De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 3 december pagina 2

3 december 1899 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AM STEE DAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1171 voordeelen heeft, maar dat wij hun daarom toch nog niet frijnnan benijden, heeft aller eerst ten gevolge gehad, dat de Engelsehen zich ven-e verheven achten boven veel, hetgeen door andere groote natiën een noodzakelijke plicht wordt geacht. En in de tweede plaats, dat zij alle niet-Engelschen beschouwen als wezens van »inferior quality," om niet te zeggen van lageren rang in de orde van het geschapene. Maar in het aangezicht der feiten is het moeielijk die meening vol te honden. De conservatieve Engelsche Morning Post besprak dezer dagen de vraag, hoe het mogelijk was, dat in den strijd in Zuid-Afrika voortdurend grootere en klei nere Engelsche troepen-afdeelingen door de Boeven worden afgesneden en hetzij tot werkeloosheid, hetzij tot overgave worden gedwongen. «Slechts ne verklaring is mogelijk," schrijft het Engelsche blad, »en deze ia naar wij hopen de juiste: de Britsche 'officieren denken, dat het, omdat de Boeren niet zoo in uniformen zijn gestoken en zoo gebrild zijn als de soldaten der Earopeasche legers, ook niet noodig is in den strijd met hen op de meest elementaire beginselen van strategie en taktiek te Letten. Een grootere fout is moeielijk denkbaar, en toch zijn klaar blijkelijk bij de laatste bewegingen deze elementaire beginselen voortdurend ge gnorèerd. De Boeren passen, zooals wij tot one leedwezen bemerken, bij hun optreden de allerraodsrnste leerstellingen der stra tegie toe. Zij marcheeren met afzonderlijke commando's, die over een uitgestrekt front zijn verdeeld, en zoodra zij eene Britsche troepenafdeeling aantreffen, laten zij hun commando's een zwenking uitvoeren en de vijandelijke troepen insluiten. Dat is de bern van het stelstel, dat in het werk van generaal Von Schlichting »Taktiscke und strategisdie Prinzipien von heutë' is ontwikkeld. Dit werk geldt in Duitschland als een van de voortreffelijkste handboeken van de krijgswetenschap; mogelijk zal het binnen tien of vijftien Jaren ook wel de aandacht trekken van de hoogleeraren aan onze (Engelsche) fltafschool. Het Duitsche stelsel eischt voor zijne toepassing een goed over wicht in getalsterkte, en daarover schijnen de Boeren 1e beschikken. Volgens de laatste telegrammen" het artikel, dat wij hier aanhalen, is van 23 Novem ber »hebben zij niet slechts Estcourt omsingeld, maar ook Mooi-rivier, en zijn zij reeds bejronn«n, de laatste stelling aan te vallen. Wanneer het tijdstip gekomen is, waarop Sir C. F. Clery en generaal Eedvers Bulier met de laatste vei sterkin gen van Durban oprukken, zullen deze bevelhebbers achtereenvolgens elk d*ei van de legermacht, waarmede zij Ladygnrith wilden ontzetten, eerst zelf uit eene insluiting moeten bevrijden." De Engelschen zijn in het oorlogvoeren verwend. In de laatste veertig jaren zijn hunne troepen slechts geplaatst tegenover heele of halve wilden, en als zoodanig hebben zij klaarblijkelijk ook de Boeren beschouwd. Dat die Boeren er een tak tiek op na hielden, over welke door Duitpche militairen van grooten naam dikke boeken zijn geschreven, hebben de Engelschen in de verste verte niet ver moed. Hun bataillons, met snel vurende kanonnen en Maxims bewapend, hebben dikwijls den fanatieken stormaanval van Soedaneesche horden met betrekkelijk ge mak en met geringe verliezen afgeslagen. Maar een Boer is geen Soedanees. Hij is even goed gewapend als de Engelschman en schiet veel beter, maar boven alles, hij is volkomen doordrongen van de juistheid van het beginsel, dat wie oorlog voert, den vijand zooveel mogelijk afbreuk moet doen en zich zelf zooveel mogelijk moet dekken. Zoo is het verklaarbaar, dat een Engelsch soldaat beweerde, van de Boeren eerst iets gemerkt te hebben, toen hij was gevangen genomen. Vóór dien tijd had zijn escadron alleen nu en dan een man, gewond of gedood, van het paard zien vallen, zonder zelfs te kunnen zeggen, van welke zijde de goedgemikte schoten kwamen. »Een paar maanden geleden" zoo schrijft de heer Wormser in het laatst verschenen nummer van Eigen Haard dacht men in Europa, dat de Boeren in de laatste maanden niets waren vooruit gegaan in de kunst van oorlog voeren. Gelukkig hebben ook de Engelschen zich dat ingebeeld. En thans ... zendt Duitschland zijn officieren naar Zuid-Afrika om van generaal Joubert de kunst te leeren! »De Engelschen geven meer kostelijkdwaze voorstellingen van het leger der Boeren; heel goed om hun lichtgeloovige landgenooten gerust te stelleu. Nauwelijks was de oorlog een paar dagen aan den gang of ze wisten te vertellen van hon derden Boeren, die weer »huistoe" gingen. Blijkbaar weten ze niet, of willen ze niet weten, van het onderscheid dat bestaat tusschen dwang en verplichting. Zij stel len het voor, of de Boeren een troep vrijwilligers zijn, en denken, naar het schijnt, dat een vrijwilliger zoo maar komt en gaat naar zijn verkiezing *). Hun huurlingen vechten onder dwang. De Boeren zijn geen vrijwilligers, maar vor men een volksleger. De verplichting, die op hen rust, is even sterk als de dwang, die den huurling verbindt, maar ze be staat uit de gewillige verplichting van burgers, die weten waarvoor ze vechten. »Huistoe gaan," zoo maar op eigen houtje, zou muiterij zijn en de strengste straf na zich sleepen. Ook voor de vrijwilligers." *) Zoo ongeveer als het te Londen zoo toe gejuichte contingent vrijwillige ruiters uit NewSouth-Wales, die, te Kaapstad aangekomen, bemerkten dat het ernst was en zich toen maar liever op de Nineveh ,huistoe" inscheepten. Tot deze laatsten kan uien de talrijke uitlanders rekenen, die ian de zijde der Boeren strijden. Erger en ergerlijker dan zulke, soms door aanmatiging ingegeven, soms opzet telijk onjuiste voorstellingen en opvattin gen, is de houding der Engelschen, wat de gewonde en gevangen tegenstanders betreft. Een machteloos gemaakte of ont wapende vijand houdt op een vijand te zijn. Daarover zijn alle beschaafde natiën het eens, en in theorie zullen de Engelachen het zeker toegeven. Maar in praktijk? Ook hier schijnt de gewoonte, om slechts halve wilden als vijanden tegenover zich te zien, en dan nog meest fanatieke Mo hammedanen, die geen gratie vragen of geven, het Engelsche leger gedemoraliseerd te hebben. Het vuren op ambulances van het Roode Kruis, het afmaken en bestelen van gewonden, de slechte behandeling van gevangenen, ziedaar feiten die maar al te dikwijls officieel zijn geconstateerd, en die dubbel verachtelijk en vernederend zijn wanneer zij worden gepleegd door hen, die beweren in Zuid-Afrika bij uit nemendheid de dragers der beschaving te zijn. In een beroepsleger als dat der En gelschen dient allereerst strenge tucht te heerschen, en die tucht schijnt zér veel te wenschen over te laten. Eén ding dient te worden erkend: niet tegenstaande de door de waarheid snel genoeg achterhaalde leugens van de Engelsche officieele berichten, wordt de open bare meening in Engeland ten opzichte van de Boeren gunstiger bij elke neder laag, die zij den Engelschen toebrengen. »Plucky fellows" en »clever fellows' zijn eeretitels, waarmede de Engelschman niet scheutig is, maar die hij thans aan de Boeren niet meer kan onthouden. Wellicht kan uit die wijziging der openbare mee ning iets goeds voortkomen, in 't belang van een spoedigen en laat ons hopen blijvenden, dus voor beide partijen eervollen vrede. Dr. H. J. Coster. t De tijding dat dr. Herman Coster bij Elands laagte was gesneuveld, heeft hier te lande diepen indruk gemaakt en in de Republieken niet minder. Strijdende voor zijn nieuwe vaderland, is hij gevallen voor een ideaal, het beginsel van recht en rechtvaardigheid, dat hij heel zijn leven heeft nagestreefd en waaraan hij is trouw gebleven tot in den dood. Toen de jonge Coster in 1885 te Leiden als student in de rechten werd ingeschreven, vestigde hij onmiddellijk de aandacht op zich door zijn ferm, degelijk karakter. Zijn heele studietijd was in waarheid een doorloopende triomf. Hij was een goed werker en zijn studiën waren met n woord uitnemend, maar niet temin vond hij den tijd om in het studenten corps de voornaamste posten te bekleeden. Het weekblad Ofincrca" tintelde van geest onder zyn mede-redacteurschap. Toen hij in 1889 als praeses van het corps was gekozen trok h\j te velde tegen sommige misbruiken. Onder zijne tijdgenooten was hij gevierd om zijn flink en waardig optreden. Een zijner studievrienden getuigt, hoe hij, tydens een feest van Parijsche studenten, aan de tafel van den president der Fransche Republiek de Nederlandsche studenten vertegenwoordigde en hoe zijn kranige, eenigszins martiale figuur van een rijzig hoog-blond Germaan met viiendel\jke blauwe oogen hem ook in den vreemde ieders sympathie deed verwerven. Reeds als student dweepte hij met Transvaal en vertrok weinige maanden na zijn promotie, in September 1890, naar Pretoria. Wel werd zijn sympathie voor het vrije volk op een harde proef gesteld waar hij een geheel jaar moest wachten voor hij als advocaat werd inge schreven. Toen echter uehoorde hij spoedig tot de meest gezochte leden van de balie en verwierf zich ook hier een roep van vertrouwen en degelijkheid. De Boeren zijn niet zoo erg toeschietelijk, maar weinige Nederlanders waren onder hen zoo gezien als hij. Zyne bekwaam heid en zijne krachten hadden hem voorbe schikt voor een belangrijke betrekking en zoo is het verklaarbaar hoe hij nog vóór zijn dertigste jaar werd geroepen tot het ambt van Staatsproeureur. Te gewichtiger was deze positie, omdat bij haar bekleedde in het veel bewogen jaar 1896, toen hij als publieke aan klager de bedrijvers van den Jameson-inval moest vervolgen. De tact en bekwaamheid waarmede Coster in dit moeilijk geding optrad werden overal geprezen en zelfs de Engelschen hadden er niets op aan te merken. E)n eenigen tijd daarna, toen de Republiek in groote moeilijkheden verkeerde, met name door de rechterlijke crisis, bewees hij zijn nieuwe vader land wederom belangrijke diensten. Om verschillende redenen legde hij daarna het ambt neder en nam weder de rechtspraktijk op. »Voor drie jaar naar Nederland gekomen" aldus schreef Mr. 6. Vissering onder den indruk van het droeve bericht van Coster's dood «hadden zijn oude vrienden in Leiden nog een reunie met hem; hij was nog steeds de onverflauwde enthousiast van vroeger gebleven, zij het ook in den vorm van een man van rij p overleg. Toen ik dan ook Jas, dat bij Elandslsagte het Hollandsche korps mee ten strijde was getogen, had ik al dadelijk een angstig vermoeden, dat hu onder de eersten moest geweest zijn..." Dit voorgevoel van een zyner studievrienden werd helaas bewaarheid. Toen de oorlog on vermijdelijk bleek en de Nederlanders zich tot een vrijwiliigerscorps vormden, was Coster natuurlyk er bij. Hjj werd een der aanvoerders van het bereden gedeelte en zoo is hij dan ook te zien, als kommandant van een ruiterafdeeling, op eene photografie welke werd ge nomen te Pretoria op 30 September, enkele weken slechts voor zijn dood. De dagbladen hebben reeds uitvoerig mede gedeeld onder welke omstandigheden Coster sneuvelde, maar minder bekend is nog de bijzonderheid, welke wij mochten ontleenen aan een particulier schr^venl) over het gevecht by Elandslaagte, waar het Hollandercorps en de Duitschers ten getale van nauwelijks 800 hadden te stryden tegen 6000 Engelschen. Toen de overmacht te sterk bleek en de troep moest retireeren, heeschen eindelijk eenige Duitschers de witte vlag. Maar onmiddellijk werd zjj door de Hollanders neergerukt. «Liever sterven!" riep Coster en dadelijk daarna viel hij doodeIgk gewond neer. Kaakebeeke, die aan zijn zyde had gestreden, sleepte hem stervende uit het vuur weg. Zoo is hy gevallen als een held, vechtende voor de onafhankelijkheid voor zgn nieuwe vaderland. Zijne moeder, zijne echtgenoote en do drie jonge kinderen werden door z\jn dood in diepe rouw gedompeld. Maar zij zul len troost putten in de gedachte dat hy' zyn jonge, veelbelovende leven heeft geofferd voor de eere van den Nederlandschen stam. Zij die hem zoo goed hebben gekend, zijne studiegenooten aan de Leidsche Universiteit, stich ten een gedenkteeken aan zyn nagedachtenis; uit Zuid-Afrika klinken stemmen tot ons door vol waardeering over zijn trouw en zy'n moed, maar geheel Nederland zal trotsch op hem bly'ven en hem eeren als een zijner edelste zonen. Zijn roemvolle dood zal ook in latere jaren voor de starabroeders in Zuid-Afrika de uiting blijven van de edelste gevoelens van ons Nederlanders jegens hen. 1) Medegedeeld door den heer J. A. Wormser in Eigen Haard van 2 December. Toor Zuid-Afrika. Iemand, in Engeland woonachtig, schrijft ona: Met verwondering las ik voortdurend in de Hollandsche couranten die ik ontving, klachten over de weinige vrijgevigheid van de Nederlanders voor onze Transvaalsche broeders. Nederland heeft zich uitgeput in 't verzamelen van handteekeningen op 'n »smeekbede" aan Engelands koningin en volk, die eene schande was voor onze natie en zonder nut voor de strijdende helden. Interventie van de zijde van Nederland is natuurlijk een absurd idee; maar zou ons land nu 'teenige, wat 't wel kan doen, wat iederen kan doen, nalaten? 't Verzamelen of liever 't geven van geld, van veel geld ? Dit toch is 'teenige middel, dat wij kunnen aanwenden, om iets te doen tot leniging van smarten en tot herstel der schade door dien oneerlijken oorlog veroorzaakt. Wees er toch van overtuigd, dat Engeland van geen «minnelijke schikking" wil weten en dat ze willen overwinnen. Daarom, we moeten trachten tegenover de telkens ver meerderende vijandelijke macht, eene even sterke, neen, eene sterkere macht te stellen. Daarvoor zijn noodig: soldaten eii geld. Soldaten mogen we niet leveren; welnu, lever dan geld. Deze lange inleiding brengt mij tot 't eigenlijke doel van ra'n schrijven, n.l. te toonen wat in England gedaan wordt voor de Engelsche soldaten en voor hunne we duwen en weezen. In een klein dorp in 't Zuiden van Enge land van ruim 2000, zegge twee duizend inwoners, werden '2 concerten gegeven. 't Eerste voor 't Roode Kruis, 't tweede voor de Church-expenses. 't Eerste door den apotheker op touw gezet, 't tweede natuurlijk door den vicar. Er is dus concurrentie. ledere partij tracht plaatsen bezet te krijfen. Er zijn natuurlijk, vooral in zoo'n lein dorp altijd, veel lui, die niet naar beide concerten zullen gaan. Ik was door die werkzaamheid nieuws gierig geworden en teekende voor 'n plaats van 5 sh. voor 't eerste concert. 't Programma bestond uit zangstukken en orcheststukken, uitgevoerd door de village-band. Voor de zangstukken boden dames en heeren uit 't dorp zich welwillend aan. En over 't algemeen mocht 't zeer goed geslaagd heeten. De uitslag overtrof de stoutste verwach tingen. Even na de pauze werd bekend gemaakt, dat de opbrengst (kosten waren niet gemaakt) was pd st. 27.1-1 zegge fl. 332.40 in een dorp van 2000 inwoners. Laat toch ook Nederland niet achter blijven ! Er worden zoo dikwijls uitvoeringen ge geven van vereenigingen, van Hoogere Burgerscholen en gymnasia en andere inrichtingea, die nooit entree heffen. Me dunkt bij zulke gelegenheden, kon er in de gegeven omstandigheden heel geschikt wél entree worden geheven, of wat wellicht nog beter is een inteekenbiljet worden aange boden aan de geinviteerden. Of nog anders een collecte worden gehouden (alsjeblieft niet met zakjes als in de herk, want ik ben heusch bang, dat er dan ook knoopen in worden gevonden). Trouwens er kan op zoovele w ijze geld worden verzameld voor zulk een heilig doel en ieder weet 'tinz'n eigen omgeving 't best: hoe 'l Maar alle krachten moeten worden ingespannen. Gelukkig blijft Nederland niet achter. De inzamelingen zijn in vollen gang. Alleen stellen wij de vraag: heeft de Ked. Z. Air. Ver. reeds een organisatie tot stand ge bracht, om behalve de gelden, die haar op initiatief van anderen toevloeien, hier en in 't buitenland, de inzamelingen zoo te doen geschieden, dat geen enkel persoon of geen enkele vereeuiging van personen, be reid iets te offeren, zal worden overgeslagen? Een tnededeeling omtrent die organisatie en een overzicht van hetgeen doordeNed. Z. A. V. in dat opzicht werd en wordt gedaan, zou zeker zeer nuttig en het publiek welkom zijn. Eed. Heriieriiip m m rechter in MerlamL II (Slot). Van de meeste krijgsraadzittingen heb ik_ in mijn geheugen te weinig volledige feiten bewaaid om daarvan een aaneengeschakeld verhaal te kunnen geven, maar nimmer heb ik ia een krijgsraad zitting gehad met 7 leden, die allen op de hoogte waren van hun taak. De vormen van de rechtspraak werden bijna voortdurend over boord geworpen en na de onthullingen over den krijgsraad van 1894 behoeft het ook voor de mees ten leeken geen betoog meer, hoe door het verzuimen der rechtsvormen de rechtsze kerheid vernietigd wordt. De wet bepaalt, dat nimmer getracht mag worden den beschuldigde tot bekentenis te brengen door belofte van vrijstelling of vermindering van straf, maar tal van malen heb ik bij de informatie tot den beschul digde hooren zeggen: »je moet er om denken, dat wanneer je bekent, je een beteren indruk op de rechters zult maken." De wet bepaalt, dat tot secretaris van een raad van onderzoek (ongeveer gelijk aan onderzoek voor rechter-commissaris) moet worden benoemd: de plaatsmajoor, de adjudant of een ander daartoe geschikt officier, en dat deze secretaris vooraf de vraagpunten door bestudeering der zaak gereed moet maken. Dit heb ik nimmer zien opvolgen, tot secretaris werd steeds benoemd de jongste officier, bijna immer een erg jong officier, en nimmer gewerd hem het dossier vóór den aanvang der zitting. Hoewel de secretaris volgens de wet de meest invloedrijke persoon in de informatie is, geeft de praktijk _te zien, dat de kapitein president hem gebruikt als particulier secre taris en als zoodanig woordelijk gelast wat moet worden opgeschreven. Nimmer heb ik een secretaria bijgewoond, die zich aan dien onwettigen invloed onttrok. J*, zelfs heb ik vernomen, dat een rechtsgeleerde audi teur de zelfstandigheid van den secretaris eenvoudig ontkende, Wanneer een militair het voorloopig arrest wordt aangezegd, moet daarvan direct kennis worden gegeven aan den commandeerenden officier. Ook deze bepaling heb ik bijna nimmer zien toepassen, maar ik heb 't zelfs bijgewoond, dat het voorloopig arrest regelmatig gebruikt werd als gewoon strafmiddel door personen, die geen recht van straöeu hadden. Theorie niet gekend: een dag voorloopig arrest. Als kapitein van de week is het mij overkomen, dat een voorloopig in de cel onder dak gebrachte mij vroeg, hem te zeggen, waarom hij reeds O dagen in een cel werd opgesloten. Ik kon het hem niet zeggen en zijn compagnies-commandant evenmin. De man heeft een dag of 14 aldus gezeten en toen is hij eenvoudig overgeplaatst. Het was in den tijd, toen de socialisten-angst door het leger rilde en van socialisme-verdachten zonder nadere aanwijzing in de permissie gekort worden. Bekend is het, dat vele malen gestraft is geworden, zonder dat het voorschrift van boeking der straf werd opgevolgd, ja thans wordt nog dagelijks het betrekkelijke wets artikel verkracht, zelfs ondanks herhaalde lastgeving van den Minister van Oorlog, dit voorschrift nn 't bijzonder" op te volgen. De wet schrijft voor, dat de garnizoens commandant van elk voorloopig arrest kennis moet krijgen, ook van deze bepaling trekt men zich zoo goed als niets aan. De raad van onderzoek heeft het recht burger-getuigen voor zich te doen ver schijnen. Ten einde administratieve moei lijkheden te voorkomen is ergens gelast, dat nimmer van dat recht mag worden gebruik gemaakt. Ondanks het uitdrukkelijk gebod van de wet, heb ik nimmer in een krijgsraad de notulen hooren resumeeren. Van gunstige bepalingen voor eene goede rechtszekerheid, zooals de mogelijkheid om na den eisch van den auditeur-militair 3 dagsn te wachten, eer het vonnis wordt vastgesteld, heb ik nimmer gebruik zien maken. In den regel was binnen 5 minuten na den eisch het vonnis geveld. Nimmer heb ik daar meer dan een haf uur voor zien gebruiken. Maar de grootste belemmering voor een billijke rechtspraak is gelegen in de af hanlijklieid van de jongere officieren tot de ouderen en tot den auditeur-militair. Bij elke gelegenheid heeft het me inwendigen strijd gekost mijn onafhankelijkheid ten minste in belangrijke punten te bewaren, in de kleinigheden heb ik maar altijd toegegeven. Komt men als jong officier al licht te kort in vele militaire verplichtingen dan oefenen de herhaalde berispingen of' even tueel de straffen een nadeeligen invloed uit op de onafhankelijke verhouding tus schen den jongen officier en den betrokken meerdere. Wel hoog moet de jonge man staan, die b.v. nog kortelings voor een verzuim door een meerdere gepardonneerd, in een krijgsraad durft te debatteeren tegen dien zelfden meerdere, vooral wanneer die meerdere daarbij lichtgeraakt is en geen onderscheid kent tusschen persoonlijke en zakelijke opmerkingen. Ik zelf kwam als jong officier in zeer veel zaken te kort en heb daardoor zeer veel onafhankelijkheid als militaire rechter ingeboet. En toch gaven mijne weinige onafhankelijkheidsdaden, na zeer veel inwendigen strijd tot stand gekomen, mij den naam van recalcitrant te zijn en bezorgden zij mij enkele kameraadschappelijke wenken van oudere officieren. Daar die krijgsraden en informaties hier en daar tusschen de gewone diensten door gingen, was bijna iedereen bevreesd, de zit tingen te vergelen en waren vele hulpmidde len tot tijdige herinnering uitgedacht. Bij al de weinige inspanning, die voor het rech tersambt door de officieren wordt ten beste gegeven, moet ik echter eerlijk bekennen, dat ze hun best deden op tijd in de zittingen te komen. Eens op een dag werd ik door den provoostgeweldige uit een theorie gehaald, omdat ik een krijgaraadzittting vergeten had. Ondanks mijn overijlden tocht naar huis tot het omdoen der teekenen mijner waardigheid, kwam ik 20 minuten te laat; mijn bataljonscomman dant was president en zijn blik bij mijn bin nenkomen verried aenoegzaam, wat mij te wachten stond. Mijn onaf hankelijkheidsgevoel in die ztting zal niet veel boven nul gestaan hebben. Ik weet, dat een president-commissaris van een raad van onderzoek aan andere officieren zijn ongenoegen te kennen g,af over een officier, lid van dien raad, die voor 't te laat komen in dien raad door hem president gepardonneerd, toch niettegen staande dat pardonneeren, in debat waa getreden met dien president. Ik heb dikwijls op last zien straffen. De wetenschap, dat de zelfde auditeur, dien men bestrijdt, straks ons lot in handen kan hebben als beklaagde, 't zij voor 't rijden op een rijwiel zonder lantaarn, of voor een andere politie overtreding 't zij in een reclamezaak of bij een ernstige beschul diging, is niet bevorderlijk aan den strijd. voor 't recht. Verder is de wetenschappelijke minder heid der officieren tegenover den auditeur zeer nadeelig voor de zoo h oog noodige af hankelijkheid. De rechtskennis der officieren, welke ik ontmoet heb, was meer dan middelmatig, slechts tweemaal heb ik een rechtskundig officier ontmoet. Bij een regiment was een eisch van het examen voor sergeant majoor : vaardigheid in 't opzoeken van artikelen uit het crimi neel wetboek. Die bepaling was blijkbaar in 't leven geroepen, om het den compagnies commandanten wat gemakkelijker te maken, en 't ontging aan den auteur dier bepaling geheel hoe onvolledig zij was. hoe krenkend voor de rechtskennis der officieren en hoe dwaas uit een wetenschappelijk oogpunt. Menigmaal heb ik kapiteins in rechts zaken 't advies zien inwinnen van onder adjudanten, zeggende: »och daar weet jelui meer van dan wij." Meer dan 90 percent klachten, die ik heb gezien, waren geredigeerd door sergeantmajoors ten behoeve van kapiteins. Op 't rapport heb ik adjudant-onder officieren aan bataljons-commandanten ad vies zien geven over de juistheid en de hoegrootheid van straffen door kapiteins opgelegd, zonder dat de bekendheid met die onregelmatigheid een der officieren meer hinderde dan inmenging van die zijde in sokken- of menagfquaesties. Of die gebrekkige rechtskennis moet worden ingeschreven op de schuldzijde der officieren, zal ik hier niet onderzoeken, ik zal volstaan _met op te merken, dat, wanneer het als adspirant-officier geleerde een vrij stelling mag zijn voor verdere studie, dat dan op elk militair gebied eveneens eene donkere onwetendheid zou heerschen, want dat het niet vaststaat, dat b.v. ballistiek meer waarde heeft dan recht. De rechtsonzekerheid wordt vergroot, door de omstandigheid, dat chefs veel in aan raking komen met auditeurs, waardoor een soort goede buurschap kan ontstaan. Daar auditeurs ook menschen zijn, zou het te begrijpen wezen, dat de auditeurs, tengevolge van die goede buurschap, niet zoo onaf hankelijk zijn tegenover den chef als tegenover den reclameerenden soldaat. Ik weet het geval, dat een chef een artikel der strafwet had overtreden, terwijl hij ijverig bezig was een strafgeding aanhangig te maken tegenoyer een soldaat, die misschien een ander artikel dier strafwet overtreden had, en ik weet ook, dat die chef niet ambtshalve vervolgd is. Omgekeerd is een chef, die voor elk niet gewoon geval advies heeft ingeroepen van den auditeur en zich gewend heeft aan het loopen aan het handje van dien auditeur, niet zoo onafhankelijk tegenover een auditeur, als soms gewenscht zou kunnen zijn. _Dat de zelfstandigheid onzer krijgsraden niet boven verdenking verheven is, blijkt o. m. uit het feit, dat toen de toenmalige kapitein v. Turnhout tengevolge van zijn eigen ridderlijke handelwijze teneinde de rechtszekerheid zijner minderen te vergrooten als beklaagde in een reclame proces voor den krijgsraad verscheen, niemand der rechters noch de auditeur hem kon uitleggen: krachtens welk artikel hij de kapitein-strafoplegger als beklaagde werd behandeld, nu een door hem gestraft soldaat verzocht had, dat zijn strafzaak door een krijgsraad zou worden onderzocht. Maar, uitleggen of niet uitleggen, de heeren bleven hem als beklaagde behandelen. Als dat nu zelfstandig heet, heb ik tot nu toe van zelfstandigheid een verkeerd begrip gehad. Zelfstandig was de heer van Turnhout, die in den zwarten nacht onzer rechtsonzekerheid den moed had, een ridder lijke daad te doen tegenover zijn minderen. Hij, de strafoplegger, bevorderde de reclame van een door hem gestraft soldaat; nu dat heb ik wel anders gezien, nog beter, dat zie ik nog anders. Hoe droevig de bekentenis ook zij, ik heb dikwerf een druk zien uit oefenen op den dwaas, die met behulp van een reclame recht zocht, totdat de dwaas verstandig werd. Ik heb tooneeltjes bijgewoond op dagen van inspecties voor hoogere chefs, wanneer dezen lieten oproepen al degenen, die hen wenschten te spreken. De audiëntie-aan vrager moest daartoe verschillende hekken passeeren en daarbij heb ik het wel gezien, dat de eindpaal niet bereikt werd. Och daar zijn altijd wel van die kleine hulp middelen beschikbaar, om het den generaal niet lastig te maken. Let wel, ik zeg volstrekt niet, dat die hulpmiddelen overal worden toegepast, ik verklaar alleen, ze nu en dan te hebben zien toepassen. Ik twijfel er ook niet aan, of door een reeks toevalligheden heb ik altijd veel van de min goede plichtsopvatters ontmoet en was de rechtszekerheid in het niet door mij overziene gebied rein en

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl