
door den terugtrekkeiiden vijand zijn
vernield.
Leroy-Beaulieu noemt zeer terecht de
bewering van de Engelschen, dat zij met
Kerstmis te Pretoria zullen zijn, eene
belachelijke snoeverij. Wanneer Engeland
zich werkelijk de volkomen onderwerping
der Boerenrepubüeken ten doel stelt, zal
de oorlog een verdelgingsoorlog en van
zér langen duur moeten zijn.
Maar is dit noodig ?
Leroy-Beaulieu is vóór alles een man
va:i zaken, en hij denkt, dus allereerst aan
de mijnen van den Rand. Als men nu
eens aaa dit mijndistrict, zonder het poli
tiek van de Transvaal te scheiden, eene
administratieve autonomie gaf, met een
politieleger van oud-soldaten uit Zwitser
land, België, Scandinavië, (Holland vvordt
niet genoemd) en als men aan dat district
de beschikking gaf over zijn eigen inkom
sten, behoudens eene jaarlijks aan de
Transvaal uit te keeren retributie ?
Heel duidelijk zijn ons deze voorstellen
niet, al zijn zij wellicht voor een
Franschman voldoende gemotiveerd door de om
standigheid dat het Fransche publiek voor
meer dan 1500 millioen francs bij de
mijnondernerningen aan den Rand is be
trokken. De heer Leroy-Beaulieu, die een
eerlijk man is, denkt er niet aan te bewe
ren, dat de Fransche belangen door de
Zuid-Afrikaansche Republiek zouden zijn
geschaad. Waarom zou hij dan het
Randdistrict aan den invloed van de Trans
vaal, die volgens hem, even als de
OranjeVrijstaat, volkomen onafhankelijk moet
blijven, willen zien onttrokken ? Toch zeker
niet alleen, om Engeland eene zekere
voldoe^ing te geven ? Want die voldoening zou
alleen daarin kunnen bestaan, dat de Trans
vaal werd beroofd van de middelen om zich
tot een modernen staatte blijven ontwikkelen
en dus van alle weerstandsvermogen tegen
Engelsche roofzucht en hebzucht. Er zou
voor die oplossing misschien iets te zeggen
zijn, wanneer men mocht aannemen, dat
Engeland een aldus beroofd en gekort
wiekt Transvaal met rust zou laten. Maar
dat is ondenkbaar, want als in
ZuidAfrika John Bull's hebzucht niets meer
te pretendeeren heeft, komt zijn
heerschzucht aan het woord. En die laatste is
des te gevaarlijker, omdat zij optreedt als
gevolmachtigde van menschlievendheid en
beschaving. Een schoone vlag, die dikwijls
een zeer verdachte lading dekt.
Van de Defensie.
IL
Het Leger.
Al dadelijk rijst hier de vraag: hoe moet
worden opgetreden ? Zal het leger optreden
los van liniën of stellingen, zal het optreden
uitsluitend ter verdediging der liniën of
w°,l zal ook een gedeelte bestemd worden
tot het uitvoeren van strategisch offensieve
stooten in rug en flanken van den vijand?
De organisatie van onze 3 divisiën, het
zoogenaamde veldleger vormende met. z'vjn
nasleep van treinen enz, berust op een
optreden in het open veld; troepen bestemd
voor liniën en stellingen vereischen een
geheel andere organisatie. Door welke
troepen onze liniën en stellingen moecen
worden bezet indien zulks niet geschiedt
door het veldleger dat daarvoor over
onvoldoende krachten en middelen beschikt
is onbekend. Of eene op het laatste
oogenblik ondernomen reorganisatie van
ons veldleger tot een bezettingscorps niet
alleen reeds een oorzaak van echec in zióh
sluit zal ik hier buiten beschouwing laten.
Ook de onlangs ingediende Jegerwet geeft
op al deze vragey geen antwoord.
Het ingediende ontwerp van wet tot
regeling van de samenstelling der land
macht en tot nadere wijziging, in verband
daarmede, van de militiewet is onderteekend
door de ministers van Marine, van Oorlog
en van Binnenlandsche Zaken. Nu is reeds
meermalen in de dagbladpers er op gewezen,
dat onze diplomatie ten einde hare taak
naar behooren te kunnen vervullen, de
beschikking moet hebben over zekere
krachten en middelen, dat zij verder moet
aangeven welke krachten en middelen zij
wenschelijk acht, benevens de taak aan
deze d. i. aan de weermacht op te dragen.
Is het niet onderteekenen van boven
genoemde wet door den minister van
buitenlandsche zaken als eene erkenning
op te vatten dat onze weermacht, zooals
het ontwerp van wet deze aangeeft, door
Zijne Excellentie als voldoende deugdelijk
en krachtig wordt geacht, of wel wordt
door onze regeering eene buitenlandsche
staatkunde gevolgd waarbij elke weermacht
overbodig wordt geacht, terwijl men over
deze dan slechts wenscht te kunnen be
schikken tot handhaving der
binnenlandsche rust?
Wordt deze tweede vraag ontkennend
beantwoord, dan zal nader moeten worden
aangegeven, welke staatkunde onze rege
ring denkt te volgen, onder welke omstan
digheden zij vermeent de hulp dien weer
macht te moeten inroepen, en welke
maatregelen genomen zijn of nog zullen
worden genomen om deze omstandigheden
ten onzen gunste te wijzigen.
In de M. v. T. behooren de bij boven
genoemde wet zegt de minister: («slechts
twee toestanden, en waarbij alleen de ver
dediging van dm vaderlandschen bodem is
gemoeid, treden op den voorgrond en wel
die, waarbij de landmacht door de zee
macht gesteund bij verwikkelingen in
Europa tot handhaving der neutraliteit van
den slaat moet optreden en die, waai in zij
moet dienen ^om 's lands onafhankelijkheid
te verdedigen."(Er dient hierbij te worden
opgemerkt, dat de handhaving der neutra
liteit en de verdediging van onze onafhan
kelijkheid de taak der diplomatie is. Wordt
de staatkunde in haren wil om onze onzijdig
heid te handhaven gedwarsboomd, wordt
onze onzijdigheid geschonden of een aanslag
gepleegd op onze onafhankelijkheid en ge
weigerd om de schending of de aanslag
ongedaan te maken, dan zal de staatkunde
een beroep moeten doen op de hulp onzer
strijdmacht om ons grondgebied te verdedigen
en dit is dan ook de taak welke m«n ter
vervulling aan onze weermacht zal hebben
op te dragen. De taak van onze weermacht
wordt in de M. v. T. verward met de
omstandigheden waaronder de staatkunde
hare hulp zal moeten inroepen. Verder
zegt de M. v. T.: »Het is duidelijk, dat voor
de handhaving der neutraliteit het zwaar
tepunt in onzen toestand in hoofdzaak ligt
bij de mobiele strijdkrachten van den Staat,
die los van de verdedigingsstellingen op
treden.
Maar ook voor de verdediging van ons
grondgebied_ en van onze onafhankelijk
heid zijn die mobiele strijdkrachten een
hoogst belangrijke, ja, een onmisbare factor.'''