De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 3 december pagina 3

3 december 1899 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

F No, 1171 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. onbevlekt. Nog eens, ik vertel, slechts mijn persoonlijke indrukken. Als ieder de zijne even eerlijk openbaarde, zou de rechtsonzekerheid niet lang kunnen etaud houden. Op zoo'n generaals-audiëntie terugko mende, moet ik verder nog even aanstippen, dat de audiëntie zelfs voor de gelukkigen niet veel waat borgen voor rechtszekerheid oplevert. De generaal is omringd door den chef van den audiëntie-aanvrager, den adjudant van den generaal, den adjudant vaa den chef en door den compagnies commandant van den audiëntie-aanvrager, terwijl deze laatste alleen staat. Wie nu gelooft, dat dan de partiien gelijk staan, heeft het glad mis. Voeg daar nu nog bij, dat de mindere bijna immer niet geletterd, niet geschoold en geen diplomaat is, terwijl de generaal de inlichtingen van den geïn teresseerden chef verneemt, dat zoo'n generaal op dat moment niet veel tijd meer heeft, 't is in den regel de laatste bezigheid, als 't rgtuig reeds staat te wachten , dat hij bij verschillende vragen antwoordt: daartoe moet je je langs den gewonen weg tot mij wenden enz., dan behoeft het ra. i. geen betoog, dat zoo'n audiëntie bij de minderen zeer terecht niet hoog staat aangeschreven. Wanneer een vertrekkend generaal dan pok mocht vermeenen, dat hij nu in kennis is gesteld met de grieven en nooden zijner minderen van het beïnspeeteerde onderdeel, dan heeft ook bij het glad mis. Daartoe zon een geheel ander optreden noodzakelij k geweest zijn. D*ar geschiedt nog veel, wat anders zou moeten gebeuren, maar de middelen tot reehtsherstel zijn zér gebrekkig, en zoolang het de spuigaten niet uitloopt berusten velen, maar dat berusten is een aanklacht tegen de rechtszekerheid en een onderimjning van de ware krügstucht, die niet bestand is tegen invretend bedekt mokken. Het leger gelooft niet in een reclame-recht. Wanneer een krijgstuchtelijk gestrafte over zijn straf bij den krijgsraad reclameert, zal de krijgsraad, ingeval de klacht zoodanig ongegrond en lichtvaardig wordt bevonden dat dezelve niet anders dan aan eene verre gaande oneerbiedigheid kan worden toege schreven, den klager moeten straffen. Dit voorschrift wordt zoo ruim opgevat, dat het in de gelederen een bekend gezegde is: reclameer nooit of je moet 300 pCt. gelijk hebben. Velen zeggen het nog ster ker: ik reclameer nooit, want al zou ik gelijk krijgen, ik zou er toch voor moeten boeten. Zoodanig ongegrond en lichtvaardig, dat de klacht niet anders dan aan verregaande oneerbiedigheid kan worden toegeschreven. Dus niet een beetje ongegrond of licht vaardig, maar zoodanig, dat met den besten wil der wereld daarin slechts oneerbiedig heid kan worden gezien, en dan is het nog niet voldoende, maar die oneerbiedigheid moet verregaand zijn, eer en aleer een be zwaard gevoelde in plaats van in 't gelijk gesteld te worden met een extra-straf in zijn garnizoen terug mag keeren. Nog onlangs echter werd een militair krachtens dit artikel zwaar gestraft, hoewel de onmiddellijke chef van den klager het met deze eens was. Is dat niet treurig? Het komt me voor, dat aan de hierboven genoemde wetsbepaling voor de rechts zekerheid weinig ontbreekt. Want wie is het er niet mee eens, dat een militair, die alleen uit verregaande oneerbiedigheid over een opgelegde straf rec'ameert, straf ver dient, voor die verregaande oneerbiedigheid. Maar hoe komt het dan, dat ondanks deze juiste wetsbepaling ik nimmer geloof in reclamerecht ben tegengekomen? Dat komt, omdat een officier uit den aard zijner betrekking geen rechter kan ?IIIIIHIItflMlllllimlIllimlImlIIIIHtlllllllllltlllllllMIIIIIIMIIIttMII* SINT-NICOLAAS". Een Schets VAN TRUIDA KOK. 't Was een beetje een droevig grensstadje met een paar massieve fabrikant shuizen en twee fabrieken, een hotel, dat vroeger in den dili gencetijd gebloeid had en waar nu 't frissche blauw- en witte bordje bondshotel en hulpkist voor ongelukken A. N. W. B. 't vervelooze van de luiken en kozijnen des te meer deed uitkomen. Wïe in dat stadje niet te maken had, kwam er niet, natuurschoon was er ook weinig in de naaste omgeving. Veel Du tsche reizigers stapten nog wel in de Gouden Zon" af, hun kisten en koffers werden op elkaar gestapeld in den stal, waar in vroeger dagen, de dampende postpaarden uitbliezen. Zij zelf zaten in de groote, holle gelagkamer voor kleine, ouderwetsche tafeltjes, die vroager geblonken en geglansd hadden en nu vol witte en uitgebeten kringen waioi. Daar maakten ze hun berekeningen en schre ven de bestellingen, die ze in de naburige dorpen gekregen hadden, uitvoeriger op, 't Station was een kwartier buiten het eigen lijke starlje. De groote Duitsche sneltreinen snorden er met triomfantelijk gefluit voorbij, de boemels hielden er open ze schokten zwaar, knonig om weer op gang te komen, aWf ze haast ingedut waren en boos om dat oponthoud, dat haast niet de moeite waard was, voor de enkelen, die er in- en uitstapten. 't Was wel een heel droefgeestig r.tadje met die enkele mooie gevelhuizen uit den vroegeren glorietijd, de slechte, ongelijke keien, de Djnderdagsche markt, die verliep en zich zoo zoetjes aan r.aar elders verplaatste en dan al dat hooge, gillende gefluit boven en om dat kleine, stille, eentonige stadje, triomfantelijk vroolijk van de sneltreinen, bijna aanhoudend va a de locomotieven, die er rangeerden met 't waar schuwende trompetje er tusschen, zeurige spoorgeluiden van goederenwagens, en dan hoog in de lucht de twee waarschuwende fluiten van de fabrieken, die hooge, venijnige van de spinnerij en die loeiende van de weverij, drie keer achter elkaar, wanneer 't tijd was om te beginnen. Hij had dat alle dagen zoo gehoord, behalve een week, toen er brand in de spinnerij ge weest was en Zondags. Dan hadden de kerk klokken ook een ongewoon jubelenden klank vcor hem. zijn. Zijn opleiding is ondanks de groote dpsis te slikken geleerdheid niet breed ge noeg, om hem een ruimen blik te geven. Het zoogenaamde »ge%onde verstand" speelt menigeen parten. Gezond verstand is een heel mooi diug, maar een eerste vereischte is, dat het aan wezig zij en dat het zonder zijdelingsche invloeden naar alle zijden ruim kan werken; doch nu is het eenmaal zoo geschapen, dat men zelf moeilijk kan beoordeelen, of men gezond verstand heeft en of men niet onder den invloed staat van vooroordealen, e. t. q. Voor eene veroordeeling is noodig over tuiging en wettig bewijs en nu heb ik het menigmaal opgemerkt, dat, wanneer een maal de overtuiging gevestigd is, het arme gezonde verstand door die overtuiging werd medegesleept bij 't zoeken naar 't wettig bewijs, in stede van te blijven staan op de hoogte der onbevangen waarneming. ^Een officier is uit den aard zijner tegen woordige opleiding en door zijn omgeving gemiddeld bekromperier dan een burger van dezelfde ontwikkelingsdosis. * Het «onderzoekt alle dingen" is voor menig officier een revolutionair gezegde. Zoo maakte b.v. bij 't eerste piepen der socialisten, het brave leger zonder verder onderzoek front tegen al dat roode gespuis, doodsbenauwd voor de anders zoo hecht en sterk geroemde krijgstucht. ..£;3wr~socra4-H»t--i»- -de. Jtaaerne maaktefiMwr^ontstelterHa, dan een spinnekop op een daraeskransjey Hierboven heb ik reeds een voorbeeld gegeven van dien onrechtvaardigen en ongerëchtvaardrgden angst en hare gerol-gan, ' Een officier moet boven de partijen staan, neutraal zijn, d. w. z. de Nieuwe Rotter dammer Courant lezen, maar vooral niet de roode Amsterdammer. Ja hoe dwaas het ook sclüjne, dit groene Weekblad is in de oogen van velen geen echte officiers-lectuur./ Dubbeitjes-vergaderfngen. Nu daar is allicht een luchtje aan. Critiek uitoefenen staat gelijk met muiterij. En op die wijze beïnvloed, in doorsnede niet vertrouwd rast diens wetenschappelijke studie, sluit de olficier alle voediugskanalen voor het gezonde verstand af'. Nu is die bekrompenheid misschien voor militairen noodig, maar dat toegevende, erkent men hunne ongeschiktheid voor rechter. Het zij hier tusschen haakjes ge zegd, dat voor mij die voorgeschreven be krompenheid erg onbegrijpelijk is, want voor mij is er geen verband tusschen het verdedigen van den vaderlandschen bodem en de belemmering der vrije gedachte. Maar juist of niet juist, ik constateer de bekrom penheid en daarmede de ongeschiktheid voor rechter, die nog vergroot wordt door de ondergeschiktheid van den mindere aan den meerdere en de wetenschap, dat de meerderen de toekomst van ons, onze vrou wen en i onze kinderen in handen hebben. En waartoe zouden we de militaire rech ters dan wel behouden ? Welke overwe gende redenen kunnen er bestaan de rechts onzekerheid voor duizenden onzer landgenooten te doen bestendigen ? De vraag is meer gedaan. Ik wijs hier op de heeren v. d. Hoeven en Koolemans Beynen, aan wien ons militair recht zooveel verplicht is. De heer v. d. Hoeven ver dedigt de noodzakelijkheid van de krijgs raden met een beroep op de teederheid der militaire tuchtbeginselen, die door leeken niet naar waarde zouden zijn te schatten. Mijn hooggeschatte leermeester Bi-ynen weerlegt die overdreven angst van dezen niet-militair door het o. m. wijzen op de fijne zenuwen van den handel, wier storin gen ook door niet-handelaren beoordeeld moeten worden. Ik schaar me geheel aan die zijde, er ge lijk hij de aandacht voor vragende, dat juist burgers het meeste voor ons militairrecht gedaan hebben en dat op bijna .alle gewezen vonnissen in hooge mate gerust heeft de invloed van burgerauditeurs. Maar het is mij, die reeds eenige jaren officier ben, als zoodanig vele malen in krijgsraden en informaties heb gezeten, tallooze malen krijgstuchtelijke straffen heb opgelegd, tot op den huidigeti dag nog niet mogen gelukken, te ontdekken, waarin dan toch wel die gevoelige militaire tucht-zenuwen schuilden. Ik heb nooit iets anders ontmoet dan grove, nuchtere, dood gewone beschouwingen. Over de meest eenvoudige tuchtzaken loopen de meeningen hemelsbreed uiteen en wat de een soldaat-ziju noemt, wekt den lachlust op van den ander. Hetgeen tien jaar geleden tot het wezen en de ziel van den militairen stand behoorde, wordt nu door ieder bespot. Er is een tijd geweest nog slechts luttele tientallen jaren achter ons dat rooken anti-militair was en aan baard en snor eigenaardige militaire eïschen ge steld werden, die nu door vurige militairen hevig bespot worden. Men leze b.v. eens de soldatenkrant betrekkelijk hst gedenkfeest der grenadiers en neme acte van de wispelmrige mode der militaire tuchtyormen. De mate van gehoorzaamheid valt ook uitstekend door burgers te beoordeelen, bij de spoorwegen, de georganiseerde brandweren enz.enz.is minstens evenveel tucht als bij ons. Nog onlangs was ik tegenwoordig bij het afvaren van een boot der maatschappij Nederland en daarbij werd ik de leeraar in krijgstucht getroffen door de rustige orde, die aan boord heerschte. Met spijtig heid dacht ik aan He zenuwachtige drukte bij de militairen bij elk nietdoodalJedaagsch werk. Wees getuige van het vertrek van een troep met een extra trein, hoor het herhaald geven van bevelen door allerlei meerderen aan vaak dezelfde minderen, zie het gebrek en geduld, bemerk de bijna totale afwezigheid van rust, van kalmte, van de gewoonte om bevelen te geven en de gewoonte om te gehoorzamen en van personen, die de kracht voelen van hun eigen bevelen pn ge zult toegeven, dat de militaire prak/ijle, niet steeds een oefenschool is voor het bestudeeren der fijne tuchtzenuwen. Waarom ons dan langer be schouwd als de uitsluitende bezitters van een speciaal orgaan voor het spreken van militair-reclit, terwijl die dwaling de rechts zekerheid van onze minderen en vau ons direct en indirect benadeelt. Blijft nog over de eenige reden, die de heer Koolemaris Beynen aanvoert tot be houd van den militairen rechter ter beoor deeling van militaire delicten, nl.: »de noodzakelijkheid om in militaire aangele genheden het prestige van den meerdere zoo hoog mogelijk op te voeren en de onder worpenheid van den mindere als militair zoo krachtig mogelijk te doen gevoelen". Het is lang geleden, maar toch is er een tijd geweest, dat ik me ook op dit punt schaarde aan de zijde van den heer Beyuen, Thans echter heef'c dit theoretische argument voor mij zijn waarde verloren, omdat de practijk me het tegenovergestelde van het verwachte resultaat heeft doen zien. Het is niet aangenaam, het te moeten vertellen, maar mijn ervaring heeft me J geleerd, _ dat de eerbied der minderen voor | de officieren geleden heeft door de rechtj spraak dezer laatsten. ; Het groote wantrouwen, dat in alle rangen ' en graden heerseht tegenover de militaire l justitie, heeft noodzakelijkerwijze zich ge keerd tegen de rechters dier justitie. In mijn oog kan ons prestige slechts winnen, wanneer we ontheven zullen worden van het ambt van rechter. iiiiiimiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiintiniiiiiiiiiiiiiiMiiiitmimii Nooit had hij er zich heelemaal thuis ge voeld en nu, sedert een paar maanden, 't kind van zijn pas gestorven broer bij hem in huis gekomen was, werd 't oude verlangen naar Amsterdam hem van tijd tot tijd te machtig. Hg dacht er uu aan, terwijl klein Marietje met een zacht, eentonig dreunstemmetje baar les leerde. In eens hield ze op, trok de dunne, blonde wenkbrauwen gewichtig omhoog en vroeg: Oom, zeg eens, zou hij hier ook komen " Wie, wat, kind '/" Nou, oom, Sinterklaas " Sinterklaas V" vroeg hij verrast verward en 't kleine ding ongeduldig: Wat? Is hij dan vroeger nooit bij je ge weest en bij tante ook niet ? Nou, da's ook, bij mij altijd, hoor ;'' en dan neerslachtig . .. maar hier zal hij wel niet komen, denk ik, 't is zoo'n end van Am terdam." Ze bladerde even in haar leerboek... Enne... och, ik geloof geen eens meer an hem, neen, gerust niet, oom De kinderen hier praten er zoo mal over, net of ze er i.iks van weten, die hebben nooit niet veel gekregen dank ik, neen, 't is maar een map van dien knecht en 't paard en al dat; . . . menschen geven 't je: rijke dameg en heeren, maar hij zelf bestaat niet meer. Hoe kan nu een paard o/er de daken loopen met al dat mooie goed V \Viegooitdatdooreen schoorsteen, 't zou er maar van bederven, maar ik doe toch wel .. . net als verlejen jaar ;" . .. en dan ineens weer blij: Zeg, oom, ik heb een geheim." Lachend, jolig sprons ze weg. Hij is er toch wel," riep oom haar na. en hij zal wel rijden, voor jou wel, vast wel." Sinterklaas" . . . zf', hij zacht voor zich zelf en toen hardop: vrouw, kom eens hier, hoor eens, Sien. je moet wat koopen voor 'c kind." Sien was een dik schommeltje, met roode, verweerde appellj «wangen en klsine, felle, biauwe knipoogjus, een redderig vrouwtje met een overtuigende bedilstern. Koopen 'i Wat koopen 'i Waarom ?" Nou, voor komenden Woensdag... dan is 't Sinterklaas." 't Kwam er wat verlegen uit. Hij koa niet tegen zijn Sien op ... een klei nigheid voor 't kind, bedoel ik." Ben je wel wijs r Keen, Jan, ik heb 't goed en best gevonden, om ja broers kind bij ons in huis te nemen en 't weeshuis is 't weeshuis, dat heb ik ook sltijd gezegd, ik wil er heelendal geen woorden over hebbi?n, maar om er nu een rijkelnisjuih'e van te make:i, neen ... en dan, nog een stappie, en 't is Kerstmis. Boven het station is immers ieder jaar een Kerstboom, een loterij zonder nieten, oen kwartje per hoofd, laten we daar heen gaan met 't kind!" Jawel, en dan trekt ze een tabaksdoos, goeie morgen, net als Tieneke van hier naast," bromde hij. Ik trok verleden jaar een vaaa, met je wel nemen .. . en, Jan, hoor eens even, neen, ga nou niet weg, 't is hier niet eens gewoonte, De militaire justitie is in de laatste jaren vooruitgegaan, het zou onbillijk zijn het te verzwijgen. Zij die zich aangegord hebben voor den strijd tegen de rechtsonzekerheid der militairen kunnen op eenige resultaten wijzen. Maar die rechtonzekerheid bestaat nog immer, zij bedreigt nog altijd duizenden onzer landgenooten. Eensdeels wordt zij gevoed door de meer dan verouderde mili taire wetten met middeleeuwsche bepalingen, anderdeels door de ondeugdelijkheid van den officier als rechter. De wetten zouden verbeterd kunnen worden, maar de officier zal wel immer eigenschappen behouden, die hem ongeschikt maken tot rechter, zelfs al zou de begeerte, om een goed rechter te worden, onverwacht in onze gelederen tot studie drijven. Niet dat de rechtskeniiis ons vreemd zou behoeven te blijven, maar de militaire.toestanden zijn een belemmering voor het innemen van eeii hoog en onafhankelijk standpunt, ja zelfs voor het etreven naar dat ideaal. Daarom het officierscorps ontheven van een taak, waarvoor het blijkens de er varing j van eeuwen nimmer roeping of liefde ge voeld heeft en waarvoor het door den aard vau het militaire wezen zooals ons die tot in deze dagen als de eenig mogelijke wordt voorgehouden niet geschikt is. MEA CULPA. VMmiluiiitiiiitiiiniiii minimin iiiiiMiiiiiHiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiuiii IIIIIIIIIIIIMIIIIfllllIMIMI alleen op de villa en bij dokter doen ze an Sinterklaas wat zouden de buren wel zeggen, als wy." ... Hij liet haar niet uitspreken en mompelde bijna onverstaanbaar .. . an een vaas zou ze ook machtig veel hebben tegen den winter vooral." 't Was gek, hij dacht er aldoor aan, onder het gaan naar de fabriek, in de gang. die naar de kamer leidde, waar hij werkte: leeren hoesjes plakte, die om de klossen moesten. Mist, vorst in de kist,'' mopperde zijn buurman, die de h esjes om de klossen deed en hij keek somber uit 't raam naar de loods, waar een goederenwagon vol kisten geladen werd. Ja," antwoordde Jan vaa*. Jandorie, wat zijn er boven veel klossen versieten, hèr" Nou . . . of" . . . Sinterklaas .. . hoe ze vroeger samen, broertje en hij, naar 't pakhuis van vaders baas gingen, kleine brakkies als ze waren, hij, de ouil.ita, zoo'n beetje een vadertje over Everc. Dat oude, stolil^e pakhuis en hun beste schoenen (je keek ze er iater nog dikwijls op an) die daar dan mair zoo'n heelen nacht stonden met wat hooi voor Sinterklaas' schim mel . . . dan . .. eer hun oogen gewend waren nan dat geheimzinnige donker . . . maar dan ook . . . zoo'n blinkende trompet met rood en witte kwasten, en Kvert, die dan zoo fel keek of broer Jan ook meer kreeg, maar 't was altijd wel zoo wat gelijk en dan thuis de pas gekregen boeken bekijken en blaien, jong, blazen, dat 't heele kelderhuisj; daverde en er een boodschap kwam van de strijkvrouw ofFfi de jongens der mee op woue houe" en dan toch ineens duen, . . . dan weer snoepen van hun eigen lorters in suiker en chocolade . .. Wat herinnerde hij zich alies nog goed... toch we! een goede veertig geleden ... ja, Marietje werd acut, Evert was op zijn drie en veertigste getrouwd en hij was nu in zijn zesen-vijiugste . . . JA, 't kn;im uit. . Gek, hoe je zulke ding m niet vergeet, die dagen vooruit, de winkels, die al mooier en mooier werden en 's avonds in lied, hoe je dan soms het bidden verwarde niet dat andere vragen om prenten en potlooden. Hoe je ook wel eens heel eventjes bang was voor een roe, maar veel ondeugender jjiigens hadden er nooit een ge kregen, 's Avonds iaat, als je wat hoorde, een ongewoon geluid, buiten gestommel of muizen achter het behang, dau dacht je:... nou leit ie met ijn our aan den sehoorstcen te luisteren.... O, die vijfde December! Al dat geroezemoes, dat draven met pakken en doozeti. Overal, in alles zag je iets geheimzinnigs, je geloofde dan zoo vast, dr;t hij voor je zou rijden. De machines boven hem snorden, onder hem gonsden ze, rikketikten en zoemden. Heel de fabriek bruinde en snorde, alleen zij tweeen zaten in dat kleine, stille kamertje klossen voor de machines te omklceden. Sociale, llilliliiiininiiiiiiiiiiiiiiiiiiiilfiiiliiitiiiiiiliiHnitti Verplichte Verzekering ot' Staatspensioen?1) De Regeering zeide nu zoowat eenjaar geleden, dat zij het vraagstuk vau de j e isioneering van oude en invalide arbei ders van het hoogste gewicht oordeelde, maar het wegens de groote moeilijkheden die te overwinnen zouden zijn, geplaatst had op het, sprogram van studie". Studie'' dacht de Liberale Unie, die zich Regeer!ngspartij voelt, wat verwon derd over dat moedig woord, want wan neer heeft nu eene Regeering tijd tot stu die, wanneer zij nog zooveel uit te voeren heeft dat reeds bestu.leerd is? Er rees twijfel of de ministers wel met evenveel succes professoren konden worden als de professoren van weleer ministers. »Het be hoeft ook niet, zoolang wij er nog zijn; wij hebben lang genoeg de urgentie dezer verzekering op ons program gehad, om nu iets te gaati doen tot verjekering dezer urgentie'', meende het Uniek Beleid en tot verlichting der Regeering, die, met de dringende vraag voor oogen en het rap port eetier Staatscomaiissie in den maag, niet al te benijdenswaardig is, besloot, het den desolaten boedel der Staatscommissie over te nemen en zelve de zaak te on derzoeken. Mr, E. Fokker, mr. J. Kruseman, prof. mr. W. L. P. A. Molengraaff en J. W. C. Teilegen waren bereid om 1) Verplichte Verzekering van Loontrekkenden tegen de gevolgen van invaliditeit, en ouderdom. Rapport op verdoek van het Bestuur der Libe rale Unie uitgebracht door de heeren mr. J. Kruseman, mr. W. L. l'. A. Molengraaff en J, W. C. Telltgeu. Amsterdam bij Joh. Muller, '1S99. MItMIIlmlIIIHIMIIIMllmlIlHIIIIIIMIIMlIIIUIIItllll IIIIIIIIÜII11IUI Hij hoorde dat gebrom en gesnor niet eens meer. tiy was er al doof van geworden had dokter aan Sien gez-gd en hij rook de vettige, zure lerrhicht niet ineer .... Of klein Marlet je nou ook zoo zou denken, of ze verlangde naar Amsterdam, naar de mooie winkels, naar zoo'n schoolfeest, waar de ou Ie bisschop zelf kwam, of ze heel hard zou verlangen ? ... S.en mocht zeggen, wat ze wiLle ... hij zou toch .. . Hij, zoo'n oue vei.t, vorlangde nog, hij kon heelemaal raar in zijn keel worden als ze met haar snapperig, overmoedig stemmetje zei... toen stong ik zoo op den Dam te kijken of _ toen gingen we nog een Kalverstraatje. O, dat gevoj!, toen ze met den directeur van de fabriek een heelen dag in Amsterdam waren geweest voor A^ groote tentoonstelling.. . in t gelid hadden ze moeten loopen, hij in 't gelid door Amsterdam, bij, die dan hier, dan daar wilde afslaan. Hij hoopte toch hier in zoo'n achterhoek niet te sterven, zoo vlak bij Moffrika, net je eigen vaderland niet... Hij had vroeger van allerlei bedacht om in Amsterdam te blijven, maar hij was r.ooit een hoogvli ger geweest en aan vaders patroon bad hij het te danken, dat hij op deze fabriek gekomen was. ... Dit kleine din?, ze geloofde 'och nog wel, vast wel, als hij haar klein pantoft'altje maar vulde ... hij zou 't doen, al speeld-j Sien ook nog zoo op. 't Waren wonderlijke gedachten in dat oude hoofd; vau hiesjïsdeeg en ckocoladelmisjes van siiikermolentjes, zeeppoppetjes, van prenten en trompetten, van sabels en maskers met lange, witte baarden, van een zwarten knecht en een schimmel, die met voorzichtige pasjes over besneeuwde daken loopt.. . wel heel erg kinder lijke gedachten bij dat gewichtig stampen, dat brommen, snorren en rikketikken der machines om hem heen . .. Sien waschte de borden. Jan was naar de spinnerij en Marietje hielp tante hij 't wegzetten. Tante had dan altijd 't meeste plezier in 't kleine ding. Ze was dan zoo'n miniatuurhuisvrouwtje met gewichtige bewegingen, heel handig en ving. o, zoo'n redzaara kind en tante Sien streed dan altijd 't zelfde strijdje. 't Liefst had zo 't kind in haar armen ge nomen, maar 'dat deed ze niet.. . zulke gekke fratsen. Ze had immers nooit om kinderen ge geven. Wanneer Jan zei. dat 't jammer was, dat ze geen kindcrs hadden, antwoordde ze meestal: Och wat, kleine kinderen trappen je op je teenen. grooten op je hart," en nu ze zoo van dit kleine heksje begon te houden, ja, nu kon ze bet niet hebben, dat Jan het merkte, was ze aldoor bang, dat hij zeggen zou : Zie je wel, Sien, je vindt het toch ook maar een heele gezelligheid ... je hebt ook schik in der." Marietje was oen echt stadskind, dat heel brammig praatte over :. .. bij ons in Amster dam, is dat heelemaal anders, daar tram je maar of 't niks is en als de buurkinderen een dit te doen en een maand geleden ver scheen het eerste deel van hun rapport. Zij kritiseeren den arbeid der Staats commissie en geven wijzigingen en verbe teringen aan. Zij brengen de Staatsbijdrage voor het «overgangstijdperk" tot enkele millioenen minder jaarlijks; stappen wat die bijdrage betreft af van het zuiver pre miestelsel en komen tot een waarbij de Staat geregeld een toeslag geeft, min of meer in den geest van de Duitsche wet. Zij toonen aan hoezeer de cijfers der Staatscommissie »veilig" zijn, in den zin van wel wat al te veilig, en kunnen zoo de kosten al heel wat minder maken, terwijl voor het vinden der gelden een stelletje financieele hervormingen wordt aan de band gedaan, als daar zijn : ver hooging van enkele invoerrechten (tabak bijv.:); verbetering der successiebelasting; verhooging van den accijns op het gedis tilleerd en den wijn, versterking der pro gressie bij de vermogensbelasting ter keuze. Het rapport komt wel wat overeen met het voorstel door de vier leden der Staats commissie gedaan, maar toch niet geheel en al. Het wenscht bijv. als ouderdomsleeftijd 70 in plaats van 65 jaar en is niet zoo afkeerig van een staatsbijdrage, ook na den overgangstijd. Maar dit meer of minder, kan in deze niet van zoo heel veel beteekenis zijn, wanneer als grondslag van het geheele stelsel de verplichte verzekering als de eenig mogelijke wordt gehandhaafd. De werkman betaalt zelve een deel van zijn pensioen, de werkgever de rest, terwijl de Staat dan voorloopig, en al of niet in het vervolg, daarbij ook rog iets legt. Dit zou de meest redelijke, meest rechtvaardige wijze van opbrengst zijn, en dat wel juist toevallig net in de verhoudingen dat ieder evenveel betaalt bij den een, terwijl een ander juist het toppunt van rechtvaardig heid en zedelijkheid vindt in een anderen omslag! Diéwil tijdelijke, gêne wil voort durende hulp van den Staat en verdedigt verschillend inzicht met een zelfde ver wijzen naar de zedelijkheid. Hier schijnt inderdaad een soort openbaring te hebben plaats gehad. Maar dan toch eene die de meer een voudige oplossing verduisterd heeft. De zaak is meermalen besproken, maar mag dat nog wel eens kortelijk worden naar aanleiding van dit jongste rapport. Ouderdom is het meest natuurlijk en dus ook het meest v.-rwacht verschijnsel bij elk levend wezen; in normale omstan digheden is dus een zorg voor den ouden dag iets waarin reeds vroeg kan voorzien worden. Maar dat wordt anders wanneer de algemeen maatschappelijke toestanden van dien aard zijn dat een deel der menschen moet arbeiden voor een loon dat een zekere grens in betrekking tot het noodzakelijk levensonderhoud maar toe vallig en zelden overschrijdt. Dit is niet gevolg van^een invidueele verhouding van werkgever en arbeider maar van een maat schappelijke van bezitter en niet-bezitter. Dat loon is niet van dien aard kan niet van dien aard zijn in verreweg de meeste gevallen, dat daarvan een behoor lijke premie kan worden betaald. Moet dan de premie betaald worden door den MIIIIttnilHMtHtlmlttlll mlllllllllnilMlnnlIIIIIHIIMIIMIIlIIIIIU poppenkast gezien hadden, dan had Marietje er wel tien gezien, altijd baas boven bias In de comedie was ze ook geweest met 't school, toen had ze alle sprookjes zien gebeuren, asschepoes, roia.l in een koets; maar van ket tingen van goudi-n regenpitten met lijstprbessen er tusschen, van theeserrieejes uit eikels, en springtouwen van kastanjes, wist ze weer niets en ze kon met haar magere, witte vingertjes tijden lang ga'eri in de kastanjes priemen, waar een buurjongen een toom van reeg. Tante moest lachen om dat blonde gezichtje, nu ze naar school ging, zoo.huisvrouwtjesachtig gewichtig, of ze niet gemist kon worden, of 't maar even van haar huishoudelijke bezigheden afkon, dat schoolgaan. Kom, ze moest onderdehand Marietjes Zondagsche jurk maar eens uitschuieren. Overmorgen was 't alweer kerken, wat zoo'n week gauw voorbij ging. Anders, wel een net kind, keurig op haar kleeren, maar nu zat 't rokje vol piuzen, witte, blauwe en roode p'uusjes. Wat ze uitgevoerd had? Kijk, op haar kussen ook... ze lichte 't ku>sen op en daar op de blauw- en wit geruiten peluw, lagen twee hartvormige kussentjes en er naast twee lapjes stramien ook in den vorm van een hart. Tante was in 't blauw met de koninginnesteek in 't witte fond gewerkt, Oom in 't rood, maar oom was nog niet heelemaal ingevuld. 't Was een groot bed op dat kleine, afgesloten vlieringkamertje en ze lagen daar zoo klein en nietig, die dikke zakjes met zand gevuld en die kleine hartjes van stramien. Zoo'n kleine mop. Och, Heere, zoo'n geheimpie". Ze nam ze in haar han5.. Netjes gewerkt hoor, de steken allemaal den zelfden kant op en in eens dacht ze aan de naaijuffrouw. Zij was toen een jaar of dertien, hoe spinnig nichtje Lena en zij geweest waren, toea ze een week na Sinterklaas petroleumvlekken op een lampe kleedje gezien hadden, dat ze samen voor de juffrouw gemaakt hadden. Je kreeg dan ook zoo'n hart voor die werkjes onderdehand... Ze stond daar maar stil en dacht aan den tijd, toen ze in Amsterdam diende, als tweede meisje bij erg deftige menschen. Hoe ze toen vree met Hein Meyer, hoe ze tegen Sinterklaas avond winkelden en snoepten, en hoe ze van mevrouw een broodje kreeg, waarin, een gulden gebakken was. 't Had maar kort geduurd die vrijage toen was ze hier komen dienen en kv/am Jün om h.iar. Alle twee uit Amsterdam, dat had al dadelijk zoo getrokken. Zij schikte zich gauw, hij niet. Jan was niet verstandig, heelemaal niet. Waar je je brood tuim verdient en verteert, daar heb je 't goed, zei ze altijd. Wat hoef je je eigen nou te versjagrijnen om wat drukte van trams en wat mooie winkels ? (Slot volgt.)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl