Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1171
werkgever die dat lage loon geef t? Immers
neen: in de meeste gevallen geeft die geen
lager loon dan zijn concurrenten, geen
lager loon dan maatschappelijk is, voor
een bepaalden tijd en plaats. Deze premie
moet dus niet worden betaald door hen
die, hetzij in ondergeschikten, hetzij in
leidenden arbeid technisch aan de voort
brenging der goederen deelnemen, maar
behoort betaald te worden door de geheele
maatschappij, die de lasten op zich nemen
moet welke het productiestelsel dat zij tot'
bestaansvoorwaarde heeft, medebrengt. En
waar dat productiestelsel van dien aard
is dat het de maatschappij verdeelt in
klassen die verschillend bedeeld worden
met zijne voordeelen, daar zullen die las
ten vanzelve gedragen worden door die
klasse welke de meeste voordeelen trekt,
en daardoor de macht heeft zich te ver
tegenwoordigen in de rechtspersoon die
in de plaats treedt voor het algemeener
begrip der maatschappij: den Staat. De
Staat is de vertegenwoordiger der bezit
tende klassen; de vertegenwoordiger dus
van het bezit tegenover het niet-bezittend
deel der producenten. Niets is logischer
dan dat de Staat dan ook het pensioen
betaalt waar die niet-bezitters de nooden
te dragen hebben van het stelsel dat alleen
den bezitters tot voordeel is.
Met het invaliditeitspensioen is het al
eveneens. Ook hier zou oogenschijnlijk
de werkgever aansprakelijk zijn. Maar
wie even dieper ziet, wordt al gauw gewaar
dat ook hier van geen individueele aan
sprakelijkheid quaestie is. Het is het sys
teem dat den arbeider invalide maakt,
?vóór den normalen tijd niet alleen, maar
ook zonder dat hij gewoonlijk voorzorgs
maatregelen nemen kan tot eigen onder
houd. En voor het systeem komt de klasse
op die het systeem behoeft, en niet iedere
individu uit die klasse die zelf op zijn
beurt vaak aan het systeem onderworpen
is zonder vrijen wil. Arbeiderspensioen
bij ouderdom en invaliditeit kan dus niet
verschaft worden door individueele
verzekeiing, vrijwillig of verplicht, maar moet
«en Staatspensioen zijn, en het karakter
dragen niet van Staatszorg, armenzorg
min of meer, maar van restitutie, van
verzachting der gevolgen van het geldend
prod uctieaysteem.
De zaak is zóó gezien, zoo doodeen
voudig. Hare doorvoering in dezen geest,
is zooals trouwens elke zaak even
wel een machtsvraag en het spreekt van
zelve, dat het er dan om gaat, zooveel
mogelijk te houden eener-, zooveel mogelijk
los te krijgen anderzijds. Verplichte ver
zekering, waarbij dus de arbeider een niet
onbelangrijk aandeel betaalt, is daarom
hetgeen zij die niet meer zóó vasthoudend
durven zijn dat zij spaardwang meenen
te kunnen opleggen nog willen geven,
zonder Staatsbijdrage enkelen, met Staats
bijdrage anderen, die wederom wat minder
durven te weigeren. Het onderhavig rap
port wijst van de vereeniging die het
ordonneerde duidelijk de plaats aan in
deze behoudersserie. Vlak tegen de bank
roete Staatscommissie aan. Waarlijk geen
al te goed figuur voor onze vooruitstrevers !
Een ding valt op, en staaft deze rede
neering trouwens, dat conservativen in
landen als Engeland en Denemarken
vooruitstrevender zijn in dit opzicht dan
onze Un:tariërs; maar daar weet men dat
de arbeider nemen zal wat hij niet krijgt,
en is men er aan gewend dan maar te
geven wat voor de hand ligt. De machts
vraag deed en doet zich daar nog duide
lijker gelden. In Engeland werd door
elkaar opvolgende commissie's elk stelsel
dat een aandeel aan den werkman vroeg
verworpen, zoodat daar nu slechts staats
pensioen overblijft, in Denemarken gaf
men maar wat, dat op de keper beschouwd
niet zoo heel veel is, om den eersten aan
loop af te slaan.
In Holland voelt men zich veiliger, en
het eerste partijrapport dat na de ont
binding van 'het door de regeering be
noemde lichaam van onderzoek, over deze
zaak wordt uitgebracht, toont dat beter
aan dan particuliere plannen in tijd- en
proefschriften gepubliceerd.
Dat is de beteekenis van dit rapport.
Want ook daarzonder komt er vroeg of
laat een wetsontwerp, en in het parlement
zal afgescheiden van alle rapporten het
stemmencijfer beslissen over het beetje
naar-rechts, of het beetje-naar-links
onder medespreken van wat buiten het
parlement de machtsverhouding der beide
partijen is. Hoe luide en met hoeveel
aandrang er wordt gevraagd hoeveel
kans er is op weigeren zonder gevaar.
Overigens is dit rapport slechts een
bewijs van de handigheid waarmede uit
gerekend worden kan, hoeveel precies zou
kunnen toegestaan worden en waarom
juist ditt (toevallig 1) het »rechtsbegrip" be
vredigt !
Een thermometer voor de kracht der
arbeidersbeweging en voor het
machtsvertrouwen van de beati possidentes.
H.
iiiiiiiimiitmiimiiimimiimiiiiiiiiiiiiiiiiiMMi
Mimiiiiiiiiiiiiiii
Muziek in de Hoofdstad,
Zouden er vele Concertgebonwbezoekers
geweest zyn, die den naam van Ditters von
Dittersdorf gekend hebben? Zouden er vele
byzonder geroerd zyn geworden, na zijne
symphonie in C, die Mengelberg Zondag 26
November heeft doen uitvoeren ? Ik geloof
het niet en toch mag men den heer Mengelberg
er dankbaar voor zyn, want het is ongemeen
leerzaam eens gade te slaan hoe er in de
vorige eeuw muziek gemaakt werd.
Karl Ditters is de eigentyke naam van onzen
componist. Hy' werd geboren 2 Nov. 1739 te
Weenen en stierf 24 Oct. 1799. Het is dus
ongeveer een eeuw geleden dat hy gestorven is.
Reeds op ITjarigen leef ty'd trad hij met goed
gevolg op als vioolvirtuoos; een paar jaren
later werd hy page in dienst van den vorst
v. Hildburghausen, die hem eene zorgvuldige
opvoeding liet geven. Met Metastasio, den
beroem Jen librettodichter en Gluck sloot hy
vriendschap, nadat hy door de protectie van
zyn vorst aan het Hofburgtheater aangesteld
was als kapelmeester. Met den laatste onder
nam hy zelfs eene reis naar Italië, waar hy
vermoedelijk den grondslag legde voor zyne
15 orchestsymphoniën over de «Metamorphosen"
van Ovidius. Na zy'n terugkeer uit Italiëtrad
hy in dienst van den aartsbisschop van Salzburg,
ter vervanging van Michael Haydn (broeder
van Joseph) en het was daar dat hy zyne
eerste opera componeerde, welke werd opge
voerd te Salzburg, met het door hem zelf
gestichte gezelschap. Toen echter in 1769
keizerin Maria Theresia het niet oirbaar achtte
dat een aartsbisschop er een eigen opera op
nahield, waar erg «lustige Stücklein" werden
opgevoerd, en aanleiding gaf tot opheffing dier
instelling, ging Ditters naar Breslau, waar hy
spoedig en in zoo hooge mate den gunst ver
wierf van den vorstbisschop aldaar, dat hy
binnen een paar jaren niet alleen den titel
van kapelmeester maar ook van ...
opperhoutvester verkreeg; ja zyn protector ver
schafte hem zelfs de pausely'ke orde van den
Gouden Spoor met het daarby' behoorend recht
in den adelstand verheven te worden. Daarna
noemde hy zich Ditters »on Dittersdorf. Ook
voor dezen bisschop richtte hy een opera op,
waarmede hy een duurzamer succes had dan
in Salzburg. Hy vond daar gelegenheid tal
van opera's te componeeren, waaronder zyn
?Doktor und Apotheker" het beroemdst is
geworden. De meeste zyn er opera's zyn van
grappig allooi; zoo o. a. «Die Liebe im
Narrenhause", «Hokus Pokus", >Der Madchenmarkt"
enz.; het is dan ook niet te ontkennen dat
Dittersdorf een beslist grooten invloed heeft
aangewend in het genre, door hem voor het
eerst met succes beoefend, en later door andere
componisten, Lortzing, Nicolai (lustige Weiber)
Peter Cornelius (Barbier von Bagdad) voort
gezet en bekroond ten slotte met Wagner's
Meistersinger. Voor eenige jaren hoorde ik een
van Ditters' strykquartetten door het
Walterquartet te München uitvoeren; het kwam mij
toen voor dat hy' sterk onder den invloed van
Haydn stond, doch zeer in de schaduw van
dezen grooten componist.
Te Berly'n, alwaar ook zyn honderdjarige
sterfdag is herdacht, heeft Weingartner een
zyner Metamorphosen doen uitvoeren.
Een van Dittersdorf's tydgenooten J. T.
Hermes heeft eene beschryving dezer sym
phonie geleverd, die thans weer opgerakeld
is en my' zoo merkwaardig voorkomt, dat ik
niet aan de verleiding kan weerstaan er een
stuk uit af te schry'ven.
«Het Vivace ....? Wel zyn wy voorbereid
op de verwarring die door de op hol slaande
paarden aangericht wordt, wél verwachten wij
wolkbreuk, stormgeloei en hagelslag en dat
komt ook door middel van een handige modu
latie, die langzamerhand fluiten, hoboën, hoorns
en fagotten aan het «brullen" brengt; maar
het hoogtepunt is de bliksem, waarvoor men
reeds ia gedachten beeft... Van de honderd
toehoorders heeft misschien slechts een enkele
vermoed welk instrument den bliksem slingeren
zou en nauwelijks zal er iemand zyn, die niet
hardop zal schreeuwen, als het vuur van den
hemel komt vallen."
En lezer, wat is nu die bliksemschicht ? Een
eenvoudige paukenslag tusschen op en neer
gaande toonladderfi'uren van de strijkinstru
menten en het hout.
Hoe naief, niet waar ? Welk een onmetelyke
weg is er reeds afgelegd, van het standpunt
van Dittersdorf, tot dat van onzen
tegenwoordigen tijd ?
Maar komen wij terug op onze C-dur
symphonie van Zondag. Het werk maakte
den indruk van buitengewoon droog en
burgerly'k te zyn. Zelfs de ideale vertolking van
ons orchest kon het dien indruk niet ontnemen.
Gelukkig kwamen er een paar andere »oudjes"
naast, die de eer van het eerste deel redden;
nl. Bach met zyn Pastorale uit het
Weihnachtsoratorium en Rameau met zy'n vroeger door
my besproken fragmenten uit de opera Cantor
et Pollux. Beiden zy'n nog een halve eeuw
ouder dan Dittersdorf, maar deze is bij hen T.neer
dan een eeuw ten achter.
Het tweede deel der matinee bestond uit
werken van Duitschland's en Frankryk's
grootsten levenden componist uit Strauss's
Till Eulenspiegel en d'Indy's Fervaal-voorspel;
beide componisten nog overvleugeld door
Richard Wagner, die met zy'n
Meistersingervoorspel vertegenwoordigd was.
Met den lill Eulenspiegel heeft Mengelberg
my en vele anderen een buitengewoon groot
genot verschaft. Nadat het indertijd door het
orchest der Maatschappy «Caecilia" onder
leiding van Viotta op twee achtereenvolgende
concerten is gespeeld, werd het in Amsterdam
nog niet opnieuw ten gehoore gebracht. Het
concertgebouw-orchest heeft nu een eereschuld
afgedaan tegenover Strauss, door dit werk in
z\jc repertoire in te ly'ven.
De uitvoering was verrukkelyk mooi.
Ongeloofely'k schoon werden de talryke rhythmische
schakeeringen voor den dag gebracht, terwijl
de klank van het hout als, die der stry'kers en
het koper in glans met elkaar wedijverden.
Eigenaardig is het op t>3 merken, hoe men
indertyd met vreugde de verschy'ning van »Till"
begroette en hoe men toen schreef dat men,
na al de «tragiek" die Strauss in zyne vroegere
symphonische toongedichten en ook in zijn
muziekdrama «Guntram" gelegd had, verrast
was en verheugd tevens over de gemakkelijkheid
waarmede de toondichter met een paar streken
al die «streken" van den lustigen Ty'l muzikaal
vermocht te karakteriseeren. En thans
na den «don Quixote" en na die aanstoot
wekkende gedeelten uit «Ein Heldenleben"
meende men de waarschuwende stem niet te
moeten weerhouden om, te doen uitkomen dat
het met de kunst gedaan zou zy'n als men
verder dien weg opging!
Mengelberg een warm woord van hulde voor
de prachtvolle vertolking en niet minder voor
de leerry'ke wy'ze waarop het programma was
opgesteld! In het eerste deel muziek uit den
pruikentyd met gedeeeltelyk monotone instru
mentatie (Bach maakt een uitzondering!), en
in het tweede louter klanken van buitengewone
orchestweelde. Grooter contrast is niet denkbaar.
Nog heb ik te schryven over het Abonne
mentsconcert waarop mej. Lilian Blauvelt zong
en de heer Mossel speelde. Mej. Blauvelt zong
een aria van Mozart, een paar liederen op
duitschen tekst en de «Bolero" uit Verdi's
Vêpres siciliennes. Indien ik my niet vergis
heeft in het orgaan van de zangeres eene ver
andering plaats gegrepen. Ik meen dat het
vroeger helderder klonk en booger was. Thans
is haar sopraan meer van donkerder timbre.
Het heeft misschien daardoor iets aan warmte
gewonnen, maar zeker aan zuiverheid en licht
heid by' den aanzet verloren. Mej. Blauvelt is
geen groot zangeres. Daarvoor laten haar voor
drachten een te onbeduidenden indruk achter,
is ook hare techniek niet genoeg afgerond en
bare uitspraak van het Duitsch te gebrekkig.
De heer Mossel speelde een concert van
L. F. Revius voor violoncel (opus 35). De
heer Revius is blykbaar dilettant; de muziek
droeg er de sporen van en past zeker niet
in het kader van muziek, die men in het
Concertgebouw gewend is te hooren; dat had
de heer Mossel moeten begrypen by' het vast
stellen zyner keuze ; de violoncellitteratuur is
wel arm doch toch niet zoo arm, dat men tot zulk
een werk zyn toevlucht moot nemen. Den heer
Revius maak ik er natuurlijk geen verwyt van
dat zy'n concert niet aan hoogere eischen be
antwoordt. Er zullen weinig dillettanten ge
vonden worden, die het zoover gebracht hebben
in de compositiekunst, dat zy zulk een werk
kunnen samenstellen. Overigens werd het con
cert op zóó schoone wy'ze door den heer
Mossel gespeeld, dat men by'na over de zwak
heid der compositie heenzng. Ook klonk het
instrument van den heer Mossel heerlyk mooi.
Ik zou haast beweren dat dit prachtstuk in
zoo'n groote ruimte eerst recht tot gelding
komt. In het tweede deel speelde de heer
Mossel een mooi Andante van M*nn en een
klein heksenstukje van Van Gaens op uitste
kend muzikale en technische afgeronde wy'ze.
Maar het mooiste van den avond was toch
het voorspel Lohengrin (3e acte), waarmee het
concert besloten werd.
AST. AVERKAMP.
IIIIMIIIIIIIIHJIlnlIIIHIIIHIItlllllHIHIIIIHIII
In liet Rlsnmsent.
Ten gevolge van belangrijke wyzigingen in
de plaatsing der schilderyen en restauratie
van binnenwerk, worden nu eens deze, dan
gene zalen in het Rijksmuseum voor het publiek
afgesloten. Waar het doenly'k was, werden
nieuw ingerichte localiteiten weer toegankelijk
gesteld, als in de afdeeling naast het prenten
kabinet, waar nu, in aansluiting met den
inhoud van het aangrenzende fragmentenge
bouw, laat-achttiend'eeuwsche en moderne
kunst werd geplaatst. De moderne kunst daar,
bestaat hoofdzakelijk uit het kortelings ver
worven legaat van Baron van Lynden, waarvan
nog een belangrijke volgcollectie te wachten
moet zy'n.
De twee grootste zalen echter bleven
geruimen ty'd voor het publiek ontoegankelyk. Een
daarvan is nu weer opengesteld en wel de
zaal, die tevoren portrettanzaal geheeten werd.
Een portrettenzaal zou men haar nu nog kunnen
noemen, maar de aard der installatie is een
geheel andere geworden.
Alle schilderyen van gering formaat zyn
gebannen en de lange wanden geven nu alleen
te aanschouwen het monumentale portretwerk,
waarin de oude Hollanders zoozeer hunne
kracht toonden: Schutter en Regentstukken.
Op gevaar af van eentonigheid, werd aan het
voorgenomen systeem tot inrichting dezer zaal
streng vastgehouden en niet getracht naar
afwisseling by die lange reeksen fijuren en
koppen, door schilderden van afwykenden aard.
Alleen werd boven het lage portiekje, dat
toegang geeft tot de kabinetten, by wijze van
dessus-de-porte, een schilderij van Ferd. Bol
aangebracht. Ook werd gehouden aan de eeuw,
die de bloeityd mag heeten van onze kunst,
maar waarin ook de glorietyd van onze Natie
uitschittert, waarvan deze scheppingen als
onvergankelijke manifestatie's zyn nagebleven.
Te beginnen met Cornelis Ketel en Aert
Pietersen, te eindigen met van Anraadt, geeft
deze zaal dus een overzicht, voor zoover de
voorraad in het Museum daartoe materiaal
bood, van de ontwikkeling in dien hoofdtak
van Holland's zeventiend'eeuwsche kunst. Van
den eenen kant bleven dus werken van Cornelis
Teunissen, Dirck Jacobsz en Barendsz, van
den anderen kant regentstukken van Boonen
Troost en de Lelie buitengesloten.
By afwezigheid van de groote v. d. Helsten,
die nu eenmaal hun vaste standplaats hebben
in de Rembrandtzaal, werd als middenstuk
geplaatst het groote tafereel, dat Govert Flinck
schilderde tot aandenken van den
Munsterschen Vrede, en dat van dien schilder een
zeer belangrijk werk is. Het is geflankeerd
door twee schilderyen, waarvan de eene, mede
van Fiinck, voorstelt het Corporaalschap van
kapitein Bas, en de andere van Sandrart, dat
geschilderd werd by gelegenheid der aankomst
van Maria de Medicis. Dat deze laatste schilder,
die Duitscher was, temidden dezer volbloed
Hollanders werd g'eplaatbt, mag gerechtvaardigd
worden door kennelijk hollandschen invloed
op zijn werk, al is die ook moeiely'k na te
vorschea by zyn kortelyk verblijf hier te lande
en zijn lange zwerftochten door Italië, Engeland
en Duitschland. Ook zijn landgenoot, Juriaen
Ovens, in deze zaal mede vertegenwoordigd,
is door zyn werk hier ingeburgerd; we weten,
dat hy' een leerling van Rembrandt was.
Nieuwelingen in ons museum zyn twee
schilderyen van van der Helst, onlangs in,
bruikleen door de gemeente Amsterdam afge
staan, tegely'k met twee andere schilderijen
die hier ook aanwezig zyn: de een van
Moreelse, die nog al geleden heeft, terwy'l de
ander, nog zonder attributie, boven het
Kegentstuk van Elias hangt. Nagenoeg alle werken
uit deze zaal zyn trouwens eigendom van
Amsterdam, en ook zyn al de hier vertegen
woordigde portretschilders Amsterdainsche
meesters. (Moreelse uitgezonderd.)
Ik geloof, dat meer dan een bezoeker aan
het Ryksmuseum in deze nieuwe zaal nu
verrassingen zal vinden by' schilderijen, die
zich vroeger, door hooger plaatsing, minder
deden opmerken, doch nu als op de hand
gezien kunnen worden. Zoo biedt dat lange
stuk van Aert Pietersen, ondanks menige over
schildering daarin, broksgewijze, gelijk by de
Scorels in Utrecht, uitnemende partyen. Die
lansdrager, midden in de voorste ry bijv., is
zoowel in de teekening der houding, als in de
delicate en losse penseelvoering, meer
indiqueerend dan breed schilderend, een
voortreffely'k staal van flguurschildering en
portretteerwyze uit het allereerste begin der 17e eeuw.
Toch bezit deze schilder maar luttel
algemeene bekendheid. Ook de Regentessen van
Werner van Valckert zullen hier wijder waar
deering kunnen vinden, en duidelijker in
't licht doen treden de bly'ken van een zeer
levenskrachtige kunst. Daarby is in de stelling
der figuren en aan de schildering van het bijwerk
zooveel zorgzame aandacht besteed, dat de hier
bloot als te conterfeiten bedoelde beeltenissen,
iets verkrijgen van den levendiger afschy'n van
figuren in een intiemer atmosfeer. Minder
dan op het gelijksoortige stuk van Dirck
Santvoort poseeren zy in de gewichtigheid
van haar vereeuwiging.
Toch is ook dit een belangrijk werk en
San t voor t mag als een bijzondere verschijning
tusschen zyn tydgenooten worden aangeduid.
Zoo is er vooral in dat vrouwekopje in de
eerezaal (laatste kabinet, links) iets heel aparts,
iets dat scherp onderscheidend is te midden van
den rijken overvloed van de toenmalige haar
bloeitoppunt naderende Hollandsche kunst.
Daarin is geen zweem van bravoure, geen
trekje, dat doet bly'ken, dat de schilder zich
maar even op zyn ervarenheid verlaat, maar
een ingehoudenheid van zuiver bedoelen en
een gewetensvolle uitzegging van al wat hy in
dien kop mocht waarnemen, dat tot de kunst
der primitieven scby'nt terug te gaan.
Tegenover Flinck is het schutterstuk aan
gebracht van Thomas de Key'zer, dat tevoren
in de Rembrandtzaal was gehuisvest. Het
op elkander dringen van die figuren en vooral
het schielijk wegvallen in verhouding tot den
middengroep der beelden links en rechts op
den achtergrond, is een jammerly'ke stoornis
in deze schilderij. Maar toch, zooals die mid
dengroep daar staat en zooals daarin alles
vlak-helder en strak-kleurig geschilderd werd
met onwankelbare factuur, vertoont dit doek
nog een zeer franke werking.
In ruime mate zy'ri hier Cornelis van der
Voort en Nicolaes Elias vertegenwoordigd.
De eerste vroeger dan de laatste, vertoonen
zy' hier nu duidelyk tot welke hoogte de
portretkunst by de opkomst van Rembrandt
reeds was geraakt. Elias vooral was een schilder
uit een stuk, een penseel voerder in zyn kunst
zeer stevig onderlegd, en zyn schuttersmaalty'd,
zyn regenten, noer meerdere stukken van hem
hier aanwezig, bieden bewyzen te over van
zyn gezonde en kloeke werkmanier. Hy heeft
niet de zwier van van der Helst, maar zyn
waarheidszin is misschien deugdelyker. en in
zijn uiting lykt by minder declamatiseh. Wat
zit op die Schuttersmaaltijd byv. die oude
welvoldane heer, met zyn servet in de eene
hand even opgehouden, in volle werkely'kheid
en hoe is alles in het bijwerk van by'na mas
sief gehalte.
Ia het geschonden Anatomiestuk van Elias
zie ik, zoowel in groepeering als in wending
van lichamen en koppen, zelfs in direkte verre
gelykenis van een enkel gelaat, een vage
overeenkomst met de compositie der anato
mische les van Rembrandt uit het Mauritshuis.
't Is een meening, die los gegeven wordt, maar
't lykt me niet onmogelyk, dat Rembrandt dit
werk in gedachte had, toen hy' zyn schilderij
opzette.
Het groote regentstuk van Moeyaert heeft
kwaliteiten, die het by de kunst van Elias zou
doen aansluiten, maar bet degely'ke is daar
zwaarder, by'na plomp zelfs.
Daartegenover is hy Ferdinand Bol door het
versmelten der kleuren in meergedoeselde
overgangen de werkely'kheid al te vaak weg
gevaagd. Het beste stuk van hem, (mede
een der beste van de talryke Bols uit ons
museum) is hetgene, dat de zeven regenten
van het Huiszittenhuis voorstelt en pendant
maakt met de O eens. De techniek is daar
veerkrachtiger, de kleur rijper en frisscher dan
by de regentessen in de nabyheid.
Dan is hier nog een ouder schutterstuk van
Badens (volgens Prof. Six, die ook aan nog
meerdere hier aanwezige schilderijen de
attributie's schonk) en daaronder de Ketel met de
levensgroote figuren ten voeten uit. De com
positie van dit stuk is byna wild, de groep
schy'nt in ieder geval zeer ongeordend samen
gesteld. De schildery vertoont zich haast als
een barbaar tusschen de zorgzamer geschikte
schutterstukken van zooveel anderen. Maar
toch, ook juist daarom misschien, heeft dit
stuk een groote aantrekkelijkheid van onge
dwongen allure, als een onvervaarde improvi
satie, en biedt het mede in den aard van zijn
uitvoering een zelfde ongebondenheid van uit
zegging, die in meer dan een opzicht bij
zonder snedig mag genoemd worden.
En hiermede zijn we het kort overzicht
dezer galerei van corporatiestukken uit het
glorierijke Holland der 17e eeuw ten einde.
W. S.
Goudeket & Co., Rokin 50, Amsterdam,
exposeeren deze week: Jan van Rhynnen,
«Landweg met schapen", aquarel.
?UlflIlHtlUIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItlllllllHllllllllflIIIIIIIHIIIIHmtllli
nieuwe Boegen.
B. TEE HAAR BXN., Sigualt en Siyridh,
naar ELIX DAHN. Amsterdam, L
J. Veen.
In breeden doch banalen zwaai gaan deze
verzen vooruit. Alhoewel sober en eenvoudig,
missen zij de hoedanigheid van den lezer te
overweldigen, en dit verlangen we en nebben
recht dit te verlangen, wanneer een dichter zijn
stof kiest uit de geweldenaren en helden der
Noorsche mythologie. Deze verzen zijn als een
bosch, dat zijn bladeren heeft verloren. Ue
naakte takken steken mager en spichtig in de
lucht, het groene leven is weg. Wel bezondigt
de vertaler of bewerker zich weinig aan
rhetoriek en we kunnen daarom niet al te boos op
liem wezen. De Duitsehe auteur, wien het
overigens aan grootschheid in zijne hbtorische
romans niet ontbreekt, is een te zwak artiest,
dat we met eerbied tegen hem zonden moeten
opzien en is, alhoewel een krachtigere
persooulijkheid in dat opzicht, zelf de inincere van
Ebers. De vertaler uf bewerker belieft net, dit
een schoone vertelling te noemen. Na, leelijk
is ze niet, zooals hij ze van het Duitsehe proza
in Nederlandsche verzen heeft overgebracht,
doch zullen er weiuigen zijn, die ze met recht
schoon noemen. De stemming, die hier en daar
gelukkig werd aangeduid is meestal niet uitge
werkt, zooals zij het had kunnen zijn, b.v.:
't Werd stil, doodstil daar binnen langen tijd.
Ze zwegen beide: 't hoogst geluk is stom.
Men hoorde niets, niets meer dan slechts, daarbuiten
Het water zachtkens murmlen langs de kiezels.,
De schuwe specht was ver, ver weg aan't haamren
Bij d' ingang, door de sjruik eens haazlaars sloop
Een vinkje iu 't rond en keek nieuwsgierig binnen
Met schrander oogjes; 't had wel menigmaal
Hier halmen weggehaald voor 't kleine nest
Of mug en vlieg gevangen voor zijn jongen.
Maar toen 't die twee daar hart aan hart zag rusten,
Toen vloog het weg met zilverhelderen slag:
Het had er alles van begrepen.... enz.
***
Dageraad, door W". G. VAN NOUHUYS.
Amsterdam, Van Holkema& Warendorf.
De schrijver van Het Goudvischje", Eer
loos" enz. heeft in den laatsten tijd menige
novelle het licht doen zien, die hij nu in een
bundel heeft verzameld en aan het Nederland
sche publiek aanbiedt. Met zijn fijae stift
teekect hij ons den loop van het een en ander
burgerlijk, levensevenement en is hij daar het
gelukkigst, waar hij ons het geraamte van een
zich onverbiddelijk afspelende burger-tragedie
laat zien in den vorm van een vast in elkander
sluitend zuiver verhaal. Zoo die novelle die
hij noemt Het uiterste middel". Zij is zonder
directe letterkundige pretentie en is daarom
van een scherp ingrijpende werking.
Het meest sprekend voorbeeld van de
moderne samenleving is de employéwat mis
schien morgen de werkman zal zijn De
smployéis het voortbrengsel der bourgeoisie
de vrygevochtene van '89. Voor hem s het
ophottüen van den stand" alles, het mensch-ziin
mets. De gekleede jas is hem meer dan de
biefstuk en gaarne ontbeert hij de laatste om
de eerste te kuunen hebben. Het verhaal van
de geschilderde houten haai, die in Den Haag
voor zijn glazen staat,' moge een sprookje zyn
maar het sprookje is gegroeid op onderlaag van
waarheid. De employéontzegt zich den sigaar
om eenige maanden vroeger een nieuwen hoed
te kunnen koopen. Dazen gevangene van de
hedeudaagsche begrippen en blikken beschrijft
ons Van Aouhuys.
Verploeg, wiens vrouw de buitenlucht noodig
heeft en welke buitenlucht gedurende zes weken
duizend gulden ongeveer zou kosten, gaat
speculeeren in effecten van goudmijnen Hij is
ongelukkig: de effecten dalen. Hij wacbt of
de tfficten rijzen. Ze dalen DO» meer. En nu
ziet deze ongelukkige geen beter uitkomst dan
zijn leven bij eene levensverzekering voor
tachtigduizend gulden te verkoopen en des
avonds op zijn fkts in het water van een een
zame gracht te rijden. Het bedrog zal nooit
uitkomen : hij zegt niemand iets, zelfs zijn vrouw
weet er niets van. Zij zou immers eerlijk zijn,
de zaak vertellen. De verzekering zou weige
ren te betalen en de ellende zou nog grooter
worden. Maar nu is zij gered, zij kan niet
alleen haar baar stand ophouden, maar zij zal
het beter hebben. Hij gaat van huis op een
Zaterdagavond, terwijl zijn jongetje in de bad
kuip door zijn vrouw gewasschen wordt en dat
dau nog eens herhaalde malen »Dag vadertje''
roept. De laatste maal kan hij niet meer ant
woorden, want zijn stem is heesch van aan
doening. Dan rijdt hij weg ... Hier sluit het
verhaal. De auteur spaart ons de plomp in het
water, het vinden van het lijk, het uitbetalen
der som enz. enz.
Het komt mij voor, dat deze door geene
der andere novellen overtroffen wordt. Zij is
geserreerd, de bijzonderheden volgen elkander
op, de eene ua de andere, zonder gaping. Zij is
eenvoudig en waar en bereikt op vele punten
de hoogte van den stijl van Emants. Minder
gelukkig is de heer Van Nouhuys in het ver
haal ,Dageraad" genoemd. Hier is de pretentie
hooger. De krachtsinspanning is tot hoogere
dimensies gestegen, maar heeft minder voortge
bracht. Die zware nacht, dat stijgende zwarte
water, die man, die gaat verzinken en ver
drinken, die noodfluit, die de duisternis scheurt.
Het gemompel der angstige menschen, zij
eischen niet het mes van een ontleder, maar den
borstel van den letterkundigen schilder. Toch
is bij hier en daar gelukkig. Zoo deze welge
slaagde beschrijving: ,0p het marktp'.eintje
voor het koffi mis scholen den heelen avond de
nieuwsgierigen samen, wachtende de renboden
af. Tus6chen het telegraafkantoor en de gelag
kamer, waar eenige leden van den dijksteel
bijeen zijn, voortdurend geloop van den besteller.
«-Aldoor donkere gestalten uit de steeg naar
het gemeentehuis, fcet hooge bemodderde laar
zen en de lantaarn iu de band, bericht brengend
van den stand der peilschaal, voor zij in het
koffiehuis verdwijnen aan de mouw getrokken
en ondervraagd. Hoe staat het? Nog meer
was ? Hoeveel is er bij ?
,Dan gaan er eenigen de steeg in om zelf
te zien.
»De wind evenals de vorige avonden van uur
tot uur in hevigheid aanzwellend, rukt aan de
lantarenpalen, doet de glazen rinkelen en de
gasvlammen bang duiken of als bezetenen op
schrikken ; zwier! met gierend geluid de straten
langs, tegen de huizen op, wervelend om gevel.
spitsen en schoorsteenen. Het kreunend gezucht
van den hoogen, breeden toren is straten ver
hoorbaar. In de woningen is het onrustig.
Elk oogenblik glijdt er een breede lichtstreep
uit een geopende huisdeur over de na<-»linste.
rende straatkeien. Schaduwen waren langs de
verlichte vensters der bovenverdiepingen,
jBij de peilsehaal een groepje mannen dicht
bijeen, d? schouders hoog opgetrokken, 't hoofd
diep in den kraag, de muts of pet tot aan de
ooren over het hoofd. Zij staroogen naar de
donkere, bewegelijke waterlijn, zoo zorgwekkend
hoog zichtbaar op het witte schaalbord met de
cijfers", enz.
* *
*
Zoo voelen we langzaam onder des auteurs
woorden den dreigenden vloed hooger stijgen
in de duisternis. Het is heel wel, maar hier
hadden we meer gewenscht. De tonen zijn nog
te mat en te zwak voor de naderende ontzet
ting en de bange uren, die we bij deze lectuur
gaan doorleven.
Het ware te wenschen, dat deze meester in
het weergeven van eenvoudige
burgerzielenprocessen op den weg dien hem door zijn aanleg
is aangewezen blijve doorgaan. Zoo zal hij
het best zijn stand van eoed kunstenaar kun
den ophouden. Niet allén zijn deze novellen
HIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII Illllllllllllllllllllllilllllltl
40 cents per regel.
lllimHIHHIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIH
TRADE
MARK.
NlARTELL'S COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar bg alle bekende
Wjjnhandelaars en bij de representanten
KOOFJJIAtfS «fe BRUINIER,
te Amsterdam.
Prijzen vai af ?2.50 per fled.