De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 3 december pagina 1

3 december 1899 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H'. 1171 DE AMSTERMMMEK A°. 1899. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAURIK Jr. uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Dit blad i» verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capncines tegenover h»t Grand Café, te Pxriji, en t* Londen, Librairie Cosmopolite, 56 Cnarlottastreet, Fitzroy Square. Zondag 3 December, Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20 Reclames per regel ? ? » 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLÏMOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O V D. VAN YEBBE EN VAN NABIJ: Nederland en Zaid-Afrika, Het Budgetrecht der Volksvertegen woordiging, door Een Staatman in raste. Door schade en schande wijs ? Dr. H. J. Coster. f Voor Zuid-Afrika. Herinneringen van een mili tairen rechter in Nederland, (II Slot), door Men Culpa. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Verplichte Verzekering of Staatspensioen ?, door H. KUNST EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. In het Ryksmnseum, door W. S. Nieuwe Boeken, door Gregorius. Iiectunr, door M. Wibaut?M. v. Berlekom. De zeven moordenaars en andere verhalen, door J. H. Speenhoff, beoordeeld door J. B. Schepers. Boek en tijdschrift, door G. van Hulzen. FEUILLETON: Sint-Nicolaas." Een schets van Truid» Kok. (I.) RECLAMES. VOOB DAMES: «Geloof", door Cath. Alb. Th\)m. Aanbeveling overbodig, door P. J. van Uildriks. Allerlei, door E-e. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KBONIEK, door D. Stigter. Schetsen uit Bosniëen de Herzegowina, door H. Heyenbroek. (Slot). ALLEBLEI. INGEZON DEN. PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADVERTENTIËN. SÉrW en ZoMfla. Hemelscbe goedheid, wat hebben wij ons vergist! Alles wat wij over Regeering en Volksvertegenwoordiging, met het oog op den Engelsch-Transvaalschen oorlog en onze verplichtingen tegen over Zuid-Afrika hebben geschreven, was niet veel beter dan onzin. Daar kwam de N. Rott. Ct. heel nog iets anders dan Salomo's kat zoo maar haar lezers en ons zelf Verklaren, dat wij vreemder dan vreemd, als een Delphi's orakel, ongerijmd en be denkelijk, ten deze hebben geadviseerd. Ach, waartoe staat ons ook een pen ter beschikking^ waar de Heer Zaaijer, nooit een dag te laat, er steeds zoo afdoende, 's lands belangen bespreekt; deze hemel hoog verheffende boven de heuveltopjes van zijn partij-politiek l Laat ons dus luisteren naar het Rotter dam sch betoog: Wij Nederlanders, zouden wel iets willen doen, maar kunnen niets. Van deze juiste opmerking uitgaande schrijft het blad: » Wanneer wij overtuigd zijn, dat er iets ge daan moet worden, en wij zien niets gebeuren, loopen wij gevaar onredelijk (1) te worden. Wij worden zenuwachtig,prikkelbaar en K>re»e%(l).Wij gevoelen eeu prikkel om ons gemoed aan iets of aan iemand te koelen, en, hebben al ons ge zond verstand noodig om aan dien prikkel weerstand te bieden. In die gemoedsstemming verkeert blijkbaar het weekblad De Amsterdam mer. Wat het blad eigenlijk wil, is niet recht duidelijk. Wel begeert het ten slotte van onze volksvertegenwoordiging eene daad, maar op welke wijie die daad der Zuid-Afrikaanschen 1 republieken eenig voordeel zou kunnen aan brengen, blijft in het duister. Met de plannen van den heer Lion Cachet is het niet inge nomen. Omtrent zijn raad, dat onze regeering door een volkspetitionnement aangezocht zou worden om ^namens het Nederlaudsche volk, liefst in gezochte vereeniging met Duitschland, Rusland, Italië, l'rankrijk enz., en anders alleen, op te treden bij de Britsche regeeriiig, met een beroep op het Britsche volk, dat niet door de oorlogskoorts is aangetast," vernamen wij in het nummer van 29 October de volgende ge heimzinnige taal, die aan een Delphisch orakel doet denken: Reeds vroeger hebben wij ver klaard, dat o. i. de Nederlandsche diplomatie dit werk behoorde te verrichten, al voorspelden wij ons daarvan weinig nut, daar de mogend heden gaarne zullen zien, dat Engeland zich de vingers brandt; terwijl van een optreden van ons rechtstreeks bij Engeland volstrekt geen heil te verwachten i?. Hoe iemand het gepast zou kunnen vinden, dat Nederland zich als bemiddelaar tusschen Transvaal en Engeland bij het laatstgenoemde rijk aanbood, hebben wij nooit kunnen begrijpen. Iets dwazers kan men moeilijk begeeren."" ,,In allen eenvoud moeten wij erkennen met geen mogelijkheid te kunnen begrijpen, dat onze diplomatie iets behoorde te verrichten, waarvan het nvit niet is in te zien, dat stellig zou mis lukken, of dat een groote dwaasheid zou zijn. Maar, zegt De Amsterdammer verder: Iets anders zou het zijn, wanneer onze diplomatie zich tot de groote mogendheden wendde, maar dan zou daarvoor allereerst noodig zijn een bui tengewoon bekwaam diplomaat."" Terstond wordt echter sterk betwijfeld, of -we »dien op 't oogenblik rijk zijn." ,/Onder al onze gezanten" heet het //is er misschien niet n van zoo zeldzame begaafdheid, dat hij bij deze gewichtige aangelegenheid voor een rijk zonder militaire macht geschikt geacht kan worden zulk een zending te vervullen."" «Dit laatete zijn we met De Amsterdammer volkomen eens; wij durven zelfs een stap ver der gaan, en beweren, dat er, zoo er niet een (1) Wij cursiveereu. algeheele verandering komt in de beginselen, die die de groote mogendheden in beweging brengen, geen kans bestaat, dat er ooit een diplomaat van »zoo zeldzame begaafdheid" zal geboren worden, dat hij in zulk een zending zou slagen. Voor een taak, die volgens het eigen oordedl van De Amsterdammer niet de minste kans van slagen aanbiedt, is zelfs de niet bestaande, denkbeeldige diplomaat van buitengewone be kwaamheid niet opgewassen." In alle bescheidenheid, gelijk tegenover deze journalistieke autoriteit past, zouden wij willen verklaren, dat wij van de Regee ring, Volksvertegenwoordiging en Natie een daad, of daden, hebben verlangd, bestaande in het in toepassing brengen van die mid delen, materieel en moreel, waardoor, ons verzuim van vele jaren goed makende, het Hollandsch element in Zuid-Afrika ver strekt kan worden en de band tusschen Nederland en zijn broederen daar nauwer wordt toegehaald. In dit opzicht schreven wij zeker niet te vergeefs, nu al dadelijk voor stoomvaartlijn en emigratie werkelijk pogingen worden in ;t werk gesteld. In deze richting vroegen wij thans daden. Voorts, dat op dit oogenblik de Regeering zeer weinig zou kunnen doen, niemand heeft het duidelijker gezegd dan wij alleen de N. Rolt. Ct. miste den lust of den tijd om behoorlijk te lezen. Het eenige wat de Regeering o. i. zou kunnen en behoorde te verrichten, was langs diplomatieken weg voeling te houden met die Mogendheden, 'wier belang tegenover dat van Engeland staat. En wel hebben wij, wars van over drijving en zoo bezadigd en nadenkend mogelijk, destijds verklaard, dat ook hier van men zich geen gouden bergen kon beloven, maar de onzin, door de N. Rott. Ct. ons op de lippen gelegd, als schreven wij aan die diplomatieke handelingen *niet de minste kans van slagen toe" toe, komt eenvoudig voor rekening van onzen be strijder. Tien tegen n, dat men iets»zal bereiken, edoch daarom blijft het niet minder plicht, dat eenig middel te gebruiken, en het op de beste wijs in toepassing te brengen, door de zending van een buiten gewoon bekwaam diplomaat, indien deze te vinden is. Wat voor onredelijks steekt hierin ? Het is waar, de Heer Zaaijer durft ons ver zekeren, dat geen zeldzaam bekwaam diplo maat in dit opzicht iets bereiken kan. En natuurlijk, als men op 't bureau van de N. Rotterdammer, telegraphisch of telephonisch verbonden met de elite der staat kundigen in de oude en de nieuwe wereld, zoo iets zegt, zal men daar zijn redenen voor hebben. Het is niet de redacteur die zoo spreekt, maar het zijn de groote poli tieke geesten dezer aarde, wier meening door hem wordt vertolkt; en zoo is waarlijk zijn uitspraak voldoende om ons iets van onze illusie te ontnemen. Doch het blijft toch tot de mogelijkheden behooren, dat ook de kranigste, en degelijkste man zich, bij het profeteeren, vergist, en daar om, ondanks Zaavjers vermaan, blijven wij zeggen: een diplomatieke actie, in den aangegeven zin te beproeven: het behoort, het is plicht. Maar behalve tot deze poging, waarvan wij meenen dat de Regeering in hel open baar geen rekenschap mag worden gevraagd, hebben wij aangespoord tot het verrichten van een daad door de Volksvertegenwoordiging. In deze dagen, zoo spraken wij en ook de Standaard, mag men de portefeuille van buitenlandsche zaken alleen laten in de handen van iemand, die het vertrouwen der natie bezit. En deze onze opmerking is vooral uit den booze. rEén ding blijft er volgens De Amsterdammer over er moet toch iets gebeuren en dat is : dat Nederland ,zonder verwijl den minister van buitenlandsche zaken zijn demissie geve, onder wiens wanbeleid beide Republieken door Nederland gekrenkt werden: den minister, aan gaande wiens geheel diplomatiek bestaan niet anders dan blunders zijn aan te wijzen ea die tot schande van ons volk en tot gevaar van onzen goeden naam in de toekomst., tot dus verre door de volksvertegenwoordiging in het kabinet wordt geduld" eez. enz. //Inderdaad het papier is geduldig. Is dit nu niet volkomen de manier, waardoor Frank rijk zicli zoo dikwijls belachelijk heeft gemaakt; het schreeuwen om een offer, de kreet d mission, die aan een onbepaald gevoel van malaise afleiding moet geven ? Is dit iets anders dan de treurige hebbelijkheid om de macht der fei ten te ontkennen en verademing te zoeken in een persoonsverandering iu den blinde ? In den blinde, want op de voor de hand liggende vraag, wie den aftredenden minister zou moeten ver vangen, wordt geen antwoord gegeven dan dat de taak behoort te worden opgedragen aan den bekwaamste der bekwamen en den vaderlandslievendste der vaderlandslievenden !" Ea waar toe zou die persoonsverwisseling dienen ? Om schrik niet, lezer Transvaal en Vrijstaat duidelijk te toonen, dat wij aan hunne zijde staan". Dat »wij" kan hier niets anders beteekenen dan ede Nederlandsche regeeriny". Dat heel het Nederlandsche volk aan de zijde der Zuid-Afrikaansche republieken staat, is geluk kig reeds duidelijk gebleken en blijkt nog dage lijks. En zoo zien we nu, dat bet kennelijk de grootste fout zou wezen, dat de Nederlandsche regeering zou kunnen begaan, onder alle groote en kleine mogendheden alleen de neutraliteit prijs te geven en openlijk voor de Transvaal en Oranje Vrijstaat partij te kiezen, door De Amsterdammer nationale plicht wordt geacht. /De Amsterdammer schrijft: »Het is niet de plicht der volksvertegenwoordiging in openbare zitting de regeering te nopen haar mede te deelen wat zij heeft verricht. Doch volstrekt noodig schijnt het ons, dat zij onmiddellijk den minister van buitenlandsche zaken dwinge heen te gaan wiens beleende da/Jen, alle zonder onder scheid, ,hem als een middelmatigheid karakteriseeren" enz., enz. Onmiddellijk alzco ook zonder vooraf in geheime zitting te hooren of de regeeriaK iets verricht en wat zij heeft ver richt. Ofschoon toch De Amsterdammer verklaart van zijn daden niets te weten, moet toch de mi nister van buitenlandsche zaken icegens zijn bekende daden onmiddellijk worden gedwongen heen te gaan. Wat Nederland op uit kritiek moment noodig heeft, wordt ons gezegd, is »een man." Wie die man zou moeten zijn en wat hij zou moeten doen, blijft een geheim." M. a. w. Raak niet aan mijn De Beau fort ! Nu, dit wisten wij wel. Ziedaar des poedels kern van den feilen hanstochtelijken uitval der N. R. Ct. Red den schipbreukeling, is hij niet mijn man netje in dit kabinet? Opdat wij toch. voor al niet de partij-politiek bij de pleitrede van de K R. Ct. uit het oog zouden verliezen, schreef de redacteur: »Dat de heer De Beau fort het in de oogen van De Amsterdammer en De Standaard niet is, kon ons niet onbe kend wezen. Bij haar gaat hij door voor 't jammerlijke »blok aan't been," dat het mi nisterie in zijn vooruitstrevende bewegingingen belemmert. Zijn invloed in het ministerie wordt blijkbaar door haar over wegend geacht, verre den gewonen kring der bemoeiingen van het departement van buitenlandsche zaken overschrijdende". Welzeker de Standaard en wij zouden den heer De Beaufort willen wippen, niet om zijn blunders, als minister van Bui tenlandsche Zaken, maar om zijn, altoos volgens de N. R. Ct., zóó grooten invloed in dit Kabinet. Heusch, de N. E. Ct. is daar zeker van; bij 't aanstaand debat in de Tweede Kamer mag dat niet vergeten worden. Alsof wij niet van de verlooche ning van Neerlands waardigheid af, toen Hanotaux, wiens despotische allures beloond werden met een bezoek van H. M. eii de uitreiking van een Nederlandsche Leeuw, gewezen hadden op het gevaar, dat ons dreigde onder zulk een minister. En alsof, om nu maar van niets anders te spreken, men thans niet met volkomen zekerheid wist, dat men alleen om de reclame het te samen komen van de Vredesconferentie te 's Hage, gesteld had boven de nationale eer en de vriendschap met onze Zuid-Afrikaansche broeders Het zou »het schreeuwen om een offer zijn; de kreet démission, die aan een on bepaald gevoel van malaise afleiding moet geven; de treurige hebbelijkheid om de macht der feiten te ontkennen en verademing te zoeken in een persoonsverandering in den blinde"..! En dit ons «schreeuwen" dateert van twee jaar vóór den Zuid-Afr. oorlog, uit vrees dat het laad nog verder zou sctiade leiden; en ernstig schade heeft het ge leden, nu de N. R. zelf moet erkennen, dat de Regeering onder De Beaufort is te kort geschoten, in haar verdediging van eer en recht. Immers zoo schrijft zij : «Maar dat alles neemt niet weg, dat onze regeering o. i. met den noodigeu uadruk en aaudraug, waarop haar rol als gastvrouw haar aanspraak gaf, bij de Russiscüe regeermg had kunuen aandringen, dat op de lijst der genoodigden zij 't dau de voorloopige lijst de twee Zuid-Afrikaanscue republieken waren ge bracht. Ware dau aan de liugehclie regeering bekend geworden, dat onder de geaoodigde staten ook Transvaal voorkwam, dan had zij waar schijnlijk zich tegen deze uitnoodiging verzet en liaar deelneming van de afwezigheid van Transvaal afhankelijk gesteld. D.in hadden de Russische en ouze regeering Transvaal vau de lijst kunnen voeren; maar dan was verkregen, tea eerste, dat onze regeering voor de Z.-A. Republiek gedaan liad wat deze van haar ver wachten mocht en de natie was op dit puat bevredigd geweest, en voorts, dat de Republiek althans door Rusland en Nederland als een on afhankelijke staat, die zij is, met volkomen on afhankelijk diplomatiek verkeer, dat zij heeft, erkend was. Het odium van de uitsluiting der Republiek ware dan alleen op Engeland gevallen." Nog eens dat erkent zelf, hoe het odium van de uitsluiting der beide Repu blieken op Engeland en op ons is geval len en, waar de advocaat van mr. De Beaufort dit niet kan verbergen, zou hij in zijn wijsheid en rechtvaardigheid an deren als zenuwachtige drijvers op de kaak willen stellen, die naar aanleiding van zulk een grove, onherstelbare fout, de ver wijdering van den minister eischten, die op een zeer kritiek moment, de hoogste leiding van buitenlandsche zaken in handen heeft. Maar, afgescheiden van de reeks van fei ten, die hierbij ten nadeele van de Beaufort gememoreerd kunnen worden, welke licht zinnigheid, zij 't dan ook door partijliefde te verontschuldigen, moet de redactie van een hoofdorgaan van Nederland kenmer ken, die in deze dagen, tot stichting en leering van zijn lezers, den draak durft steken met de eerlijk gemeende verklaring van de Standaard en van ons: zoo ooit, dan past er thans aan Buitenlandsche Zaken een man, op wiens karakter, op wiens be kwaamheid en wiens zorg voor Neêrlands eer en goeden naam ten volle te vertrouwen valt; een redactie, die de eerste eisch, welken zij zelve en alle anderen, die hun land liefhebben, behooren te stellen, het zoeken van een persoonsverandering in den Minde noemt, als ware in Nederland het peil, waarop de diplomatieke blunders van de heer de Beaufort wijzen, het hoogste wat in dit opzicht onder ons te bereiken is. Maar hoe onnoozel dan tevens het te willen doen voorkomen, alsof zij, die een bekwaam en betrouwbaar minister van Buitenlandsehe Zaken vragen, in de plaats van hem, die zijn eigen land heeft verne derd en de belangen der Zuid-Afrikaansche Republieken heeft verwaarloosd, de Regee ring in strijd zouden brengen met de wetten der volkenrechtelijke neutraliteit! Maakt hier de verlegenheid de N. Rolt. Ct. niet wat al te belachelijk voor zoo'n deftisr, geleerd orgaan ? Immers moreel mag de Regeering zeer zeker aan de zijde harer stamverwanten staan; zij zou eenvoudig een mon ster zijn, als zij dat niet deed. Alleen in haar daden blijve zij binnen de perken der volkenrechtelijke neutraliteit. Het doet ons natuurlijk genoegen te be merken, dat de N. Rott. Ct. niet alleen notitie van onze beschouwingen neemt, maar zelfs hoe onzinnig zij ze ook acht juist vóór da begrootingsdebatten ze een breedvoerige weerlegging waardig keurt. Zou ze, zoo vroegen wij haast in onze ijdelheid, toch gevreesd hebben, dat er zelfs onder de kamerleden konden zijn, die ooren hadden naar onze drogredenen ? Nu, we hopen op te passen het Rotteblad niet weder tot zulk monnikenwerk te nopen. Het zou jammer zijn, als zijn politieken redacteur zijn kostbaren tijd nog verder moest verliezen met, zoo heel uit de hoogte, hier in dit tranendal ergens op die zotte Amsterdammer neer te blikken, in stede van rustig en niet zonder ma jesteit op den Olympus te wandelen, waar aan Minerva's voet onbetwist zijn plaatsje i?. Het BefeWt der YoltaBrtep foorlpt Dat recht, dat in den constitioneelen staat het eenige middel is, om eene Regee ring in haar geheel dan wel een of meer harer deelen tot luisteren en aftreden te dwingen, wanneer zij door gemis aan ver trouwen bij de Natie nogthans niet vrij willig wijken en aftreden wil, dat recht is gedurende vele jaren na 1840, vrij ernstig aan banden gelegd door het dogma van wijlen Groen van Prinsterer en diens partij, die beweerden dat eene begrooting nooit moest worden verworpen om reden daar buiten gelegen, al bleken die redenen ook dikwijls even klemmend als ernstig. Dat Evangelie heeft zijn Apostelen, belijders en volgelingen in de Staten-Generaal zoo wel als daarbuiten, nogtans nooit gemist; want het bleek vaak maar al te zeer een veiligheidsklep, waarmede het ministerieele leven van enkele of meerdere bewindslieden dat men sparen wilde, kon worden gered, tenzij de Kroon tusschen beide tredende. luisterde naar de stemme des Volks (iets dat zelden geschied is) en door toepassing van art. 77 der Grondwet, gebruik maakte van hare bevoegdheid, die voorwaar wel het recht van bestaan en toepassing heeft, zoodra de St. Gen. bijv. <ie hare opvat en opvatten wil in een richting, geest en zin, die haar recht van controle verlaagt tot een wassen neus, waarmede elke staat kundige partij op haar beurt ter zake van partijbelang, doch in strijd met dat van den staat, naar welgevallen wist te sollen en te spelen. Van de werking en het gebruik dier veiligheidsklep, wordt dan ook nooit iets bespeurd. Beschikt dat Evangelie intusschen ook nu nog over tallooze geloovigen, de ongeloovigen en tegenstanders vertegenwoordigen echter steeds een gehalte, dat men ter waardeering van het verschil liever weegt dan telt, al wijst het getal ook allicht op eene minder heid, als in de Staten Generaal de vast stelling of verwerping der jaarlijksche be grooting aan de orde is, en het laatste (verwerping) tot de zeldzame feiten behoort. En nu moge men in dusdanige feiten steeds gelaten berusten, om ze n iet minder te betreuren, toch geschiedt gewoonlijk wat een iegelijk zelfs niet mogelijk oordeelde, want men ziet begrootingswetten voort durend aangenomen, waarvan men de verwerping even gewis verzekerd oordeelde als dat 2X2 = 4, jen geen 3 of 5 is. In 18G7, het tijdvak van Kamerontbinding en Ko ninklijke Proclamatie met Nationaal ge kleurde randen, wiist de verwerping van de begrooting van Buitenl. Zaken als ware het op eene uitzondering, die land en volk andermaal in beroering bracht en het laatste tot de stembus opriep. Aldus is het ook nu gesteld. Een ieder toch oordeelt de aanneming der begrooting van het Departement van Buitenlandsche Zaken voor 1900 niet denkbaar, en wel om redenen niet allén daar buiten, maar ook daar binnen gelegen; want het cijfer der uitgaven wordt door den arbeid van dat Departement evenmin gerechtvaardigdj als dat men ter zake van redenen daar buiten, een Minister de gelegenheid en de middelen mag en moet verstrekken, om een beleid voort te zetten, dat in den loop van dit jaar zóó aangetast, zóó gewraakt en der wijze bestookt is, als dat van zijn chef, den Minister Mr. W. H. de Beaufort. En op dergelijke Bewindslieden past men toe (als het eenige practische middel van constitioneeie volkscontróle, dat onwil en zetelvastheid belet) niet een gemoedelijke preek, maar eenvoudig eene staatkundige daad. En die daad is? Verwerping van de begrooling van Buiten landsche Zaken voor 1900. Zal men haar aanschouwen en wel om tamelijk gelijksoortige redenen als ruim 36 iaren geleden, toen zelfs de Politieke Humbug en Bluf van: Nous avons sauvéla Paix de FEurope! dienst moest doen, zij het ook te vergeefs! om eene verwerping van de begrooting des Ministers van Buitenl. Zaken te voorkomen? Men oordeelt eene herhaling van dat feit ook thans onvermijdelijk: en vast, nu pers en volk zich in 1809 nog veel beslister in ongunstigen zin hebben uitgelaten over het ministerieel beleid van mr. W. H. de Beaufort, dan dit in 1857 en zelfs met de Regeering in 1867 het geval was, al bezorgde zij de natie toen ook nog andermaal een tweede beroep op de kiezers door Kamerontbinding. En toch! toch is twijfel hier geoorloofd, want de z.g. toongevende groote pers be proeft reeds langzaam en zachtkens aan, de natie te beduiden, dat, terwijl omver werping van het kabinet ter wille van een buitenlandschen kwaadaardigen strijd na tuurlijk eene dwaasheid ware op een oogen blik in ons Staatsleven, dat er zóó veel ernstigs en beteekenisvol op sociaal gebied aan de orde is en dat van af de groene ministerstafel van het Binnenhof aan de St. Gen. zal worden aangeboden, ook zelfs n zijner leden in den persoon des ministers van Buitenl. Zaken, al heeft hij dan ook hier of daar in zijn^ beleid bij herhaling misgetast, of zelfs zóó zwaar gezondigd op staat kundig gebied, dat het pire qu'un crime geldt, niet ter wille van wan beleid en ern&tige fouten en blunders mag worden losgelaten, nu alles wat hij deed of naliet niet de vrucht was van een vrije hand, maar van het overleg en de algeheele instemming en Siedkeuring van al zijn ambtsbroeders, et solidariteitsgevoel levert dus voor het begrootingsdebat de basis, van waar eene verdediging van alle hoofdstukken en dus ook van dat der Buitenlandsche Zaken, tegen alle aanvallen en poging tot verwer ping behoort te worden gericht, al ware het ook allén maar ter verheerlijking van het dogma en de ketterij: dat eene begroo ting allén om redenen daarbinnen, dus de cijfers, mag worden beoordeeld, aangenomen of verworpen. Welnu: het schijnt talloozen in het land toe, dat de heer mr. de Beaufort zijne taak als leider van onze buitenlandsche aange legenheden, nu daarover voor een oordeel voldoende licht is opgegaan, sedert zijn optreden bij herhaling heeft opgevat in een geest en een zin, die ten eenenmale in strijd zijn gebleken met de eer, de waardig heid en het staatsbelang van een volk, dat uog niet klein genoeg is, om met het oog op zijn prestige buiten'slands, niet groot te kunnen zijn in alles, en ten slotte toe te laten wat niet geduld mag worden. En of nu al de toongevende groote pers, zoo tusschen de regels in geeft te verstaan, dat de spons en haar gebruik het beste middel zijn om ook zonden op staatkundig gebied uit te wisschen en te vergeven, zoodra een z.g. solidair en homogeen kabinet staat vóór een begrootings debat, dat geheel of ten deele, de kiem der verwerping hier of daar oplost of oplossen kan in een feit, waardoor eene redding van een of meer zijner leden onmogelijk wordt gemaakt, het recht van controle behoort door eene volksvertegenwoordiging steeds te ernstig en te consciëntieus begrepen en toegepast te worden als het bewindsleiders geldt, die het vertrouwen van een volk hebben verspeeld, door bij hun beleid niet te waken voor de waardigheid en de eer van het land en de Kroon. En dit? dit is uit het beleid van den minister de Beaufort meer dan voldoende gebleken. Op dien grond is het dus te wenschen, dat de vooralsnog bedekte toeleg der z.g. groote pers niet gelukke, maar dat de kleine of provinciale er daarentegen toe bijdrage, de StatenGeneraal te doen begrijpen, dat eene con trole, die over de koorden der beurs beschikt, niet toelaat dat eene spons reeds voldoende is, om de begrooting van den minister de Beaufort voor 1900 ook dezen keer schoon te wasschen. Een Staatsman in ruste. Door schade en schande wijs? Bij het lezen der berichten over de wijze, waarop van Engelsche zijde de strijd tegen de Boeren wordt gevoerd, vraagt men zich af, of de »splendid isolation", waarop onze Britsche naburen zoo trotsch zijn, op hen geen zeer noodlottigen invloed heeft gehad. Dit isolement, dat zeker zijn

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl