De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 19 november pagina 8

19 november 1899 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

8 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1169 Brieven uit Utrecht, door JAN VAN 'T STICHT. We leven hier in een ongewone spanning tegenwoordig, hier meer nog dan elders in ons land, wat verklaarbaar is doordien onze stad het centrum is der spoorwegen, waar de Staatsspoor twee hoo'dbureaux heeft gevestigd en vanwaar wegens het groot aantal spoorweg ambtenaren dan ook zeker wel de meeste ambtenaren naar de Z. A. S. M. in Transvaal zullen geëmigreerd zijn. Zeer groot is dan ook het aantal der familien hier ter stede, die verwanten in Afrika hebben en natuurlijk zien deze met belangstelling en angst uit naar berichten van het oorlogsterrein. Nu, door de kranten, vergaderingen, bidstonden e. d. wordt de spanning op het vereischte aan tal atmospheren gehouden. Maar het ergste maken het de nieuwe telegrammen die een paar malen per dag door de krantuitgevers verspreid worden. Aan Het Utrechtsch Dagblad komt de eer toe dat zij als de oudste en verstacdigste der drie zusters, zich in dit opzicht ook het fatsoenlijkste gedraagt en alleen dan hare bulletins in ruimen kring verspreidt, wan neer er inderdaad ook eenig belangrijk nieuws te melden is, doch overigens de begrijpelijke belangstelling van het publiek poogt te bevre digen door aanplakking der laatste berichten in de tijdingzaal. Maar de twee andere zusjes, die jonge dingen stellen zich aan als echte bakvischjes en loopen zoo opzichtig langs den weg, draaien met het hoofd en schudden met haar queue de Paris dat we al menigmaal aan punt te hebben bereikt. Men brengt die ryzing in rerband met geruchten, nog niet officieel bevestigd, van nieuwe aanboringen. Ook vernam men, dat de Directeur, ook een lid van een der firma's, die destijds de aandeelen ter markt brachten, zich naar de bezittingen heeft begeven, om de zaken persoonly'k in oogenschouw te nemen. Aandeelen Koninkly'ke 13 pCt. lager, gewone Scbibaieff ruim 6 pCt. hooger. Amerikaansche Spoorwegwaarden sluiten na eenigen teruggang weder boven de vorige week. Ware het niet dat overal, ook te New-York, het geld duur was, en men zich ongerust maakte over de gevolgen van den Zuid-Afrik. oorlog, ongetwyfeld zonden de verbeteringen nog grootere proportie hebben aangenomen. De toestand in de Vereenigde Staten over het algemeen en de spoorweg-ontvangsten in het bijzonder geven steeds reden tot tevredenheid. Hier was de handel weder het meest uitge breid in Southern Pacific shares, gewone Atchisons en Unions. Daarin hadden vooral den laatsten dag, Donderdag, goede omzetten plaats. De geldmarkt blyft schaarsch voorzien. Disconto op de open markt dikwyls niet onder Bankkoers te kry'gen, Geld op prolongatie varieerde tnsschen 4/4 en 5 K pCt. Sluit heden 5 pCt. tot welken koers goed te plaatsen was. 16 Nov. 1899, «OHHllmiilliiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiniiiiiiinii minimin m» NIEUWE UITGAVEN. Klankschoonheid by den zang, door K. VELDKAMP. Groningen, J. B. Wolters. Maatschappy tot Nut van 't Algemeen. Iets over werkliedenver zekering, door mr. P. TJEENK WILLINK. Amsterdam, S. L. van Looy. i Onder een worstelend volk, door S. KALFF, met tal van platen en portretten en een kaart van Zuid-Afrika. Tweede druk. Haarlem, H. D. Tjeenk Willink & Zn. De zeven moordenaars en andere verhalen, door J. H. SPEENHOW, met teekeningen van den schrijver. Haarlem, de Erven J. Bohn. Twee, door MELATI van Java. Amsterdam, L. J. Veen. Vijftig, door MABCELLUS EJIANTS. Den Haag, Haagsche Boekhandel en Uitgevers-Maatsch. Fidessa, door Louis COUPEEUS. Amsterdam, L. J. Veen. .Esquisses Un poète Aubergiste Les proverbes francais. Deux conférences faites par J. F. RODE. Sneek, J. J. van Druten. Waar het om gaat in Zuid-Afrika. Een woord tot het Nederlandsche volk door dr. J. TE WINKEL. Haarlem, de Erven F. Bohn. GKACE STEBBING, Zoo'n lastiye jongen! Vrij naar het Engelsch door COBA geïllustreerd. Amsterdam, C. A. J. van Dishoeck. AXEL LUNDEGÜRD, Astra. Een moderne Idylle, vertaald door PH. WIJSMAN. (Bibliotheek van Skandinavische Literatuur). Amsterdam, C. A. J. van Dishoeck. B. H. KLÖNNE. Het wapen van Amsterdam. Amsterdam, Frederik Muller & Co. Het Iti/jiciel, geïllustreerde kalender voor den rijwielsport voor 1900, onder redactie van JAN FEITH, vy'fde jaargang. Amsterdam, Holkema & Warendorf. Fijne Bidders. Monologen van G. C. VENEBET. Amsterdam, Cohen Zonen. Afrikaanders Krijgszang op de bekende Oud-Nederlandsche wijs «Berg op Zoom ! houd u vroom". Aan de moedige strijders van Transvaal en Oranje-Vrystaat, opgedragen door eenige Nederlanders. Amsterdam, Pretoria, Boekhandel v/h. Höveker & Wormser. Catalogus van gebonden boeken en plaat werken voorhanden in Scheltema & Holkema's boekhandel, Amsterdam. Paul Kruger, door W. BROUWER, met een voorwoord van P. LOUWEESE en 13 illustraties. Amsterdam, L. J. Veen. Psyche, door Louis COUPERUS, meteeneteekening van JAN TOOBOP. Tweede druk. Am sterdam, L. J. Veen. Warendorf's Geïllustreerde Familie-Kalender voor 1900 is verschenen vergezeld van zijn beide premiën: n Portefeuille-Almanak en ditmaal De practische Raadsman in de huis houding. Behalve veel wetenswaardigs van allerlei aard vindt men er 4 oorspronkelijke ' novellen in: Regeerstertje van Truida Kok, ] De dief van Harold's Castle van Jan Feith, j Een Landgenoot van Justus van Maurik en de boffende Wanbof van B. Canter. Bovendien nog eenige illustraties. De prijs is slechts 40 cent. Inhoud van Tijdschriften. Eigen Haard, No. 4G. Elisabeth Blaeu, door M. W. Maclaine Pont. (Slot) ; Hoe Gouv.-Gen. Rooseboom te Batavia werd binnengehaald, door M. van Geuns, met afbeeldingen; De Nieuwezyds Kapel te Amsterdam, door jhr. B. W. F. van Riemsdijk, met afbeelding tot res tauratie dezer kerk ; Een Nederlandsch student in de achttiende eeuw, door mr. G, H. Betz, I; De Zuster-Republieken in Zuid-Afrika, door J. A. Wormser, met portret en afbeeldingen, V; Langs de Ka; door Daisy E. A. Junius ; De Graphophoon, met afbeelding; Verscheiden heid ; Feuilleton. IIWIimlllf!!llnllllmlUltllllll>lt!l*llim!llllllltlMH!llll!tl(l.4ili** deze koningin" der aarde een geheel anderen en minder vleienden naam hebben hooren geven, Nauwelijks zijn de ochtendbladen uit Amster dam of Rotterdam hier verspreid of daar begint het al. Die kleine' krantjes zyn vlug met hunne zetmacbines en in een half uur vent een geheele schaar jongens door de stad en hare buiten wijken met bundels papierstrooken en gilt het uit dat de nog half slapende bewoners er van opschrikken : de nieuwe tillegrammen! Dit zyn de extra nieuwe tillegrammen. En na nen, als de middag-editie van Het Handelsblad verschenen is, dan hebben zij zelfs particuliere correspondenten te Londen en elders op de wereld, die hun precies hetzelfde seinen" als de Amsterdammers te lezen krijgen. Dikwy'ls herhaalt zich die scherts des avonds laat nog eens en doen de jongens de straten en grachten ten derden male weergalmen van hun geschreeuw. Het is wel waar, het publiek begint aan dat marktgeschreeuw een weinig te gewennen en laat zich niet meer zoo gemakkelijk bedotten. Alleen de op licht-geel papier gedrukte bulletins van Het Utrechtsch Dagblad worden nog zonder aarzelen door het publiek gekocht, maar toch ook de anderen schijnen hun weg te vinden by ongeruste familieleden die telkens weer hopen dan toch eens eindelijk niet teleurgesteld te zullen worden door zoo'n extra nieuwe tillegram". Het schijnt me een vrij onwaardig bedrijf van de uitgevers, dit speculeeren op de angstige belangstelling van ouders, broeders, zusters en andere verwanten, bij wie zij telkens gedurende den geheelen dag, de soms sluimerende pijn lijke gedachten, komen opwekken ook met de minst beduidende berichten. Reclame voor hun blaadje maken zij er zeker door. Ltie blaadjes krijgen door zulke buitensporigheden natuur lijk groote bekendheid, maar of het een bekend heid is waar zij trotsch op mogen zijn valt sterk te betwijfelen. JJe zucht om ook aan het ongeluk onzer stamverwanten in Zuid-Afrika nog eenige gul dens daags te verdienen, doet maar al te veel denken aan den in een vorig nummer van De Amsterdammer door Brommeijer zoo terecht gegeeselden uitgever, die 50 pCt. van de winst op een gedenkblad in zijn zak wil steken. Behalve by deze inhalige uitgevers, heerscht hier overigens een gulle, goecigeefsche geest jegens de Z. A Republieken. De inzamelingon door particulieren, bij bidstonden en vergaderin gen, hebben goed succes en o< k in de overal langs de straten uitgehangen busjes ziet men menigen voorbijganger zijn penningsken offeren. Slechts van ne zaak hebben we hier nog niet gehoord: van een fancy-fair en deze heelt juist in onze stad toch reeds zoo menig maal voor het Kinderziekenhuis en het Ooglijdersgesticht bewezen hoe groot de voordeelen zijn die zoo'n fancy-fair voor een lief dadig doel kan opleveren. Waarom nu niet weer zoo'n zaak op touw gezet 'i 't Is waar, tot dusver was de grootste beweegkracht dezer liefdadigheidsmarkt een schatrijke Engelschman met zijne echtgenoote, maar dezen zijn hier zoo geheel ingeburgerd en door familie- en andere relatiën zoo vol komen vereenzelvigd met hun nieuwe vader land, waar zij hunne welvaart verwierven, dat het niemand verwonderen zou als zij ook gaarne medewerkten aan de nationale beweging om de gevolgen van den oorlog voor de heldhaftige Boeren zoo weinig rampzalig mogelijk te doen zyn. De bekende edelmoedigheid van den heer Bingham is er borg voor dat hij ook zijn steun niet aan deze zaak onthouden zou en men weet wat die vermag ! Een aardig bewijs van den invloed, dien de pers in Engeland op de publieke meening uitoefent, ontving ik dezer dagen. Aan een sedert eenige maanden aldaar verblijf houdend vriend zond ik voor eenige dagen de laatste nummers van De Amsterdammer ter kennis neming van de platen van Braakensiek en van hetgeen over de Transvaal geschreven werd, waar hij een broeder en zuster heeft. Mij dankende voor die toezending schrijft hij daarbij : Ik ben blij dat ik door die couranten nu ook de andere zijde van de Transvaalkwestie weer eens beschouwd heb, want ik vrees werkelijk dat ik, ofschoon mijn broer eu zus daar zijn, door het voortdurend lezen der Engekctte kranten geheel op een dwaalspoor was gebracht. Zend ze mij voortaan s. v. p. geregeld elke week, enz." Hoe moet het den Engelschen nu wel gaan, die geen enkel middel hebben om de bewerin gen hunner bladen, die zij dag aan dag onder de oogen krijgen, te toetsen ? «lllllmUIIMMIHIItl UtlllllllllUllllinillllll[IIIIIIIIIIIIIIMIIIM4UIÏIWM Schetsen uit Bosniëen fle Herzepwina. IL De huilende Derwischen. Er werd op de deur van mijn kamer getikt; op mijn herein" glunderde een magere Turk om den hoek. Het wasOlmützPascha de Fremden f'ührer van Sarajevo. Met zijn zonderling accent vroeg bij of ik de vreemdeling was, die juist was aangekomen. Het was maar van wege de huilende Derwischen, weet u; de godsdienst oefening is heden avond, Donderdagavond gnudiger Herr en er is al een heel gezelschap bijeen". Terwijl ik op een antwoord zon speelde hij met de kwast van zijn fez, die hij o schande voor den Isalm onder den invloed van Oostenrijksche hoffelijkheid had leeren afzetten. Toen ik hem beduid had, dat bij dat ding wel op 't hoofd kon houden en asjeblieft wat minder ja wohi, giiiidiger" achter iedere be vestiging moest zeggen haalde hij wat vertrou welijker geworden een tabaksdoosje uit zijn gordel en rolde zich in n haal over het omhoog getrokken dijbeen wonderlijk snel een cigaret. Terwijl hij zijn wijde broek wat terecht schikte, vroeg hij met zijn kleine oogen schuin naar mij loerend: Erlauben sie mir". Ik ging van mijn waschtafel lucifers halen. doch toen ik hem rtie overreikte brandde op de top van zijn cigaret reeds een stukje van 'n soort papieren lucifer. Zooals zoovele Turken had Olmütz Pascha een rijzige gestalte, 'n mager beenig gelaat en heeren handen. Als een Turk maar zóó veel geld heeft, dat hij wekelijks kan rondkomen wordt hij met zijn zuidelijke onbekommerdheid voor den dag van morgen oogenblikkelijk 'n luiwammes. In da groote steden gaat hij de caféhuizen binnen, slurpt zijn klein kopje roetzwarte koffie, rookt zijn Nargileh of zijn cigaret en praat, door zijn verfoeilijk kranten lezen daartoe verleid, over politiek. In 't kort hij wordt op en top een heer. Maar dat praten gebeurt onder de Turken alleen, want geen een waagt bet zijn meening uit te spreken over de politiek van bet volk, dat hen in be dwang heeft. Zoo slim zijn ze wel al trekken ze soms een gezicht zoo onnoozel als 'n pas geboren kind. Ik hield dus met Olmütz een onverschillig praatje, alleen om zijn zonderlinge uitspraak te hooren. Hy kauwde de woorden letterlijk en trok by' sommige Turksch-Duitscbe klanken 'n gezicht ot hij misselyk werd. By al te gevaarlijke keelpassages blies h i maar een reusachtige kolom rook van zijn walgelijke zoete Turksche tabak door de neusgaten en bromde dan iets Joodsch-nasaals. Dat keellijden en zyn wijze van praten over de onverdragelijke hitte en nog wat, hinderde me. Ik hield niet van Olmütz Pascha. Hij dankte zeker iederen Vrijdag zijn Allah, dat hij in die vermaledijde christentaai behoorlek had mogen leeren bevestigende of ontkennende antwoorden te geven. Ik gaf hem 'n sigaar, wat altijd bij de Turken nog 'n gek ding is. Een echte Hollandsche" zei ik, minder omdat ik in dat zoete-tabaksland er zoo zuinig op was, dan wel om 's mans geografische kennis te polsen. A ha!" zei hij Holland, dat is'n provincie van Duitschland met Engelsche occupatie. Ja, ja, dat is bekend, maar groeit in dat koude land tabak, dat wist ik niet." Ja 't is toch zoo" zei ik, natuurlijk doelende op de tabak. Ik wilde in de oogen van zoo'n Turk in geen geval ons onvermogen te kennen geven, want ik zag geen kans den man te beduiden, dat we 'n koloniale mogendheid waren, die wel door Engeland geoccupeerd werd, maar dat kun je toch allemaal niet aan 'n Turk uitleggen. Wel is hij zelf vertegenwoordigend burger van den zieken man" ook uit een politiek onver mogende staat, maar hem daarvoor de hand te schudden en daarna te beduiden dat uit 't land van Rembrand, Jan Pietcrszoon Coenen kwamen die Indische tabak en suiker zoo lekker vonden dat... Och kom, ik had 'n hekel aan Olmütz met zijn Europeesche strijkaadjes en zijn uren lang zitten in 't caféachter 'n glas Sarajevoër bier. Eigenlijk was hij te weinig Turk om Kuropeesche politiek toe te lichten. Ik slikte dus 's mans provincie van Duitscbland" internationaal monschlievend naar binnen. Dus bromde ik nog eens : Ja, ja, dat is toch zoo." Toen sprak ik met hem af, dat hij mij 's avonds otn 9 uur beneden in 't Cafévan 't Hotel present zou vinden. Drie Franscheri en een Engelsman zouden nog meegaan, zei hij, toen ik angstig vroeg of' er een heele sliert vreemdelingen van de partij zou zijn. Statig bui gende verdween Olmütz achter de deur, met nog even koddig een echt Weensch Kuss die Hand". 't Was een heele drukte in den gang van 't hotel. Olmütz tra'l op ons toe. Ilij was niet te herkennen van det'tigheid. Een dikke pelyas met beverbont afgezet reikte hem tot de hielen. Aan den voorkant geheel openge slagen stak zijn Turksch kostuum mee sierlijkcn gordel chic daarop af. Als de een of ander rijk heer, voor wie 't bijna te veel is dat hij de woorden tot u richt, meldde hij mij dat de stoet klaar stond om te vertrekken en alleen op mij gewacht had. Ik monsterde de wachten den. Twee jongens, knechtjes van Olmütz, waren van lampions voorzien. De weg( berg opwaarts, was vrij slecht verlicht, had men mij verteld, en slecht begaanbaar. Deze zouden dus letterlijk voor ons zijn de lamp voor de voeten". De Franscben stonden op een kluitje den Engelschman uit te lachen, die nauwkeurig de versiering op de lampions monsterde. Juist wilde de stoet de deur uitgaan, toen zicb nog 'n Duitscher uit 't hotel bij ons aan sloot. De man had 'n wipneus, wat natuurlijk de gemoederen van de geestige Franscben in beweging bracht. 't Meisje holde met een goedkoope lantaarn in de hand 'n eind vooruit (ie totaal verlaten straat op, de beide grappige Fransehen baaivolgend. Wat 'n druktemakers" zei ik tegen mijn wipneusje, nadat wij Olmütz cri de beide jongens hadden laten voorgaan. De Engelschman toog daar achter aan als 'n vlinder, die niet van 't kaarslicht is af te krijgen. 't Zijn zeker kleermakers, die met dat meisje scharrelen, hun klecren zitt-n onberispelijk. Daar schijnen ze smaak voer te hebben, maar voor bescheidenheid!. .." Fransche wind," zei ik, terwijl ik mijn kraag opzette: Heeft u het koud " Nou, nog al; 'k ben vreeseüjk verkouden, 20^ verschil met van morgen, 't kwik heeft hier heel wat te doen/' Klinkend stapten, we do 'nolle straten door, die toch hier en daar iets gezelligs hadden door 't licht van een huis of' café. Ja, de temperatuur wisselt hier sterk, maar als ge in Mostar komt, is dit i.og veel erger, daar is 't vaak 30°verschil in 2 uur tijd." U is geen Oostenrijker wel?" Neen", zei ik haastig, ik kom uit 't land van den Vrede. Zoo, en u ?" Van Agram, daar ben ik praktiseerer.d geneesheer." Juist wilde ik verder vragen, toen 'n gil de nachtelijke stilte verbrak. Vóór me zag ik 'n reusachtige vlam, daarnaast 't francaisetje met haar chronisch lachende begeleiders vol ont zetting op de brandende lampion wijzend. Olmütz Pascha kwam doodbedaard toeloopen, pakte de beide overgebleven koperen deksels er. gaf ze aan een van de jongens. Onze Engelschman ging voor 't onthutste dametje staan, en zei, sarkastisch tegen ons lachend, terwijl hij voor haar de beide vingers ophield : only two shillings." De Franschen werden als 't kon luidruchtiger en Olmütz moest ze verzoeken zicb wat te te matigen, daar we nu don berg- bestegen, waarop de Gottesdiens!: gehouden zou worden. (Slot VOlgt). II, IIliVEXDJiOl'K. LLERLEI gene nicht! lm Süden kampft ein Volk, una stammverwandt, Den furchtbar ach werenKampf umllaus undEhre, Dass es der Tücke, die sein Vaterland Ihm oft geraubt, von Neuem sicn erwehre; Dass es das Land, vom Kaffer und vom Leu Mühsam erstritten, ferner sich bewahre Ein Volk, so fromm, so voll german'scher Treu, Als ob es sich um deutsche Fahnen schare. Voll Goldgier bricht der Brite dort hinein, Voll Lug und Trug, voll List und Heuchelschein England, das niemals halt, was es verspricht: Zu ihm, H er r, gehe nicht! lm Herzen brennt uns noch Samoas Schmach, Wir fühlen's mit Erriithen und Erbeben, Wie unsre »Falken"-Schar gefesselt lag Und durfte nicht den Riicherarm erheben. (Selig die »Adler" Mannschafr, die am Riff Beim Taifun ihre Heldengrabstatt fand.) Doch unseres»Freundes",EngIan,1s, stoIzesSchiff In stille Hutten warf den Mord und Brand. Das war für unsre Freundschaft Englands Lohn. Dazu ihr Hetzen, all' ihr Spott und Hohn; Es flammt bei der Erinnerung das Gesicht: Nach England, Kaiser, gehe nicht! Herr, wenn wir Deutsche Grosses uns erstritten, Es war, weil Fürst und Volk beisammen war In Freud und Leid; gemeinsam ward gelitten, Gemeinsam ging's den Weg. wo Friedrichs Aar, Wo uns Luisens Segen hat begleitet, Wo Blücher jauchzend führte ber'n Khein, Wo Kaiser Wilhelm seine Scharen leitet, Zum Siegeszug in's Frankenland hinein. Es ist die Lieb, ein wunderbares Ding, O, theurer Kaiser, acht' sie nicht gering; Ilör' was Dein treues Volk in Liebe spricht: AT a c h England gehe nicht! Uit het Chemnitzer Tageblatt. Een Duitsch professor over den strijd in Zuid-Atrika. Een onzer lezers had de vriendelijkheid, ons een schrijven van den bekenden Münchener hoogleeraar A. Pauly te zenden, waarin deze o. m. zegt: »lk en al niy'no vrienden staan in den onrechtvaardigen oorlog van Engeland tegen de Boeren met onze sympathie geheel aan de zijde van uwe landslieden, en ik mag wel beweren, dat wij daarin met alle Duitschers overeen stemmen. Wij verheugen ons over elke neder laag van de Engelschen en wenschen den Boeren alles goeds. Ik heb een briefkaart ge kregen, die ik u toezend, en waaruit gij kunt zien, hoe men hier over de Engelschen denkt." De bedoelde briefkaart, met het opschrift tllande weg.'" is reeds gereproduceerd in ons nummer van 15 October j!. Aan Keizer Wilhelm wijdt de »Graudenzer Gesellige" het volgende gedicht: Wenn sonst, o Herr, zur Reise die Standarte Am Mast emporstieg auf dem Orlogsschiff, Dann segnend, grüssend an dem Strande harrte Ein treues Volk ob's ging zum Nordlandsriff, Ob Deine »IIohenzolIern" wie ein Schwan Nach Süden tlog, gehorchend dem Befehle Des Herrn durchfurcht den weiten Ocean: Es zog mit Dir des deutscheu Volkes Seele. Doch geht Dein Weg in's Britteriland hinein, Daan, Kaiserlicher Ilerr, f iihrst Du a H e i n. O höre, was Dein Volk jetzt bittend spricht: Nach England gehe nicht! Nog eens net wezen der straf. De Groninger koogleeraar mr. J. Domela Nieuwenhuis schreef in No. 1.1G8 van dit blad onder anderen ook deze woorden: «Hierin komt echter het diepgaand verschil in beschouwing uit omtrent hetgeen bet wezen van de straf uitmaakt, dat wil zeggen omtrent de vraag: wat de straf is naar haren grond. Gelijk men spreken mag van het wezen van deri gods dienst men denke aan het bekende werk van mr. Opzoomer mag men ook spreken van het wezen van de straf. Trouwens zelfs een aanhanger der crimineel sociologische richting als de Amstordamsche hoogleeraar Van Hamel spreekt op blz. '1'2 van zijne «Inlei ding tot de Studie van bet Xederiandsche Strafrecht'1, van het wezen en het duel der straf." Met alle respect voor professor Opzoomer en zijn groote verdiensten op wetenschappelijk gebied, acht ik het toch verkeerd te spreken van het wezen van den godsdienst. Ook professor Tiele doet dit in zijn Gifi'ord-lezingen, maar niettegenstaande deze autoriteit op het gebied der godsdienst-wetenschap ook zoo spreekt, boud ik toch vol, dat het wezen van den godsdienst evenmin bestaat als het wezen van de straf. Op de vraag : wat is godsdienst 'l moet in een land waar godsdienstvrijheid heerscht, het antwoord zijn : godsdienst is wat ieder voor zicb de vrijheid neemt onder dien naam te verstaan. Ik acht liet dan ook niet uit te maken wat het wezen van den gods dienst is, evenmin als het vooreerst wei niet zal uitgemaakt worden wat liet wezen van den mensen is. Men beweegt zich toch in een aardig kringetje, wanneer de een beweert dat het wezen van den mejisch de godsdienst is, en de ander weder een nadere explicatie van het wezen van dit wezen gaat geven. Op die manier vervalt men tot wat een mijner over leden leermeesters »leuterticaties" noemde. Maar eens aangenomen dat men als weten schappelijk man van hei wezen van den godsdienst mag spreken, dan gaat het niet aar. ue parallel te trekken en de meening te uiten dat men dus ook van het wezen der straf mng spreken. Immers om bij ons vaderland te blijven: er bestaat uier ici-l godsdienstvrijheid, maur ntct de vrijaoid om naar eigen inzicht te straffen. Dn straf bestaat dan ook niet, er zijn ver schillende straffen. Blijft men niettemin spreken van de straf, dan abstraheert men en heeft met een denkbeeld te doen dat eerst waarde verkrijgt als bet in een bepaalde straf wordt omgezet, anders gezegd als het door de wer kelijkheid gedekt wordt en er een besira f/er is. Zonder bestraffers is en blijft de straf niets anders dan een denkbeeld, evenals dat het geval is met wat men ziekte noemt. Geen ziekte zonder zieken, geen straf zon der bestraffer en bestraften. Een bestratt'er en een bestrafte nu zijn wezens ofschoon die naam even weinig verklaart als «schep sels" dat da straf een wezen zou zijn, of een wezen zou hebben, ik ben er tot heden toe volstrekt niet van overtuigd, al kan ik mij zeer wel begrijpen dat voorstanders van dog matisme en spiritisme dergelijke wezens gaan scheppen. Dat Prof. Domela Nieuwenhuis met het wezen der straf voor zich-zelf niet geheel in 't reine is, bewijst dat hij voor »het wezen der straf" ook zegt: »wat de straf in naar haren grond". De grond waarop een bepaalde straf wordt gegeven schuilt als de bestrafte vrijheid van straffen heeft, geheel alleen in hem zelf anders in de strafwet. Daar de strafwet echter ook door menschen gemaakt is, zoo zou men in plaats van het wezen der straf daarom liever moeten spreken van den grond voor de straf. Straf ik uit wraak, uit zucht tot vergelding, uit begeerte om hetzelfde kwaad een ander aan te doen wat hy my' aandeed, straf ik uit haat die mij bezielt tegenover my'n vy'and, wil ik in haat en hately'kheden niet voor hem onderdoen dan sta is stellig niet op het standpunt van Jezus met zyn: oordeelt niet! hebt uwe vijanden lief; er zijn zieken die den genees heer noodig hebben. De beschouwing die prof. Van Hamel en zyn geestverwanten van de straf hebben komt mij daarom veel verkieselijker en meer in den geest van Jezus voor dan die van professor Nieuwenhuis. Als beschaving en niet verwildering het streven van ons menschen is, en de menschenmaatschappy zich in deze richting ontwikkelt, dan zal daarom ook de crimineel sociologische richting het winnen van de dogmatische, wan neer er sprake van straf is. A m s t., Nov. '99. J. A. HELPER SESBKUGGEN. TooneelYerïoncl. Ik meen met enkele regelen te kunnen vol staan, om de opmerkingen van den heer Emants te wederleggen. De datum van zijn vertrek is my tamelijk onverschillig. De hoofdzaak is, dat hij in zyn schrijven van 6 October aan den toenmaligen secretaris van het demissio nair afdeelingsbestuur, dus drie dagen v.óór de vergadering, heeft medegedeeld, dat hij wegens familieomstandigheden naar het buiten land moest vertrekken en niet kon tegenwoordig zijn, hetgeen een vreemden indruk maakte. In ieder geval is de afwezigheid van den heer Emants van korten duur geweest, daar hij enkele dagen vóór en na de genoemde vergadering in den Haag is aanwezig geweest, in verband met zijn persoonlijke bemoeiingen, om de afvallige leden der Haagsche afdeeling wederom voor de goede zaak te winnen. De zonderlinge loop dezer vergadering, waar, eerst na afloop der gewone werkzaamheden, de kwestie van de wettigheid der bijeenkomst werd opgeworpen, die trouwens door de groote meerderheid in bevestigende!! zin werd beantwoord, is oorzaak geweest dat het afgetreden bestuur geen gelegen heid had zijn handelingen nader toe te lichten. Door een lid van het hoofdbestuur werd de ver klaring voorgelezen dat het zich voorbehield op het gebeurde terug te komen. Zoodra dit is gebeurd, zal er onzerzijds aanleiding zijn ons gedrag te rechtvaardigen. De drie veel besproken heeren hebben zich eveneens op 6 Oct., door tusschenkomst van den algemeenen secretaris, den heer mr. II Smissaert, bij den toenmaligen penningmeester van het afdeelingsbestuur aangemeld. Zij waren dus tijdens de onderteekening en verspreiding der circulaires nog geene leden. De aangifte bij een lid van het hoofdbestuur, die vroeger zou geschied zijn, geldt alleen de algemeene leden, die overigens niet worden toegelaten, waar een afdeeling is gevestigd eu dus in den Haag onbestaanbaar zijn. De heer Emants behoorde als voorzitter van het hoofdbestuur de statuten beter te kennen. Evenmin kan de wettigheid van het huis houdelijk reglement der afdeeling worden be twist, dat destijds onder het bestuur van den heer Emants en met diens medewerking, werd gewijzigd, zoofiat hij voor de beweerde onwet tigheid aansprakelijk biijft. Gelukkig voor hem behoeft dit niet liet geval te zijn, waar de aftleelingen volkomen bevoegd zijn haar eigen dienstjaar vast te stellen en haar financiën naar goedvinden te beheeren, mits de bijdragen binnen den voorgeschreven termijn in de algemeene kas worden gestort. J. E. BANCK. Giften w Z.-AMa. WtlEd. Gel), lieer! Toen ik gisteren in een propvolle zaal, onzen burgemeester Jansen den harteüjken dank hoorde brengen aan het Tüburgs publiek, voor het groote bedrag ingezameld voor Transvaal was ik verontwaardigd. Tilburg, een plaats van 40 duizend inwoners, heeft ? 163j.?bijeengebracht met hulp van een concert eu als wij ,dan van zoo veel andere (veel mindere) plaatsen het bedrag zien moeten wij ons schamen over dit kleine bedrag. Ik herinner mij de zoo geestige op merking van de lieve Theruse, dochter van uwen zoo gevierden heer J. l'r. Brommeijer (5 11 1.1.) Had zij bovenstaande geweten neen dan was zij niet tegen pipa aldus uitgevallen. Ik ben dus zoo vrij u bovenstaande ter kennis te brengen vertrouwende u (door uw blad) deze opbrengst meer wereldkundig zult maken van de grootste fabrieksstad bezuiden Moerdijk. Met ware hoogachting, UËd. dn. D. Oüttrijflers. i M de 11.! Zoo juist lees ik dat de collecte voor onze oudstrijders van 1830 te Zutphen hyeft opgebracht de kolossale som van / 70. i zegge gevent ig gulden. Overtuigd van uwe be| langstelling in 't lot dier arme kruiadragers, j getuige de vele pleidooien te hunner gunste ! in uw blad opgenomen, verzoek ik u beleefd in uw eerstvolgend No. de volgende regelen te willen plaatsen : Aan onze eigen lindgenooten ! Wat schat van rijke gaven ge aan uw neven biedt, Vergeet ook in deez' dagen uw arme broeders niet! Namens een paar zér b ehoeftige oudstrijdcrs can 1S30. VERBETERING. In den zin, ingezonden stuk: «Waarom een ondersteuningsfonds voor Candidaat-notarissen V" »Doch waarom door ons candidaten langer ook verklaard", moet het laatste woord vervangen worden door genegeerd. Achter »'t is ons niet te doen om oude koeien uit de sloot", moet staan »te halen." In den laatsten zin u vervangen worden door wij.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl