Historisch Archief 1877-1940
8
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1169
Brieven uit Utrecht,
door JAN VAN 'T STICHT.
We leven hier in een ongewone spanning
tegenwoordig, hier meer nog dan elders in ons
land, wat verklaarbaar is doordien onze stad
het centrum is der spoorwegen, waar de
Staatsspoor twee hoo'dbureaux heeft gevestigd en
vanwaar wegens het groot aantal spoorweg
ambtenaren dan ook zeker wel de meeste
ambtenaren naar de Z. A. S. M. in Transvaal
zullen geëmigreerd zijn.
Zeer groot is dan ook het aantal der familien
hier ter stede, die verwanten in Afrika hebben
en natuurlijk zien deze met belangstelling en
angst uit naar berichten van het oorlogsterrein.
Nu, door de kranten, vergaderingen, bidstonden
e. d. wordt de spanning op het vereischte aan
tal atmospheren gehouden. Maar het ergste
maken het de nieuwe telegrammen die een
paar malen per dag door de krantuitgevers
verspreid worden. Aan Het Utrechtsch Dagblad
komt de eer toe dat zij als de oudste en
verstacdigste der drie zusters, zich in dit opzicht
ook het fatsoenlijkste gedraagt en alleen dan
hare bulletins in ruimen kring verspreidt, wan
neer er inderdaad ook eenig belangrijk nieuws
te melden is, doch overigens de begrijpelijke
belangstelling van het publiek poogt te bevre
digen door aanplakking der laatste berichten
in de tijdingzaal. Maar de twee andere zusjes,
die jonge dingen stellen zich aan als echte
bakvischjes en loopen zoo opzichtig langs den
weg, draaien met het hoofd en schudden met
haar queue de Paris dat we al menigmaal aan
punt te hebben bereikt. Men brengt die ryzing
in rerband met geruchten, nog niet officieel
bevestigd, van nieuwe aanboringen. Ook vernam
men, dat de Directeur, ook een lid van een der
firma's, die destijds de aandeelen ter markt
brachten, zich naar de bezittingen heeft
begeven, om de zaken persoonly'k in
oogenschouw te nemen.
Aandeelen Koninkly'ke 13 pCt. lager, gewone
Scbibaieff ruim 6 pCt. hooger.
Amerikaansche Spoorwegwaarden sluiten na
eenigen teruggang weder boven de vorige week.
Ware het niet dat overal, ook te New-York, het
geld duur was, en men zich ongerust maakte
over de gevolgen van den Zuid-Afrik. oorlog,
ongetwyfeld zonden de verbeteringen nog
grootere proportie hebben aangenomen. De
toestand in de Vereenigde Staten over het
algemeen en de spoorweg-ontvangsten in het
bijzonder geven steeds reden tot tevredenheid.
Hier was de handel weder het meest uitge
breid in Southern Pacific shares, gewone
Atchisons en Unions. Daarin hadden vooral
den laatsten dag, Donderdag, goede omzetten
plaats.
De geldmarkt blyft schaarsch voorzien.
Disconto op de open markt dikwyls niet onder
Bankkoers te kry'gen, Geld op prolongatie
varieerde tnsschen 4/4 en 5 K pCt. Sluit heden
5 pCt. tot welken koers goed te plaatsen was.
16 Nov. 1899,
«OHHllmiilliiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiniiiiiiinii minimin m»
NIEUWE UITGAVEN.
Klankschoonheid by den zang, door K.
VELDKAMP. Groningen, J. B. Wolters.
Maatschappy tot Nut van 't Algemeen. Iets
over werkliedenver zekering, door mr. P. TJEENK
WILLINK. Amsterdam, S. L. van Looy. i
Onder een worstelend volk, door S. KALFF,
met tal van platen en portretten en een kaart
van Zuid-Afrika. Tweede druk. Haarlem,
H. D. Tjeenk Willink & Zn.
De zeven moordenaars en andere verhalen,
door J. H. SPEENHOW, met teekeningen van
den schrijver. Haarlem, de Erven J. Bohn.
Twee, door MELATI van Java. Amsterdam,
L. J. Veen.
Vijftig, door MABCELLUS EJIANTS. Den Haag,
Haagsche Boekhandel en Uitgevers-Maatsch.
Fidessa, door Louis COUPEEUS. Amsterdam,
L. J. Veen.
.Esquisses Un poète Aubergiste Les proverbes
francais. Deux conférences faites par J. F.
RODE. Sneek, J. J. van Druten.
Waar het om gaat in Zuid-Afrika. Een
woord tot het Nederlandsche volk door dr. J.
TE WINKEL. Haarlem, de Erven F. Bohn.
GKACE STEBBING, Zoo'n lastiye jongen! Vrij
naar het Engelsch door COBA geïllustreerd.
Amsterdam, C. A. J. van Dishoeck.
AXEL LUNDEGÜRD, Astra. Een moderne Idylle,
vertaald door PH. WIJSMAN. (Bibliotheek van
Skandinavische Literatuur). Amsterdam, C. A.
J. van Dishoeck.
B. H. KLÖNNE. Het wapen van Amsterdam.
Amsterdam, Frederik Muller & Co.
Het Iti/jiciel, geïllustreerde kalender voor
den rijwielsport voor 1900, onder redactie van
JAN FEITH, vy'fde jaargang. Amsterdam,
Holkema & Warendorf.
Fijne Bidders. Monologen van G. C. VENEBET.
Amsterdam, Cohen Zonen.
Afrikaanders Krijgszang op de bekende
Oud-Nederlandsche wijs «Berg op Zoom ! houd
u vroom". Aan de moedige strijders van
Transvaal en Oranje-Vrystaat, opgedragen door
eenige Nederlanders. Amsterdam, Pretoria,
Boekhandel v/h. Höveker & Wormser.
Catalogus van gebonden boeken en plaat
werken voorhanden in Scheltema & Holkema's
boekhandel, Amsterdam.
Paul Kruger, door W. BROUWER, met een
voorwoord van P. LOUWEESE en 13 illustraties.
Amsterdam, L. J. Veen.
Psyche, door Louis COUPERUS,
meteeneteekening van JAN TOOBOP. Tweede druk. Am
sterdam, L. J. Veen.
Warendorf's Geïllustreerde Familie-Kalender
voor 1900 is verschenen vergezeld van zijn
beide premiën: n Portefeuille-Almanak en
ditmaal De practische Raadsman in de huis
houding. Behalve veel wetenswaardigs van
allerlei aard vindt men er 4 oorspronkelijke '
novellen in: Regeerstertje van Truida Kok, ]
De dief van Harold's Castle van Jan Feith, j
Een Landgenoot van Justus van Maurik en
de boffende Wanbof van B. Canter. Bovendien
nog eenige illustraties. De prijs is slechts
40 cent.
Inhoud van Tijdschriften.
Eigen Haard, No. 4G. Elisabeth Blaeu, door
M. W. Maclaine Pont. (Slot) ; Hoe Gouv.-Gen.
Rooseboom te Batavia werd binnengehaald,
door M. van Geuns, met afbeeldingen; De
Nieuwezyds Kapel te Amsterdam, door jhr. B.
W. F. van Riemsdijk, met afbeelding tot res
tauratie dezer kerk ; Een Nederlandsch student
in de achttiende eeuw, door mr. G, H. Betz, I;
De Zuster-Republieken in Zuid-Afrika, door
J. A. Wormser, met portret en afbeeldingen, V;
Langs de Ka; door Daisy E. A. Junius ; De
Graphophoon, met afbeelding; Verscheiden
heid ; Feuilleton.
IIWIimlllf!!llnllllmlUltllllll>lt!l*llim!llllllltlMH!llll!tl(l.4ili**
deze koningin" der aarde een geheel anderen
en minder vleienden naam hebben hooren geven,
Nauwelijks zijn de ochtendbladen uit Amster
dam of Rotterdam hier verspreid of daar begint
het al. Die kleine' krantjes zyn vlug met hunne
zetmacbines en in een half uur vent een geheele
schaar jongens door de stad en hare buiten
wijken met bundels papierstrooken en gilt het
uit dat de nog half slapende bewoners er van
opschrikken : de nieuwe tillegrammen! Dit
zyn de extra nieuwe tillegrammen.
En na nen, als de middag-editie van Het
Handelsblad verschenen is, dan hebben zij zelfs
particuliere correspondenten te Londen en
elders op de wereld, die hun precies hetzelfde
seinen" als de Amsterdammers te lezen krijgen.
Dikwy'ls herhaalt zich die scherts des avonds
laat nog eens en doen de jongens de straten
en grachten ten derden male weergalmen van
hun geschreeuw.
Het is wel waar, het publiek begint aan dat
marktgeschreeuw een weinig te gewennen en
laat zich niet meer zoo gemakkelijk bedotten.
Alleen de op licht-geel papier gedrukte bulletins
van Het Utrechtsch Dagblad worden nog zonder
aarzelen door het publiek gekocht, maar toch
ook de anderen schijnen hun weg te vinden
by ongeruste familieleden die telkens weer
hopen dan toch eens eindelijk niet teleurgesteld
te zullen worden door zoo'n extra nieuwe
tillegram".
Het schijnt me een vrij onwaardig bedrijf
van de uitgevers, dit speculeeren op de angstige
belangstelling van ouders, broeders, zusters en
andere verwanten, bij wie zij telkens gedurende
den geheelen dag, de soms sluimerende pijn
lijke gedachten, komen opwekken ook met de
minst beduidende berichten. Reclame voor hun
blaadje maken zij er zeker door. Ltie blaadjes
krijgen door zulke buitensporigheden natuur
lijk groote bekendheid, maar of het een bekend
heid is waar zij trotsch op mogen zijn valt
sterk te betwijfelen.
JJe zucht om ook aan het ongeluk onzer
stamverwanten in Zuid-Afrika nog eenige gul
dens daags te verdienen, doet maar al te veel
denken aan den in een vorig nummer van De
Amsterdammer door Brommeijer zoo terecht
gegeeselden uitgever, die 50 pCt. van de winst
op een gedenkblad in zijn zak wil steken.
Behalve by deze inhalige uitgevers, heerscht
hier overigens een gulle, goecigeefsche geest
jegens de Z. A Republieken. De inzamelingon
door particulieren, bij bidstonden en vergaderin
gen, hebben goed succes en o< k in de overal
langs de straten uitgehangen busjes ziet men
menigen voorbijganger zijn penningsken
offeren.
Slechts van ne zaak hebben we hier nog
niet gehoord: van een fancy-fair en deze
heelt juist in onze stad toch reeds zoo menig
maal voor het Kinderziekenhuis en het
Ooglijdersgesticht bewezen hoe groot de
voordeelen zijn die zoo'n fancy-fair voor een lief
dadig doel kan opleveren.
Waarom nu niet weer zoo'n zaak op touw
gezet 'i 't Is waar, tot dusver was de grootste
beweegkracht dezer liefdadigheidsmarkt een
schatrijke Engelschman met zijne echtgenoote,
maar dezen zijn hier zoo geheel ingeburgerd
en door familie- en andere relatiën zoo vol
komen vereenzelvigd met hun nieuwe vader
land, waar zij hunne welvaart verwierven, dat
het niemand verwonderen zou als zij ook gaarne
medewerkten aan de nationale beweging om
de gevolgen van den oorlog voor de heldhaftige
Boeren zoo weinig rampzalig mogelijk te doen
zyn. De bekende edelmoedigheid van den heer
Bingham is er borg voor dat hij ook zijn steun
niet aan deze zaak onthouden zou en men
weet wat die vermag !
Een aardig bewijs van den invloed, dien de
pers in Engeland op de publieke meening
uitoefent, ontving ik dezer dagen. Aan een
sedert eenige maanden aldaar verblijf houdend
vriend zond ik voor eenige dagen de laatste
nummers van De Amsterdammer ter kennis
neming van de platen van Braakensiek en van
hetgeen over de Transvaal geschreven werd,
waar hij een broeder en zuster heeft.
Mij dankende voor die toezending schrijft hij
daarbij : Ik ben blij dat ik door die couranten
nu ook de andere zijde van de
Transvaalkwestie weer eens beschouwd heb, want ik vrees
werkelijk dat ik, ofschoon mijn broer eu zus
daar zijn, door het voortdurend lezen der
Engekctte kranten geheel op een dwaalspoor
was gebracht. Zend ze mij voortaan s. v. p.
geregeld elke week, enz."
Hoe moet het den Engelschen nu wel gaan,
die geen enkel middel hebben om de bewerin
gen hunner bladen, die zij dag aan dag onder
de oogen krijgen, te toetsen ?
«lllllmUIIMMIHIItl UtlllllllllUllllinillllll[IIIIIIIIIIIIIIMIIIM4UIÏIWM
Schetsen uit Bosniëen fle Herzepwina.
IL
De huilende Derwischen.
Er werd op de deur van mijn kamer getikt;
op mijn herein" glunderde een magere Turk
om den hoek. Het wasOlmützPascha de Fremden
f'ührer van Sarajevo. Met zijn zonderling accent
vroeg bij of ik de vreemdeling was, die juist was
aangekomen. Het was maar van wege de
huilende Derwischen, weet u; de godsdienst
oefening is heden avond, Donderdagavond
gnudiger Herr en er is al een heel gezelschap
bijeen". Terwijl ik op een antwoord zon speelde
hij met de kwast van zijn fez, die hij o schande
voor den Isalm onder den invloed van
Oostenrijksche hoffelijkheid had leeren afzetten.
Toen ik hem beduid had, dat bij dat ding
wel op 't hoofd kon houden en asjeblieft wat
minder ja wohi, giiiidiger" achter iedere be
vestiging moest zeggen haalde hij wat vertrou
welijker geworden een tabaksdoosje uit zijn
gordel en rolde zich in n haal over het
omhoog getrokken dijbeen wonderlijk snel een
cigaret. Terwijl hij zijn wijde broek wat terecht
schikte, vroeg hij met zijn kleine oogen schuin
naar mij loerend: Erlauben sie mir".
Ik ging van mijn waschtafel lucifers halen.
doch toen ik hem rtie overreikte brandde op
de top van zijn cigaret reeds een stukje van
'n soort papieren lucifer.
Zooals zoovele Turken had Olmütz Pascha
een rijzige gestalte, 'n mager beenig gelaat en
heeren handen. Als een Turk maar zóó
veel geld heeft, dat hij wekelijks kan rondkomen
wordt hij met zijn zuidelijke onbekommerdheid
voor den dag van morgen oogenblikkelijk 'n
luiwammes. In da groote steden gaat hij de
caféhuizen binnen, slurpt zijn klein kopje
roetzwarte koffie, rookt zijn Nargileh of zijn
cigaret en praat, door zijn verfoeilijk kranten
lezen daartoe verleid, over politiek. In 't kort
hij wordt op en top een heer. Maar dat praten
gebeurt onder de Turken alleen, want geen
een waagt bet zijn meening uit te spreken
over de politiek van bet volk, dat hen in be
dwang heeft. Zoo slim zijn ze wel al trekken
ze soms een gezicht zoo onnoozel als 'n pas
geboren kind.
Ik hield dus met Olmütz een onverschillig
praatje, alleen om zijn zonderlinge uitspraak
te hooren. Hy kauwde de woorden letterlijk
en trok by' sommige Turksch-Duitscbe klanken
'n gezicht ot hij misselyk werd. By al te
gevaarlijke keelpassages blies h i maar een
reusachtige kolom rook van zijn walgelijke
zoete Turksche tabak door de neusgaten en
bromde dan iets Joodsch-nasaals.
Dat keellijden en zyn wijze van praten over
de onverdragelijke hitte en nog wat, hinderde
me. Ik hield niet van Olmütz Pascha. Hij
dankte zeker iederen Vrijdag zijn Allah, dat hij
in die vermaledijde christentaai behoorlek had
mogen leeren bevestigende of ontkennende
antwoorden te geven.
Ik gaf hem 'n sigaar, wat altijd bij de Turken
nog 'n gek ding is. Een echte Hollandsche"
zei ik, minder omdat ik in dat zoete-tabaksland
er zoo zuinig op was, dan wel om 's mans
geografische kennis te polsen.
A ha!" zei hij Holland, dat is'n provincie
van Duitschland met Engelsche occupatie. Ja,
ja, dat is bekend, maar groeit in dat koude
land tabak, dat wist ik niet." Ja 't is toch
zoo" zei ik, natuurlijk doelende op de tabak.
Ik wilde in de oogen van zoo'n Turk in geen
geval ons onvermogen te kennen geven, want
ik zag geen kans den man te beduiden, dat
we 'n koloniale mogendheid waren, die wel
door Engeland geoccupeerd werd, maar dat
kun je toch allemaal niet aan 'n Turk uitleggen.
Wel is hij zelf vertegenwoordigend burger van
den zieken man" ook uit een politiek onver
mogende staat, maar hem daarvoor de hand
te schudden en daarna te beduiden dat uit
't land van Rembrand, Jan Pietcrszoon Coenen
kwamen die Indische tabak en suiker zoo
lekker vonden dat... Och kom, ik had 'n hekel
aan Olmütz met zijn Europeesche strijkaadjes
en zijn uren lang zitten in 't caféachter 'n
glas Sarajevoër bier. Eigenlijk was hij te
weinig Turk om Kuropeesche politiek toe te
lichten. Ik slikte dus 's mans provincie van
Duitscbland" internationaal monschlievend naar
binnen. Dus bromde ik nog eens : Ja, ja, dat
is toch zoo."
Toen sprak ik met hem af, dat hij mij
's avonds otn 9 uur beneden in 't Cafévan 't
Hotel present zou vinden. Drie Franscheri en
een Engelsman zouden nog meegaan, zei hij,
toen ik angstig vroeg of' er een heele sliert
vreemdelingen van de partij zou zijn. Statig bui
gende verdween Olmütz achter de deur, met nog
even koddig een echt Weensch Kuss die Hand".
't Was een heele drukte in den gang van
't hotel. Olmütz tra'l op ons toe. Ilij was
niet te herkennen van det'tigheid. Een dikke
pelyas met beverbont afgezet reikte hem tot
de hielen. Aan den voorkant geheel openge
slagen stak zijn Turksch kostuum mee sierlijkcn
gordel chic daarop af. Als de een of ander
rijk heer, voor wie 't bijna te veel is dat hij
de woorden tot u richt, meldde hij mij dat de
stoet klaar stond om te vertrekken en alleen
op mij gewacht had. Ik monsterde de wachten
den. Twee jongens, knechtjes van Olmütz,
waren van lampions voorzien. De weg( berg
opwaarts, was vrij slecht verlicht, had men mij
verteld, en slecht begaanbaar. Deze zouden
dus letterlijk voor ons zijn de lamp voor de
voeten". De Franscben stonden op een kluitje
den Engelschman uit te lachen, die nauwkeurig
de versiering op de lampions monsterde.
Juist wilde de stoet de deur uitgaan, toen
zicb nog 'n Duitscher uit 't hotel bij ons aan
sloot. De man had 'n wipneus, wat natuurlijk
de gemoederen van de geestige Franscben in
beweging bracht.
't Meisje holde met een goedkoope lantaarn
in de hand 'n eind vooruit (ie totaal verlaten
straat op, de beide grappige Fransehen
baaivolgend.
Wat 'n druktemakers" zei ik tegen mijn
wipneusje, nadat wij Olmütz cri de beide jongens
hadden laten voorgaan. De Engelschman toog
daar achter aan als 'n vlinder, die niet van 't
kaarslicht is af te krijgen.
't Zijn zeker kleermakers, die met dat meisje
scharrelen, hun klecren zitt-n onberispelijk.
Daar schijnen ze smaak voer te hebben, maar
voor bescheidenheid!. .."
Fransche wind," zei ik, terwijl ik mijn
kraag opzette: Heeft u het koud "
Nou, nog al; 'k ben vreeseüjk verkouden,
20^ verschil met van morgen, 't kwik heeft
hier heel wat te doen/'
Klinkend stapten, we do 'nolle straten door,
die toch hier en daar iets gezelligs hadden
door 't licht van een huis of' café.
Ja, de temperatuur wisselt hier sterk, maar
als ge in Mostar komt, is dit i.og veel erger,
daar is 't vaak 30°verschil in 2 uur tijd."
U is geen Oostenrijker wel?"
Neen", zei ik haastig, ik kom uit 't land van
den Vrede.
Zoo, en u ?"
Van Agram, daar ben ik praktiseerer.d
geneesheer."
Juist wilde ik verder vragen, toen 'n gil de
nachtelijke stilte verbrak. Vóór me zag ik 'n
reusachtige vlam, daarnaast 't francaisetje met
haar chronisch lachende begeleiders vol ont
zetting op de brandende lampion wijzend.
Olmütz Pascha kwam doodbedaard toeloopen,
pakte de beide overgebleven koperen deksels
er. gaf ze aan een van de jongens. Onze
Engelschman ging voor 't onthutste dametje
staan, en zei, sarkastisch tegen ons lachend,
terwijl hij voor haar de beide vingers ophield :
only two shillings."
De Franschen werden als 't kon luidruchtiger
en Olmütz moest ze verzoeken zicb wat te
te matigen, daar we nu don berg- bestegen,
waarop de Gottesdiens!: gehouden zou worden.
(Slot VOlgt). II, IIliVEXDJiOl'K.
LLERLEI
gene nicht!
lm Süden kampft ein Volk, una stammverwandt,
Den furchtbar ach werenKampf umllaus undEhre,
Dass es der Tücke, die sein Vaterland
Ihm oft geraubt, von Neuem sicn erwehre;
Dass es das Land, vom Kaffer und vom Leu
Mühsam erstritten, ferner sich bewahre
Ein Volk, so fromm, so voll german'scher Treu,
Als ob es sich um deutsche Fahnen schare.
Voll Goldgier bricht der Brite dort hinein,
Voll Lug und Trug, voll List und Heuchelschein
England, das niemals halt, was es verspricht:
Zu ihm, H er r, gehe nicht!
lm Herzen brennt uns noch Samoas Schmach,
Wir fühlen's mit Erriithen und Erbeben,
Wie unsre »Falken"-Schar gefesselt lag
Und durfte nicht den Riicherarm erheben.
(Selig die »Adler" Mannschafr, die am Riff
Beim Taifun ihre Heldengrabstatt fand.)
Doch unseres»Freundes",EngIan,1s, stoIzesSchiff
In stille Hutten warf den Mord und Brand.
Das war für unsre Freundschaft Englands Lohn.
Dazu ihr Hetzen, all' ihr Spott und Hohn;
Es flammt bei der Erinnerung das Gesicht:
Nach England, Kaiser, gehe nicht!
Herr, wenn wir Deutsche Grosses uns erstritten,
Es war, weil Fürst und Volk beisammen war
In Freud und Leid; gemeinsam ward gelitten,
Gemeinsam ging's den Weg. wo Friedrichs Aar,
Wo uns Luisens Segen hat begleitet,
Wo Blücher jauchzend führte ber'n Khein,
Wo Kaiser Wilhelm seine Scharen leitet,
Zum Siegeszug in's Frankenland hinein.
Es ist die Lieb, ein wunderbares Ding,
O, theurer Kaiser, acht' sie nicht gering;
Ilör' was Dein treues Volk in Liebe spricht:
AT a c h England gehe nicht!
Uit het Chemnitzer Tageblatt.
Een Duitsch professor over den strijd
in Zuid-Atrika.
Een onzer lezers had de vriendelijkheid, ons
een schrijven van den bekenden Münchener
hoogleeraar A. Pauly te zenden, waarin deze
o. m. zegt:
»lk en al niy'no vrienden staan in den
onrechtvaardigen oorlog van Engeland tegen de
Boeren met onze sympathie geheel aan de zijde
van uwe landslieden, en ik mag wel beweren,
dat wij daarin met alle Duitschers overeen
stemmen. Wij verheugen ons over elke neder
laag van de Engelschen en wenschen den
Boeren alles goeds. Ik heb een briefkaart ge
kregen, die ik u toezend, en waaruit gij kunt
zien, hoe men hier over de Engelschen denkt."
De bedoelde briefkaart, met het opschrift
tllande weg.'" is reeds gereproduceerd in ons
nummer van 15 October j!.
Aan Keizer Wilhelm wijdt de »Graudenzer
Gesellige" het volgende gedicht:
Wenn sonst, o Herr, zur Reise die Standarte
Am Mast emporstieg auf dem Orlogsschiff,
Dann segnend, grüssend an dem Strande harrte
Ein treues Volk ob's ging zum Nordlandsriff,
Ob Deine »IIohenzolIern" wie ein Schwan
Nach Süden tlog, gehorchend dem Befehle
Des Herrn durchfurcht den weiten Ocean:
Es zog mit Dir des deutscheu Volkes Seele.
Doch geht Dein Weg in's Britteriland hinein,
Daan, Kaiserlicher Ilerr, f iihrst Du a H e i n.
O höre, was Dein Volk jetzt bittend spricht:
Nach England gehe nicht!
Nog eens net wezen der straf.
De Groninger koogleeraar mr. J. Domela
Nieuwenhuis schreef in No. 1.1G8 van dit blad
onder anderen ook deze woorden: «Hierin komt
echter het diepgaand verschil in beschouwing
uit omtrent hetgeen bet wezen van de straf
uitmaakt, dat wil zeggen omtrent de vraag:
wat de straf is naar haren grond. Gelijk men
spreken mag van het wezen van deri gods
dienst men denke aan het bekende werk
van mr. Opzoomer mag men ook spreken
van het wezen van de straf. Trouwens zelfs
een aanhanger der crimineel sociologische
richting als de Amstordamsche hoogleeraar
Van Hamel spreekt op blz. '1'2 van zijne «Inlei
ding tot de Studie van bet Xederiandsche
Strafrecht'1, van het wezen en het duel der straf."
Met alle respect voor professor Opzoomer
en zijn groote verdiensten op wetenschappelijk
gebied, acht ik het toch verkeerd te spreken
van het wezen van den godsdienst. Ook
professor Tiele doet dit in zijn Gifi'ord-lezingen,
maar niettegenstaande deze autoriteit op het
gebied der godsdienst-wetenschap ook zoo
spreekt, boud ik toch vol, dat het wezen van
den godsdienst evenmin bestaat als het wezen
van de straf. Op de vraag : wat is godsdienst 'l
moet in een land waar godsdienstvrijheid
heerscht, het antwoord zijn : godsdienst is wat
ieder voor zicb de vrijheid neemt onder dien
naam te verstaan. Ik acht liet dan ook niet
uit te maken wat het wezen van den gods
dienst is, evenmin als het vooreerst wei niet
zal uitgemaakt worden wat liet wezen van den
mensen is. Men beweegt zich toch in een
aardig kringetje, wanneer de een beweert dat
het wezen van den mejisch de godsdienst is,
en de ander weder een nadere explicatie van
het wezen van dit wezen gaat geven. Op die
manier vervalt men tot wat een mijner over
leden leermeesters »leuterticaties" noemde.
Maar eens aangenomen dat men als weten
schappelijk man van hei wezen van den godsdienst
mag spreken, dan gaat het niet aar. ue parallel
te trekken en de meening te uiten dat men
dus ook van het wezen der straf mng spreken.
Immers om bij ons vaderland te blijven: er
bestaat uier ici-l godsdienstvrijheid, maur ntct
de vrijaoid om naar eigen inzicht te straffen.
Dn straf bestaat dan ook niet, er zijn ver
schillende straffen. Blijft men niettemin spreken
van de straf, dan abstraheert men en heeft
met een denkbeeld te doen dat eerst waarde
verkrijgt als bet in een bepaalde straf wordt
omgezet, anders gezegd als het door de wer
kelijkheid gedekt wordt en er een besira f/er
is. Zonder bestraffers is en blijft de straf
niets anders dan een denkbeeld, evenals dat
het geval is met wat men ziekte noemt.
Geen ziekte zonder zieken, geen straf zon
der bestraffer en bestraften. Een bestratt'er
en een bestrafte nu zijn wezens ofschoon
die naam even weinig verklaart als «schep
sels" dat da straf een wezen zou zijn, of
een wezen zou hebben, ik ben er tot heden
toe volstrekt niet van overtuigd, al kan ik mij
zeer wel begrijpen dat voorstanders van dog
matisme en spiritisme dergelijke wezens gaan
scheppen.
Dat Prof. Domela Nieuwenhuis met het
wezen der straf voor zich-zelf niet geheel in
't reine is, bewijst dat hij voor »het wezen
der straf" ook zegt: »wat de straf in naar
haren grond". De grond waarop een bepaalde
straf wordt gegeven schuilt als de bestrafte
vrijheid van straffen heeft, geheel alleen in
hem zelf anders in de strafwet. Daar de
strafwet echter ook door menschen gemaakt
is, zoo zou men in plaats van het wezen der
straf daarom liever moeten spreken van den
grond voor de straf. Straf ik uit wraak, uit
zucht tot vergelding, uit begeerte om hetzelfde
kwaad een ander aan te doen wat hy my'
aandeed, straf ik uit haat die mij bezielt
tegenover my'n vy'and, wil ik in haat en
hately'kheden niet voor hem onderdoen
dan sta is stellig niet op het standpunt
van Jezus met zyn: oordeelt niet! hebt
uwe vijanden lief; er zijn zieken die den genees
heer noodig hebben. De beschouwing die
prof. Van Hamel en zyn geestverwanten van
de straf hebben komt mij daarom veel
verkieselijker en meer in den geest van Jezus
voor dan die van professor Nieuwenhuis. Als
beschaving en niet verwildering het streven
van ons menschen is, en de
menschenmaatschappy zich in deze richting ontwikkelt, dan
zal daarom ook de crimineel sociologische
richting het winnen van de dogmatische, wan
neer er sprake van straf is.
A m s t., Nov. '99. J. A. HELPER SESBKUGGEN.
TooneelYerïoncl.
Ik meen met enkele regelen te kunnen vol
staan, om de opmerkingen van den heer Emants
te wederleggen. De datum van zijn vertrek
is my tamelijk onverschillig. De hoofdzaak is,
dat hij in zyn schrijven van 6 October aan
den toenmaligen secretaris van het demissio
nair afdeelingsbestuur, dus drie dagen v.óór
de vergadering, heeft medegedeeld, dat hij
wegens familieomstandigheden naar het buiten
land moest vertrekken en niet kon tegenwoordig
zijn, hetgeen een vreemden indruk maakte.
In ieder geval is de afwezigheid van den heer
Emants van korten duur geweest, daar hij enkele
dagen vóór en na de genoemde vergadering
in den Haag is aanwezig geweest, in verband
met zijn persoonlijke bemoeiingen, om de
afvallige leden der Haagsche afdeeling wederom
voor de goede zaak te winnen. De zonderlinge
loop dezer vergadering, waar, eerst na afloop der
gewone werkzaamheden, de kwestie van de
wettigheid der bijeenkomst werd opgeworpen,
die trouwens door de groote meerderheid in
bevestigende!! zin werd beantwoord, is oorzaak
geweest dat het afgetreden bestuur geen gelegen
heid had zijn handelingen nader toe te lichten.
Door een lid van het hoofdbestuur werd de ver
klaring voorgelezen dat het zich voorbehield op
het gebeurde terug te komen. Zoodra dit is
gebeurd, zal er onzerzijds aanleiding zijn ons
gedrag te rechtvaardigen.
De drie veel besproken heeren hebben zich
eveneens op 6 Oct., door tusschenkomst van den
algemeenen secretaris, den heer mr. II Smissaert,
bij den toenmaligen penningmeester van het
afdeelingsbestuur aangemeld. Zij waren dus
tijdens de onderteekening en verspreiding
der circulaires nog geene leden. De aangifte
bij een lid van het hoofdbestuur, die vroeger
zou geschied zijn, geldt alleen de algemeene
leden, die overigens niet worden toegelaten,
waar een afdeeling is gevestigd eu dus in den
Haag onbestaanbaar zijn. De heer Emants
behoorde als voorzitter van het hoofdbestuur
de statuten beter te kennen.
Evenmin kan de wettigheid van het huis
houdelijk reglement der afdeeling worden be
twist, dat destijds onder het bestuur van den
heer Emants en met diens medewerking, werd
gewijzigd, zoofiat hij voor de beweerde onwet
tigheid aansprakelijk biijft. Gelukkig voor hem
behoeft dit niet liet geval te zijn, waar de
aftleelingen volkomen bevoegd zijn haar eigen
dienstjaar vast te stellen en haar financiën
naar goedvinden te beheeren, mits de bijdragen
binnen den voorgeschreven termijn in de
algemeene kas worden gestort.
J. E. BANCK.
Giften w Z.-AMa.
WtlEd. Gel), lieer!
Toen ik gisteren in een propvolle zaal, onzen
burgemeester Jansen den harteüjken dank
hoorde brengen aan het Tüburgs publiek, voor
het groote bedrag ingezameld voor Transvaal
was ik verontwaardigd.
Tilburg, een plaats van 40 duizend inwoners,
heeft ? 163j.?bijeengebracht met hulp van
een concert eu als wij ,dan van zoo veel
andere (veel mindere) plaatsen het bedrag
zien moeten wij ons schamen over dit kleine
bedrag. Ik herinner mij de zoo geestige op
merking van de lieve Theruse, dochter van
uwen zoo gevierden heer J. l'r. Brommeijer
(5 11 1.1.) Had zij bovenstaande geweten
neen dan was zij niet tegen pipa aldus
uitgevallen.
Ik ben dus zoo vrij u bovenstaande ter
kennis te brengen vertrouwende u (door uw
blad) deze opbrengst meer wereldkundig zult
maken van de grootste fabrieksstad bezuiden
Moerdijk.
Met ware hoogachting,
UËd. dn.
D.
Oüttrijflers.
i M de 11.! Zoo juist lees ik dat de collecte
voor onze oudstrijders van 1830 te Zutphen
hyeft opgebracht de kolossale som van / 70.
i zegge gevent ig gulden. Overtuigd van uwe
be| langstelling in 't lot dier arme kruiadragers,
j getuige de vele pleidooien te hunner gunste
! in uw blad opgenomen, verzoek ik u beleefd
in uw eerstvolgend No. de volgende regelen
te willen plaatsen :
Aan onze eigen lindgenooten !
Wat schat van rijke gaven ge aan uw neven biedt,
Vergeet ook in deez' dagen uw arme broeders niet!
Namens een paar zér b ehoeftige
oudstrijdcrs can 1S30.
VERBETERING.
In den zin, ingezonden stuk: «Waarom een
ondersteuningsfonds voor
Candidaat-notarissen V" »Doch waarom door ons candidaten
langer ook verklaard", moet het laatste woord
vervangen worden door genegeerd.
Achter »'t is ons niet te doen om oude koeien
uit de sloot", moet staan »te halen."
In den laatsten zin u vervangen worden
door wij.