De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 19 november pagina 1

19 november 1899 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

. 1169 DE AMSTERDAMMER A°. 1899. WEEKBLAD YOOE NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS YAN MAÜRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDOB.F, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-121/» Dit blad is verkrijgbaar Kioak 10 Boulevard dei Capneinea tegenover h*t Grand Café, te Parijs, en te Londen, Librairie Cosmopolite, 58 Cluurlottwtreet, Fitzroy Square. Zondag 19 November, Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel » 0.40 Annonces uit Duitachland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma HUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O U D. VAN VEERE EN VAN NABIJ: De Ned. ZnidAfrikaansche Vereeniging Stoomvaart, Koloni satie, enz. naar Transvaal en Oranje-Vrijstaat, door D. B. v. Urk. Herinneringen van een militairen rechter in Nederland. (I.) Van de Defensie. (III.) - Het Engelsehe le^er Een Tolverbond met België, door A L H. Obreen. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: De Ongevallenwet in het Parlement, door dr. J. C. E. - KUNST EN LETTE REN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Teekenonderwjjs, door B. W. P. Jr. De versierende kunsten in Nedorlandsch-Indië, door E. von Saher, beoordeeld door B. W. P. Jr. Nieuwe uitgaven, door B. W. P. Jr. Amstelodamiana, door F. A. B. Nienwe Boeken, door Erens. Opstellen over speiling en verbuiging, door dr. B A Kollewijn, beoordeeld door J. B. Schepers. Jonker Jan van de Noort, door W. - FEUILLETON : De jongste gouddelver van Calaveras, door Bret Harte. (II.) RECLAMi.8. VOOB DAMES: Examen Kinderjuffrouw, en nog iets, door Cath. Alberdingk Tbijm. Uit het Wonderland, door Nellie. Allerlei, door E-e. SCHAAKSPEL. FIN ANOIEELE EN OECONOMISCHE KBONIEK. Brieven uit Utrecht, door Jan v 't Sticht. Schetsen nit Bosniëen de Herzegowina, door H. Heyenbroek. (Slot volgt). ALLERLEI. INGEZON DEN. PEN- EN POTLOODKBA8SEN. ADVERTENTIËN. HMfffflllllJllfHlffll»Mfr»lllllllllfffffflHH«IHIIIM Be IJ. Mi-Afitasclie teen». Niets natuurlijker dan dat bij velen de vraag ia gerezen, wat is dan toch die Ned. Zuid-Afrikaansche Vereeniging, het centraal-orgaan van de werkzaamheid in het belang van Transvaal en Vrijstaat? Die Vereenig'ng, waaraan de honderd dui zenden gezonden worden, thans door ons volk met zooveel liefde opgebracht. Art. l der statuten, vastgesteld 12 Mei 1881, omschrijft het doel der Vereeniging als volgt: al datgene te doen wat strekken kan om: lo. de banden met onze stamgenooten in Zuid-Afrika nauwer toe te halen en in overleg n.et hen aldaar hulpbronnen voor landbouw, nijverheid, handel en andere stoffelijke belangen te openen en te ont wikkelen of de opening en ontwikkeling daarvan te bevorderen; 2o. de publieke opinie zoo ten onzent als in liet buitenland over de toestanden in Zuid Afrika voor te lichten; De banden toehalen; hulpbronnen voor stoffelijke belangen in Zuid-Afrika te openen en te ontwikkelen, te bevorderen; het voorlichten van de publieke opinie hier en in 't buitenland; een doel dus zoo practisch mogelijk van aard. Tot bereiking van dir doel heeft men gevormd: Een Taaifonds, een Emigratie commissie, een Informatiebureau, een Voor schotbank voor Zuid-Afrika en een studie fonds voor Zuid-Afrikaansche studenten. Een reeks van instellingen, meer in het bijzonder gericht op het nauwer toehalen van banden, waarbij echter het openen en ontwikkelen van hulpbronnen voor landbouw, nijverheid, handel en andere stoffelijke belangen slechts weinig, en het «voorlichten van de publieke opinie hier en in het buitenland" nog minder tot hun recht komen. Begrijpelijk alzoo, dat zelfs in deze dagen, bij het dreigen van een vredebreuk, van de Ned. Zuid-Afrikaan sche Vereeniging geen andere inlichting tot het publiek in het buitenland is uitgegian, dan welke gegeven werd in het zenden van een adres aan Engeland, om te wijzen op de stamverwantschap van de Engelschen en de Boeren, als beiden van Gerinaansche afkomst. De statuten behelzen voorts: de vesti ging der Vereeniging te Amsterdam; de mogelijkheid der oprichting van Afdeelingen; de bepaling dat het Bestuur uit 15 leden, waarvan 7 te Amsterdam,zal bestaan, en dat deze door de algemeene vergadering gekozen zullen worden, met recht van aanbeveling van hetBestuur, en dat zij bij aftreding dadelijk herkiesbaar zullen zijn. Gelijk reeds vroeger medegedeeld is het Bestu .r thans als volgt samengesteld: G. A. A. Middelberg, Voorzitter, te Baarn; Mr. J. B. Lotnan, Penningmeester, te Amsterdam; Paul den Tex. Secreteris, te Amsterdam, Mr. H. P. G. Quack, te Amsterdam; E. S. Labouchere, te Amster dam; Mr. E. J. Everwijn Lange Jr., te Amsterdam; Ds. M. A. Perk, te Amster dam; Mr. J, E. Henny. te 's-Gravenhage; Mr. J. P. Moltzer, te 's-Gravenhage; Mr. A. van Naamen van Eeranes, te 's-Gravenhage; Dr. W. H. van de Sande Bakhuijzen, te Utrecht; Prof. Mr. J. de Louter, te Utrecht; A. S. van Reesema, te Rotterdam; Mr. G. van Tienhoven, te Haarlem; Jhr. Dr. L. de Geer, te Velp. Dit bestuur nu, uitgezonderd het bureau, bestaande uit de heeren Middelberg, Loman en Paul den Tex, is natuurlijker wijze meer een eerebestuur dan een werkend bestuur; al vindt men ook enkele der namen onder de bestuursleden van de bovengenoemde instellingen terug. Men schijnt dit van den beginne ook zoo be grepen en gewild te hehben; hoe anders had men er toe kunnen besluiten de af tredende leden terstond herkiesbaar te stellen, dat nog wel met het recht van het bestuur tot aanbeveling; een op ouderwetsche leest geschoeid zich voortdurend aanvullend college. Dit bestuur wordt gekozen op de alge meene vergadering; een vergadering niet van afgevaardigden van afdeelingen, maar van de toevallig daar aanwezige leden ; dat wil zeggen, in hoofdzaak door de leden te Amsterdam woonachtig, en daar de leden bijna zonder uitzondering liberaal zijn, werd en bleef aJzoo het hoofdbestuur eenvoudig een liberaal clubje. Op dit oogenblik heeft de Ned. ZuidAfrikaansche Vereeniging volstrekt niets van een nationale Vereeniging; zij draagt geheel den schijn van een politieke vereeniging, en hierin ligt waarschijnlijk wel de voornaamste oorzaak van haar gebrek aan kracht. Het is inderdaad opmerkelijk, de Boeren zijn misschien nog beter Calvinisten dan onze Anti Revolutionairen, en heel de Zuid-Afrikaansche Vereeniging leeft en streeft ? als bestond die geloofsrichting zoo min hier als ginds. Ook katholieken heeft men in 't bestuur dezer Vereeniging, die zich uitsluitend door nationaliteitsmotieven behoorde te laten leiden, niet. Wil de Ned. Zuid-Afrikaansche Veree niging inderdaad een nationaal orgaan worden, op dit oogenblik zoo onmisbaar, dan is dadelijk hervorming noodig. Het zou een a,nti-nalionale daad zijn, deze Vereeniging, voor het heden en de toe komst, in haren huidigen vorm te besten digen. Ons dunkt, dit moeten de tegen woordige bestuursleden wel inzien. Wijzi ging van de Vereeniging naar de thans zoo duidelijk gebleken dringende behoefte, wij zijn er zeker van, zal dit bestuur niet willen in den weg staan. Maar hervorming is zoo gemakkelijk niet. In 1881 heeft men, als leefden wij in een revolutieland, de bakens stevig gesteld. Jaarlijks in Mei zal de algemeene ver gadering worden gehouden. Art. 10. «Veranderingen in deze statuten kunnen niet anders dan op voorstel van het bestuur, van eene der afdeelingen of van minstens tien leden der Vereeniging, en niet dan met de meerderheid van twee derden der op de algemeene vergadering uitgebrachte stemmen, worden tot stand gebracht. Geen voorstel tot verandering der statuten wordt in overweging geno men, dat niet minstens zes weken vóór de vergadering, waarin het zal worden behandeld, tegelijk met de oproeping daartoe, door het bestuur schriftelijk is bekend gemaakt. Voorstellen van eene der afdeelingen of van leden der Vereenig:ng uitgaande, moet uiterlijk vóór 31 Maart van elk jaar schriftelijk bij het bestuur worden ingediend. De door de algemeene vergadering aangenomen wijzi gingen treden in werking terstond nadat daarop de Koninklijke goedkeuring is verkregen." Nu zal men het misschien met dit art. 10, evengoed als met den Hemel, op een accoordje kunnen gooien, maar men be grijpt, een lichaam met zulke statuten toegerust, kan niet zoo bijzonder snel wezen in zijn bewegingen. Dat de Ned. Zuid-Afrikaansche Veree niging nooit gedacht heeft, aan de moge lijkheid van een oorlog tusschen ZnidAfrika en Engeland, blijkt er genoeg uit; op spoedeischende gevallen, die een andere organisatie van de Vereeniging zouden vorderen, is zeker niet op gerekend. Toch bestaat er, gelooven wij, een uit weg, waardoor men voor het oogenb'ik althans ten deele zou kunnen bereiken wat noodig is; daarbij aan het, bestuur den tijd gevende zich naar de statuten te gedragen, en tot de hervorming der Ned. Zuid-Afrikaansche Vereeniging mede te werken. Tot het zonderlinge van de groote Ned. Zuid-Afrikaansche Vereeniging behoort al mede, dat zij een 10 a. 17 honderd leden heeft, en maar vier afdeelingen telt: Rot terdam en Haarlem, en twee studentenafdeelingen : Amsterdam en Leiden. Overi gens in geen der grootere en kleinere steden, Amsterdam niet uitgezonderd, geen afdeeling. Toch wonen er te Arnhem, te Leiden, en te Utrecht plm, 80 leden, te Dordrecht meer dan 90, te 's Gravenhage, bijna 300, en te Amsterdam 325 leden. Dat zulk een inrichting van de Vereeni ging wel de beste moet heeten, om geen belangstelling te wekken, geen vermeerde ring van het ledental te verkrijgen, en ook geen werkzaamheid op eenig gebied te voorschijn te roepen, spreekt wel vanzelf. Trouwens het schijnt, dat het Bestuur van de Ned. Zuid-Afrikaansche Vereeni ging volstrekt niet op een toename van het getal leden gesteld is. Bij de opgewekte stemming, die gedurende de laatst verloopen maanden voor Zuid-Afrika hier te lande heerschte, en nog heerscht, zou zonder veel inspanning het ledental van 1000 tot min stens 16000 zijn te brengen; zoo ooit, dan zou het Bestuur thans zijn netten behooren uit te werpen, en reeds lang uitgeworpen moeten hebben. Men hoorde evenwel tot dusver niets daarvan. Had er niet in elke plaats van beteekenis een commissie uit de reeds toegetreden leden, of uit personen die de Vereeniging gaarne krachtig zouden zien, moeten zijn gevormd, om thans leden aan te werven, en afdee lingen te stichten en tot bloei te brengen ? VVij bedoelen dit niet als een verwijt aan de drie leden van het hoofdbestuur, die te Amsterdam het bureau vormen. Zij hebben het meer dan druk met hetgeen thans dagelijks van hen gevorderd wordt. Maar het ernstige van de zaak is, dat er naast dit dagelijksch bestuur eigenlijk geen bestuur staat, tenzij in «aam,-gelijk wij het vroeger reeds aanduidden, als eerecomité. Toch heeft men in 1881 aan de wenschelijkheid van het oprichten van Afdeelingen gedacht. Zij kunnen luidens art. 3: »volgens regelen door het Bestuur der Vereeniging te stellen, worden opgericht" en dan lezen wij in art. 9 bovendien, dat. »de voorzitters der afdeelingen een raad van advies') vormen die door het bestuur ter raadpleging kan') worden saamgeroepen." Deze raad van advies, die tot raadple ging door het Bestuur zou kunnen worden geroepen, bestaat dan thans uit de heeren v. Reesema, te Rotterda'n, Dr. Tjeenk Willink te Haarlem, en twee Studenten, de heeren Sannes te Amsterdam en Kleyn te Leiden. Indien men nu in de voornaamste gemeenten van ons land, afdeelingen van de Ned. Zuid-Afrikaansche Vereeniging stichtte, dan zou het hoofdbestuur reeds dadelijk, nog vóór de wijziging der Sta tuten, een Raad van advies kunnen ver krijgen om het de goede richting aan te wijzen, ten einde tot een eenigermate vol doende organisatie der Vereeniging te komen. Wanneer vervolgens de afdeeling Amster dam, geconstitueerd met een veel grooter aantal leden dan thans daar woonachtig zijn, tot haar bestuur kiest, de drie wer kende leden van het hoofdbestuur (het bureau) en daarnevens eenige leden, waar onder ook anti-revolutionairen en katho lieken, zou er terstond het begin aan wezig zijn van een betere en krachtigere, een meer nationale inrichting dervereeniging, die in elk geval niet mag blijven, gelijk zij thans is. Van Amsterdam zou, althans voorloopig, gelijk tot dusverre, met zijn bureau, de actie blijven uitgaan ; maar van dit bureau niet alleen, daar het door de andere bestuursleden der afdee ling gesteund zou worden; terwijl niets belet, dat er, evenzoo voorloopig, tot de statuten gewijzigd zijn,een vorm van samen werking met de besturen der overige afdeelingen zou kunnen worden gevonden. Hierbij gaan wij uit van twee onder stellingen: lo. dat de leden van het huidig hoofdbestuur zelf er van overtuigd zullen zijn, dat alleen ten nadeele van een krachtig leven der Vereeniging de be staande regeling ongewijzigd kan worden behouden, en 2o. dat het in het belang der zaak is, de Ned. Zuid-Afrikaansche Vereeniging te doen voortbestaan, haar niet te ontbinden, maar te hervormen. ') Wij cursiveeren. Stoomvaart, Kolonisatie, enz. naar Transvaal en OranjeTl'J In No. 11G7 van het Weekblad De Amsterdammer, d.d. 5 Nov. jl., komen twee opstellen over bovengenoemde onder werpen voor, die mijne en zeker ook anderer aandacht getrokken hebben; lo. dat van den heer H. H. Timmer over een emigratiefonds en 2o. dat van deji heer Karnerlingh Onnes, met naschrift van den redacteur, beoogende, behalve emigratie, ook eene Nederl. Zuid-Afrikaan sche Stoomvaartverbinding en ruimere toepassing onzer wetten, ten aanzien van toelating van Zuid-Afrikaansche jonge lieden tot ons H. Onderwijs. Een gelukkig verschijnsel is het dat nu toch meerdere personen op die zaken eens de aandacht vestigen, hetgeen reeds zooveel jaren is verzuimd. Wij zijn en blijven in Neder land nóg altijd achter, en houden de beurs voor voordeelige en interessante zaken gesloten. Reeds in 1892 werd door mij gewezen op het nut en voordeel voor ons volk op eene groote emigratie. Het gevolg is geweest, dat door de Nederl. ZuidAfrikaansche Vereeniging eene commissie werd benoemd om te onderzoeken of zulk eene emigratie gewenscht is, en zoo ja! wat dan zou moeten geschieden. Eindelijk kwam de commissie in 1894 tot het be sluit, dat der Nederl. Zuid-Afrikaansche Vareeniging gunstig omtrent bovenstaande vraag zou worden geadviseerd. In hoofd zaak gaf deze commissie te kennen als hare meening, dat er zou moeten worden opgericht een Informatiebureau, inclusief emigratie naar Zuid-Afrika, en eene Kolonisa'ie-Maatschappij, voornamelijk voor landbouwers. Zij gaf verder als hare meening te kennen dat in Zuid-Afrika Nederlandsche vakmannen, zoowel mannen als vrouwen, een goed bestaan zouden kunnen vinden, ter versterking van het Hollandsen-Afrikaansch element, ten bate van onze nationaliteit daarginds. In eenigszins omlijnde trekken ontwierp zij ook de beginselen van eene Kolonisatie-Maat schappij. Alle voorstellen dier commissie werden gedrukt en het bestuur der Ned. Z. A. V. toegezonden. De zaak bleef echter een paar jaar slepende of liever slapende, totdat het Nederlandsche volk eensklaps wakker werd geschud door den allen bekenden roovcrsinval van Jameson toen onmiddellijk het Informatiebureau en ook korten tijd daarna de EmigratieCommissie met de Voorschotbank voor ZuM-Afrika do ir de Ned. Z. A. V. werd in het leven geroepen. Hoe het ook zij, velen onzer Nederlanders uit alle rangen en standen vertrokken naar Zuid-Afrika om zich daar een goeden en zoo mogelijk eeu beteren toestand te scheppen, hetgeen den meesten, de een meer dan de ander, gelukte. Allen, die een goed gebruik der verdiende ponden sterling maakten, ging het goed, velen zeer goed. De Kolonisatie-Maatschappij bleef rusten, omdat er niemand te vinden was, die eene dergelijke maatschappij wilde op getouw zetten. Men durfde daarvoor geen geld te vragen, niettegenstaande men overtuigd was van het nut dat zulk eene maatschappij en voor een ged< elte van onze landbouwers n voor de Z. A. republieken zou opleve ren. Op eenige lezingen door mij te Rot terdam, Haarlem en Doadrecht gehouden in 189097 werd op eene goede, degelijke emigratie, ook van landbouwers (in kolo niën) naar Z.-A., gewezen, en zoowel de voor- als de nadeelen aan de uitvoering verbonden behandeld. Voor eene dergelijke maatschappij nu kan de Ned. Z. A. V., zijnde een zedelijk lichaam, niets doen ; zij kan alleen op het nut wijzen. Er moeten mannen in Nederland opstaan, die deze goede zaak ter hand nemen, flink aanpakken en voor geen kleinigheid terug deinzen. Geld, veel geld, zeer veel geld tot het oprichten en instandhouden van zulk eene maatschappij is er benoodigd, wier doel moet zijn landbouwende kolo niën in de beide republieken te stichten ongeveer in den trant van de Duit che kolonie te Luneburg, Distrikt Utrecht aan de Pongolarivier. Er moet aanwezig zijn een vast fonds om daarop de Maatschappij voor Kolonisatie te stichten. Eene leening moet gesloten worden, ter verkrijging van eigendommen tot landbou\ve:ide koloniën gemaakt. Jaarlijks moet een goed aantal landbouwers b.v. 500 tot 1000, naar die koloniën worden uitgezonden, aan dezen natuurlijk vrije overtocht en een week loon worden verschaft. Deze landbouwers zullen moeten zijn krachtige jonge mannen en gehuwden met een of meer zoons. Op elke kolonie moet een besturend DirecteurAdministrateur werkzaam zijn, ten volle vertrouwbaar, die den Zuid Afrikaanschen landbouw kent, enz. Wat de stoomvaartverbinding naar ZuidAfrika aangaat, Zoo heb ik reeds meer malen daarop de aandacht gevestigd, zelfs in een aan het best uu ;? der Maatschappij «Nederland'1 in 1897 gericht schrijven. De vraag doet zich voor, is zulk een Stoom vaart rentegevend? M. i. zeer zeker! Het verkeer met Zuid-Afrika is groot genoeg en zal na den oorlog nog in sterke mate toenemen. Ook de inzender in uw vorig weeknummer, de heer M. S. de Vries, wees daarop. Ik ben er bijna van over tuigd dat de Republieken eene postsubsidie zullen geven, want zij zullen, en nu vooral onafhankelijk willen zijn van de Engelsehe lijn. Het is m. i. voorts gewenscht dat eene Nederlandsche Maatschappij naast en in overleg met de bestaande Duitsche lijn den dienst zóó regelt dat er eene wekelijksche verbinding tot stand komt, hetgeen de post- en passagiersbelangen vereischen. In dit geval moet ook eene Nederlandsche postsubsidie te verkrijgen zijn. Het is bij nader onderzoek zeer wel mogelijk dat het de meeste aanbeveling verdient, dat de te ontwerpen stoomvaartverbinding met Delagoa Baai niet begint in Nederland maar of te Aden óf te Obok (Fransche kolonie tegenover Aden), zoodat men eene verbinding krijgt Amsterdam Genua Aden (Obok)?Delagoa Baai met de Maat schappij «Nederland1', en eene Rotterdam Marseille?Aden (Obok)?Delagoa Baai met de »Rotterdamsche Lloyd." Natuurlijk moet dan te Aden of Obok overlading van passagiers en post plaats hebben van en naar Delagoa Baai. Dan zouden vermoedelijk twee a drie stoomschepen voor de vaart Ad n (Obok) Delagoa Baai voldoende zijn. In dit geval zou dan eene wekelijksche postverzending geschieden, terwijl het voor de passagiers naar Zuid-Afrika gemakkelijk is te Am sterdam of Rotterdam aan boord te kunnen gaan. Bovendien zouden de Stoom vaart en de Kolonisatie-Maatschappij op die wijze elkaar de hand kunnen reiken, zoodat- de gecharterde booten onnoodig waren. Het 3e punt, Onderwijs, kan gerust aan de Ned. Z. A. V. worden overgelaten, die reeds zeer veel te dien opzichte gewrosht heeft. Wie wil nu trachten zulk eene Stoom vaart- en eene Kolonisatie-Maatschappij tot stand te be~ engen ? Wie helpt ? Zij, die daartoe genegen zijn, zenden hunne naamkaarten aan den Heer Kamerlingh Onnes of aan den ondergeteekende, beiden te Amsterdam. D. R. v. URK. Amsterdam, 13 Nov. 1899. Kalverstraat 61 boven. N.B. Een beperkt schema van uit voering eener Kolonisatie-Maat schappij kan verschaft worden. Eeiineiip ra een militairen reclier ia Netelat , L De dwaling: der militaire rechters over Drtyfus in 1894 en de nog grootere dwaling van die in 1899 hebben bij ons eindelijk aan velen de oogen geopend voor de groote gevaren ook aan de Nederlandsche mili taire rechtspraak verbonden. Reeds voor jaren en jaren hebben des kundigen getracht de Nederlandsche natie in te lichten omtrent de groote rechtson zekerheid der militairen, zonder dat het gelukt is velen warm te maken. Geeft dit aan de eene zijde veel te denken over de diepte van het door de groote meerderheid met behagelijke zelfingeno menheid zoo hoog geprezen Nederlandsche rechtsgevoel, aan de andere zijde moet erkend worden, dat leger en vloot met rechtszekerheid geboet hebben voor hun dwazen en on verantwoordelijken kastengeest. U faut laver son linge sale en famile was de leus der overstemmende meerderheid ; ja, eenige jaren geleden werd die leus zelfs aangeheven door een letraar in het mili taire recht, die ontstemd was over onthul lingen uit de practij1* van zijn les-vak door een ingewijde. Het tijdschrift De Landsverdediging, het welk met zooveel gloed en geestdrift van zijn eerste aflevering af' heeft gestreden voor de rechtszekerheid der militairen, heeft herhaalde malen gewezen op de grove onjuistheid en het gevaarlijke van die leuze. Leger en vloot zoo luidde het mogen niet zijn dure en onwelkome garnisaires, maar moeten worden kinderen van het gezin. Het wel en het wee van onze weermacht gaat niet in de eerste pJaats die weermacht zelf aan, maar de natie. De meesteresse, niet de dienaresse, is belast met het toezicht op de wasch. En och. hadden de dienaren, die ziek beschouwden als de eigenaars van het linnen, dan inderdaad nog maar voor het wasschen zorg gedragen. Neen, het wordt hoog tijd, dat de mees teresse zich laat inlichten omtrent den waren toestand. Ik wil daartoe het mijne bijdragen en mijne herinneringen als mili tair rechter der meesteresse aanbieden. Ik waa jong officier, nauwelijks eenige weken droeg ik de sterren, toen de ser geant-majoor mij mededeelde, dat ik morgen krijgsraad had en om 10 uur op het rappor t werd verzocht om mijn eed te doen. Dat bericht trof mij als een belangrijke lijding: aan de eene zijde voelde ik genot bij 't vooruitzicht de lessen van mijn grooten leermeester Koolemans Bt-ynen daadwer kelijk te zullen mogen toepassen, maar aan de andere zijde voelde ik eene groote be klemming bij de gedachte dat o. m. mijn kapitein en mijn majoor met mij in denzelfden krijgsraad zitting hadden en dat ik mij op het juiste oogenblik wel te klein zou voelen, om wat te zeggen. Gemengde gevoelens van zedelijken moed en zedelijke lafheid. Mijn sergeant majoor kon me niet zeggen waarover ik den volgenden dag te rechten zou hebben, maar op mijn verzoek beloofde hij,^ het voor mij te zullen onderzoeken. Toen 'k den volgenden morgen op gansch niet plechtige wijze onder eedy verklaard had mijn taak met alle vlijt en naarstigheid waar te nemen en mij door geen beweeg

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl