De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 10 december pagina 2

10 december 1899 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na. 1172 wordt en niet kan worden voldaan. Niettegenet*«nd* de noodzakelijkheid harer hulp, neemt haar aantal in verhouding tot de bevolking van Nederland gedurig af; ia het jaar 1879 was er in ronde cijfers l vroadvrouw op 5500 inwoners, in 1889 l op 5600 en thans nauwelijks l op 5700. Er bestaan in ons land twee rijkskweek scholen voor vroedvrouwen, te Amsterdam en te Kotterdam; ieder jaar bieden zich 175 tot 200 vrouwen en meisjes ter plaat sing aan; slechts ecn beperkt aantal van ongeveer 70 voldoen volgens verklaring van de geneeskundige ambtenaren aan de eischen van toelating en worden daarom als leerling-vroed vrouwen door hen inge schreven, maar van deze wordt ieder jaar de helft meedoogenloos teruggezonden om e eenige reden, dat er voor haar aan de bestaande inrichtingen geen plaats is. Deae toestand duurt reeds vele jaren, en wülagen, dat bet aantal dezer vrourweJijke deskundigen, die ia een werkelijke behoefte v oor si en, gaandeweg in verhou ding tot de bevolking vermindert.; dat du» deze inrichtingen, de lokalen, de hulpmiddelen en de onderwijskrachten moeten uitgebreid worden, onder de toongevers ia den lande en bij de Re geering is e* niemand, die er ernatig op aandringt, terwijl ten behoeve der opleiding van overtollige geneeskundigen ieder iaar hetzelfde lied woedt aangeheven, omdat er, zooals de tegenwoordige begrooting zegt, 30 studenten verlangen te zitten, waar slechts TOOT 15 of 20 plaatsen zijn. Een grooter bewijs van het meten met twee maten en van de onbillijkheid tevens om aan den overvloed te geven wat aan de behoefte wordt onthouden, is moeielijk te vinden. Breda, 24 Oct. DB. G. W. B. De Marine-begrooting, In de na aangeboden marine-begrooting voor 1900 heeft de Minister o. a. zijn denkbeelden ontwikkeld omtrent de orga nisatie onzer zeemacht. Als gevolg daar van wordt door Zijne Excellentie voorge steld het volgende jaar te beginnen met den aanbouw van: l pantsersebip voor binnenlandschen dienst (geraamd op . . f 2,050,000). l kanonneerboot (geraamd op . , » 350,000). 3 (zoogenaamd groote) torpedobooten (gelijk aan het type Boa van de Oostenrijksche Marine) (geraamd per stuk op . » 280,000). Is aanschaffing van dit materieel gewenscht ? Met groot genoegen hebben wij in het voorloopig verslag gelezen dat het bij «verscheidene" leden der Tweede Kamer teleurstelling en ontstemming gewekt heeft, dat de Minister zich bepaald heeft om zijne denkbeelden omtrent de organisatie der zeemacht te ontwikkelen bij de «voor bijgaande jaarlijksche begrooting, waarop gelden voor nieuwen aanbouw voorkomen. «Reeds herhaaldelijk, zoo merkten zij »op, is er van de zijde der Kamer op ge«"wezen dat slechts dan een einde kan »komen aan het stelselloos aanschaffen »van nieuwe schepen en de vereischte «waarborg kan worden verkregen voor een «doelmatig gebruik der voor aanbouw toe«gestane gelden, wanneer de reconstructie «der vloot wordt voortgezet op den grond»slag eener bij de wet vastgestelde orga»nisatie van het marine-materieel, steunende »op een binnen de grenzen onzer finan«ciëele krachten uitgewerkt stelsel van «verdediging van moederland en Koloniën." Volkomen juist. Waar is ooit iets deugdelijks tot stand gebracht, als men niet eerst had vastgesteld, een goed over wogen, van alle zijden bekeken plan ? De organisatie van de zeemacht en die van de landmacht vloeien voort uit het plan van verdediging, de taak onzer strijdmacht en de rol, die de beide deelen onzer strijdraacht (leger en vloot) daarbij moeten vervullen. Dat verband is zeer helder uiteengezet in de artikelen : »Van de defensie" onlangs verschenen in het weekblad: De Amster dammer (No. 1167, 1168, 1109 en 1170). Betreffende eene reorganisatie van de landmacht is nu een afzonderlijk wetsont werp ingediend. Daargelaten of wij ons met dit ontwerp (dat ook nog maar stukwerk is) kunnen vereenigen, is deze wijze van handelen toch beter dan die, jaar in jaar uit, bij Marine gevolgd, waar de beslissingen betreffende reconstructie van onze vloot uitgelokt worden bij de jaarlijksche. begrootingen. De tijd, waarin die begroeting behandeld wordt, is voor de Kamerleden een zeer drukke tijd en tevens is die tijd zeer beperkt, omdat ook de begroetingen voor de andere departementen nog afgehandeld moeten worden. Zelfs de meest ijverige Kamer zou in zoo'n tijd een zoo belangrijk onderwerp, waarmede miliioeiieu gemoeid zijn, niet met de vereischte aandacht kunnen behandelen. Reeds eenige verbetering zou worden verkregen, als de gelden voor nieuwen aanbouw bij de Kamer werden voorgebracht bij suppletoire begrooting. Staar eerst afdoende zou zijn: de vast stelling van- de organisatie bij de wet of bij algemeenen maatregel van bestuur. Dit is reeds herhaaldelijk besproken. Daartegen wordt dan aangevoerd dat eene dergelijke vaststelling »niet wenschelijk zou »ziju, vooral met liet oog op de snelle «vorderingen van wetenschap en techniek «op het gebied van scheepsbouw, waarmede, »bij bet tot stand komen eener zoodanige «bindende regeling als grondslag voor de «?wrdere vernieuwing der vloot, niet of «althans slechts in zeer onvoldoende mate «rekening zou kunnen worden gehouden." Dit argument komt ons hoogst onbe grijpelijk voor. Het is een dooddoener, meer niet. Of men moest van oordeel zijn, dat na de aanneming van dit plan de hoofden van het Marine-departement zullen inslapen, zich niet meer zullen be kreunen om de vorderingen der techniek enz. en zich zullen houden aan het een maal vastgestelde plan ! Maar dat oordeel kunnen wij van de leden, die hier aan het woord zijn, niet verwachten. Neen, daar wringt hem de schoen niet. Ook wij zien in, dat het vaststellen van eene organisatie der zeemacht bij de wet vele bezwaren zal hebben. Dan toch moet men komen met een duidelijk, wél over wogen plan, waaruit zal moeten blijken dat wij ona kunnen verdedigen en dat het binnen onze financiëele draagkracht ligt om bet daarvoor benoodigde materieel aan te schaften. Dan zal echter afstand gedaan moeten worden van vele vooropgezette meeningen; da-n zullen vele hobby-horses moeten worden prijs gegeven.. Dan zal o. a. ook blijken, dat wij ver keerd gedaan hebben niet steeds den blik naar het buitenland te richten en onze grootste pantserschepen te maken tot een soort van model op kleine schaal, van de driemaal grootere vreemde slagscbepen. Maar, kan men ons tegemoet voeren, er bestaat een «geheel plan van Maritieme Defensie." Pas, nadat dit door den minister van Marine, in overleg met zijn ambtge noot voor Oorlog, aan een nauwkeurig onderzoek was onderworpen, is de Minister van Marine er toe overgegaan zijne denk beelden omtrent de organisatie der zee macht neer te schrijven. Aldus op bladz. 7 der Memorie van Toelichting. Wat is dat voor een plan ? vragen vele kamerleden. Wij weten het ook niet. Het klinkt vreemd: een plan van maritieme defensie, dat in overleg met den Minister van Oorlog is nagegaan! Er moet zijn: een algemeen plan van verdediging, regelende het optreden van leger en vloot gezamenlijk. De daartoe noodige gegevens worden verstrekt door den Minister van Buitenlandsche zaken, want: der Krieg ist das Mittel, und die Politieche Absicbt ist der Zweck und niemals kann w Mittel ohneden Zweck gedacht werden. (Von Clausewitz). Is het plan van verdediging vastge steld, dus ook de wisselwerking en de verhouding van leger en vloot, dan kan worden bepaald welke rol de vloot en welke rol bet leger op grond van dat algemeen plan moet:n vervullen. Dit alles eischt overleg tusschen de departementen van Buitenlandsche zaken, van Oorlog en van Marine. Maar is dit overleg eenmaal verkregen dan beslissen de hoofden van deze laatste twee departementen, ieder voor hun departement, over welke krachten en middelen het leger en over welke krachten en middelen de vloot moet be schikken om de haar opgedragen taak naar behooren te kunnen vervullen. Ook al ontbreekt defundamenteele wet, toch schijnt er een plan van maritieme defensie te bestaan. Voor zoover uit 's Ministers voorstel en de memorie van toelichting blijkt, hinkt dit plan op meer dan n gedachte; is het een plan, waar aan veel valt af te keuren. Enkele bedenkingen zijn reeds gemaakt in het voorloopig verslag; wij zullen ge legenheid hebben straks daarop terug te komen. Maar al heeft de Minister een plan van maritieme defensie, de organisatie van het materieel der zeemacht, die hij op dat plan baseert, is geheel persoonlijk werk van dezen Minister; die organisatie is nirt bindend voor zijn opvolger. Wij blijven dus behouden de reeds jaren gevolgde wijze van reconstructie der vloot, waarvan het treurig resultaat bekend is; in het voorloopig verslag worden enkele nadeelige gevolgen van die werkwijze op gesomd ; men zou die voorbeelden nog met andere kunnen vermeerderen. Wij hopen echter dat dit jaar flinkweg met die wijze van werken zal worden gebroken; j dat dit jaar goed zal worden ingezien, j dat de geldmiddelen van onzen staat be perkt zijn, zoodat geen enkele onnutte uitgaaf mag voorkomen; dat men zal inzien, dat de schatkist niet in staat zal zijn geld te geven voor betere schepen, als het daarvoor beschik bare reeds is weggeworpen voor minder waardige schepen ; l dat men zal inzien, dat het daarom ; juist in het belang der defensie, is. alle i voorgestelde posten voor «nieuwen aan! bouw" van de begroeting af te voeren. Geldt het honger staande meer de be ginselen van algemeeneu aard, ook om zuiver technische redenen verdient de aanbouw der voorgestelde scheepMypeu afkeuring. Wat betreft lieljiantxcmchi}» voor li'innoilandachc defensie (dat ruim /'2.Ü(JO,U(W zal kosten) zij opgemerkt dat de bewapening zal bestaan uit II 21 cM. en VI 7.5 cll. snelvuur. Xog altijd huldigt derhalve liet Departemei.t van Marino het denkbeeld, dat in het zeegevecht het zwaar geschut de hoofdrol vervul r. Na al hetgeen ge schreven is over de uitwerking van dit geschut zoowel op grond van theorie als van praktijk, achten wij het overbodig nogmaals aau Ie tooiieii, dat, zoo het eenige waarde mag hebben iii den strijd buiten gaats tegen slagschepen, bet zonder waarde is voor het gevecht tegen de niet of slechts licht gepantserde vijandelijke schepen, die de vaarwaters van het Zuider-frontier kunr.en binnendringen. (N.B. Voor de ver dediging van die vaarwaters is het kleine pantserschip juist bestemd). Wij voegen hieraan slechts toe dat op de vreemde slagschepen de verhouding tnsschen het zwaar en het middelbaar geschut zich steeds meer ten gunste van het laatstgenoemde wijzigt. Binnengaats komt het snelvuurgeschut van middelbaar- en licht kaliber tot zijn volle recht. Ware dit beginsel gehuldigd bij het ontwerpen van het zoogenaamde kleine pantserschip dan had het niet alleen meer gevechtskracht|kuunen ontwikkelen, maar ook minder diep kunnen treden. Daardoor ware zijn vrijheid van beweging grooter geworden en zijne zeewaardige eigen schappen verbeterd. Thans kan het schip uitsluitend in de Goereesche zeegaten worden benut. De kosten van het schip zouden bij eene gewijzigde bewapening als voren bedoeld, aanzienlijk minder kunnen zijn. De kanonneerbooten, wier aanbouw de Minister voorstaat, zijn algemeen afgekeurd. Zij hebben zoo weinig gevechtswaarde dat de vice-admiraal Mac Leod (overigens een groot voorstander van 's Ministers plannen) van meeuing is dat hun dienst in oorlogs tijd door particuliere stoombootjes kan worden verricht. De schepen kosten met hun veertienen vijf millioen gulden. Onze middelen zijn zeer beperkt; onze krachten zijn zeer gering; van het noodeloos uitgeven van gelden voor nuttelooze krachten mag derhalve geen sprake zijn. Van de torpedobooten groot model geldt, evenals van kinderen op zekeren leeftijd, dat zij te klein zijn voor een tafellaken en te groot voor een servet. De Minister wil deze booten buitengaats doen optreden met de pantserschepen. Maar ze zijn daartoe te weinig zeewaardig en hebben daarvoor te weinig gevechtswaarde. De overste der Marine J. P. van Rossum heeft in de vergadering der Marine-Vereeniging dd. 17 November 1896 omtrent de torpedoboot-type Forban, indertijd door den Minister van der Wyck voorgesteld, (die grooter zijn dan de nu door Minister Roëll voorgestelde) opgemerkt: »van agressief optreden dezer booten kan met ruw weer geen voldoend resultaat worden verwacht." En: «dat de kleinere booten-type B, van het reorganisatieplan v°n der Wyck (bijna IJi maal goedkooper dan de groot-model torpedobooten van Minister Roëllj vol doende zijn om onder gunstige omstandig heden op onze kusten op te treden/' Wil men torpedobooten om de taak te vervullen door dezen Minister van Marine aan zijn groot-rnodel-torpedobooten toegedacht, dan moeten werden aangebouwd de zoogenaamde D-booten der Duitsche Marine (Torpedodivisions-boote). Wij zijn allerminst tegenstanders van een Nederlandsche vloot naar deugdelijke beginselen gebouwd tot verwezenlijking van een vast plan; maar de vloot die de Minister van Marine wil, beantwoordt niet aan deze eischen. Wij vermeenen dan ook het bewilligen van de gelden voor aanbouw van nieuwe typen (van alle en met alleen van de kanonneerboot) ten ernstigste te moeten ontraden; te meer, oirdat, als eenmaal de gelden voor deze eerstelingen zijn gevoteerd, men verder den Minister op het ingeslagen pad zal moeten blijven volgen. Wij kunnen het hoogstens goedkeuren, dat het thans voor nieuwen aanbouw aangevraagd millioen wordt benut om de op stapel staande oorlogsschepen sneller af te werken. En dit nog slechts, omdat deze nu een maal op stapel staan! G. Koud water. Mijnheer de Redacteur ! Een paar weken geleden schreef ik aan een dagblad, waaraan ik medewerk, een brief, waarin ik der Nederlandsche Re geering verweet, dat zij ook ten opzichte van den oorlog in Zuid-Afrika, beneden het Nederlandsche Volk staat. Voor ik nog gezien had, dat bedoeld blad dien brief geheel verhanseld had opgenomen, schreef ik den bier volgende: antwoord op zoovele in onze dagbladpers verno men stemmen om te kalmeeren, te sussen, bang, klein en verachtelijk te maken. De directie zond mij hem terug en 't verwondert mij niet. Mijn brief' valt waarlijk wel wat uit den ziekekamertoon, dien het «gezond verstand" van het grootste deel der Neder!andsche Journa listiek aanslaat. Uw weekblad spreekt ge woonlijk krachtiger; gij vindt, en ge hebt gelijk, dat geen volk klein of zwak be hoeft te wezen, dat liet niet wil zijn. Mag ik in uw huis even. mijn stem uitzetten ? T l e rn c e n, Dec. '90. Zeker, ik heb ongelijk, ik erken het in ootmoed; onze rsgeering is een pracht van een regeerhig, model van wijsheid, politiek beleid en gezond verstand, vooral van gezond verstand, zij is, kortom, een Nederlandsche regeering. In andere Janden, waar de menschen dan al niet beweren de : broeders" van de Boeren te zijn, hebben, zooal niet de parlementen, dan toch ge meenteraden zich uitgesproken vóór <Jie voorbeeldig-mofcilige Transvalers en ranjeVrijstater.s, en tégen den roofstaat Albion. Zoo iets zou in ons land onmogelijk zijn, want, godlof, we hebben veel gezond ver stand, dat wil zeggen: ik niet. Helaas, ik behoor nu eenmaal tot dit' lieden, (He het zouder gezond verstand moeten stellen. Wij, Nederlanders, hebben dus gezond verstand, buitendien, we zijii zwak, we zijn klein, och, lieve hemel, we zijn zoo zwak en zoo klein !... Buitendien, we hebben onze... onafhankelijkheid, en die, natuurlijk, moeteu we handhaven, en ook ik zou het belangrijkste bijna vergeten, we hebben onze dierbare handelsbetrek kingen met Engeland, en onze handels betrekkingen, niet waar? die behooren tot het heiligste wat we bezitten, die mogen we allerminst in de waagschaal stellen. Ik erken, dat ik aan al die kostbare dingen niet gedacht heb, niet aan onze zwakheid, niet aan onze kleinheid, even min aan onze onafhankelijkheid, ja zelfs niet aan onze handelsbetrekkingen met Engeland. Maxima culpa mea! Maar nadat ik, opmerkende hoeveel geestdrift zich bij ons volk uitsprak, en hoe spontaan, onze Regeeriiig verweet minder waard te zijn dan dat volk, dat zij heet te representeeren, en zij bleef zwijgen, roerloos, stom, blind, zooals het, ik erken het, der regeering van een onafhankelijk volk past; toen wij zoovele stemmen ia de dagbladpers hoor den oin mij en de anderen zonder gezond verstand te herinneren aan al onze dier bare dingen, toen is zooveel koud water over ons uitgestort, dat ik sta te rillen als een die in een winternacht in zijn hemd op het ijs staat. «Mijn God," zeg ik tegen me zelf, »ik wist niet, dat we zóó onafhankelijk waren!" Ik begrijp intusschen niet goed onze dagbladpers. Zij doet al het mogelijke om het Nederlandsche Volk geestdriftig te stemmen, zij spreekt met hartelijke en blijde woorden van de eerste overwinnin gen onzer «broeders", met woorden vol ingehouden of uitgebroken toorn van de lastertaal der Engelschen, van hungewetenlooze hebzucht, van hun niets ontziende begeerte naar andermans eigendom; «En geland, zeggen zij, met andere woor den, is onder de volken, wat Lombroso's geboren misdadiger onder de individuen is, gevaar voor ieder, bedreiging voor ieder, vijand van ieder: heden valt hij de Boeren aan om ze te berooven en, zoo 't moet, te dooden, morgen zal hij 't ons of een ander doen," en dan, nadat de lezers dier dagbladen, moeizaam toch, omdat ons volk van nature loom van geestdrift is, eindelijk een beetje warm zijn geworden, en uitroepen: »Komt, laat ons iets doen om te toonen, dat wij dien gewetenloozen aanrander van onzen broe ders eigendom niet vreezen, laten wij met iets dat op een daad lijkt, immers we zijn te zwak en te klein om werkelijk daden in onze vuisten te dragen, maar ten minste iets dat cp een daad lijkt, tegen dien vijand optreden!" dan ... pats! een emmer koud water. Dan wordt er veel gesproken over onze kleinheid, over onze zwakheid, over onze onafhankelijkheid. Neen, lach nu niet, het is te treurig over onze onafhankelijkheid. Dan komen onze kost bare handelsbelangen er bij te pas, en ook, dat al de Engelschen toch zoo kwaad nog niet zijn, integendeel, dat er ook in Engeland, zelfs in Engeland, nog vele brave menschen wonen, die het gedrag van den aartschurk ssst! van den minister Chamberlain afkeuren, en dat de gezant van Hare Zeer-gracelijke Majesteit, Koningin Victoria, ons niet verlaten heeft, amdat Zij boos was om onze uitingen van vreugde over het klop krijgen van «die rooinek", immers, waarom zou zijne Excel lentie boos zijn, we zijn toch goede vrien den met de Engelschen, nietwaar ? en wij wenschen hun in dezen oorlog, ja, wat wenschen wij eigenlijk in dezen oorlog?... enfin, dat Zijne Excellente ons niet boos, niet geërgerd heeft verlaten, maar inte gendeel zich in ons midden zoo wél, zoo prettig gevoelt, dat hij met Kerstmis al, hoort ge met Kerstmis, het feest, waarop de Engelschen zich beloofd hebben den plumpudding in Pretoria te eten, in ons midden zal terugkomen. Oef! wat is het toch een prettig gevoel, dat we ons zoo onafhankelijk mogen betoonen. In de eene hand een blaasbalg om het vuur van onzen geestdrift aan te blazen, in de andere hand een puts koud water, om dat weer te dooven, ziedaar het beeld van de Nederlandsche dagbladpers, mon ster van gezond verstand. «Maar vertel me dan toch eens, waarde heer", zegt een van die gezond-verstandigen in ons land tot mij en de anderen, en zijn medelijdende glimlach zegt duidelijk, dat hij met dat «waarde heer" eigenlijk bedoelt: «gek!' vertel me dan toch eens, wat ge eigenlijk wilt, wat onze regeering doen zal. Moet zij Engeland den oorlog verklaren? Maar bedenk loc h eens wat we daarbij op het spel zetten, neen, zouden verliezen. Onze koloniën, onze onafhan kelijkheid, kortom alles wat ons dierbaar is. Vi'ai, moet de regeering doen? En daar ijs niet zoo koud is als een medelijdende glimlach en het «waarde beer'' door dien waarden heer op dien toon uitgesproken, weet ik met wat te ant woorden. «Helaas, zeg ik, ik weet niet wat onze regeering doen moest, want, jii, wc zijn zwak en klein, en, ja, we zijn onafhankelijk! Maar, weet ge, ivfït de regcering van ecn rwak en klein volk doen kan, zelfs do regeering van een onafhan kelijk volk, indien maar dat volk er een ware van mannen en vrouwen, die een moedig en groot hart hebben, zij zou tegen de schanddaad van dat roofvolk aan de overzij van de Noordzee, haar stem kunnen verheffen, y.ij zon tegen de re geering van dat suf' volk kunnen zeg gen: »\ve weten, dat we zwak zijn en en klein, helaas, da-t we het zijn, want zoo niet, wij zouden, bij God! het niet bij woorden laten; maar zwak en klein, zijn we tocli sterk genoeg om u toe te roepen dat ge een misdaad begaat door, gij sterke, gij reus, een klein volk aan te vallen en te berooven., en wij protesteeren tegen die misdaad en willen met u, voor het lieden althans, geen gemeenschap hebben l" En nu proest die waarde heer het uit; vél geks heeft hij in zijn leven gezien en gehoord, maar zoo iets geks toch nog niet. Wij Nederlanders, zouden tegen de Engelsche regeering protesteeren! Alsof de Engelsche regeering daarom iets geven zou. O, ik weet wel, dat de Engelsche regee ring er niet om zou geven, dat zij het ons integendeel zeer kwalijk zou nemen, maar wat? We zouden althans de vol doening bezitten, dat we ons als een waarlijk onafhankelijk, als een waarlijk vrij volk hadden uitgesproken, en dan ja, zou men ook voor ons achting en sympathie kunnen gevoelen, en hier en daar in de wereld zou iemand zeggen: «ziedaar waarlijk nog het oude volk der geuzen, nog de mannen van Willem den Zwijger, en van Maurits, en van Heyntje, nog de jongens van Jan de Witt, kortom een volk, dat alles op het spel weet te zetten om alles te winnen, een vrij volk, een onafhankelijk volk, een groot volk, voorbeeld van de groote mogendheden, die lafhartig zijn als betrapte schelmen!" Maar, helaas, dat zegt men niet van one. Men spreekt eigenlijk niet van ons. Be staat er nog zoo iets als afstammelingen van de oude strijders tegen, overmacht en. en verdrukking? Ja zeker, zie maar naar Transvaal, naar den Oranje Vrijstaat, daar, daar, niet om de Zuiderzee, waren de afstammelingen der geuzen, daar wa ren de oude dapperen der groote Oranjes, de oude jongens van Jan de Witt, die niet vragen: «hoe sterk is de vijand en wat hebben wij te verliezen?" Neen, zij laden hun geweer, zij stijgen te paard, den vijand te gemoet nu! Zij redeneeren niet, maar zij vechten, en, alles opofferende, winnen zij alles, allereerst de achting voor zich-zelf van vrije mannen te zijn. En met hen dan strijden die weinige Hol landers, die, niet teruggehouden door de ijskoude redeneeringen van het gezond verstand, nog een heerlijk-bezialende liefde kunnen voelen voor recht en voor vrijheid, voor de chte vrijheid, weet ge, die ieta anders is dan een in een hoek geduwde onafhankelijkheid, en eenigen hunner brengen voor hun ideaal van recht en vrijheid het offer van hun leven. Zij zijn schoon, zij zijn groot, zij zijn ons leven. Maar het Hollandsche volk aan de Zuiderzee, herinnert zich dat het klein ia en zwak is, dat het zijne onafhankelijk heid moet bandhaven en zijne handels betrekkingen, het herinnert zich alles, behalve zijn verleden van heldenmoed en heldenkracht. En terwijl ik in de dag bladen al dat gezond verstand hoor uitschallen, zou ik mijn hoofd op mijn armen willen neerleggen en schreien van schaamte en verdriet. HADSJI. Chamberlain's rede. «Met toenemende verbazing vraagt men zich af, hoe lang nog Lord Salisbury een zoo compromitteerend lid als Joseph Cham berlain in zijn Kabinet zal dulden. De Britsche premier neemt in de laatste jaren minder en minder het woord en laat zijn collega's eene mate van vrijheid, van welke enkele hunner nog al eens misbruik ma ken ... Lord Salisbury is een man van buitengewone gaven, maar hij geeft in de laatste jaren wel wat al te veel toe aan eene zekere cynische indolentie. Wellicht moet men hierin ook de verklaring zoeken van zijne verhoudingen tot den heer Cham berlain. «Hardloopers zijn doodloopers", denkt de oude premier misschien; »ala Chamberlain zich zelf onmogelijk maakt, kan i'c mij wel stil houden.'' Zeker is het, dat er weinig sympathie bestaat tusschen Lord Salisbury en zijn collega aan het ministerie van koloniën. De ex-radicaal, die nog betrekkelijk kort geleden de blijde boodschap van de three acres and a cow verkondigde en zich daarna in een con servatief ministerie wist binnen te smok kelen, kan natuurlijk bij geen partij, die zich respecteert, vasten voet krijgen, en is nu de handlanger geworden van Jingoes ! en beursspeculanten. Financieel levert hem i dit geen onaardige resultaten op, zooals i gebleken is toen de regeering (waarvan i de heer Chamberlain lid is), door overne! ming der affaire aan de aandeelhouders : der Niger-compagnie (waarvan de lieer Chamberlain een der grootste is) een zoet ? winsrje van honderd percent bezorgde altijd als men aanneemt, dat de oorspronke lijke aandeelen a pari zijn betaald en dat ze niet als belooning voor «goede diensten" zijn cadeau gegeven. Wanneer bij gelegen heid de lijsten der aandeelhouders in de zaken van Ceeil Rhoiles, Beit en consorten eens gepubliceerd worden, zal men wel meer zulke verrassingen te zien krijgen, en dan zal het ook blijken, dat Chamberlain zich als aandeelhouder in Zuid-Afrikaansche ondernemingen (wij denken hier niet eens aan de mislukte van Jameson) in hoog, zeer hoog gezelschap bevindt. Een goede business >nan is de gewezen spijker- en schroevenfabrikant Chamberlain altijd ge weest. Althans waar het zijn eigen zak gold. Maar waar het 's lands belangen geld speelt hij een roekeloos spel." Het bovenstaande schreven wij in >>het Weeklad" van 23 Juli. Wanneer wij thans deze woorden in herinnering brenren, geschiedt dit om een dubbele reden. Vooreerst omdat het geheele artikel, waar van wij hier een gedeelte aanhaalden, werd overgenomen in een te Durban versohij: nend Engelsch blad. Een aldaar woon achtig landgenoot, die de vertaling be

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl