Historisch Archief 1877-1940
DE AM STEE DAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1171
voordeelen heeft, maar dat wij hun daarom
toch nog niet frijnnan benijden, heeft aller
eerst ten gevolge gehad, dat de Engelsehen
zich ven-e verheven achten boven veel,
hetgeen door andere groote natiën een
noodzakelijke plicht wordt geacht. En in
de tweede plaats, dat zij alle
niet-Engelschen beschouwen als wezens van
»inferior quality," om niet te zeggen van lageren
rang in de orde van het geschapene. Maar
in het aangezicht der feiten is het
moeielijk die meening vol te honden.
De conservatieve Engelsche Morning
Post besprak dezer dagen de vraag, hoe
het mogelijk was, dat in den strijd in
Zuid-Afrika voortdurend grootere en klei
nere Engelsche troepen-afdeelingen door
de Boeven worden afgesneden en hetzij tot
werkeloosheid, hetzij tot overgave worden
gedwongen. «Slechts ne verklaring is
mogelijk," schrijft het Engelsche blad,
»en deze ia naar wij hopen de juiste:
de Britsche 'officieren denken, dat het,
omdat de Boeren niet zoo in uniformen
zijn gestoken en zoo gebrild zijn als de
soldaten der Earopeasche legers, ook niet
noodig is in den strijd met hen op de
meest elementaire beginselen van strategie
en taktiek te Letten. Een grootere fout is
moeielijk denkbaar, en toch zijn klaar
blijkelijk bij de laatste bewegingen deze
elementaire beginselen voortdurend ge
gnorèerd. De Boeren passen, zooals wij tot
one leedwezen bemerken, bij hun optreden
de allerraodsrnste leerstellingen der stra
tegie toe. Zij marcheeren met afzonderlijke
commando's, die over een uitgestrekt front
zijn verdeeld, en zoodra zij eene Britsche
troepenafdeeling aantreffen, laten zij hun
commando's een zwenking uitvoeren en de
vijandelijke troepen insluiten. Dat is de
bern van het stelstel, dat in het werk
van generaal Von Schlichting »Taktiscke
und strategisdie Prinzipien von heutë' is
ontwikkeld. Dit werk geldt in
Duitschland als een van de voortreffelijkste
handboeken van de krijgswetenschap;
mogelijk zal het binnen tien of vijftien
Jaren ook wel de aandacht trekken van
de hoogleeraren aan onze (Engelsche)
fltafschool. Het Duitsche stelsel eischt
voor zijne toepassing een goed over
wicht in getalsterkte, en daarover schijnen
de Boeren 1e beschikken. Volgens de
laatste telegrammen" het artikel, dat
wij hier aanhalen, is van 23 Novem
ber »hebben zij niet slechts Estcourt
omsingeld, maar ook Mooi-rivier, en zijn
zij reeds bejronn«n, de laatste stelling aan
te vallen. Wanneer het tijdstip gekomen
is, waarop Sir C. F. Clery en generaal
Eedvers Bulier met de laatste vei sterkin
gen van Durban oprukken, zullen deze
bevelhebbers achtereenvolgens elk d*ei
van de legermacht, waarmede zij
Ladygnrith wilden ontzetten, eerst zelf uit eene
insluiting moeten bevrijden."
De Engelschen zijn in het oorlogvoeren
verwend. In de laatste veertig jaren zijn
hunne troepen slechts geplaatst tegenover
heele of halve wilden, en als zoodanig
hebben zij klaarblijkelijk ook de Boeren
beschouwd. Dat die Boeren er een tak
tiek op na hielden, over welke door
Duitpche militairen van grooten naam
dikke boeken zijn geschreven, hebben de
Engelschen in de verste verte niet ver
moed. Hun bataillons, met snel vurende
kanonnen en Maxims bewapend, hebben
dikwijls den fanatieken stormaanval van
Soedaneesche horden met betrekkelijk ge
mak en met geringe verliezen afgeslagen.
Maar een Boer is geen Soedanees. Hij
is even goed gewapend als de
Engelschman en schiet veel beter, maar boven
alles, hij is volkomen doordrongen van de
juistheid van het beginsel, dat wie oorlog
voert, den vijand zooveel mogelijk afbreuk
moet doen en zich zelf zooveel mogelijk
moet dekken. Zoo is het verklaarbaar,
dat een Engelsch soldaat beweerde, van
de Boeren eerst iets gemerkt te hebben,
toen hij was gevangen genomen. Vóór
dien tijd had zijn escadron alleen nu en
dan een man, gewond of gedood, van het
paard zien vallen, zonder zelfs te kunnen
zeggen, van welke zijde de goedgemikte
schoten kwamen.
»Een paar maanden geleden" zoo
schrijft de heer Wormser in het laatst
verschenen nummer van Eigen Haard
dacht men in Europa, dat de Boeren in
de laatste maanden niets waren vooruit
gegaan in de kunst van oorlog voeren.
Gelukkig hebben ook de Engelschen zich
dat ingebeeld. En thans ... zendt
Duitschland zijn officieren naar Zuid-Afrika om
van generaal Joubert de kunst te leeren!
»De Engelschen geven meer
kostelijkdwaze voorstellingen van het leger der
Boeren; heel goed om hun lichtgeloovige
landgenooten gerust te stelleu. Nauwelijks
was de oorlog een paar dagen aan den
gang of ze wisten te vertellen van hon
derden Boeren, die weer »huistoe" gingen.
Blijkbaar weten ze niet, of willen ze niet
weten, van het onderscheid dat bestaat
tusschen dwang en verplichting. Zij stel
len het voor, of de Boeren een troep
vrijwilligers zijn, en denken, naar het
schijnt, dat een vrijwilliger zoo maar komt
en gaat naar zijn verkiezing *). Hun
huurlingen vechten onder dwang. De
Boeren zijn geen vrijwilligers, maar vor
men een volksleger. De verplichting, die
op hen rust, is even sterk als de dwang,
die den huurling verbindt, maar ze be
staat uit de gewillige verplichting van
burgers, die weten waarvoor ze vechten.
»Huistoe gaan," zoo maar op eigen houtje,
zou muiterij zijn en de strengste straf na
zich sleepen. Ook voor de vrijwilligers."
*) Zoo ongeveer als het te Londen zoo toe
gejuichte contingent vrijwillige ruiters uit
NewSouth-Wales, die, te Kaapstad aangekomen,
bemerkten dat het ernst was en zich toen maar
liever op de Nineveh ,huistoe" inscheepten.
Tot deze laatsten kan uien de talrijke
uitlanders rekenen, die ian de zijde der
Boeren strijden.
Erger en ergerlijker dan zulke, soms
door aanmatiging ingegeven, soms opzet
telijk onjuiste voorstellingen en opvattin
gen, is de houding der Engelschen, wat
de gewonde en gevangen tegenstanders
betreft. Een machteloos gemaakte of ont
wapende vijand houdt op een vijand te
zijn. Daarover zijn alle beschaafde natiën
het eens, en in theorie zullen de
Engelachen het zeker toegeven.
Maar in praktijk?
Ook hier schijnt de gewoonte, om slechts
halve wilden als vijanden tegenover zich
te zien, en dan nog meest fanatieke Mo
hammedanen, die geen gratie vragen of
geven, het Engelsche leger gedemoraliseerd
te hebben. Het vuren op ambulances van
het Roode Kruis, het afmaken en bestelen
van gewonden, de slechte behandeling van
gevangenen, ziedaar feiten die maar al
te dikwijls officieel zijn geconstateerd, en
die dubbel verachtelijk en vernederend
zijn wanneer zij worden gepleegd door
hen, die beweren in Zuid-Afrika bij uit
nemendheid de dragers der beschaving te
zijn. In een beroepsleger als dat der En
gelschen dient allereerst strenge tucht te
heerschen, en die tucht schijnt zér veel
te wenschen over te laten.
Eén ding dient te worden erkend: niet
tegenstaande de door de waarheid snel
genoeg achterhaalde leugens van de
Engelsche officieele berichten, wordt de open
bare meening in Engeland ten opzichte
van de Boeren gunstiger bij elke neder
laag, die zij den Engelschen toebrengen.
»Plucky fellows" en »clever fellows' zijn
eeretitels, waarmede de Engelschman niet
scheutig is, maar die hij thans aan de
Boeren niet meer kan onthouden. Wellicht
kan uit die wijziging der openbare mee
ning iets goeds voortkomen, in 't belang
van een spoedigen en laat ons hopen
blijvenden, dus voor beide partijen
eervollen vrede.
Dr. H. J. Coster. t
De tijding dat dr. Herman Coster bij Elands
laagte was gesneuveld, heeft hier te lande diepen
indruk gemaakt en in de Republieken niet
minder. Strijdende voor zijn nieuwe vaderland,
is hij gevallen voor een ideaal, het beginsel
van recht en rechtvaardigheid, dat hij heel
zijn leven heeft nagestreefd en waaraan hij is
trouw gebleven tot in den dood.
Toen de jonge Coster in 1885 te Leiden
als student in de rechten werd ingeschreven,
vestigde hij onmiddellijk de aandacht op zich
door zijn ferm, degelijk karakter. Zijn heele
studietijd was in waarheid een doorloopende
triomf. Hij was een goed werker en zijn studiën
waren met n woord uitnemend, maar niet
temin vond hij den tijd om in het studenten
corps de voornaamste posten te bekleeden.
Het weekblad Ofincrca" tintelde van geest
onder zyn mede-redacteurschap. Toen hij in
1889 als praeses van het corps was gekozen
trok h\j te velde tegen sommige misbruiken.
Onder zijne tijdgenooten was hij gevierd om
zijn flink en waardig optreden. Een zijner
studievrienden getuigt, hoe hij, tydens een
feest van Parijsche studenten, aan de tafel
van den president der Fransche Republiek
de Nederlandsche studenten vertegenwoordigde
en hoe zijn kranige, eenigszins martiale figuur
van een rijzig hoog-blond Germaan met
viiendel\jke blauwe oogen hem ook in den vreemde
ieders sympathie deed verwerven.
Reeds als student dweepte hij met Transvaal
en vertrok weinige maanden na zijn promotie,
in September 1890, naar Pretoria. Wel werd
zijn sympathie voor het vrije volk op een harde
proef gesteld waar hij een geheel jaar moest
wachten voor hij als advocaat werd inge
schreven. Toen echter uehoorde hij spoedig
tot de meest gezochte leden van de balie en
verwierf zich ook hier een roep van vertrouwen
en degelijkheid. De Boeren zijn niet zoo erg
toeschietelijk, maar weinige Nederlanders waren
onder hen zoo gezien als hij. Zyne bekwaam
heid en zijne krachten hadden hem voorbe
schikt voor een belangrijke betrekking en zoo
is het verklaarbaar hoe hij nog vóór zijn
dertigste jaar werd geroepen tot het ambt
van Staatsproeureur. Te gewichtiger was deze
positie, omdat bij haar bekleedde in het veel
bewogen jaar 1896, toen hij als publieke aan
klager de bedrijvers van den Jameson-inval
moest vervolgen. De tact en bekwaamheid
waarmede Coster in dit moeilijk geding optrad
werden overal geprezen en zelfs de Engelschen
hadden er niets op aan te merken. E)n eenigen
tijd daarna, toen de Republiek in groote
moeilijkheden verkeerde, met name door de
rechterlijke crisis, bewees hij zijn nieuwe vader
land wederom belangrijke diensten.
Om verschillende redenen legde hij daarna
het ambt neder en nam weder de rechtspraktijk
op. »Voor drie jaar naar Nederland gekomen"
aldus schreef Mr. 6. Vissering onder den
indruk van het droeve bericht van Coster's dood
«hadden zijn oude vrienden in Leiden nog een
reunie met hem; hij was nog steeds de
onverflauwde enthousiast van vroeger gebleven, zij het
ook in den vorm van een man van rij p overleg.
Toen ik dan ook Jas, dat bij Elandslsagte het
Hollandsche korps mee ten strijde was getogen,
had ik al dadelijk een angstig vermoeden, dat
hu onder de eersten moest geweest zijn..."
Dit voorgevoel van een zyner studievrienden
werd helaas bewaarheid. Toen de oorlog on
vermijdelijk bleek en de Nederlanders zich tot
een vrijwiliigerscorps vormden, was Coster
natuurlyk er bij. Hjj werd een der aanvoerders
van het bereden gedeelte en zoo is hij dan
ook te zien, als kommandant van een
ruiterafdeeling, op eene photografie welke werd ge
nomen te Pretoria op 30 September, enkele
weken slechts voor zijn dood.
De dagbladen hebben reeds uitvoerig mede
gedeeld onder welke omstandigheden Coster
sneuvelde, maar minder bekend is nog de
bijzonderheid, welke wij mochten ontleenen aan
een particulier schr^venl) over het gevecht by
Elandslaagte, waar het Hollandercorps en de
Duitschers ten getale van nauwelijks 800
hadden te stryden tegen 6000 Engelschen. Toen
de overmacht te sterk bleek en de troep moest
retireeren, heeschen eindelijk eenige Duitschers
de witte vlag. Maar onmiddellijk werd zjj door
de Hollanders neergerukt. «Liever sterven!"
riep Coster en dadelijk daarna viel hij
doodeIgk gewond neer. Kaakebeeke, die aan zijn
zyde had gestreden, sleepte hem stervende uit
het vuur weg.
Zoo is hy gevallen als een held, vechtende
voor de onafhankelijkheid voor zgn nieuwe
vaderland. Zijne moeder, zijne echtgenoote
en do drie jonge kinderen werden door z\jn
dood in diepe rouw gedompeld. Maar zij zul
len troost putten in de gedachte dat hy' zyn
jonge, veelbelovende leven heeft geofferd voor
de eere van den Nederlandschen stam. Zij die
hem zoo goed hebben gekend, zijne
studiegenooten aan de Leidsche Universiteit, stich
ten een gedenkteeken aan zyn nagedachtenis;
uit Zuid-Afrika klinken stemmen tot ons door
vol waardeering over zijn trouw en zy'n moed,
maar geheel Nederland zal trotsch op hem
bly'ven en hem eeren als een zijner edelste
zonen. Zijn roemvolle dood zal ook in latere
jaren voor de starabroeders in Zuid-Afrika
de uiting blijven van de edelste gevoelens van
ons Nederlanders jegens hen.
1) Medegedeeld door den heer J. A. Wormser
in Eigen Haard van 2 December.
Toor Zuid-Afrika.
Iemand, in Engeland woonachtig, schrijft
ona:
Met verwondering las ik voortdurend in
de Hollandsche couranten die ik ontving,
klachten over de weinige vrijgevigheid van
de Nederlanders voor onze Transvaalsche
broeders. Nederland heeft zich uitgeput in
't verzamelen van handteekeningen op 'n
»smeekbede" aan Engelands koningin en
volk, die eene schande was voor onze natie
en zonder nut voor de strijdende helden.
Interventie van de zijde van Nederland is
natuurlijk een absurd idee; maar zou ons
land nu 'teenige, wat 't wel kan doen, wat
iederen kan doen, nalaten? 't Verzamelen
of liever 't geven van geld, van veel geld ?
Dit toch is 'teenige middel, dat wij kunnen
aanwenden, om iets te doen tot leniging
van smarten en tot herstel der schade door
dien oneerlijken oorlog veroorzaakt.
Wees er toch van overtuigd, dat Engeland
van geen «minnelijke schikking" wil weten
en dat ze willen overwinnen. Daarom, we
moeten trachten tegenover de telkens ver
meerderende vijandelijke macht, eene even
sterke, neen, eene sterkere macht te stellen.
Daarvoor zijn noodig: soldaten eii geld.
Soldaten mogen we niet leveren; welnu,
lever dan geld.
Deze lange inleiding brengt mij tot 't
eigenlijke doel van ra'n schrijven, n.l. te
toonen wat in England gedaan wordt voor
de Engelsche soldaten en voor hunne we
duwen en weezen.
In een klein dorp in 't Zuiden van Enge
land van ruim 2000, zegge twee duizend
inwoners, werden '2 concerten gegeven.
't Eerste voor 't Roode Kruis, 't tweede voor
de Church-expenses.
't Eerste door den apotheker op touw gezet,
't tweede natuurlijk door den vicar.
Er is dus concurrentie.
ledere partij tracht plaatsen bezet te
krijfen. Er zijn natuurlijk, vooral in zoo'n
lein dorp altijd, veel lui, die niet naar
beide concerten zullen gaan.
Ik was door die werkzaamheid nieuws
gierig geworden en teekende voor 'n plaats
van 5 sh. voor 't eerste concert.
't Programma bestond uit zangstukken
en orcheststukken, uitgevoerd door de
village-band.
Voor de zangstukken boden dames en
heeren uit 't dorp zich welwillend aan.
En over 't algemeen mocht 't zeer goed
geslaagd heeten.
De uitslag overtrof de stoutste verwach
tingen. Even na de pauze werd bekend
gemaakt, dat de opbrengst (kosten waren
niet gemaakt) was pd st. 27.1-1 zegge fl. 332.40
in een dorp van 2000 inwoners.
Laat toch ook Nederland niet achter
blijven !
Er worden zoo dikwijls uitvoeringen ge
geven van vereenigingen, van Hoogere
Burgerscholen en gymnasia en andere
inrichtingea, die nooit entree heffen. Me
dunkt bij zulke gelegenheden, kon er in de
gegeven omstandigheden heel geschikt wél
entree worden geheven, of wat wellicht nog
beter is een inteekenbiljet worden aange
boden aan de geinviteerden. Of nog anders
een collecte worden gehouden (alsjeblieft
niet met zakjes als in de herk, want ik
ben heusch bang, dat er dan ook knoopen
in worden gevonden). Trouwens er kan op
zoovele w ijze geld worden verzameld voor
zulk een heilig doel en ieder weet 'tinz'n
eigen omgeving 't best: hoe 'l Maar alle
krachten moeten worden ingespannen.
Gelukkig blijft Nederland niet achter.
De inzamelingen zijn in vollen gang. Alleen
stellen wij de vraag: heeft de Ked. Z. Air.
Ver. reeds een organisatie tot stand ge
bracht, om behalve de gelden, die haar op
initiatief van anderen toevloeien, hier en
in 't buitenland, de inzamelingen zoo te
doen geschieden, dat geen enkel persoon of
geen enkele vereeuiging van personen, be
reid iets te offeren, zal worden overgeslagen?
Een tnededeeling omtrent die organisatie
en een overzicht van hetgeen doordeNed.
Z. A. V. in dat opzicht werd en wordt
gedaan, zou zeker zeer nuttig en het publiek
welkom zijn.
Eed.
Heriieriiip m m
rechter in MerlamL
II (Slot).
Van de meeste krijgsraadzittingen heb
ik_ in mijn geheugen te weinig volledige
feiten bewaaid om daarvan een
aaneengeschakeld verhaal te kunnen geven, maar
nimmer heb ik ia een krijgsraad zitting
gehad met 7 leden, die allen op de hoogte
waren van hun taak.
De vormen van de rechtspraak werden
bijna voortdurend over boord geworpen en
na de onthullingen over den krijgsraad van
1894 behoeft het ook voor de mees ten
leeken geen betoog meer, hoe door het
verzuimen der rechtsvormen de rechtsze
kerheid vernietigd wordt.
De wet bepaalt, dat nimmer getracht
mag worden den beschuldigde tot bekentenis
te brengen door belofte van vrijstelling of
vermindering van straf, maar tal van malen
heb ik bij de informatie tot den beschul
digde hooren zeggen: »je moet er om denken,
dat wanneer je bekent, je een beteren
indruk op de rechters zult maken."
De wet bepaalt, dat tot secretaris van
een raad van onderzoek (ongeveer gelijk aan
onderzoek voor rechter-commissaris) moet
worden benoemd: de plaatsmajoor, de
adjudant of een ander daartoe geschikt
officier, en dat deze secretaris vooraf de
vraagpunten door bestudeering der zaak
gereed moet maken.
Dit heb ik nimmer zien opvolgen, tot
secretaris werd steeds benoemd de jongste
officier, bijna immer een erg jong officier,
en nimmer gewerd hem het dossier vóór
den aanvang der zitting.
Hoewel de secretaris volgens de wet de
meest invloedrijke persoon in de informatie
is, geeft de praktijk _te zien, dat de kapitein
president hem gebruikt als particulier secre
taris en als zoodanig woordelijk gelast wat
moet worden opgeschreven. Nimmer heb ik
een secretaria bijgewoond, die zich aan dien
onwettigen invloed onttrok. J*, zelfs heb
ik vernomen, dat een rechtsgeleerde audi
teur de zelfstandigheid van den secretaris
eenvoudig ontkende,
Wanneer een militair het voorloopig
arrest wordt aangezegd, moet daarvan direct
kennis worden gegeven aan den
commandeerenden officier. Ook deze bepaling heb
ik bijna nimmer zien toepassen, maar ik
heb 't zelfs bijgewoond, dat het voorloopig
arrest regelmatig gebruikt werd als gewoon
strafmiddel door personen, die geen recht
van straöeu hadden. Theorie niet gekend:
een dag voorloopig arrest.
Als kapitein van de week is het mij
overkomen, dat een voorloopig in de cel
onder dak gebrachte mij vroeg, hem te
zeggen, waarom hij reeds O dagen in een
cel werd opgesloten. Ik kon het hem niet
zeggen en zijn compagnies-commandant
evenmin. De man heeft een dag of 14
aldus gezeten en toen is hij eenvoudig
overgeplaatst. Het was in den tijd, toen
de socialisten-angst door het leger rilde en
van socialisme-verdachten zonder nadere
aanwijzing in de permissie gekort worden.
Bekend is het, dat vele malen gestraft
is geworden, zonder dat het voorschrift van
boeking der straf werd opgevolgd, ja thans
wordt nog dagelijks het betrekkelijke wets
artikel verkracht, zelfs ondanks herhaalde
lastgeving van den Minister van Oorlog, dit
voorschrift nn 't bijzonder" op te volgen.
De wet schrijft voor, dat de garnizoens
commandant van elk voorloopig arrest
kennis moet krijgen, ook van deze bepaling
trekt men zich zoo goed als niets aan.
De raad van onderzoek heeft het recht
burger-getuigen voor zich te doen ver
schijnen. Ten einde administratieve moei
lijkheden te voorkomen is ergens gelast, dat
nimmer van dat recht mag worden gebruik
gemaakt.
Ondanks het uitdrukkelijk gebod van
de wet, heb ik nimmer in een krijgsraad
de notulen hooren resumeeren.
Van gunstige bepalingen voor eene goede
rechtszekerheid, zooals de mogelijkheid om
na den eisch van den auditeur-militair 3
dagsn te wachten, eer het vonnis wordt
vastgesteld, heb ik nimmer gebruik zien
maken. In den regel was binnen 5 minuten
na den eisch het vonnis geveld. Nimmer
heb ik daar meer dan een haf uur voor
zien gebruiken.
Maar de grootste belemmering voor een
billijke rechtspraak is gelegen in de af
hanlijklieid van de jongere officieren tot de
ouderen en tot den auditeur-militair.
Bij elke gelegenheid heeft het me
inwendigen strijd gekost mijn onafhankelijkheid
ten minste in belangrijke punten te bewaren,
in de kleinigheden heb ik maar altijd
toegegeven.
Komt men als jong officier al licht te
kort in vele militaire verplichtingen dan
oefenen de herhaalde berispingen of' even
tueel de straffen een nadeeligen invloed
uit op de onafhankelijke verhouding tus
schen den jongen officier en den betrokken
meerdere. Wel hoog moet de jonge man
staan, die b.v. nog kortelings voor een
verzuim door een meerdere gepardonneerd,
in een krijgsraad durft te debatteeren tegen
dien zelfden meerdere, vooral wanneer die
meerdere daarbij lichtgeraakt is en geen
onderscheid kent tusschen persoonlijke en
zakelijke opmerkingen.
Ik zelf kwam als jong officier in zeer
veel zaken te kort en heb daardoor zeer
veel onafhankelijkheid als militaire rechter
ingeboet.
En toch gaven mijne weinige
onafhankelijkheidsdaden, na zeer veel inwendigen
strijd tot stand gekomen, mij den naam
van recalcitrant te zijn en bezorgden zij
mij enkele kameraadschappelijke wenken
van oudere officieren.
Daar die krijgsraden en informaties hier
en daar tusschen de gewone diensten door
gingen, was bijna iedereen bevreesd, de zit
tingen te vergelen en waren vele hulpmidde
len tot tijdige herinnering uitgedacht. Bij
al de weinige inspanning, die voor het rech
tersambt door de officieren wordt ten
beste gegeven, moet ik echter eerlijk
bekennen, dat ze hun best deden op tijd
in de zittingen te komen. Eens op een
dag werd ik door den provoostgeweldige
uit een theorie gehaald, omdat ik een
krijgaraadzittting vergeten had. Ondanks mijn
overijlden tocht naar huis tot het omdoen
der teekenen mijner waardigheid, kwam ik
20 minuten te laat; mijn bataljonscomman
dant was president en zijn blik bij mijn bin
nenkomen verried aenoegzaam, wat mij te
wachten stond. Mijn onaf
hankelijkheidsgevoel in die ztting zal niet veel boven nul
gestaan hebben.
Ik weet, dat een president-commissaris
van een raad van onderzoek aan andere
officieren zijn ongenoegen te kennen g,af
over een officier, lid van dien raad, die
voor 't te laat komen in dien raad door hem
president gepardonneerd, toch niettegen
staande dat pardonneeren, in debat waa
getreden met dien president.
Ik heb dikwijls op last zien straffen.
De wetenschap, dat de zelfde auditeur,
dien men bestrijdt, straks ons lot in handen
kan hebben als beklaagde, 't zij voor 't
rijden op een rijwiel zonder lantaarn, of voor
een andere politie overtreding 't zij in een
reclamezaak of bij een ernstige beschul
diging, is niet bevorderlijk aan den strijd.
voor 't recht.
Verder is de wetenschappelijke minder
heid der officieren tegenover den auditeur
zeer nadeelig voor de zoo h oog noodige af
hankelijkheid.
De rechtskennis der officieren, welke ik
ontmoet heb, was meer dan middelmatig,
slechts tweemaal heb ik een rechtskundig
officier ontmoet.
Bij een regiment was een eisch van het
examen voor sergeant majoor : vaardigheid
in 't opzoeken van artikelen uit het crimi
neel wetboek. Die bepaling was blijkbaar
in 't leven geroepen, om het den compagnies
commandanten wat gemakkelijker te maken,
en 't ontging aan den auteur dier bepaling
geheel hoe onvolledig zij was. hoe krenkend
voor de rechtskennis der officieren en hoe
dwaas uit een wetenschappelijk oogpunt.
Menigmaal heb ik kapiteins in rechts
zaken 't advies zien inwinnen van onder
adjudanten, zeggende: »och daar weet jelui
meer van dan wij."
Meer dan 90 percent klachten, die ik heb
gezien, waren geredigeerd door
sergeantmajoors ten behoeve van kapiteins.
Op 't rapport heb ik adjudant-onder
officieren aan bataljons-commandanten ad
vies zien geven over de juistheid en de
hoegrootheid van straffen door kapiteins
opgelegd, zonder dat de bekendheid met die
onregelmatigheid een der officieren meer
hinderde dan inmenging van die zijde in
sokken- of menagfquaesties.
Of die gebrekkige rechtskennis moet
worden ingeschreven op de schuldzijde der
officieren, zal ik hier niet onderzoeken, ik
zal volstaan _met op te merken, dat, wanneer
het als adspirant-officier geleerde een vrij
stelling mag zijn voor verdere studie, dat dan
op elk militair gebied eveneens eene donkere
onwetendheid zou heerschen, want dat het
niet vaststaat, dat b.v. ballistiek meer
waarde heeft dan recht.
De rechtsonzekerheid wordt vergroot, door
de omstandigheid, dat chefs veel in aan
raking komen met auditeurs, waardoor een
soort goede buurschap kan ontstaan. Daar
auditeurs ook menschen zijn, zou het te
begrijpen wezen, dat de auditeurs, tengevolge
van die goede buurschap, niet zoo onaf
hankelijk zijn tegenover den chef als
tegenover den reclameerenden soldaat. Ik
weet het geval, dat een chef een artikel
der strafwet had overtreden, terwijl hij ijverig
bezig was een strafgeding aanhangig te
maken tegenoyer een soldaat, die misschien
een ander artikel dier strafwet overtreden
had, en ik weet ook, dat die chef niet
ambtshalve vervolgd is.
Omgekeerd is een chef, die voor elk niet
gewoon geval advies heeft ingeroepen van
den auditeur en zich gewend heeft aan het
loopen aan het handje van dien auditeur,
niet zoo onafhankelijk tegenover een
auditeur, als soms gewenscht zou kunnen
zijn.
_Dat de zelfstandigheid onzer krijgsraden
niet boven verdenking verheven is, blijkt
o. m. uit het feit, dat toen de toenmalige
kapitein v. Turnhout tengevolge van zijn
eigen ridderlijke handelwijze teneinde
de rechtszekerheid zijner minderen te
vergrooten als beklaagde in een reclame
proces voor den krijgsraad verscheen,
niemand der rechters noch de auditeur hem
kon uitleggen: krachtens welk artikel hij
de kapitein-strafoplegger als beklaagde
werd behandeld, nu een door hem gestraft
soldaat verzocht had, dat zijn strafzaak
door een krijgsraad zou worden onderzocht.
Maar, uitleggen of niet uitleggen, de
heeren bleven hem als beklaagde behandelen.
Als dat nu zelfstandig heet, heb ik tot
nu toe van zelfstandigheid een verkeerd
begrip gehad. Zelfstandig was de heer van
Turnhout, die in den zwarten nacht onzer
rechtsonzekerheid den moed had, een ridder
lijke daad te doen tegenover zijn minderen.
Hij, de strafoplegger, bevorderde de reclame
van een door hem gestraft soldaat; nu dat heb
ik wel anders gezien, nog beter, dat zie ik
nog anders. Hoe droevig de bekentenis
ook zij, ik heb dikwerf een druk zien uit
oefenen op den dwaas, die met behulp van
een reclame recht zocht, totdat de dwaas
verstandig werd.
Ik heb tooneeltjes bijgewoond op dagen
van inspecties voor hoogere chefs, wanneer
dezen lieten oproepen al degenen, die hen
wenschten te spreken. De audiëntie-aan
vrager moest daartoe verschillende hekken
passeeren en daarbij heb ik het wel gezien,
dat de eindpaal niet bereikt werd. Och
daar zijn altijd wel van die kleine hulp
middelen beschikbaar, om het den generaal
niet lastig te maken.
Let wel, ik zeg volstrekt niet, dat die
hulpmiddelen overal worden toegepast, ik
verklaar alleen, ze nu en dan te hebben
zien toepassen. Ik twijfel er ook niet aan,
of door een reeks toevalligheden heb ik
altijd veel van de min goede
plichtsopvatters ontmoet en was de rechtszekerheid in
het niet door mij overziene gebied rein en