De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 12 november pagina 1

12 november 1899 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

K'. 1168 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD A°. 1899. ERLAN Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÏRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . ? . . . . 0.121/» IKt blad 8 verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard dea Capncinea tegenover h»t Grand Café, te Parij», en t« Londen, Librairie Cosmopolite, 56 Charlottastreet, Fitzroy Sqaare. Zondag 12 November, Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel a 0.40 Annonces uit Dnitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUJDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I H H O V D. VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Nederland en Zuid-Afrika. IVansche stemmen over den oor log in Zuid-Afrika. Van de Defensie. (II.) Plaatsing van ontslagen gevangenen, door Mr. J. Domela Nieuwenhuis. KUNST EN LETTEREN: Moziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. De Tuin, door W. S. Panoramageboaw, door W. 8. Züden kleedjes, door S. 3. de Mesqnita, ' beoordeeld door K W. P. Jr. Twee Novellisten, door W. G. van Nouhnys. Boek en tijdschrift, door G. van Hulzen. Ons Tehuis, door Dr. Nijhoff. An die Buren, door Albert Matthai FEUILLETON: De jongste gouddelver van Calaveras, door Bret Harte. (II.) BECLAMES. VOOB DAMES: Een Iramane inrichting, door Vroawke. (Slot.) Allerlei, door E-e. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKSAS8EN. ADVEBTENTIEN. Nederland en Zuid-Afrika. De heeren Ds. Lion Cachet, Mr. fanninga TJiterdijk en Prof. M. Noordtzij schreven de volgende oproeping: »In eene overtalrijk bezochte bijeen komst, 3 November jl. te Kampen ge houden, waarin de heer Lion Cachet uit Hotterdam den toestand in Zuid-Afrika besrrak, werden ondergeteekenden uitgeaoodigd, om in verbinding met andere mannen in den lande daarvoor uit te noodigen, zich te vormen tot een Comité, «m zich, in naam des volks, of door een Volkspetitionnement tot Regeering en "Vertegenwoordiging te wenden, ten einde al het mogelijke te beproeven om langs " -diplomatieken weg aan het bloedvergieten in Zuid-Afiika een einde te maken, met behoud van de vrijheid en de onafhanke lijkheid der Zuidafrikaansche Republieken. «Tevens zou men ook in overweging willen nemen in dien geest petitiën te richten aan H. M. de Koningin van Enge land en aaa de groote mogendheden. «Zij noodigen daarom hunne landgenooten uit, blijk te geven van hunne instemming met dit denkbeeld, door het zenden van een naamkaartje aan den tweeden ondergeteekende of op andere wijze, ten einde, bg voldoenden steun, zoo spoedig mogelijk eene algemeene vergadering te beleggen in het centtum des Tands, om tot de uit voering allerwege over te gaan?" Hoezeer de bedoeling waardeerende, een bedoeling die op instemming van het geheele Nederlandsche volk zal kunnen rekenen, om Transvaal en Vrijstaat nuttig te zijn, meenen wij nogmaals te moeten waarschuwen tegen dergelijk plan. Hoe kan men meenen, dat de groote mogendheden, en onder dezen Engeland, zich door een manifestatie van het Neder landsche Volk zullen laten leiden tot het beramen van middelen, om aan het bloed vergieten een einde te maken ? Is dit nu nog de moeite waard, om er een oogenblik over te redeneeren ? Indien het ooit tot bemiddelingsvoor stellen mocht komen, zal dat geschieden, om redenen, geheel gelegen buiten het Nederlandsch belang, zonder eenigen in vloed van Nederlandsche sympathiën. Regeering en Volksvertegenwoordiging kunnen, al ontvangen zij ook adressen door honderdduizenden geteekend, om op hun werkzaamheid in deze richting aan te dringen, op dit oogenblik niets doen; althans niets, waarvan men veel baat kan verwachten. Het eenige, zoo schreven wij, zou de zending zijn van een buitengewoon bekwaam diplomaat tot die mogendheden, welke bij interventie belang hebben; maar nooit kan het de plicht der Volksvertegen woordiging zijn, zich aangaande die diplomatïelx handelingen in het openbaar reken schap te laten geven; diplomatieke hande lingen kunnen alleen in het geheim worden verricht. Geheel in overeenstemming hier mede treffen wij thans ook in de Standaard de opmerking aan: »In zooverre Nederland op dit oogen blik een vinger op diplomatiek terrein roeren kan, is het eisch van de nationale waardigheid, dat wat geschiedt in het uiterste geheim geschiede, en niet uitkome, eer het gelukt is." Een volksbeweging om tot diplomatieke actie aan te sporen is weinig beter dan een contradictio in terminis. Toch zou men het voorstel van de heeren Lion Cachet in overweging kunnen nemen, indien namelijk zulk een volksmani festatie het eenige middel ware, om Vrij staat, Transvaal en de buitenwereld in het algemeen te doen blijken van onze harte lijke gezindheid voor onze stam- en taalgenooten. Maar, nietwaar, daartoe bestaan andere middelen in overvloed. In ons Nr. van 29 Oct. schreven wij: »Zal Nederland de Transvaal en Vrijstaat duidelijk toonen, gelijk de heer Cachet en ook wij noodig achten, dat wij aan hunne zijde staan dat het dan zonder verwijl den Minister van Buitenlandsche Zaken zijn demissie geve, onder wiens wanbeleid beide Republieken, door Nederland, ge krenkt werden; den Minister, aangaande wiens geheel diplomatiek bestuur niet anders dan blunders zijn aan te wijzen en die, tot schande van ons volk en tot gevaar voor onzen goeden naam in de toekomst, tot dusverre door de Volksvertegenwoor diging in het kabinet werd geduld. Zoo het ooit noodig is geweest, dat den be kwaamste der bekwamen en den vaderlandslievendste der vaderlandslievenden het zij opgedragen over onze buitenlandsche verhoudingen te waken, dan is dat toch zeker thans. Tot wien moest men met meer vertrouwen kunnen opzien dan tot onzen Minister van Buitenlandsche Zaken? En tot wien doen wij dat met sterker en gegronder wantrouwen dan juist tot Mr. de Beaufort ?" Ook op dit punt valt de Standaard ons bij. »Indien ooit, dan moest thans de porte feuille van Buitenlandsche Zaken in handen van een man zijn, tot wien heel het volk, zonder onderscheid van partij, met ongeschokt nationaal vertrouwen opzag. En, zonder in het minst de vele goede qualiteiten van Mr. de Beaufort te miskennen, is het toch een publiek geheim, dat hij dit nationale vertrouwen niet bezit, en, door het in dit tijdsgewricht onbezet laten van den post te St. Petersburg, dit ver trouwen, voor zooveel hij dit genoot, zeker niet versterkt heeft." Wij voegden echter nog iets aan onze redeneering toe, en hierop vinden wij geen weerslag in het antirevolutionair blad. »Niet gering, zoo zeiden we, is daarom in ons oog de verantwoordelijkheid van het parlement, dat in een tijdgewricht als het huidige, nu weer weken lang dat gevaar voor ons land heeft bestendigd, als ware de kleine binnenlandsche, de dwergen kamer-politiek, vau hooger belang, dan onze goede naam in de wereld, en de achting door onze helden-familie in ZuidAfrika ons toegedragen." Immers, wordt eenmaal erkend, gelijk wij tot ons genoegen ook door de Standaard zien aangenomen : nndien ooit 1) dan moest thans 1) de portefeuille van Buitenlandsche Zaken in handen van een man zijn, tot wien heel het volk met ongeschokt natio naal vertrouwen opzag" en »het is een publiek geheim, dat hij dit nationaal vertrouwen niet bezit" hoe zal men dan de Volks vertegenwoordiging, ook Dr. Kuyper, vrij pleiten, die wetende, dat in zeer kritieken tijd, de portefeuille van buitenlandsche zaken zich in onbetrouwbare handen be vond, dat lands gevaar weer voor weken en maanden heeft bestendigd? Trouwens, de Standaard zelf geeft reeds een der ge volgen van het sparen van den heer de Boaufort als Minister aan. En geen gering gevolg ook ! Hot is bij de dynamietverzending van Ratterdatn naar Engeland uitgekomen, dat bij afwezigheid der i;eutraliteitsverklaring men onmachtig was, om zich tegen het verstrekken van dit oorlogs middel aan een der oorlogvoerende partijen te verzetten. »Wij verhelen niet, zoo conclu deert de Standaard, dat het uitvaardigen van een neutra liteitsverklaring, terstond toen de oorlog uitbrak, door de bijzondere banden die tusschen Nederland en de beide Republieken bestaan, volkomen ge rechtvaardigd, en, zonder uitstel in de Staats-Courant bekend gemaakt, ook in diplomatieken zin het minste aanstoot zou hebben gegeven." Natuurlijk zou het verbod van deze dynamietverzending zelve van zeer geringe beteekenis voor Engelands weerkracht zijn, maar het kwetsende voor ons nationaal gevoel den vijand der Zuid-Afrikaanders ten dienste te staan, zou ons bespaard zijn gebleven, en de krenking, der beide Republieken aangedaan, door hen van een uitnoodiging van Hare Maj. de koningin der Nederlanden ter vredesconferentie uit te sluiten, zou, door hen als oorlogvoerende natie te erkennen, althans voor een deel zijn goed gemaakt. Inderdaad wij zijn er nieuwsgierig naar, te vernemen hoe Dr. Kuyper en de overige Volksvertegenwoordigers het kunnen ver dedigen, dat zij, na de vredesconferentie met hetgeen daaraan onder de Beaufort was voorafgaan en daarop nog is gevolgd, aan zulke onbekwame handen het beheer van 's lands hoogste belangen zi;n blijven toevertrouwen ? Mr. de Beaufort schijnt nu eenmaal het, tegenovergestelde van een diplomaat te 1) Wij cxirsiveercn, zijn. Zoo verbood hij thans de Konink lijke Kapel te spelen ten voordeele van het Roode Kruis, als hield hij die inter nationale instelling voor een uitvinding van de Boeren, met het doel om de Engelschen uit te roeien; een soort van oorlogscontrabande dus. Nu, de heer de Beaufort heeft zich zelf niet gemaakt, hij is wat hij is, hij kan dat niet helpen, maar een volks vertegenwoordiging, die iemand, als Minister van Buitenlandsche Zaken alleen om zijn misslagen bekend, in een tijd van spanning, dreigende met verwikkelingen, aan het hoofd vau dat departement liet staan en nog laat staan, alsof het er heelemaal niet op aan kwam wat voor kwaad hij ons nog verder kon berokkenen, ? zulk een volks vertegenwoordiging, zouden wij zeggen, is zoo mogelijk gevaarlijker nog dan de Beaufort en in elk geval niet zoo on schuldig. Immers zij handelt niet uit onwetendheid ... Dr. Kuyper had bij de Transvaal-interpellatie de neutraliteitsquaestie al voorzien! Wat de Heeren Lion Cachet c. s. en wij allen, die aan de strijdende broeders in Afrika ons verwant, haast ons sn met hen gevoelen, van de Regeering en de Volksvertegenwoordiging te vragen heb ben, is, ter plaatse waar onze belangen behartigd worden, een man. En voorts is het eisch, in stede van in een nuttelooze volksbeweging de kracht, voor 't minst een deel der kracht, te ver bruiken, die wij geheel aan eigen eer en het belang van Vrijstaat en Transvaal hebben te wijden, dat wij haar geven aan een practisch streven. Noodig is allereerst en allermeest geld, en nog eens geld. Mülioenen zullen ge vorderd worden, om iets van beteekenis voor die arme lijders en strijders tot stand te brengen. Mülioenen om hun, na afloop van den strijd, terug te geven, wat zij ter eere mede van onzen naam verloren hebben; om hun nieuw leven toe te voeren ; de ledige plaatsen aan te vullen; te verhoogen hun welstand en hun beschaving; te ontwikkelen hun werkkracht en hun weer standsvermogen als Afrikaansche Hollandsche natie. Vormen wij de organen, zoo onontbeer lijk, om ons verzuim van vele jaren in te halen ; maken wij ons gereed, om, zoodra de tijd daarvoor kan heeten aangebroken, de stoffelijke en zedelijke banden te hernieu wen en te versterken ; thans als bij eede ons er toe verbindende, alles te doen wat in ons vermogen is, opdat Holland in Trans vaal en Vrijstaat, al wordt het overwonnen, niet te onder zal gaan zoo lang een Holland in Europa blijft bestaan. Deze overtuiging, zoo wij door daden gerechtigd zijn haar te koesteren, kan alleen onze troost zijn bij het smartelijk bericht van nederlagen door onze vrienden ginds gele den, en zij beteekent oneindig veel meer dan het luidruchtig gejuich en het opzich tig gepraal bij overwinningen met zooveel dierbaar bloed gekocht. Die overtuiging, in daden belichaamd, alleen is den zonen van Oud-Holland waard. Fransche stemmen orer den oorlog in Zuid-Afrika. De Boeren van Transvaal en OranjeVrijstaat zijn waarschijnlijk geen groote couranten-lezers; zij hebben trouwens op het oogenblik wel wat ernstigers te doen, dan zich bezig te houden rnet het oordeel der Europeesche pers. Maar als zij dit konden doen, zouden zij zich waarschijnlijk met verbazing afvragen: hoe is het moge lijk, dat in het hoogbeschaafde Europa de invloed van de openbare meening zoo ge ring is? Want aan sympathie ontbreekt het niet: buiten Engeland geeft iedereen toe, dat »Chamberlain's oor'og1' schandelijk en misdadig is. De regeeringen echter laten zich door die gtrooming niet medevoeren en hare leuze blijft het cynische: »ben ik mijns broeders hoeder?" Zou dit inderdaad de wijste politiek zijn? Zou de angstvallige voorzichtigheid, die alle inmenging ont raadt, niet in strijd zijn rnet eene wijze voorzienigheid, die zich niet door grove aanmatiging laat uit het veld slaan? In den Figaro geeft de heer Etienne, voormalig onder-staats-secretaris van ko loniën, thans president van de koloniale groep in de Fransche Kamer, een beknopt, maar juist en duidelijk overzicht van de Trausvaal-Quaestie. Ook hij beschouwt den oorlog als een misdadigen aanslag van Engeland. »En die misdaad" zoo schrijft hij «wordt volbracht onder de oogen van een sceptisch en onverschillig Europa! De natiën, die elkander de hand reikten om de verdelging der Armeniërs te verhinderen, hebben niet het meest bescheiden protest durven doen hooren!" Jammer, dat de schrijver deze onthou ding voor zijn eigen land tracht te ver ontschuldigen op e«ne wijze, die al heel weinig afdoende is. »Zeker" zegt hij »het ligt niet op den weg van ons land, de eeuwige Don Quichot van Europa te zijn; het heeft reeds te veel van zijn eigen bloed gestort voor de bescherming van anderen, om nu de kampioen te worden van de zaak der Transvaal, hoe pijnlijk het ook de rol van werkeloos toeschouwer bij dit afschuwelijke tweegevecht moge vinden." De schrijver bekijkt echter de zaak niet slechts van een ethisch, maar ook van praktisch standpunt. Eene overwinning van Engeland, die alleen denkbaar is na een volkomen vernietiging van de wakkere Boeren, zou slechts ten gevolge hebben, dat de Engelschen elders en op grooter schaal hunne brutale politiek wederom trachtten toe te passen. En indien Frank rijk thans in dit bloedig conflict niet kan en mag tusschen beide komen, heeft het dan geen belangen, die het moet verde digen, geen rechten, die het moet doen eerbiedigen? Waarom begint het met zijn machtigen buurman geen diplomatiek onderhoud (oonversation), dat des te werk zamer zal zijn naarmate het spoediger zal plaats hebben? Heef t Engeland niet steeds sedert twintig jaren, gebruik en misbruik gemaakt van onze positie in Europa om ons nu hier, dan daar, een gebied te ont rukken, dat ons onbetwistbaar toekwam, en ons op de on hoffelijkste wijze te be handelen? Zou de veiligheid vau Aladagascar niet worden bedreigd, wanneer Engeland zich meester maakte van de Delagoabaai ? Moeten wij in het noord oosten van Afrika en in Aziëniet onzen invloed doen gelden ?" Niet minder belangrijk dan het artikel van den heer Eugène Eiienne is dat van den weibekenden publicist Paul LeroyBeaulieu in het Journal des Débats. Deze econoom-pol:ticus doet uitkomen, dat Enge land zien, door zijn grenzenlooze aanmati ging, in een allergevaarlijkst avontuur heeft geworpen en dat het, wel verre van daarin eene vermeerdering van macht en prestige te vinden, kans loopt, beide aan merkelijk te zien verminderen. De strijd is een uiterst ongelijke. Want indien de Boe ren vau de Kaapkolonie zich onthouden, zullen (naar het bevolkingscijfer) nog altijd honderd Engelschen tegen n Boer staan. De Engelsclien zijn rijk en de Boeren niet, vooral nu de exploitatie van hunne goudmijnen geheel stilstaat. De EngelI schen beheerschen de zee; het grondgeI bied der Boeren is geheel afgesloten, | zoodat het hun onmogelijk is, kunne bewapening aan te vullen of te ver nieuwen. En toch zijn nu reeds sinds bijna eene maand, al de zoogenaamde overwinningen der Engelschen gebleken l vrijwel nederlagen te zijn. Aangenomen ' dat, wanneer Sir Redvers Bulier zijn verI sterkingen zal hebben ontvangen, wanneer ' hem later nog een tweede, misschien een 1 derde legercorps wordt toegezonden, de Boeren voor de overmacht zullen moeten wijken, en naar de bergpassen zullen worden teruggedreven, die den toegang tot hun land vormen, dan zal de positie van de Engelsche troepen eene zeer moeielijke zijn, daar zij zeer ver van hun operatie basis zullen moeten optreden, in een land dat weinig of niets oplevert en waar alle snellere verbindingsmiddelen door den terugtrekkeiiden vijand zijn vernield. Leroy-Beaulieu noemt zeer terecht de bewering van de Engelschen, dat zij met Kerstmis te Pretoria zullen zijn, eene belachelijke snoeverij. Wanneer Engeland zich werkelijk de volkomen onderwerping der Boerenrepubüeken ten doel stelt, zal de oorlog een verdelgingsoorlog en van zér langen duur moeten zijn. Maar is dit noodig ? Leroy-Beaulieu is vóór alles een man va:i zaken, en hij denkt, dus allereerst aan de mijnen van den Rand. Als men nu eens aaa dit mijndistrict, zonder het poli tiek van de Transvaal te scheiden, eene administratieve autonomie gaf, met een politieleger van oud-soldaten uit Zwitser land, België, Scandinavië, (Holland vvordt niet genoemd) en als men aan dat district de beschikking gaf over zijn eigen inkom sten, behoudens eene jaarlijks aan de Transvaal uit te keeren retributie ? Heel duidelijk zijn ons deze voorstellen niet, al zijn zij wellicht voor een Franschman voldoende gemotiveerd door de om standigheid dat het Fransche publiek voor meer dan 1500 millioen francs bij de mijnondernerningen aan den Rand is be trokken. De heer Leroy-Beaulieu, die een eerlijk man is, denkt er niet aan te bewe ren, dat de Fransche belangen door de Zuid-Afrikaansche Republiek zouden zijn geschaad. Waarom zou hij dan het Randdistrict aan den invloed van de Trans vaal, die volgens hem, even als de OranjeVrijstaat, volkomen onafhankelijk moet blijven, willen zien onttrokken ? Toch zeker niet alleen, om Engeland eene zekere voldoe^ing te geven ? Want die voldoening zou alleen daarin kunnen bestaan, dat de Trans vaal werd beroofd van de middelen om zich tot een modernen staatte blijven ontwikkelen en dus van alle weerstandsvermogen tegen Engelsche roofzucht en hebzucht. Er zou voor die oplossing misschien iets te zeggen zijn, wanneer men mocht aannemen, dat Engeland een aldus beroofd en gekort wiekt Transvaal met rust zou laten. Maar dat is ondenkbaar, want als in ZuidAfrika John Bull's hebzucht niets meer te pretendeeren heeft, komt zijn heerschzucht aan het woord. En die laatste is des te gevaarlijker, omdat zij optreedt als gevolmachtigde van menschlievendheid en beschaving. Een schoone vlag, die dikwijls een zeer verdachte lading dekt. Van de Defensie. IL Het Leger. Al dadelijk rijst hier de vraag: hoe moet worden opgetreden ? Zal het leger optreden los van liniën of stellingen, zal het optreden uitsluitend ter verdediging der liniën of w°,l zal ook een gedeelte bestemd worden tot het uitvoeren van strategisch offensieve stooten in rug en flanken van den vijand? De organisatie van onze 3 divisiën, het zoogenaamde veldleger vormende met. z'vjn nasleep van treinen enz, berust op een optreden in het open veld; troepen bestemd voor liniën en stellingen vereischen een geheel andere organisatie. Door welke troepen onze liniën en stellingen moecen worden bezet indien zulks niet geschiedt door het veldleger dat daarvoor over onvoldoende krachten en middelen beschikt is onbekend. Of eene op het laatste oogenblik ondernomen reorganisatie van ons veldleger tot een bezettingscorps niet alleen reeds een oorzaak van echec in zióh sluit zal ik hier buiten beschouwing laten. Ook de onlangs ingediende Jegerwet geeft op al deze vragey geen antwoord. Het ingediende ontwerp van wet tot regeling van de samenstelling der land macht en tot nadere wijziging, in verband daarmede, van de militiewet is onderteekend door de ministers van Marine, van Oorlog en van Binnenlandsche Zaken. Nu is reeds meermalen in de dagbladpers er op gewezen, dat onze diplomatie ten einde hare taak naar behooren te kunnen vervullen, de beschikking moet hebben over zekere krachten en middelen, dat zij verder moet aangeven welke krachten en middelen zij wenschelijk acht, benevens de taak aan deze d. i. aan de weermacht op te dragen. Is het niet onderteekenen van boven genoemde wet door den minister van buitenlandsche zaken als eene erkenning op te vatten dat onze weermacht, zooals het ontwerp van wet deze aangeeft, door Zijne Excellentie als voldoende deugdelijk en krachtig wordt geacht, of wel wordt door onze regeering eene buitenlandsche staatkunde gevolgd waarbij elke weermacht overbodig wordt geacht, terwijl men over deze dan slechts wenscht te kunnen be schikken tot handhaving der binnenlandsche rust? Wordt deze tweede vraag ontkennend beantwoord, dan zal nader moeten worden aangegeven, welke staatkunde onze rege ring denkt te volgen, onder welke omstan digheden zij vermeent de hulp dien weer macht te moeten inroepen, en welke maatregelen genomen zijn of nog zullen worden genomen om deze omstandigheden ten onzen gunste te wijzigen. In de M. v. T. behooren de bij boven genoemde wet zegt de minister: («slechts twee toestanden, en waarbij alleen de ver dediging van dm vaderlandschen bodem is gemoeid, treden op den voorgrond en wel die, waarbij de landmacht door de zee macht gesteund bij verwikkelingen in Europa tot handhaving der neutraliteit van den slaat moet optreden en die, waai in zij moet dienen ^om 's lands onafhankelijkheid te verdedigen."(Er dient hierbij te worden opgemerkt, dat de handhaving der neutra liteit en de verdediging van onze onafhan kelijkheid de taak der diplomatie is. Wordt de staatkunde in haren wil om onze onzijdig heid te handhaven gedwarsboomd, wordt onze onzijdigheid geschonden of een aanslag gepleegd op onze onafhankelijkheid en ge weigerd om de schending of de aanslag ongedaan te maken, dan zal de staatkunde een beroep moeten doen op de hulp onzer strijdmacht om ons grondgebied te verdedigen en dit is dan ook de taak welke m«n ter vervulling aan onze weermacht zal hebben op te dragen. De taak van onze weermacht wordt in de M. v. T. verward met de omstandigheden waaronder de staatkunde hare hulp zal moeten inroepen. Verder zegt de M. v. T.: »Het is duidelijk, dat voor de handhaving der neutraliteit het zwaar tepunt in onzen toestand in hoofdzaak ligt bij de mobiele strijdkrachten van den Staat, die los van de verdedigingsstellingen op treden. Maar ook voor de verdediging van ons grondgebied_ en van onze onafhankelijk heid zijn die mobiele strijdkrachten een hoogst belangrijke, ja, een onmisbare factor.'''

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl