Historisch Archief 1877-1940
H'. 1171
DE AMSTERMMMEK
A°. 1899.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAURIK Jr.
uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Dit blad i» verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capncines tegenover h»t Grand Café, te Pxriji,
en t* Londen, Librairie Cosmopolite, 56 Cnarlottastreet, Fitzroy Square.
Zondag 3 December,
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20
Reclames per regel ? ? » 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLÏMOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O V D.
VAN YEBBE EN VAN NABIJ: Nederland en
Zaid-Afrika, Het Budgetrecht der Volksvertegen
woordiging, door Een Staatman in raste. Door
schade en schande wijs ? Dr. H. J. Coster. f
Voor Zuid-Afrika. Herinneringen van een mili
tairen rechter in Nederland, (II Slot), door Men
Culpa. SOCIALE AANGELEGENHEDEN:
Verplichte Verzekering of Staatspensioen ?, door
H. KUNST EN LETTEREN: Muziek in de
Hoofdstad, door Ant. Averkamp. In het Ryksmnseum,
door W. S. Nieuwe Boeken, door Gregorius.
Iiectunr, door M. Wibaut?M. v. Berlekom.
De zeven moordenaars en andere verhalen, door
J. H. Speenhoff, beoordeeld door J. B. Schepers.
Boek en tijdschrift, door G. van Hulzen.
FEUILLETON: Sint-Nicolaas." Een schets van
Truid» Kok. (I.) RECLAMES. VOOB DAMES:
«Geloof", door Cath. Alb. Th\)m. Aanbeveling
overbodig, door P. J. van Uildriks. Allerlei,
door E-e. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE
EN OECONOMISCHE KBONIEK, door D. Stigter.
Schetsen uit Bosniëen de Herzegowina, door H.
Heyenbroek. (Slot). ALLEBLEI. INGEZON
DEN. PEN- EN POTLOODKBASSEN.
ADVERTENTIËN.
SÉrW en ZoMfla.
Hemelscbe goedheid, wat hebben wij ons
vergist! Alles wat wij over Regeering en
Volksvertegenwoordiging, met het oog op
den Engelsch-Transvaalschen oorlog en
onze verplichtingen tegen over Zuid-Afrika
hebben geschreven, was niet veel beter
dan onzin. Daar kwam de N. Rott. Ct.
heel nog iets anders dan Salomo's
kat zoo maar haar lezers en ons zelf
Verklaren, dat wij vreemder dan vreemd,
als een Delphi's orakel, ongerijmd en be
denkelijk, ten deze hebben geadviseerd.
Ach, waartoe staat ons ook een pen
ter beschikking^ waar de Heer Zaaijer,
nooit een dag te laat, er steeds zoo afdoende,
's lands belangen bespreekt; deze hemel
hoog verheffende boven de heuveltopjes
van zijn partij-politiek l
Laat ons dus luisteren naar het Rotter
dam sch betoog:
Wij Nederlanders, zouden wel iets willen
doen, maar kunnen niets. Van deze juiste
opmerking uitgaande schrijft het blad:
» Wanneer wij overtuigd zijn, dat er iets ge
daan moet worden, en wij zien niets gebeuren,
loopen wij gevaar onredelijk (1) te worden. Wij
worden zenuwachtig,prikkelbaar en K>re»e%(l).Wij
gevoelen eeu prikkel om ons gemoed aan iets
of aan iemand te koelen, en, hebben al ons ge
zond verstand noodig om aan dien prikkel
weerstand te bieden. In die gemoedsstemming
verkeert blijkbaar het weekblad De Amsterdam
mer. Wat het blad eigenlijk wil, is niet recht
duidelijk. Wel begeert het ten slotte van onze
volksvertegenwoordiging eene daad, maar op
welke wijie die daad der Zuid-Afrikaanschen
1 republieken eenig voordeel zou kunnen aan
brengen, blijft in het duister. Met de plannen
van den heer Lion Cachet is het niet inge
nomen. Omtrent zijn raad, dat onze regeering
door een volkspetitionnement aangezocht zou
worden om ^namens het Nederlaudsche volk,
liefst in gezochte vereeniging met Duitschland,
Rusland, Italië, l'rankrijk enz., en anders alleen,
op te treden bij de Britsche regeeriiig, met een
beroep op het Britsche volk, dat niet door de
oorlogskoorts is aangetast," vernamen wij in
het nummer van 29 October de volgende ge
heimzinnige taal, die aan een Delphisch orakel
doet denken: Reeds vroeger hebben wij ver
klaard, dat o. i. de Nederlandsche diplomatie
dit werk behoorde te verrichten, al voorspelden
wij ons daarvan weinig nut, daar de mogend
heden gaarne zullen zien, dat Engeland zich
de vingers brandt; terwijl van een optreden
van ons rechtstreeks bij Engeland volstrekt
geen heil te verwachten i?. Hoe iemand het
gepast zou kunnen vinden, dat Nederland zich
als bemiddelaar tusschen Transvaal en Engeland
bij het laatstgenoemde rijk aanbood, hebben
wij nooit kunnen begrijpen. Iets dwazers kan
men moeilijk begeeren.""
,,In allen eenvoud moeten wij erkennen met
geen mogelijkheid te kunnen begrijpen, dat onze
diplomatie iets behoorde te verrichten, waarvan
het nvit niet is in te zien, dat stellig zou mis
lukken, of dat een groote dwaasheid zou zijn.
Maar, zegt De Amsterdammer verder: Iets
anders zou het zijn, wanneer onze diplomatie
zich tot de groote mogendheden wendde, maar
dan zou daarvoor allereerst noodig zijn een bui
tengewoon bekwaam diplomaat."" Terstond wordt
echter sterk betwijfeld, of -we »dien op 't
oogenblik rijk zijn." ,/Onder al onze gezanten"
heet het //is er misschien niet n van zoo
zeldzame begaafdheid, dat hij bij deze gewichtige
aangelegenheid voor een rijk zonder militaire
macht geschikt geacht kan worden zulk een
zending te vervullen.""
«Dit laatete zijn we met De Amsterdammer
volkomen eens; wij durven zelfs een stap ver
der gaan, en beweren, dat er, zoo er niet een
(1) Wij cursiveereu.
algeheele verandering komt in de beginselen, die
die de groote mogendheden in beweging brengen,
geen kans bestaat, dat er ooit een diplomaat
van »zoo zeldzame begaafdheid" zal geboren
worden, dat hij in zulk een zending zou slagen.
Voor een taak, die volgens het eigen
oordedl van De Amsterdammer niet de minste kans
van slagen aanbiedt, is zelfs de niet bestaande,
denkbeeldige diplomaat van buitengewone be
kwaamheid niet opgewassen."
In alle bescheidenheid, gelijk tegenover
deze journalistieke autoriteit past, zouden
wij willen verklaren, dat wij van de Regee
ring, Volksvertegenwoordiging en Natie een
daad, of daden, hebben verlangd, bestaande
in het in toepassing brengen van die mid
delen, materieel en moreel, waardoor, ons
verzuim van vele jaren goed makende, het
Hollandsch element in Zuid-Afrika ver
strekt kan worden en de band tusschen
Nederland en zijn broederen daar nauwer
wordt toegehaald. In dit opzicht schreven
wij zeker niet te vergeefs, nu al dadelijk
voor stoomvaartlijn en emigratie werkelijk
pogingen worden in ;t werk gesteld. In deze
richting vroegen wij thans daden.
Voorts, dat op dit oogenblik de Regeering
zeer weinig zou kunnen doen, niemand
heeft het duidelijker gezegd dan wij
alleen de N. Rolt. Ct. miste den lust of den
tijd om behoorlijk te lezen. Het eenige wat
de Regeering o. i. zou kunnen en behoorde
te verrichten, was langs diplomatieken weg
voeling te houden met die Mogendheden,
'wier belang tegenover dat van Engeland
staat. En wel hebben wij, wars van over
drijving en zoo bezadigd en nadenkend
mogelijk, destijds verklaard, dat ook hier
van men zich geen gouden bergen kon
beloven, maar de onzin, door de N. Rott. Ct.
ons op de lippen gelegd, als schreven wij
aan die diplomatieke handelingen *niet
de minste kans van slagen toe" toe, komt
eenvoudig voor rekening van onzen be
strijder. Tien tegen n, dat men iets»zal
bereiken, edoch daarom blijft het niet
minder plicht, dat eenig middel te gebruiken,
en het op de beste wijs in toepassing te
brengen, door de zending van een buiten
gewoon bekwaam diplomaat, indien deze
te vinden is.
Wat voor onredelijks steekt hierin ? Het
is waar, de Heer Zaaijer durft ons ver
zekeren, dat geen zeldzaam bekwaam diplo
maat in dit opzicht iets bereiken kan. En
natuurlijk, als men op 't bureau van de
N. Rotterdammer, telegraphisch of
telephonisch verbonden met de elite der staat
kundigen in de oude en de nieuwe wereld,
zoo iets zegt, zal men daar zijn redenen
voor hebben. Het is niet de redacteur die
zoo spreekt, maar het zijn de groote poli
tieke geesten dezer aarde, wier meening
door hem wordt vertolkt; en zoo is
waarlijk zijn uitspraak voldoende om ons
iets van onze illusie te ontnemen. Doch
het blijft toch tot de mogelijkheden behooren,
dat ook de kranigste, en degelijkste man
zich, bij het profeteeren, vergist, en daar
om, ondanks Zaavjers vermaan, blijven wij
zeggen: een diplomatieke actie, in den
aangegeven zin te beproeven: het behoort,
het is plicht.
Maar behalve tot deze poging, waarvan
wij meenen dat de Regeering in hel open
baar geen rekenschap mag worden gevraagd,
hebben wij aangespoord tot het verrichten van
een daad door de Volksvertegenwoordiging.
In deze dagen, zoo spraken wij en ook
de Standaard, mag men de portefeuille
van buitenlandsche zaken alleen laten in
de handen van iemand, die het vertrouwen
der natie bezit.
En deze onze opmerking is vooral uit
den booze.
rEén ding blijft er volgens De Amsterdammer
over er moet toch iets gebeuren en dat
is : dat Nederland ,zonder verwijl den minister
van buitenlandsche zaken zijn demissie geve,
onder wiens wanbeleid beide Republieken door
Nederland gekrenkt werden: den minister, aan
gaande wiens geheel diplomatiek bestaan niet
anders dan blunders zijn aan te wijzen ea
die tot schande van ons volk en tot gevaar van
onzen goeden naam in de toekomst., tot dus
verre door de volksvertegenwoordiging in het
kabinet wordt geduld" eez. enz.
//Inderdaad het papier is geduldig. Is dit
nu niet volkomen de manier, waardoor Frank
rijk zicli zoo dikwijls belachelijk heeft gemaakt;
het schreeuwen om een offer, de kreet d
mission, die aan een onbepaald gevoel van malaise
afleiding moet geven ? Is dit iets anders dan
de treurige hebbelijkheid om de macht der fei
ten te ontkennen en verademing te zoeken in
een persoonsverandering iu den blinde ? In den
blinde, want op de voor de hand liggende vraag,
wie den aftredenden minister zou moeten ver
vangen, wordt geen antwoord gegeven dan dat
de taak behoort te worden opgedragen aan den
bekwaamste der bekwamen en den
vaderlandslievendste der vaderlandslievenden !" Ea waar
toe zou die persoonsverwisseling dienen ? Om
schrik niet, lezer Transvaal en Vrijstaat
duidelijk te toonen, dat wij aan hunne zijde
staan". Dat »wij" kan hier niets anders
beteekenen dan ede Nederlandsche regeeriny". Dat
heel het Nederlandsche volk aan de zijde der
Zuid-Afrikaansche republieken staat, is geluk
kig reeds duidelijk gebleken en blijkt nog dage
lijks. En zoo zien we nu, dat bet kennelijk de
grootste fout zou wezen, dat de Nederlandsche
regeering zou kunnen begaan, onder alle groote
en kleine mogendheden alleen de neutraliteit
prijs te geven en openlijk voor de Transvaal en
Oranje Vrijstaat partij te kiezen, door De
Amsterdammer nationale plicht wordt geacht.
/De Amsterdammer schrijft: »Het is niet de
plicht der volksvertegenwoordiging in openbare
zitting de regeering te nopen haar mede te
deelen wat zij heeft verricht. Doch volstrekt
noodig schijnt het ons, dat zij onmiddellijk den
minister van buitenlandsche zaken dwinge heen
te gaan wiens beleende da/Jen, alle zonder onder
scheid, ,hem als een middelmatigheid
karakteriseeren" enz., enz. Onmiddellijk alzco ook
zonder vooraf in geheime zitting te hooren of
de regeeriaK iets verricht en wat zij heeft ver
richt. Ofschoon toch De Amsterdammer verklaart
van zijn daden niets te weten, moet toch de mi
nister van buitenlandsche zaken icegens zijn bekende
daden onmiddellijk worden gedwongen heen te
gaan. Wat Nederland op uit kritiek moment
noodig heeft, wordt ons gezegd, is »een man."
Wie die man zou moeten zijn en wat hij zou
moeten doen, blijft een geheim."
M. a. w. Raak niet aan mijn De Beau
fort ! Nu, dit wisten wij wel. Ziedaar
des poedels kern van den feilen
hanstochtelijken uitval der N. R. Ct. Red den
schipbreukeling, is hij niet mijn man
netje in dit kabinet? Opdat wij toch. voor
al niet de partij-politiek bij de pleitrede van
de K R. Ct. uit het oog zouden verliezen,
schreef de redacteur: »Dat de heer De Beau
fort het in de oogen van De Amsterdammer
en De Standaard niet is, kon ons niet onbe
kend wezen. Bij haar gaat hij door voor 't
jammerlijke »blok aan't been," dat het mi
nisterie in zijn vooruitstrevende
bewegingingen belemmert. Zijn invloed in het
ministerie wordt blijkbaar door haar over
wegend geacht, verre den gewonen kring
der bemoeiingen van het departement van
buitenlandsche zaken overschrijdende".
Welzeker de Standaard en wij zouden
den heer De Beaufort willen wippen, niet
om zijn blunders, als minister van Bui
tenlandsche Zaken, maar om zijn, altoos
volgens de N. R. Ct., zóó grooten invloed
in dit Kabinet. Heusch, de N. E. Ct. is
daar zeker van; bij 't aanstaand debat in
de Tweede Kamer mag dat niet vergeten
worden. Alsof wij niet van de verlooche
ning van Neerlands waardigheid af, toen
Hanotaux, wiens despotische allures beloond
werden met een bezoek van H. M. eii de
uitreiking van een Nederlandsche Leeuw,
gewezen hadden op het gevaar, dat ons
dreigde onder zulk een minister. En alsof,
om nu maar van niets anders te spreken,
men thans niet met volkomen zekerheid wist,
dat men alleen om de reclame het te samen
komen van de Vredesconferentie te 's Hage,
gesteld had boven de nationale eer en de
vriendschap met onze Zuid-Afrikaansche
broeders Het zou »het schreeuwen om een
offer zijn; de kreet démission, die aan een on
bepaald gevoel van malaise afleiding moet
geven; de treurige hebbelijkheid om de macht
der feiten te ontkennen en verademing te
zoeken in een persoonsverandering in den
blinde"..! En dit ons «schreeuwen" dateert
van twee jaar vóór den Zuid-Afr. oorlog,
uit vrees dat het laad nog verder zou sctiade
leiden; en ernstig schade heeft het ge
leden, nu de N. R. zelf moet erkennen,
dat de Regeering onder De Beaufort is te
kort geschoten, in haar verdediging van
eer en recht. Immers zoo schrijft zij :
«Maar dat alles neemt niet weg, dat onze
regeering o. i. met den noodigeu uadruk en
aaudraug, waarop haar rol als gastvrouw haar
aanspraak gaf, bij de Russiscüe regeermg had
kunuen aandringen, dat op de lijst der
genoodigden zij 't dau de voorloopige lijst de
twee Zuid-Afrikaanscue republieken waren ge
bracht. Ware dau aan de liugehclie regeering
bekend geworden, dat onder de geaoodigde staten
ook Transvaal voorkwam, dan had zij waar
schijnlijk zich tegen deze uitnoodiging verzet
en liaar deelneming van de afwezigheid van
Transvaal afhankelijk gesteld. D.in hadden de
Russische en ouze regeering Transvaal vau de
lijst kunnen voeren; maar dan was verkregen,
tea eerste, dat onze regeering voor de Z.-A.
Republiek gedaan liad wat deze van haar ver
wachten mocht en de natie was op dit puat
bevredigd geweest, en voorts, dat de Republiek
althans door Rusland en Nederland als een on
afhankelijke staat, die zij is, met volkomen on
afhankelijk diplomatiek verkeer, dat zij heeft,
erkend was. Het odium van de uitsluiting der
Republiek ware dan alleen op Engeland gevallen."
Nog eens dat erkent zelf, hoe het
odium van de uitsluiting der beide Repu
blieken op Engeland en op ons is geval
len en, waar de advocaat van mr. De
Beaufort dit niet kan verbergen, zou hij
in zijn wijsheid en rechtvaardigheid an
deren als zenuwachtige drijvers op de
kaak willen stellen, die naar aanleiding van
zulk een grove, onherstelbare fout, de ver
wijdering van den minister eischten, die op
een zeer kritiek moment, de hoogste leiding
van buitenlandsche zaken in handen heeft.
Maar, afgescheiden van de reeks van fei
ten, die hierbij ten nadeele van de Beaufort
gememoreerd kunnen worden, welke licht
zinnigheid, zij 't dan ook door partijliefde
te verontschuldigen, moet de redactie van
een hoofdorgaan van Nederland kenmer
ken, die in deze dagen, tot stichting en
leering van zijn lezers, den draak durft
steken met de eerlijk gemeende verklaring
van de Standaard en van ons: zoo ooit,
dan past er thans aan Buitenlandsche Zaken
een man, op wiens karakter, op wiens be
kwaamheid en wiens zorg voor Neêrlands
eer en goeden naam ten volle te vertrouwen
valt; een redactie, die de eerste eisch,
welken zij zelve en alle anderen, die hun
land liefhebben, behooren te stellen, het
zoeken van een persoonsverandering in
den Minde noemt, als ware in Nederland
het peil, waarop de diplomatieke blunders
van de heer de Beaufort wijzen, het hoogste
wat in dit opzicht onder ons te bereiken
is. Maar hoe onnoozel dan tevens het te
willen doen voorkomen, alsof zij, die een
bekwaam en betrouwbaar minister van
Buitenlandsehe Zaken vragen, in de plaats
van hem, die zijn eigen land heeft verne
derd en de belangen der Zuid-Afrikaansche
Republieken heeft verwaarloosd, de Regee
ring in strijd zouden brengen met de wetten
der volkenrechtelijke neutraliteit! Maakt
hier de verlegenheid de N. Rolt. Ct. niet wat
al te belachelijk voor zoo'n deftisr, geleerd
orgaan ? Immers moreel mag de Regeering
zeer zeker aan de zijde harer
stamverwanten staan; zij zou eenvoudig een mon
ster zijn, als zij dat niet deed. Alleen in
haar daden blijve zij binnen de perken
der volkenrechtelijke neutraliteit.
Het doet ons natuurlijk genoegen te be
merken, dat de N. Rott. Ct. niet alleen
notitie van onze beschouwingen neemt,
maar zelfs hoe onzinnig zij ze ook
acht juist vóór da begrootingsdebatten ze
een breedvoerige weerlegging waardig keurt.
Zou ze, zoo vroegen wij haast in onze
ijdelheid, toch gevreesd hebben, dat er
zelfs onder de kamerleden konden zijn,
die ooren hadden naar onze drogredenen ?
Nu, we hopen op te passen het
Rotteblad niet weder tot zulk monnikenwerk
te nopen. Het zou jammer zijn, als zijn
politieken redacteur zijn kostbaren tijd nog
verder moest verliezen met, zoo heel uit
de hoogte, hier in dit tranendal ergens op
die zotte Amsterdammer neer te blikken,
in stede van rustig en niet zonder ma
jesteit op den Olympus te wandelen, waar
aan Minerva's voet onbetwist zijn plaatsje i?.
Het BefeWt der
YoltaBrtep
foorlpt
Dat recht, dat in den constitioneelen
staat het eenige middel is, om eene Regee
ring in haar geheel dan wel een of meer
harer deelen tot luisteren en aftreden te
dwingen, wanneer zij door gemis aan ver
trouwen bij de Natie nogthans niet vrij
willig wijken en aftreden wil, dat recht
is gedurende vele jaren na 1840, vrij ernstig
aan banden gelegd door het dogma van
wijlen Groen van Prinsterer en diens partij,
die beweerden dat eene begrooting nooit
moest worden verworpen om reden daar
buiten gelegen, al bleken die redenen ook
dikwijls even klemmend als ernstig. Dat
Evangelie heeft zijn Apostelen, belijders
en volgelingen in de Staten-Generaal zoo
wel als daarbuiten, nogtans nooit gemist;
want het bleek vaak maar al te zeer een
veiligheidsklep, waarmede het ministerieele
leven van enkele of meerdere bewindslieden
dat men sparen wilde, kon worden gered,
tenzij de Kroon tusschen beide tredende.
luisterde naar de stemme des Volks (iets
dat zelden geschied is) en door toepassing
van art. 77 der Grondwet, gebruik maakte
van hare bevoegdheid, die voorwaar wel
het recht van bestaan en toepassing heeft,
zoodra de St. Gen. bijv. <ie hare opvat
en opvatten wil in een richting, geest en
zin, die haar recht van controle verlaagt
tot een wassen neus, waarmede elke staat
kundige partij op haar beurt ter zake
van partijbelang, doch in strijd met dat
van den staat, naar welgevallen wist te
sollen en te spelen. Van de werking en
het gebruik dier veiligheidsklep, wordt
dan ook nooit iets bespeurd. Beschikt dat
Evangelie intusschen ook nu nog over
tallooze geloovigen, de ongeloovigen en
tegenstanders vertegenwoordigen echter
steeds een gehalte, dat men ter waardeering
van het verschil liever weegt dan telt, al
wijst het getal ook allicht op eene minder
heid, als in de Staten Generaal de vast
stelling of verwerping der jaarlijksche be
grooting aan de orde is, en het laatste
(verwerping) tot de zeldzame feiten behoort.
En nu moge men in dusdanige feiten
steeds gelaten berusten, om ze n iet minder
te betreuren, toch geschiedt gewoonlijk wat
een iegelijk zelfs niet mogelijk oordeelde,
want men ziet begrootingswetten voort
durend aangenomen, waarvan men de
verwerping even gewis verzekerd oordeelde
als dat 2X2 = 4, jen geen 3 of 5 is. In 18G7,
het tijdvak van Kamerontbinding en Ko
ninklijke Proclamatie met Nationaal ge
kleurde randen, wiist de verwerping van
de begrooting van Buitenl. Zaken als ware
het op eene uitzondering, die land en volk
andermaal in beroering bracht en het
laatste tot de stembus opriep.
Aldus is het ook nu gesteld. Een ieder
toch oordeelt de aanneming der begrooting
van het Departement van Buitenlandsche
Zaken voor 1900 niet denkbaar, en wel om
redenen niet allén daar buiten, maar ook
daar binnen gelegen; want het cijfer der
uitgaven wordt door den arbeid van dat
Departement evenmin gerechtvaardigdj als
dat men ter zake van redenen daar buiten,
een Minister de gelegenheid en de middelen
mag en moet verstrekken, om een beleid
voort te zetten, dat in den loop van dit
jaar zóó aangetast, zóó gewraakt en der
wijze bestookt is, als dat van zijn chef,
den Minister Mr. W. H. de Beaufort. En
op dergelijke Bewindslieden past men toe
(als het eenige practische middel van
constitioneeie volkscontróle, dat onwil en
zetelvastheid belet) niet een gemoedelijke preek,
maar eenvoudig eene staatkundige daad.
En die daad is?
Verwerping van de begrooling van Buiten
landsche Zaken voor 1900.
Zal men haar aanschouwen en wel om
tamelijk gelijksoortige redenen als ruim 36
iaren geleden, toen zelfs de Politieke
Humbug en Bluf van: Nous avons sauvéla
Paix de FEurope! dienst moest doen, zij het
ook te vergeefs! om eene verwerping van de
begrooting des Ministers van Buitenl. Zaken
te voorkomen? Men oordeelt eene herhaling
van dat feit ook thans onvermijdelijk:
en vast, nu pers en volk zich in 1809 nog
veel beslister in ongunstigen zin hebben
uitgelaten over het ministerieel beleid van
mr. W. H. de Beaufort, dan dit in 1857 en
zelfs met de Regeering in 1867 het geval
was, al bezorgde zij de natie toen ook nog
andermaal een tweede beroep op de kiezers
door Kamerontbinding.
En toch! toch is twijfel hier geoorloofd,
want de z.g. toongevende groote pers be
proeft reeds langzaam en zachtkens aan,
de natie te beduiden, dat, terwijl omver
werping van het kabinet ter wille van een
buitenlandschen kwaadaardigen strijd na
tuurlijk eene dwaasheid ware op een oogen
blik in ons Staatsleven, dat er zóó veel
ernstigs en beteekenisvol op sociaal gebied
aan de orde is en dat van af de groene
ministerstafel van het Binnenhof aan de St. Gen.
zal worden aangeboden, ook zelfs n zijner
leden in den persoon des ministers van
Buitenl. Zaken, al heeft hij dan ook hier
of daar in zijn^ beleid bij herhaling
misgetast, of zelfs zóó zwaar gezondigd op staat
kundig gebied, dat het pire qu'un crime
geldt, niet ter wille van wan beleid en ern&tige
fouten en blunders mag worden losgelaten,
nu alles wat hij deed of naliet niet de vrucht
was van een vrije hand, maar van het
overleg en de algeheele instemming en
Siedkeuring van al zijn ambtsbroeders,
et solidariteitsgevoel levert dus voor het
begrootingsdebat de basis, van waar eene
verdediging van alle hoofdstukken en dus
ook van dat der Buitenlandsche Zaken,
tegen alle aanvallen en poging tot verwer
ping behoort te worden gericht, al ware
het ook allén maar ter verheerlijking van
het dogma en de ketterij: dat eene begroo
ting allén om redenen daarbinnen, dus de
cijfers, mag worden beoordeeld, aangenomen
of verworpen.
Welnu: het schijnt talloozen in het land
toe, dat de heer mr. de Beaufort zijne taak
als leider van onze buitenlandsche aange
legenheden, nu daarover voor een oordeel
voldoende licht is opgegaan, sedert zijn
optreden bij herhaling heeft opgevat in een
geest en een zin, die ten eenenmale in
strijd zijn gebleken met de eer, de waardig
heid en het staatsbelang van een volk, dat
uog niet klein genoeg is, om met het oog
op zijn prestige buiten'slands, niet groot
te kunnen zijn in alles, en ten slotte toe
te laten wat niet geduld mag worden.
En of nu al de toongevende groote pers,
zoo tusschen de regels in geeft te verstaan,
dat de spons en haar gebruik het beste
middel zijn om ook zonden op staatkundig
gebied uit te wisschen en te vergeven,
zoodra een z.g. solidair en homogeen kabinet
staat vóór een begrootings debat, dat geheel
of ten deele, de kiem der verwerping hier
of daar oplost of oplossen kan in een feit,
waardoor eene redding van een of meer
zijner leden onmogelijk wordt gemaakt,
het recht van controle behoort door eene
volksvertegenwoordiging steeds te ernstig
en te consciëntieus begrepen en toegepast
te worden als het bewindsleiders geldt,
die het vertrouwen van een volk hebben
verspeeld, door bij hun beleid niet te waken
voor de waardigheid en de eer van het
land en de Kroon. En dit? dit is uit het
beleid van den minister de Beaufort meer
dan voldoende gebleken. Op dien grond
is het dus te wenschen, dat de vooralsnog
bedekte toeleg der z.g. groote pers niet
gelukke, maar dat de kleine of provinciale
er daarentegen toe bijdrage, de
StatenGeneraal te doen begrijpen, dat eene con
trole, die over de koorden der beurs beschikt,
niet toelaat dat eene spons reeds voldoende
is, om de begrooting van den minister de
Beaufort voor 1900 ook dezen keer schoon
te wasschen.
Een Staatsman in ruste.
Door schade en schande wijs?
Bij het lezen der berichten over de
wijze, waarop van Engelsche zijde de strijd
tegen de Boeren wordt gevoerd, vraagt
men zich af, of de »splendid isolation",
waarop onze Britsche naburen zoo trotsch
zijn, op hen geen zeer noodlottigen invloed
heeft gehad. Dit isolement, dat zeker zijn