De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 3 december pagina 4

3 december 1899 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1171 werkgever die dat lage loon geef t? Immers neen: in de meeste gevallen geeft die geen lager loon dan zijn concurrenten, geen lager loon dan maatschappelijk is, voor een bepaalden tijd en plaats. Deze premie moet dus niet worden betaald door hen die, hetzij in ondergeschikten, hetzij in leidenden arbeid technisch aan de voort brenging der goederen deelnemen, maar behoort betaald te worden door de geheele maatschappij, die de lasten op zich nemen moet welke het productiestelsel dat zij tot' bestaansvoorwaarde heeft, medebrengt. En waar dat productiestelsel van dien aard is dat het de maatschappij verdeelt in klassen die verschillend bedeeld worden met zijne voordeelen, daar zullen die las ten vanzelve gedragen worden door die klasse welke de meeste voordeelen trekt, en daardoor de macht heeft zich te ver tegenwoordigen in de rechtspersoon die in de plaats treedt voor het algemeener begrip der maatschappij: den Staat. De Staat is de vertegenwoordiger der bezit tende klassen; de vertegenwoordiger dus van het bezit tegenover het niet-bezittend deel der producenten. Niets is logischer dan dat de Staat dan ook het pensioen betaalt waar die niet-bezitters de nooden te dragen hebben van het stelsel dat alleen den bezitters tot voordeel is. Met het invaliditeitspensioen is het al eveneens. Ook hier zou oogenschijnlijk de werkgever aansprakelijk zijn. Maar wie even dieper ziet, wordt al gauw gewaar dat ook hier van geen individueele aan sprakelijkheid quaestie is. Het is het sys teem dat den arbeider invalide maakt, ?vóór den normalen tijd niet alleen, maar ook zonder dat hij gewoonlijk voorzorgs maatregelen nemen kan tot eigen onder houd. En voor het systeem komt de klasse op die het systeem behoeft, en niet iedere individu uit die klasse die zelf op zijn beurt vaak aan het systeem onderworpen is zonder vrijen wil. Arbeiderspensioen bij ouderdom en invaliditeit kan dus niet verschaft worden door individueele verzekeiing, vrijwillig of verplicht, maar moet «en Staatspensioen zijn, en het karakter dragen niet van Staatszorg, armenzorg min of meer, maar van restitutie, van verzachting der gevolgen van het geldend prod uctieaysteem. De zaak is zóó gezien, zoo doodeen voudig. Hare doorvoering in dezen geest, is zooals trouwens elke zaak even wel een machtsvraag en het spreekt van zelve, dat het er dan om gaat, zooveel mogelijk te houden eener-, zooveel mogelijk los te krijgen anderzijds. Verplichte ver zekering, waarbij dus de arbeider een niet onbelangrijk aandeel betaalt, is daarom hetgeen zij die niet meer zóó vasthoudend durven zijn dat zij spaardwang meenen te kunnen opleggen nog willen geven, zonder Staatsbijdrage enkelen, met Staats bijdrage anderen, die wederom wat minder durven te weigeren. Het onderhavig rap port wijst van de vereeniging die het ordonneerde duidelijk de plaats aan in deze behoudersserie. Vlak tegen de bank roete Staatscommissie aan. Waarlijk geen al te goed figuur voor onze vooruitstrevers ! Een ding valt op, en staaft deze rede neering trouwens, dat conservativen in landen als Engeland en Denemarken vooruitstrevender zijn in dit opzicht dan onze Un:tariërs; maar daar weet men dat de arbeider nemen zal wat hij niet krijgt, en is men er aan gewend dan maar te geven wat voor de hand ligt. De machts vraag deed en doet zich daar nog duide lijker gelden. In Engeland werd door elkaar opvolgende commissie's elk stelsel dat een aandeel aan den werkman vroeg verworpen, zoodat daar nu slechts staats pensioen overblijft, in Denemarken gaf men maar wat, dat op de keper beschouwd niet zoo heel veel is, om den eersten aan loop af te slaan. In Holland voelt men zich veiliger, en het eerste partijrapport dat na de ont binding van 'het door de regeering be noemde lichaam van onderzoek, over deze zaak wordt uitgebracht, toont dat beter aan dan particuliere plannen in tijd- en proefschriften gepubliceerd. Dat is de beteekenis van dit rapport. Want ook daarzonder komt er vroeg of laat een wetsontwerp, en in het parlement zal afgescheiden van alle rapporten het stemmencijfer beslissen over het beetje naar-rechts, of het beetje-naar-links onder medespreken van wat buiten het parlement de machtsverhouding der beide partijen is. Hoe luide en met hoeveel aandrang er wordt gevraagd hoeveel kans er is op weigeren zonder gevaar. Overigens is dit rapport slechts een bewijs van de handigheid waarmede uit gerekend worden kan, hoeveel precies zou kunnen toegestaan worden en waarom juist ditt (toevallig 1) het »rechtsbegrip" be vredigt ! Een thermometer voor de kracht der arbeidersbeweging en voor het machtsvertrouwen van de beati possidentes. H. iiiiiiiimiitmiimiiimimiimiiiiiiiiiiiiiiiiiMMi Mimiiiiiiiiiiiiiii Muziek in de Hoofdstad, Zouden er vele Concertgebonwbezoekers geweest zyn, die den naam van Ditters von Dittersdorf gekend hebben? Zouden er vele byzonder geroerd zyn geworden, na zijne symphonie in C, die Mengelberg Zondag 26 November heeft doen uitvoeren ? Ik geloof het niet en toch mag men den heer Mengelberg er dankbaar voor zyn, want het is ongemeen leerzaam eens gade te slaan hoe er in de vorige eeuw muziek gemaakt werd. Karl Ditters is de eigentyke naam van onzen componist. Hy' werd geboren 2 Nov. 1739 te Weenen en stierf 24 Oct. 1799. Het is dus ongeveer een eeuw geleden dat hy gestorven is. Reeds op ITjarigen leef ty'd trad hij met goed gevolg op als vioolvirtuoos; een paar jaren later werd hy page in dienst van den vorst v. Hildburghausen, die hem eene zorgvuldige opvoeding liet geven. Met Metastasio, den beroem Jen librettodichter en Gluck sloot hy vriendschap, nadat hy door de protectie van zyn vorst aan het Hofburgtheater aangesteld was als kapelmeester. Met den laatste onder nam hy zelfs eene reis naar Italië, waar hy vermoedelijk den grondslag legde voor zyne 15 orchestsymphoniën over de «Metamorphosen" van Ovidius. Na zy'n terugkeer uit Italiëtrad hy in dienst van den aartsbisschop van Salzburg, ter vervanging van Michael Haydn (broeder van Joseph) en het was daar dat hy zyne eerste opera componeerde, welke werd opge voerd te Salzburg, met het door hem zelf gestichte gezelschap. Toen echter in 1769 keizerin Maria Theresia het niet oirbaar achtte dat een aartsbisschop er een eigen opera op nahield, waar erg «lustige Stücklein" werden opgevoerd, en aanleiding gaf tot opheffing dier instelling, ging Ditters naar Breslau, waar hy spoedig en in zoo hooge mate den gunst ver wierf van den vorstbisschop aldaar, dat hy binnen een paar jaren niet alleen den titel van kapelmeester maar ook van ... opperhoutvester verkreeg; ja zyn protector ver schafte hem zelfs de pausely'ke orde van den Gouden Spoor met het daarby' behoorend recht in den adelstand verheven te worden. Daarna noemde hy zich Ditters »on Dittersdorf. Ook voor dezen bisschop richtte hy een opera op, waarmede hy een duurzamer succes had dan in Salzburg. Hy vond daar gelegenheid tal van opera's te componeeren, waaronder zyn ?Doktor und Apotheker" het beroemdst is geworden. De meeste zyn er opera's zyn van grappig allooi; zoo o. a. «Die Liebe im Narrenhause", «Hokus Pokus", >Der Madchenmarkt" enz.; het is dan ook niet te ontkennen dat Dittersdorf een beslist grooten invloed heeft aangewend in het genre, door hem voor het eerst met succes beoefend, en later door andere componisten, Lortzing, Nicolai (lustige Weiber) Peter Cornelius (Barbier von Bagdad) voort gezet en bekroond ten slotte met Wagner's Meistersinger. Voor eenige jaren hoorde ik een van Ditters' strykquartetten door het Walterquartet te München uitvoeren; het kwam mij toen voor dat hy' sterk onder den invloed van Haydn stond, doch zeer in de schaduw van dezen grooten componist. Te Berly'n, alwaar ook zyn honderdjarige sterfdag is herdacht, heeft Weingartner een zyner Metamorphosen doen uitvoeren. Een van Dittersdorf's tydgenooten J. T. Hermes heeft eene beschryving dezer sym phonie geleverd, die thans weer opgerakeld is en my' zoo merkwaardig voorkomt, dat ik niet aan de verleiding kan weerstaan er een stuk uit af te schry'ven. «Het Vivace ....? Wel zyn wy voorbereid op de verwarring die door de op hol slaande paarden aangericht wordt, wél verwachten wij wolkbreuk, stormgeloei en hagelslag en dat komt ook door middel van een handige modu latie, die langzamerhand fluiten, hoboën, hoorns en fagotten aan het «brullen" brengt; maar het hoogtepunt is de bliksem, waarvoor men reeds ia gedachten beeft... Van de honderd toehoorders heeft misschien slechts een enkele vermoed welk instrument den bliksem slingeren zou en nauwelijks zal er iemand zyn, die niet hardop zal schreeuwen, als het vuur van den hemel komt vallen." En lezer, wat is nu die bliksemschicht ? Een eenvoudige paukenslag tusschen op en neer gaande toonladderfi'uren van de strijkinstru menten en het hout. Hoe naief, niet waar ? Welk een onmetelyke weg is er reeds afgelegd, van het standpunt van Dittersdorf, tot dat van onzen tegenwoordigen tijd ? Maar komen wij terug op onze C-dur symphonie van Zondag. Het werk maakte den indruk van buitengewoon droog en burgerly'k te zyn. Zelfs de ideale vertolking van ons orchest kon het dien indruk niet ontnemen. Gelukkig kwamen er een paar andere »oudjes" naast, die de eer van het eerste deel redden; nl. Bach met zyn Pastorale uit het Weihnachtsoratorium en Rameau met zy'n vroeger door my besproken fragmenten uit de opera Cantor et Pollux. Beiden zy'n nog een halve eeuw ouder dan Dittersdorf, maar deze is bij hen T.neer dan een eeuw ten achter. Het tweede deel der matinee bestond uit werken van Duitschland's en Frankryk's grootsten levenden componist uit Strauss's Till Eulenspiegel en d'Indy's Fervaal-voorspel; beide componisten nog overvleugeld door Richard Wagner, die met zy'n Meistersingervoorspel vertegenwoordigd was. Met den lill Eulenspiegel heeft Mengelberg my en vele anderen een buitengewoon groot genot verschaft. Nadat het indertijd door het orchest der Maatschappy «Caecilia" onder leiding van Viotta op twee achtereenvolgende concerten is gespeeld, werd het in Amsterdam nog niet opnieuw ten gehoore gebracht. Het concertgebouw-orchest heeft nu een eereschuld afgedaan tegenover Strauss, door dit werk in z\jc repertoire in te ly'ven. De uitvoering was verrukkelyk mooi. Ongeloofely'k schoon werden de talryke rhythmische schakeeringen voor den dag gebracht, terwijl de klank van het hout als, die der stry'kers en het koper in glans met elkaar wedijverden. Eigenaardig is het op t>3 merken, hoe men indertyd met vreugde de verschy'ning van »Till" begroette en hoe men toen schreef dat men, na al de «tragiek" die Strauss in zyne vroegere symphonische toongedichten en ook in zijn muziekdrama «Guntram" gelegd had, verrast was en verheugd tevens over de gemakkelijkheid waarmede de toondichter met een paar streken al die «streken" van den lustigen Ty'l muzikaal vermocht te karakteriseeren. En thans na den «don Quixote" en na die aanstoot wekkende gedeelten uit «Ein Heldenleben" meende men de waarschuwende stem niet te moeten weerhouden om, te doen uitkomen dat het met de kunst gedaan zou zy'n als men verder dien weg opging! Mengelberg een warm woord van hulde voor de prachtvolle vertolking en niet minder voor de leerry'ke wy'ze waarop het programma was opgesteld! In het eerste deel muziek uit den pruikentyd met gedeeeltelyk monotone instru mentatie (Bach maakt een uitzondering!), en in het tweede louter klanken van buitengewone orchestweelde. Grooter contrast is niet denkbaar. Nog heb ik te schryven over het Abonne mentsconcert waarop mej. Lilian Blauvelt zong en de heer Mossel speelde. Mej. Blauvelt zong een aria van Mozart, een paar liederen op duitschen tekst en de «Bolero" uit Verdi's Vêpres siciliennes. Indien ik my niet vergis heeft in het orgaan van de zangeres eene ver andering plaats gegrepen. Ik meen dat het vroeger helderder klonk en booger was. Thans is haar sopraan meer van donkerder timbre. Het heeft misschien daardoor iets aan warmte gewonnen, maar zeker aan zuiverheid en licht heid by' den aanzet verloren. Mej. Blauvelt is geen groot zangeres. Daarvoor laten haar voor drachten een te onbeduidenden indruk achter, is ook hare techniek niet genoeg afgerond en bare uitspraak van het Duitsch te gebrekkig. De heer Mossel speelde een concert van L. F. Revius voor violoncel (opus 35). De heer Revius is blykbaar dilettant; de muziek droeg er de sporen van en past zeker niet in het kader van muziek, die men in het Concertgebouw gewend is te hooren; dat had de heer Mossel moeten begrypen by' het vast stellen zyner keuze ; de violoncellitteratuur is wel arm doch toch niet zoo arm, dat men tot zulk een werk zyn toevlucht moot nemen. Den heer Revius maak ik er natuurlijk geen verwyt van dat zy'n concert niet aan hoogere eischen be antwoordt. Er zullen weinig dillettanten ge vonden worden, die het zoover gebracht hebben in de compositiekunst, dat zy zulk een werk kunnen samenstellen. Overigens werd het con cert op zóó schoone wy'ze door den heer Mossel gespeeld, dat men by'na over de zwak heid der compositie heenzng. Ook klonk het instrument van den heer Mossel heerlyk mooi. Ik zou haast beweren dat dit prachtstuk in zoo'n groote ruimte eerst recht tot gelding komt. In het tweede deel speelde de heer Mossel een mooi Andante van M*nn en een klein heksenstukje van Van Gaens op uitste kend muzikale en technische afgeronde wy'ze. Maar het mooiste van den avond was toch het voorspel Lohengrin (3e acte), waarmee het concert besloten werd. AST. AVERKAMP. IIIIMIIIIIIIIHJIlnlIIIHIIIHIItlllllHIHIIIIHIII In liet Rlsnmsent. Ten gevolge van belangrijke wyzigingen in de plaatsing der schilderyen en restauratie van binnenwerk, worden nu eens deze, dan gene zalen in het Rijksmuseum voor het publiek afgesloten. Waar het doenly'k was, werden nieuw ingerichte localiteiten weer toegankelijk gesteld, als in de afdeeling naast het prenten kabinet, waar nu, in aansluiting met den inhoud van het aangrenzende fragmentenge bouw, laat-achttiend'eeuwsche en moderne kunst werd geplaatst. De moderne kunst daar, bestaat hoofdzakelijk uit het kortelings ver worven legaat van Baron van Lynden, waarvan nog een belangrijke volgcollectie te wachten moet zy'n. De twee grootste zalen echter bleven geruimen ty'd voor het publiek ontoegankelyk. Een daarvan is nu weer opengesteld en wel de zaal, die tevoren portrettanzaal geheeten werd. Een portrettenzaal zou men haar nu nog kunnen noemen, maar de aard der installatie is een geheel andere geworden. Alle schilderyen van gering formaat zyn gebannen en de lange wanden geven nu alleen te aanschouwen het monumentale portretwerk, waarin de oude Hollanders zoozeer hunne kracht toonden: Schutter en Regentstukken. Op gevaar af van eentonigheid, werd aan het voorgenomen systeem tot inrichting dezer zaal streng vastgehouden en niet getracht naar afwisseling by die lange reeksen fijuren en koppen, door schilderden van afwykenden aard. Alleen werd boven het lage portiekje, dat toegang geeft tot de kabinetten, by wijze van dessus-de-porte, een schilderij van Ferd. Bol aangebracht. Ook werd gehouden aan de eeuw, die de bloeityd mag heeten van onze kunst, maar waarin ook de glorietyd van onze Natie uitschittert, waarvan deze scheppingen als onvergankelijke manifestatie's zyn nagebleven. Te beginnen met Cornelis Ketel en Aert Pietersen, te eindigen met van Anraadt, geeft deze zaal dus een overzicht, voor zoover de voorraad in het Museum daartoe materiaal bood, van de ontwikkeling in dien hoofdtak van Holland's zeventiend'eeuwsche kunst. Van den eenen kant bleven dus werken van Cornelis Teunissen, Dirck Jacobsz en Barendsz, van den anderen kant regentstukken van Boonen Troost en de Lelie buitengesloten. By afwezigheid van de groote v. d. Helsten, die nu eenmaal hun vaste standplaats hebben in de Rembrandtzaal, werd als middenstuk geplaatst het groote tafereel, dat Govert Flinck schilderde tot aandenken van den Munsterschen Vrede, en dat van dien schilder een zeer belangrijk werk is. Het is geflankeerd door twee schilderyen, waarvan de eene, mede van Fiinck, voorstelt het Corporaalschap van kapitein Bas, en de andere van Sandrart, dat geschilderd werd by gelegenheid der aankomst van Maria de Medicis. Dat deze laatste schilder, die Duitscher was, temidden dezer volbloed Hollanders werd g'eplaatbt, mag gerechtvaardigd worden door kennelijk hollandschen invloed op zijn werk, al is die ook moeiely'k na te vorschea by zyn kortelyk verblijf hier te lande en zijn lange zwerftochten door Italië, Engeland en Duitschland. Ook zijn landgenoot, Juriaen Ovens, in deze zaal mede vertegenwoordigd, is door zyn werk hier ingeburgerd; we weten, dat hy' een leerling van Rembrandt was. Nieuwelingen in ons museum zyn twee schilderyen van van der Helst, onlangs in, bruikleen door de gemeente Amsterdam afge staan, tegely'k met twee andere schilderijen die hier ook aanwezig zyn: de een van Moreelse, die nog al geleden heeft, terwy'l de ander, nog zonder attributie, boven het Kegentstuk van Elias hangt. Nagenoeg alle werken uit deze zaal zyn trouwens eigendom van Amsterdam, en ook zyn al de hier vertegen woordigde portretschilders Amsterdainsche meesters. (Moreelse uitgezonderd.) Ik geloof, dat meer dan een bezoeker aan het Ryksmuseum in deze nieuwe zaal nu verrassingen zal vinden by' schilderijen, die zich vroeger, door hooger plaatsing, minder deden opmerken, doch nu als op de hand gezien kunnen worden. Zoo biedt dat lange stuk van Aert Pietersen, ondanks menige over schildering daarin, broksgewijze, gelijk by de Scorels in Utrecht, uitnemende partyen. Die lansdrager, midden in de voorste ry bijv., is zoowel in de teekening der houding, als in de delicate en losse penseelvoering, meer indiqueerend dan breed schilderend, een voortreffely'k staal van flguurschildering en portretteerwyze uit het allereerste begin der 17e eeuw. Toch bezit deze schilder maar luttel algemeene bekendheid. Ook de Regentessen van Werner van Valckert zullen hier wijder waar deering kunnen vinden, en duidelijker in 't licht doen treden de bly'ken van een zeer levenskrachtige kunst. Daarby is in de stelling der figuren en aan de schildering van het bijwerk zooveel zorgzame aandacht besteed, dat de hier bloot als te conterfeiten bedoelde beeltenissen, iets verkrijgen van den levendiger afschy'n van figuren in een intiemer atmosfeer. Minder dan op het gelijksoortige stuk van Dirck Santvoort poseeren zy in de gewichtigheid van haar vereeuwiging. Toch is ook dit een belangrijk werk en San t voor t mag als een bijzondere verschijning tusschen zyn tydgenooten worden aangeduid. Zoo is er vooral in dat vrouwekopje in de eerezaal (laatste kabinet, links) iets heel aparts, iets dat scherp onderscheidend is te midden van den rijken overvloed van de toenmalige haar bloeitoppunt naderende Hollandsche kunst. Daarin is geen zweem van bravoure, geen trekje, dat doet bly'ken, dat de schilder zich maar even op zyn ervarenheid verlaat, maar een ingehoudenheid van zuiver bedoelen en een gewetensvolle uitzegging van al wat hy in dien kop mocht waarnemen, dat tot de kunst der primitieven scby'nt terug te gaan. Tegenover Flinck is het schutterstuk aan gebracht van Thomas de Key'zer, dat tevoren in de Rembrandtzaal was gehuisvest. Het op elkander dringen van die figuren en vooral het schielijk wegvallen in verhouding tot den middengroep der beelden links en rechts op den achtergrond, is een jammerly'ke stoornis in deze schilderij. Maar toch, zooals die mid dengroep daar staat en zooals daarin alles vlak-helder en strak-kleurig geschilderd werd met onwankelbare factuur, vertoont dit doek nog een zeer franke werking. In ruime mate zy'ri hier Cornelis van der Voort en Nicolaes Elias vertegenwoordigd. De eerste vroeger dan de laatste, vertoonen zy' hier nu duidelyk tot welke hoogte de portretkunst by de opkomst van Rembrandt reeds was geraakt. Elias vooral was een schilder uit een stuk, een penseel voerder in zyn kunst zeer stevig onderlegd, en zyn schuttersmaalty'd, zyn regenten, noer meerdere stukken van hem hier aanwezig, bieden bewyzen te over van zyn gezonde en kloeke werkmanier. Hy heeft niet de zwier van van der Helst, maar zyn waarheidszin is misschien deugdelyker. en in zijn uiting lykt by minder declamatiseh. Wat zit op die Schuttersmaaltijd byv. die oude welvoldane heer, met zyn servet in de eene hand even opgehouden, in volle werkely'kheid en hoe is alles in het bijwerk van by'na mas sief gehalte. Ia het geschonden Anatomiestuk van Elias zie ik, zoowel in groepeering als in wending van lichamen en koppen, zelfs in direkte verre gelykenis van een enkel gelaat, een vage overeenkomst met de compositie der anato mische les van Rembrandt uit het Mauritshuis. 't Is een meening, die los gegeven wordt, maar 't lykt me niet onmogelyk, dat Rembrandt dit werk in gedachte had, toen hy' zyn schilderij opzette. Het groote regentstuk van Moeyaert heeft kwaliteiten, die het by de kunst van Elias zou doen aansluiten, maar bet degely'ke is daar zwaarder, by'na plomp zelfs. Daartegenover is hy Ferdinand Bol door het versmelten der kleuren in meergedoeselde overgangen de werkely'kheid al te vaak weg gevaagd. Het beste stuk van hem, (mede een der beste van de talryke Bols uit ons museum) is hetgene, dat de zeven regenten van het Huiszittenhuis voorstelt en pendant maakt met de O eens. De techniek is daar veerkrachtiger, de kleur rijper en frisscher dan by de regentessen in de nabyheid. Dan is hier nog een ouder schutterstuk van Badens (volgens Prof. Six, die ook aan nog meerdere hier aanwezige schilderijen de attributie's schonk) en daaronder de Ketel met de levensgroote figuren ten voeten uit. De com positie van dit stuk is byna wild, de groep schy'nt in ieder geval zeer ongeordend samen gesteld. De schildery vertoont zich haast als een barbaar tusschen de zorgzamer geschikte schutterstukken van zooveel anderen. Maar toch, ook juist daarom misschien, heeft dit stuk een groote aantrekkelijkheid van onge dwongen allure, als een onvervaarde improvi satie, en biedt het mede in den aard van zijn uitvoering een zelfde ongebondenheid van uit zegging, die in meer dan een opzicht bij zonder snedig mag genoemd worden. En hiermede zijn we het kort overzicht dezer galerei van corporatiestukken uit het glorierijke Holland der 17e eeuw ten einde. W. S. Goudeket & Co., Rokin 50, Amsterdam, exposeeren deze week: Jan van Rhynnen, «Landweg met schapen", aquarel. ?UlflIlHtlUIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItlllllllHllllllllflIIIIIIIHIIIIHmtllli nieuwe Boegen. B. TEE HAAR BXN., Sigualt en Siyridh, naar ELIX DAHN. Amsterdam, L J. Veen. In breeden doch banalen zwaai gaan deze verzen vooruit. Alhoewel sober en eenvoudig, missen zij de hoedanigheid van den lezer te overweldigen, en dit verlangen we en nebben recht dit te verlangen, wanneer een dichter zijn stof kiest uit de geweldenaren en helden der Noorsche mythologie. Deze verzen zijn als een bosch, dat zijn bladeren heeft verloren. Ue naakte takken steken mager en spichtig in de lucht, het groene leven is weg. Wel bezondigt de vertaler of bewerker zich weinig aan rhetoriek en we kunnen daarom niet al te boos op liem wezen. De Duitsehe auteur, wien het overigens aan grootschheid in zijne hbtorische romans niet ontbreekt, is een te zwak artiest, dat we met eerbied tegen hem zonden moeten opzien en is, alhoewel een krachtigere persooulijkheid in dat opzicht, zelf de inincere van Ebers. De vertaler uf bewerker belieft net, dit een schoone vertelling te noemen. Na, leelijk is ze niet, zooals hij ze van het Duitsehe proza in Nederlandsche verzen heeft overgebracht, doch zullen er weiuigen zijn, die ze met recht schoon noemen. De stemming, die hier en daar gelukkig werd aangeduid is meestal niet uitge werkt, zooals zij het had kunnen zijn, b.v.: 't Werd stil, doodstil daar binnen langen tijd. Ze zwegen beide: 't hoogst geluk is stom. Men hoorde niets, niets meer dan slechts, daarbuiten Het water zachtkens murmlen langs de kiezels., De schuwe specht was ver, ver weg aan't haamren Bij d' ingang, door de sjruik eens haazlaars sloop Een vinkje iu 't rond en keek nieuwsgierig binnen Met schrander oogjes; 't had wel menigmaal Hier halmen weggehaald voor 't kleine nest Of mug en vlieg gevangen voor zijn jongen. Maar toen 't die twee daar hart aan hart zag rusten, Toen vloog het weg met zilverhelderen slag: Het had er alles van begrepen.... enz. *** Dageraad, door W". G. VAN NOUHUYS. Amsterdam, Van Holkema& Warendorf. De schrijver van Het Goudvischje", Eer loos" enz. heeft in den laatsten tijd menige novelle het licht doen zien, die hij nu in een bundel heeft verzameld en aan het Nederland sche publiek aanbiedt. Met zijn fijae stift teekect hij ons den loop van het een en ander burgerlijk, levensevenement en is hij daar het gelukkigst, waar hij ons het geraamte van een zich onverbiddelijk afspelende burger-tragedie laat zien in den vorm van een vast in elkander sluitend zuiver verhaal. Zoo die novelle die hij noemt Het uiterste middel". Zij is zonder directe letterkundige pretentie en is daarom van een scherp ingrijpende werking. Het meest sprekend voorbeeld van de moderne samenleving is de employéwat mis schien morgen de werkman zal zijn De smployéis het voortbrengsel der bourgeoisie de vrygevochtene van '89. Voor hem s het ophottüen van den stand" alles, het mensch-ziin mets. De gekleede jas is hem meer dan de biefstuk en gaarne ontbeert hij de laatste om de eerste te kuunen hebben. Het verhaal van de geschilderde houten haai, die in Den Haag voor zijn glazen staat,' moge een sprookje zyn maar het sprookje is gegroeid op onderlaag van waarheid. De employéontzegt zich den sigaar om eenige maanden vroeger een nieuwen hoed te kunnen koopen. Dazen gevangene van de hedeudaagsche begrippen en blikken beschrijft ons Van Aouhuys. Verploeg, wiens vrouw de buitenlucht noodig heeft en welke buitenlucht gedurende zes weken duizend gulden ongeveer zou kosten, gaat speculeeren in effecten van goudmijnen Hij is ongelukkig: de effecten dalen. Hij wacbt of de tfficten rijzen. Ze dalen DO» meer. En nu ziet deze ongelukkige geen beter uitkomst dan zijn leven bij eene levensverzekering voor tachtigduizend gulden te verkoopen en des avonds op zijn fkts in het water van een een zame gracht te rijden. Het bedrog zal nooit uitkomen : hij zegt niemand iets, zelfs zijn vrouw weet er niets van. Zij zou immers eerlijk zijn, de zaak vertellen. De verzekering zou weige ren te betalen en de ellende zou nog grooter worden. Maar nu is zij gered, zij kan niet alleen haar baar stand ophouden, maar zij zal het beter hebben. Hij gaat van huis op een Zaterdagavond, terwijl zijn jongetje in de bad kuip door zijn vrouw gewasschen wordt en dat dau nog eens herhaalde malen »Dag vadertje'' roept. De laatste maal kan hij niet meer ant woorden, want zijn stem is heesch van aan doening. Dan rijdt hij weg ... Hier sluit het verhaal. De auteur spaart ons de plomp in het water, het vinden van het lijk, het uitbetalen der som enz. enz. Het komt mij voor, dat deze door geene der andere novellen overtroffen wordt. Zij is geserreerd, de bijzonderheden volgen elkander op, de eene ua de andere, zonder gaping. Zij is eenvoudig en waar en bereikt op vele punten de hoogte van den stijl van Emants. Minder gelukkig is de heer Van Nouhuys in het ver haal ,Dageraad" genoemd. Hier is de pretentie hooger. De krachtsinspanning is tot hoogere dimensies gestegen, maar heeft minder voortge bracht. Die zware nacht, dat stijgende zwarte water, die man, die gaat verzinken en ver drinken, die noodfluit, die de duisternis scheurt. Het gemompel der angstige menschen, zij eischen niet het mes van een ontleder, maar den borstel van den letterkundigen schilder. Toch is bij hier en daar gelukkig. Zoo deze welge slaagde beschrijving: ,0p het marktp'.eintje voor het koffi mis scholen den heelen avond de nieuwsgierigen samen, wachtende de renboden af. Tus6chen het telegraafkantoor en de gelag kamer, waar eenige leden van den dijksteel bijeen zijn, voortdurend geloop van den besteller. «-Aldoor donkere gestalten uit de steeg naar het gemeentehuis, fcet hooge bemodderde laar zen en de lantaarn iu de band, bericht brengend van den stand der peilschaal, voor zij in het koffiehuis verdwijnen aan de mouw getrokken en ondervraagd. Hoe staat het? Nog meer was ? Hoeveel is er bij ? ,Dan gaan er eenigen de steeg in om zelf te zien. »De wind evenals de vorige avonden van uur tot uur in hevigheid aanzwellend, rukt aan de lantarenpalen, doet de glazen rinkelen en de gasvlammen bang duiken of als bezetenen op schrikken ; zwier! met gierend geluid de straten langs, tegen de huizen op, wervelend om gevel. spitsen en schoorsteenen. Het kreunend gezucht van den hoogen, breeden toren is straten ver hoorbaar. In de woningen is het onrustig. Elk oogenblik glijdt er een breede lichtstreep uit een geopende huisdeur over de na<-»linste. rende straatkeien. Schaduwen waren langs de verlichte vensters der bovenverdiepingen, jBij de peilsehaal een groepje mannen dicht bijeen, d? schouders hoog opgetrokken, 't hoofd diep in den kraag, de muts of pet tot aan de ooren over het hoofd. Zij staroogen naar de donkere, bewegelijke waterlijn, zoo zorgwekkend hoog zichtbaar op het witte schaalbord met de cijfers", enz. * * * Zoo voelen we langzaam onder des auteurs woorden den dreigenden vloed hooger stijgen in de duisternis. Het is heel wel, maar hier hadden we meer gewenscht. De tonen zijn nog te mat en te zwak voor de naderende ontzet ting en de bange uren, die we bij deze lectuur gaan doorleven. Het ware te wenschen, dat deze meester in het weergeven van eenvoudige burgerzielenprocessen op den weg dien hem door zijn aanleg is aangewezen blijve doorgaan. Zoo zal hij het best zijn stand van eoed kunstenaar kun den ophouden. Niet allén zijn deze novellen HIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII Illllllllllllllllllllllilllllltl 40 cents per regel. lllimHIHHIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIH TRADE MARK. NlARTELL'S COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bg alle bekende Wjjnhandelaars en bij de representanten KOOFJJIAtfS «fe BRUINIER, te Amsterdam. Prijzen vai af ?2.50 per fled.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl