De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 19 november pagina 5

19 november 1899 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1169 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. met de letters waar zy tusschen staat, en hoe daardoor de groote eenheid in een boek dik wijls verbroken wordt. Hoe de zwaarte van de letter en het zwart van een teekening evenredig moeten zijn, en hoe noodzakelijk het eigenly'k is dat men zich hier juist reken schap van geeft. Dit en veel meer zou men nog kunnen leeren uit reprodukties van oude boekversieringen; of het nu wel in de bedoeling van den schrijver ligt hierop te wy'zen, be twijfel ik, het komt my meer voor dat het een overzicht wordt, waarin alles naar behooren zy'n deel krijgt, en dit is misschien voor velen ook het aangenaamst. R. W. P. Jr. Amstelodainiana. Jaren geleden telde het Rijks-Museum toen geherbergd in het Trippenhuis een eersten opzichter, die niet alleen zeer goed teekende en aan zijn teekeningen een antiek smaakje wist te geven, maar tevens zijne artis tieke producten bijeen Meld en tot een atlas van stadsgezichten vereenigde. De leden van het eenmaal zoo bloeiende Felix Meritis hebben meermalen op een hunner kunstbeschouwingen gedeelten van dien atlas kunnen bewonderen, waarby dan Gerrit Lamberts, de kunstenaar en verzamelaar, zy'ne hoorders in gedachten rond leidde door onze zoo eigenaardige straten en langs de mooie grachten, of wel met hen eenige oogenblikken vertoefde in buurten, waar kort te voren de slooper aan het werk was geweest. Heeft het geluk gewild, dat een halve eeuw geleden de heer J. W. Wurfbain de geheele verzameling van Lamberts kocht en bij de zijne voegde later nog veel aanvullende, hetzy' door aankoop, hetzy door Rieke aan het werk te zetten de tegenwoordige eigenaar prof. C. L. Wurfbain »zelf, helaas niet meer in staat zy'nde van den hem dierbaren atlas te genieten" heeft moeten besluiten haar thans te vervreemden, aan de firma Fred. Muller opdragende daartoe het vereischte te verrichten 1), waaraan wy' een catalogus dan ken, even nauwkeurig als ry'k aan fraaie reIIMIMMIIIIIIIIMUmi productien, waardoor dit boekwerk zelf reeds een belangrijke bijdrage is vooi onze stads geschiedenis. Natuurlijk bevat de atlas waarvan thans alleen de teekeningen onder den hamer komen veel werk van Lamberts en van Rieke, maar ook J. Luyken, Jacob Ruysdael, Vinkeles, Cats enz. enz. zyn vertegenwoordigd. De geheele verzameling is uitstekend onder houden en de teekeningen behooren tot het beste van hetgeen men onder de stadsgezichten rangschikt. F. A. B. Ij Veiling Maandagavond 20 Nov. 1899 en volgende avonden in de «Brakke Grond" te Amsterdam. Kijkdagen: Zaterdag, Zondag en Maandag 18?20 Nov. alsook op de veilingdagen tel kens van 10 tot 4 uur. Vereeniging ter bevordering van kunst- en kunstnijverheid. De heer Jos. Merckelbagh, leder-ciseleur te Utrecht, zal 25 Nov. in het gebouw Eensge zindheid eene voordracht houden over »De decoratieve leder-versiering" zooals zij in de middeleeuwen beoefend werd, over het snijden, draven en ci&eleeren van leder, ten gebrnike van albums, meubel- en boekband, bekleeding van oorkonde-kokers, missalen, jubilé-albums enz. De voordracht zal worden toegelicht door een aantal voorwerpen op dat gebied door hem vervaardigd. Goudeket & Co., Rokin 50, Amsterdam, exposeeren deze week H. van Steel, «Drinkende koe", schildery'. 'iiiiHitiHimiiiiiiitiminiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiTimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiim Nienwe Boeten. Dr. H. J. A. M. SCHAEPMAN, Verzamelde Dichtwerken. Amsterdam, C. L. van Langenhuysen. Aan deze uitgave ontbreekt onder anderen de »Aya Sofia" en de «Napoleon". De vraag of deze »Verzamelde Dichtwerken" naast de moderne poëzie nog reden van be staan hebben, beantwoordt de auteur zelve in de Inleiding, die er aan voorafgaat en waarin dr. Schaapman de ontwikkeling van zijn dich terlijk talent bloot legt. Ja wel, meent hy'. De oude poëzie was wel verouderd, was hoogdravend. »Men kweelde of bralde, omdat een ander had gekweeld of gebrald." De nieuwe poëzie »heeft de beeld spraak weer tot de natuur teruggevoerd. Zy «heeft de verhouding van het verbeelde tot het »beeld weer tot waarheid gemaakt." Was daarom (zoo vraagt Schaepman verder) alles in deze oude oude school onecht? En hy' betwijfelt dit niet allén, maar hy ontkent het. »0ok onder de rhetorische vormen kon de geest leven en het hart kloppen." Dit is slechts halve waarheid. Het is wel waar, niet altijd hol was de bodem waarover de voeten der oude verzen draafden. Maar de laag rhetorica is en blijft hinderlijk, even hinderlyk als een lap om een beeld van Rodin. 't Is echter ook nog de vraag of wanneer er een hart onder de rhetorische vormen klopt, dit nog rbetorica kan genoemd worden. Ja veel is er wat eerst wij rhetorica noemen, maar dat voor ty'dgenooten geen rhetorica was. Rhetorica baseert op navolging. Hij die de eerste was, kan zich nooit daaraan hebben schuldig gemaakt. Zoo is er ook in de moderne poëzie zeker veel onwaars, wat latere geslachten pas zullen ontdekken. Bij de groote Grieken, zal men zeggen, is er geen rhetoriek. Is dat zoo heel zeker ? Zy'n de oorspronkelijke leesten, waarop menig vers was geschoeid, niet verloren gegaan ? Verder in zijne Inleiding zegt de heer Schaepman, dat de moderne poëzie geene kunst voor het volk is, dat zy de herders niet ge leidt tot den stal van Bethlehem. Dat zy'n zwaarwichtige beweringen die ons eerder treurig stemmen en ons dwingen onze energieën samen te vatten en met evenveel recht de oude poëzie te veroordeelen. Ja, noch de moderne poëzie, noch de oude, ge leiden ons naar het groote licht. Slechts enkele gedichten en hierendaar separate verzen zijn er by ons geschreven, die vloeiden uit een onbesmet hart. Maar, waar dr. Schaepman zegt, dat eene kunst die niet sociaal is, nooit groote kunst kan zy'n, ben ik het geheel met hem oneens. Het volk, dit weet de heer Schaepman, zoo goed als ik, is bedorven juist door school meesters en rhetoren, de zielen der menschen zy'n kleiner geworden in den strijd om het bestaan en door de honderden verordeningen van Politie. De aarde is aan den mensch ont nomen door den mensch ten minste in dat stukje wat Europa heet. Het volk in het alge meen kan niet de opperste richter zijn over een gedicht of eene schilderij. Dit kunnen alleen veelzydig geoefende zielen zy'n, al zy'n al behooren die aan arme naaisters of prin sessen van den bloede. Maanden kunnen er voorby gaan eer we een ster aan den hemel zien verschieten, eer we een schoon mensch man of vrouw ontmoeten, eer we op een schoon gedicht in onze of in een vreemde taal stuiten, jaren voor we op een schitterend boek vallen. De zeldzaamheid verhoogt de intensiteit. En zoo is het met alles: het ware genot is zeld zaam en verschiet als een ster in den nacht van ons bestaan, maar door de wijde ruimte onzer herinnering blijft de weg nog lang ver licht daar waar licht voorbijtrok. Het heifen van den arm brj een actrice, de klank van een vraag gesproken door Sarah Bernhardt, het antwoord van een bedelaar op een hoek van een straat, een Meimorgen in een beukenbosch, zij zijn de sterren, wier licht ons de kracht geeft voort te gaan tusschen de dui zenden grimassen, die ons dagelijks beloeren, beloeren uit de leelijke behangsels onzer wanden of de leelyke karpetten onzer vloeren. * * * Zwanzig Dehmelsclie Gedichte mit einem Geleitbrief von WILHELM SCHIIFEE. Berlin. Zeker! Zeker! Dehmel is een waar dichter: zijn wil is de door den moed gelouterde diepte waaruit de beelden ry'zen naar het licht der verstandshoogten. Wanneer Detlev von Liliencron als de grondlegger, de stichter der moderne Duitsche poëzie kan gelden zoo is volgens het oordeel der nieuweren Dehmel de voleinder. Hij is niet de man der onmiddelyke visie, der zonlichte werkelijkheid, maar der door zelfreflex tot innigheid verbleekte en fijn afgewogen sensatie. Niet in het leven maar boven het leven zooals hy' zelf zegt, zweeft zy'n geest. Trinkt! Wir schweben bei- dem Leben, aa dem wir kleben, Hoch! Eene oppervlakkige lezing van den auteur zal velen de schouders doen ophalen en min achtend zijne gedichten voor niets bizonders verklaren. Geheel' anders wordt dit by een meer nauwkeurig onderzoek. Soms doen enkele kleine woordjes hier en daar handig aange bracht het effect van diamanten op gouden sieraden. De ziel der menschen is breed in omvang, doordrenkend die van anderen, zuiver alleen of doordrenken van anderen. Die van Dehmel is zuiver en rein voor zich en zich bewegend op diepe lichtvlakten, onder hooge wateren van sentimenten. Om de zaak dui delijker te maken, zal ik een voorbeeid geven uit dezen bundel. NACHT FuR NACHT. Still es iet ein Tag verflossen, deine Augeu sïud geschlossen, deine Hiinde, schwer wie Mei, liegen dir so dïckend ferne, Uiu dein Bette schweben Sterne dicbt nn diïvorbei. Stil], sie weiten dir die "Wande: gieb uns her die schwcreu Hiinde, sieh, der dunkle Himmel weieht, deine Allgen sind geschlossen, Still, du hast den Tag genossen, dir wird leicht. Hy' neemt eene sensatie als grondsteen, als uitgangspunt en daarop terugkeerend doet hy het gewicht er van uitkomen. Toch zy'n dit dikwyls eenvoudige en klare gewaarwordingen, maar waarover wy heengleden, zonder hun gewicht onder onze voeten te vermoeden. HU leert ons z«e tillen en hun gewicht als dierbare schat proeven met de begeerly'kheid van ons mensch zijn. iiMMiiiimiiiiiiiiuMiiimimiiMimMtiMiintniiiiiiitHiiniiiiMiiiiiliMiimi YOOEl DAMEjSf. Examen KMerMrow, en m iets, Dealgemeene Nederlandsche vrouwenvereeniging letselschade stelt zich voor om telken jare in de maand Juni een examen af te nemen, ter verkrijging van een diploma als kinderjuffrouw. De examen-commissie zal bestaan uit een of meer leden van het hoofdbestuur en een of meer afdeelingsbestuursleden of correspon denten, en verder uit deskundigen nl.: een vrouwe lijke arts, eene gediplomeerde Fr bel-onderwijzeres in de nuttige handwerken en eene leerares in de huishoudkunde. Om toegelaten te worden tot het examen moet de candidate den leeftijd van 18 jaar bereikt hebben en eene geboorte acte, benevens een bewijs van goed zedelijk gedrag overleggen. Bij verkrijging vau het diploma is zij ?2.50 verschuldigd. De oproeping tot deelneming aan het examen zal plaats hebben in April en vermeld worden in het correspondentie blaadje der vereeniging." Bovenstaand is de aanhef van het Programma ter verkrijging van een diploma als kinder juffrouw. Eindelijk zal dan toch een kinderjuffrouw als iemand die geschoold" is en geschikt" voor de betrekking, onderscheiden wor den van een niets wetend meisje dat zich thuis verveelt, te «-deftig" voelt om dienstbode" of kindermeid" zich te noemen, ook wel graag wat verdienen wil en met een kinderwagen rijden om te kunnen wandelen, winkels bekijken en amourettes aankoopen.. - Verleden in de Kalverstraat, sloeg een kindje voorover uit de kinderwagen, de juf" in druk gesprek met een kantoorheer" merkte het niet eens en zou juist over 't wurmpje heenrijden als niet een jonge dame met groote snelheid 't wagentje terugduwde, en 't weenende fijne popje optilde, suste, 't bloedende lipje af bette.. . Ik weet wel dat een diploma niet waarborgt tegen verliefdheid, onoplettendheid enz. Maar de ernst vau de voorbereiding dwingt tot denken, tot zich rekenschap geven. Dat geval in de Kalverstraat (en ik heb meer omslaande kinder wagens bijgewoond), toonde mij, hoe nuttig het wezen zou naam en adres op de kinderwagens te plaatsen, opdat politie of publiek de ouders van 't kind in kennis zouden kunnen stellen van de strafbare nalatigheid der wagenbestuursters... Het examen is verdeeld in een theoretisch en praktisch gedeelte. Het wil mij voorkomen dat B van het //theo retische examen," hetzelfde bedoelt als A vau het praktische". B van //theoretisch" zegt: Algemeene be grippen omtrent gezondheidsleer, de eiachen der lichamelijke v rzorgiiig van het kind. A bij het praktische" gedeelte: Behandeling van het kind, goede verzorging van het lichaam. Ik vraag mij af, of de commissie, bij het praktische" examen, poppen" of schreeuwende kindertjes" bij de hand zal hebben, om ze door de aspiranten te laten behandelen... praktisch. Bij abemeene begrippen omtrent e/voedkunde, zou ik willen zien: algemeene voedinffsbegrippen. Het is toch overbekend, dat vele kinderen, door toegevenheid, slapheid of onwetendheid van de kinderjuffreuw verkeerd gevoed worden, alleen dat behoeven te eten wat zij lekker" vinden, en in 't algemeen overgelaten worden aan veel vuldige kmdergrillen, die ten nadeele van hun maag zijn. De voeding is toch een van de ge wichtigste factoren om een gezond mensch te maken, er zijn vele ouders die er zich weinig of niet mee bemoeien, en zelfs, al wordt er nagegaan wat aan de kinderen voorgezet wordt, de controle of het gebruikt of wegge worpen wordt, ontbreekt meestal. Meer nadruk dus zou ik willen zien leggen op de voeding. Ook mis ik de gymnastiek en den zang. Een kinderkamer zonder liedje is al heel doodsch. En eindelijk zou ik aan het programma een lijst van boeken toegevoegd willen zien, die de candidate ge lezen moet hebben voor dat zij zich aan de examencommissie voorstelt. Een kinderjuffrouw moet eigenlijk een moeder zijn, zou dan eenig begrip van koken niet gewenseht wezen? Alelk, pap, bouillon? Het rekenen met gewicht, en maatkennis... 2, 3 el, zooveel centimeter, een flesch van ]00 of 150 gram, wanneer pap gaar is .. de melk is niet gekookt als ze opborrelt, niet dddrgckookt, enz. O dat koken! Sinds er kookscholen zijn schijnt het nog moeielijker een kookster te vinden dan vroeger. Eigenlijk moesten alle menschen leereu koken, leeren het voedsel te bereiden dat zij noodig hebben, om geheel onafhankelijk te zijn. Ik zou willen dat het koken in alle Volksscholen geleerd werd aan jongens en aan meisjes, maar vooral aan meisjes. Dagelijks ondervind ik het, onder de armen, hoeveel zedelijker de huisge zinnen zouden zijn, indien de volksvrouw koken kon. De kroegen zouden minder bezocht worden, de getrouwde vrouwen minder verlaten; indien de vrouwen de mannen beter voedden zou het ras der kinderen er door bloeien. f Onlangs had ik een vrouw bij mij die bijna doodgeslagen was door haar man omdat zij hem zes dagen achtereen havermout had voorgezet: zij kon niets anders koken. Van de 3 a 400 vrouwen die in de laatste jaren ondermijn be handeling" zijn geweest waren er hoogstens vijf die een tamelijk potje konden kokea, en die dan nog liever uit gemakzucht brood aten. (Hoe is dat -brood ?...) Men moet zich niet verwonderen, dat er zoo veel dronkaards en klieraehtige kinderen zijn.J Op 't oogeublik dat ik dit schrijf, is er o, a. een 20 jarige viouw bij mij met een kindje van tien maanden ; zoolang als zij leeft, herinnert zij zich niet warm eten geproefd te hebben; haar moeder bedelares en dronkaard (?es" of in") had ook al met haar gebedeld van kind af; de grootmoeder en overgroot dito. Niette? genslaande de vuilheid en luiheid dezer jonge l uioeder en het aangeborene", willen wij toch probeeren haar op te heffen uit die bedelaarsgenealogie ... zal het gelukken? Dat zij bij mij blijft, sinds drie weken het uithoudt, geeft eenige hoop. Vele lieden verwonderen er zich over, dat, niettegenstaande alles wat gedaan wordt, de armoede niet afneemt, doch schijnt toe te nemen. Dit is echter onvermijdelijk als men bedenkt, dat onder de laagste volksklassen, de vrije samenleving, jaarlijks, duizende onwettige, doodarme kinderen in 't leven roept, dat een heirleger van verwaarloosde, bedelende, zestienjarige jonge meisjes,zonder verantwoordelijkheidsbegrip, kinderen m 't leven roepen, die op hun beurt niets haastigers te doen hebben dan denzelfden weg in te slaan. Van huisgezin, of vaderzorg kan daar geen spraak zijn. Gelukkig dat de dood af en toe barmhartig is; ^anders ... onze goed-ingerichte gasthuizen helpen zeer die armzalige levens te rekken. Toch ben ik overtuigd dat nog meer zielziektc dan wel geldnood de armoede voortplant. Tot nu toe heb ik geen enkele, neen geen enkele arme leeren kennen die niet door karak terloosheid, luiheid, snoeperigbeid, onnadeakenheid, zinnelijkheid of idiotisme zijn (haar) armoede bestendigd had. Veel meer dan uiterlijke om standigheden werkt de zielstoestand mee vooral de ongeregelde hartstochten, om de armen, arm te houden, en de beste staatsinrich ting, het volkmaakste socialisme zal nooit iets vermogen tegen de millioen maal herhaalde individueele menschelijke gebreken. Als alle individuen eerst goed gevoed en goed onderwezen zijn als karakter en wil gevormd zijn, zal men den invloed van een ander staats wezen kunnen beproeven, en dan nog ... Pauvrej pauvre humanité! Steunen en verzachten kunnen wij; doch veranderen ? ... Over armen sprekende vestig ik er nog eens de aandacht op, dat men alle bedelende arnv-n naar mij verwijzen kan. 196 Rozengracht Am sterdam, dagelijks; liefst tusschen 2 4. Voedsel, kleeren, huisvesting wordt gegeven zonder eenige conditie, behalve de behoefte" er aan. Voedsel altijd dadelijk, kieeren na onderzoek; en huis- j vesting voor diegeen die niet opgenomen worden kan aan huisbazen of Volksloge menten uitbetaald worden. A propos van Volkslogementen, Toevluchteu enz. zou ik nog eens in 't openbaar willen herhalen, dat het zoo dringend iioodig is, hier zalen aan toe te voegen, waar de on/je/tuisdeti overdag kunnen verblijven, en bezigheid vinden. Bij mij kunnen de vrouwen en kinderen natuur lijk dag en nacht blijven; ik heb dikwijls moeite ze op uitgangsdagen uit" te krijgen ; maar in de meeste toevluchten worden de opgenomeiien 's morgens om S uur er uit" ge«t; geen werk, geen zitplaats hebbende, wordt dat leger bedelaars op de straat uitgeworpen .. . zonder eenige consideratie voor wi er of wind, de later terugkeerende honger en dorst. Is het dan te verwonderen dat deze ongelukkigen zich haasten eeiiige centen op te bedelen om daarmee ineen kroeg te gaan zitten? Kan een dergelijke behandeling menscblievcnd genoemd worden ? O die dwalende, eenzame, verkleumde men schen ! Zijn er dan onder ons geen warme vrouwen harten die, ten minste 's winters, verwarmde en verlichte zalen willen openen, waar '* avonds de arme beschut is tegen vocht eu kou ? Had ik maar plaats ! 'T is nu al vijfjaar dat ik wacht en verlang naar een groot huis. Zal St. Nicolaas het brengen tegen 1900? CATII. ALBERDINGK THIJM. Uit net Wonderland, Vertellingen uit de 1001 Nacht; voor de jeugd bewerkt door H. J. KKEBBERS, met medewerking van J. STAMPERIUS. 111. van W. F. A. J. VAARZCW MOKEL. Uitg. C. A. J. van Dishoeck, Amsterdam. Compleet in 20 aft. a 30 ets. Men kan, in het algemeen gesproken, de Oostersche literaturen niet de beste bronnen noemen waaruit te putten valt voor onze jeugd. Het zinnelijke dat de fantasiën der Oosterlingen kenmerkt; hun visioenen van verfijnde weelde en verblindende pracht; het grillige hunner voor niets terugdeinzende verbeelding, dat, alles is niet juist iu overeenstemming met de pedagogie en de zedelijke opvattingen eener eeuw die zich zelve bewust wordt. Toch kan niemand er in ernst iets op tegen hebben dat een opvoeder, tevens kiesch beoor deelaar, ook uit Oostersche sproken putte om den literatuurschat onzer jeugd te verrijken. Integendeel. Beschaafde jeugd behoort eenig begrip te krijgen van denk- en levensvormen van andere volken uit andere tijden. Maar wie de taak op zich neemt hare literatuur te ver rijken met het exotische, moet aan zekere eischen voldoen. Hij moet, iu de allereerste plaats, zijn standpunt zuiver stellen: geeft hij dat exotische,met zijne soms tegen alle westersche begrippen indruischende elementen, als enkel vermaakstof, of als vermakelijke leerstof?... Voorts moet hij kunnen kiezen, kunnen ver tellen; en indien het een erkend meesterstuk is dat hij ter kennisse brengt van zijn jeugdig publiek, moet hij toonen zich daarvan bewust te zijn: door het betrachten dier soberheid die de hoofdlijnen van het werk tot haar recht doet komen ; door het bewaren van het ongemeene, het gedistingueerde, dat alle meesterwerk ken merkt; en door eigen persoonlijkheid zooveel mogelijk op den achtergrond te houden. De heer Krebbers spreekt in 't geheel niet van zijn staudpunt; en de heer Stamperius beweert: dat (leze verhalen uit Wonderland bestemd zijn den kinderen eenige uren van zuioer genot te schenken. Niet dus als bestand deel eener oude, exotische letterkunde, maar als bron van zuiver genot wordt den kinderen gegeven het verhaal van de menschen met hondekoppen, op wier voorliefde tot het oppeuzelen", smullen aau", ,/scliransen vau" menschevleesch wel wat ;il te welgevallige nadruk wordt gelegd; en alles wat er in dien geest nog volgen mag in de 19 te verschijnen afleveringen ... Wie dit verschil van staud punt niet voelt, die voelt ook niet het verschil tusscheu den verslaggever die eenvoudig mel ding maakt van de gruwelen op het oorlogsveld, en den cynicus, die lugubere glossen maakt op de in ontbinding verkeerende lichaamsdeelen van stukgeschoten Atjehers. Over de keus van den heer Krebbers valt moeielijk te oordeelen. Daartoe zou men al de 1001 verhalen van den Arabischen cyclus moeten kennen n weten wat de heer Kreboers in de 19 volgende afleveringen denkt te geven. Men kent den wijzen raad van Solon. Verstaat hij de kunst van vertellen?.... Daar omtrent zal het oordeel nog al uiteenloopen. Vertellen" is een woord van vele beteekenissen, waaronder kindermeisjes iets anders verstaan dan kunstenaars met de pen, en Hollanders iets anders dan Franschen. Ik meen dat Hollanders in het algemeen wel een lesje bij de Franschen nemen mogen in de kunst van bondig, aardig, geestig vertellen, want daarin zijn die ons ver vooruit; en waar Hollanders voorkinderen vertellingen schrijven doen zij dit ook alweer in 't algemeen gesproken, meer op de manier der kindermeisjes dan op die der kunstenaars met de pen. Loodzwaar hangt in den regel het gewicht v;iu taaie gesprekken en onbelangrijke bijzonderheden aan de vlerken hunner fantasie, zoodat deze meer onbeholpen fladdert als de vleermuis, dan statig drijft als de adelaar, of jubelend opzwiert als de leeuwerik, ofgracelijk dartelt als de zwaluw. Mijn persoonlijk oordeel is: dat iemand die 48 bladzijden i:oodig heeft om te vertellen wat in 24, hoogstens 30 had kunnen worden samengedrongen, meer praatgraag dan vertel-kunstenaar is. Voelt de Heer Krebbers zich de vertolker van een exotisch meesterstuk voor onze jeugd? Niet in 't allerminst. Met onbewuste onhoffelijkheid schuift hij Sheherazade op zijde, de Oostersche prinses, de mooie belichaming der bonte, grillige sprookjespoëzie, de vrouwelijke Bocaccio van haar land en haar tijd; en stelt er voor in de plaats het Hollandsche burgermannetje, zelfgenietend van zijn tot platheid toe alledaagschen stijl, waarin de eene gemeenplaats de andere verdringt; en dat leuk" en //humoris tisch" denkt te zijn door het gebruik van woorden als: schransen", //voor den drommel", helsch lawaai", //snoeshaan", op den loop gaan", en dergelijke. Of is het leuke" en humoristische" van den heer Krebbers daarin te zoeken, dat hij blijkbaar geen eerbied heeft voor zijn model?... Eerbied voor de sprookjes der 1001 Nacht zal velen een vreemde samenkoppeling dunken. Maar het geldt hier iets, dat zich als meesterstuk in zijn soort heeft gehand haafd door de eeuwen en over de grenzen van land en ras heen. liet soort moge 'emand van minder gehalte dnnken; het staat iedereen vrij deze spiookjes ongelezen te laten en er de jeugd van te spenen; maar wie er voor kinde ren uit putten wil, die moet zorgen dat hij zijn model alle eer aandoet die een meesterstuk toekomt. De heer Krebbers zal van Arabisch wel even goed op de hoogte zijn als ik; uit de bron zelve kon hij dus niet putten. Maar hij had, van de tallooze overzettingen en uittreksels in verschillende talen, die kunnen raadplegen, die geacht wordt het oorspronkelijke liet zuiverst weer te geven. Ik heögoede redenen om te gelooven dat hij daarover geen oogenblik ge dacht heeft; en dat hij eenvoudig den fijnen schotel van Oosterschen disch, reeds door zoo vele Westersche keukens gegaan, nog eens heeft opgewarmd en verdund. En zie nu wat er geworden is van die in hun soort onover trefbare sprookjes: als een zeldzame bonte vlinder door ruwe knapen vervolgd, iedere knaap grijpt er naar en raakt hem aan; telkens ont snapt de vlinder, doch telkens blijft er van zijn schitterend stof iets kleven aan de vingers der knapen; zijn wiekjes zijn geschonden, en in de hand van den laatsten vervolger laat hij zijn laatste schubbetjes; en het eens zoo bevallige diertje, als weggevloden uit den droom eens dichters, ligt daar nu, berooid, ontdaan, leelijker dan de gewone mot die ongeschonden bleef.. . Alzoo liggen daar die sprookjes nu, glansloos, gloedloos, kleurloos, minder m waarde dan de eenvoudigste tendenz-vertelling van Westerschen bodem. De heer Krebbers moge een leuke" vertel ler zijn vau een doodgewone Hollandsche klucht, tot dichterlijk vertolker van Oostersche sprookjes-poczie schijnt hij mij niet iu de wieg gelegd. Blijkens de eerste alinea's zijner Inleiding ware de heer Stamperius daartoe wellicht de meer geschikte persoon geweest; ofschoon hij als schrijver voor kinderen meer degelijk tendenz-mensch dan fantaseerend poëet is; althans tot nog toe was. Dit is geen verwijt; want ieder die mij kent, weet dat ik den heer Stamperius als kinderschrijver zér hoog stel, te meer daar hij blijken geeft van steeds te streven naar nog beter dan hij reeds gaf. Zijn degelijk-llollandsch genre heeft recht van be staan naast alle andere goede genres. Maar dat hij den heer Krebbers zooveel goede noten geeft, bewijst dat de zelf zoo flinke auteur als recensent veel te goedig en mak is. En in 't belang der kinderen moeten wij streng zijn als reeensent, waar wij van nature liever goedig zijn als een schaap. Wie zijn kinderen bekend wil maken met enkele sprookjes uit de 1001 Nacht, die vrage ter inzage de 1001 Nacht" van C. F. Lauckhard, bij W. J. Thieme te Zutphen, in twee deeltjes. Dan overziet men het geheel en kan oordeelen of men die lectuur weusclit. De gekleurde prentjes in dit boekje zijn afschuwelijk, dat zeg ik vooraf; doch de manier waarop verteld wordt is een voudig, boeiend, zonder noodeloozen omhaal; en de personen er in spreken niet als leuke'' Hollanders, maar als waardige Oosterlingen. Hier heeft de vlinder werkelijk nog iets van zijn oorspronkelijk schoon. Wel verklaart ook deze verteller zijn standpunt niet, wie deed dit ooit te voren ? Maar niet kieschen smaak koos hij die sprookjes, waarin niets gruwelijks akeligs" zeggen de kinderen voorkomt; en op de twee of drie plaatsen in het geheele boek waar hij het vermelden moest, glijdt hij er met een paar woorden overheen. Daarmee verklaart hij stilzwijgend zijn standpunt. Prinsenhage, 9 Nov. '99._ NELLIE. Cadeaux. Recept. Onder de nieuwe waaiers, voor het wintersaizoen door de firma Rimmel, Kalverstraat by' de Munt, ontvangen, zy'n heel mooie exem plaren. De waaier bly'ft betrekkelijk klein; de vorm over 't algemeen die der achttiende eeuw, nu en dan in bloemvorm ofrococovorm uitgeschulpt. De twee hoofdtypen zy'n dit jaar de gazen waaier met aquarel, en de waaier met figuren van kant. De gazen waaier heeft vaak een medaillon a la Boucher, a la Wattean, of voert de handteekening van moderne waaier schilders, Buffet, Tarrazona; maar de bloemomlysting is gestyleerd, de chrysanthemums en irissen, in vlakke kleuren met een smal contourtje, toonen den invloed der modernen. Spms, en dit is een aardig moderne varia'ie, is in het paarlemoer, rose-achtig, groenachtig, vieux-rose, gevlamd terra-eotta, opaaltint, de klenrschakeering van den waaier voortgezet. Wat de kanten waaiers betreft, slechts enkele hebben, zooals vroeger, een geheel waaierblad uit n stuk chantillykant; by de meeste zy'n de kantfiguren, uitgeknipt, met heel kleine staalpailletten op zwarte zy'de gehecht. Hiertoe schijnen de verschillende kantwerken, chantilly, Brusselsen, point d'esprit, de lersche en Honitonkant, zich even goed te leenen. Voor de Decembermaand is overigens allerlei moois en nieuws ten deele ook vrij kost baars, in voorraad. Het brons komt in zonderlinge tinten voor, rood alsof het zoo uit den smeltkroes der cyclopen kwam, met groene schaduw, blauwachtig, goudachtig, het minst in de gewone bronstint; in het verguld koper van den Empire-tijd vindt men soliede, correcte portretly'stjes, liefst in vereeniging met fluweel, met oude lampas-stoffen, of met het donker rood mahoniehout dat weer in de mode komt. Voor portretten komen aardige paravents van teer geglaceerd fluweel, hetzy met gestyleerde bloemenpatroons a la Walter Crane, hetzij met sujets, als de bekende Quatre Saisons van Mucha, op het fluweel donzig gereproduceerd. Aardig zy'n ook de paravents Louis XVI voor portretten, met een bovenstuk van kleine vier kante ruitjes. Een vorig jaar verschenen de doozen met grootgebloemde zy'de overtrokken; ze zyn er dit jaar grooter en kleuriger, in moderne en gobelin dessins, ook vindt men ze, tot stellen van drie vereenigd (mouchoirs, voilettes, gants), in een wit gelakte tagère geschoven; het bovenplankje kan dan nog wat ornamenten dragen en het geheel is een aardig meubeltje. De zy'den en satynen tasschen, met geheele bossen en ranken kleurige bloemen overstrooid, komen weer in overvloed. Het model is by'na overdreven groot, de zijden sachets zelfs zoo groot, dat men in een half dozy'n ervan wel den inhoud van een heele linnenkast kan bergen; kleiner, maar meer uitgewerkt, zy'n de sacs a bonbons en sacs a ouvrage met pailletten en incrustaties van kant versierd. * * Perzikpitten-likeur. Recept 1. (Bekroond). Een glas gekraakte steenen per liter bran dewyn. Men dompelt de pitten in warm water, haalt het vel eraf, droogt ze, en laat pitten en gekraakte steenen zes weken op de bran dewijn trekken ; dan filtreert men de brandewyn en maakt een stroop van een pond suiker en een glas water per twee liter brandewyn. Na bekoeling mengt men de stroop met de bran dewyn, filtreert door grauw papier en haalt de likeur eerst na zes maanden uit den kelder. Recept II. Zestig perzikpitten, ongekraakt, laat men zes weken in een liter brandewyn trekken, voegt er een pond suiker, maar even gesmolten by, filtreert, en zet het op flesschen. Recept 111. Naarmate men de perziken gebruikt, werpt men de pitten, ongewasschen, ongekraakt, in de brandewijn, kurkt telkens goed de flesch, laat ze drie maanden of langer trekken en mengt met eene stroop van een pond suiker en een half glas water per liter brandewyn. Eenige volgende recepten voegen by' de perzikpitten wat kersepitten, wat pruimepitten, wat vanille of oranjebloesemwater. Een rece'pt vervangt de brandewijn door cognac, en het water, tot smelting der suiker, door kokende melk. By dit recept wordt niet vermeld, hoe lang de likeur bewaard kan worden. E?e.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl