De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 10 december pagina 4

10 december 1899 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR N E D>E R.L.A\NB. No. 1172 Valt de avond van Donderdag buiten het kader mijner bespreking, tot mijn leedwezen was ik n Vrijdag a Zaterdag-avond verhinderd in den Stadsschouwburg aanwezig te zyn, zoodat ik helaas niets kan schreven over de mede werking van mevrouw Croes-Spoor en de heeren Orelio en Dons. Gaarne echter deel ik mijne indrukken mede over den laatsten avond, waarop het f eestconcert in het Concertgebouw plaats vond, Ouder leiding van den heer W. Mengelberg en met medewerking van mevrouw Renss-Belce en den heer Bram Eldering. Voor ditmaal zy' het my vergund de eischen der courtoisie te verbreken en niet het eerst mevrouw Reuss-Belce te bespreken, doch den heer Eldering voor alles dank te zeggen voor hat exquise genot, dat hij ons verschafte, met de-reproductie van Beethoven'» vioolconcert. Reeds na de eerste maten bleek het, dat Eldering een der uitverkorenen is, die het recht hebhen met het heerlijkste aller concerten voor den dag te komen. Onberispelijke zuiver heid en buitengewone bekoorlijkheid kenmer ken steeds den toon van onzen stadgenoot; daarbij is zy'ütechniek zoo afgerond mogelijk, zoodat men zich in het geheel niet behoeft te bekommeren over het materieele gedeelte der vertolking en zich ongehinderd kon overgeven aan het genot een Beethoven zuiver en rein in zich op te nemen, eenvoudig en waar, zooals hij in in al zijn verheven grootheid en wars van uiterlyke trucs en effdctmiddelen, die hem slechts zouden bezoedelen. Eldering heeft gespeeld als een waar, groot kunstenaar. Toen hij daar zoo stond, eenvoudig en in zich zelven gekeerd, toen heeft hij den geest van Beethoven weten op te roepen, toen was het alsof een vonk van 's meesters genie in hem neerdaalde, in hem, den g-lukkig«, die geroepen mocht zyn Beet hoven te vertolken. Zal ik nu nog zeggen hoe wonderbaar innig en zoet de cantilene klonk, na de cadens van het eerste deel, hoe zangrijk en teeder het Adagio werd gespeeld en met welk een frisschen overmoed het uitbundige R mdo- thema werd aangeheven ? Laat ik slechts mijn dank uitspreken voor zooveel schoons, laat ik ook thans weder, evenals na den eersten ka mermuziekavond, ons zelven gelukkig prijzen, dat wij een dergelijk kunstenaar in ons midden hebben mogen krijgen. Mogen wij hem lang behouden en mogen wy steeds in de gelegenheid blijven hem te vereereu, m. a. w. dat bij ons recht dikwijls vergaste op de kostbare gaven van z\jn heerlijk talent. De begeleiding van het orchest was geheel den solist waardig. Dit zegt met weinig woorden, alles wat van ons verrukkelijk orchest en zyn leider gezegd kan worden. Niet op dezelfde hoogte stond de vocaal soliste van dezen avond. Het is niet te ont kennen, dat mevrouw Reuss Belce artistieke hoedanigheden bezit. Zy legt warmte in den toon en in hare voordracht; doch, hoe goed z\j ook op het tooneel voldoet, gelijk onlangs nog bleek, toen zy in de Wagnervereeniging de rol van Fricka vervulde, in de concertzaal is zij niet op hare plaats. De technische ontwik keling der stem van mevrouw Reuss-Belce staat niet op die hoogte, die voor de concertzaal vereischt wordt. Op het tooneel wordt veel be dekt, dat in de zaal te schel, te kras voor den dag komt. Hare open vocaliseering ont aardde dikwerf in een manier van zingen, die men ternauwernood nog met dien term kan bestempelen. Toegegeven mag worden dat de slotscène uit Wagner's »Götterdaaamerung" haar beter gelukte dan hare liederen. De taal van Wagner U haar niet vreemd en, on danks een kleine vergissing, wist zy artistiek wel de party tot haar recht te brengen, echter de stem schoot hier toch te kort. In hare liederen »Ein Schwan" van Grieg, «Wieder mocht ich dir begegnen" van Liszt, «Traume" en «Schmerzen" van Wagner traden bovengenoemde tekortkomingen nog veel meer voor den dag, zoodat het mij verwonderen zou, indien de heer Mengelberg, die, evenals steeds, prachtvol de begeleidingen speelde, dit met evenveel genot zal hebben gedaan als gewoonlijk. De begeleidingen stonden in artis tiek opzicht belangrijk hooger. Het orchest speelde met beerlijken klank de «Trauermarsch" en de aangrypende slot episode uit de Götterdammerung. Dat nu de motieven in rbythmisch opzicht allen even plas tisch werden geëxposeerd mag ik niet bewe ren. Doch dat is een zaak zaak van opvatting van den directeur die men voor zyne rekening moet laten. Het concert werd geopend met Beethoven's onverwelkbare Leonore-ouverture III. ANT. AVEBKAMP. Dinsdag 12 December a.s. hoopt de heef Henri van Kuyk zyne 30-jarige tooneelloopbaan met Björnstjerne Björnson's «Faillissement" te herdenken. De heeren mr. A. Fentener v. Vlissingen, M. Merens, F. M. Lurasco, J. H. Rössing, Jac. Rinse, Adr.van der Horst, Henri de Vries, S. J. Bouberg Wilson, Sarphatipark 103, noodigen de leden van het Tooneelverbond uit van hun belangstelling en het werk van dezen zoo verdienstelijken acteur te doen bly'ken. niHHiiHiiiniiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii mm Peintres-HoHandÉModernes is de titel van de nieuwe uitgaaf, door J. M. Schalekamp te Amsterdam bezorgd. Het zyn studie's van den heer Ph. Zilcken en betreffen de grootmeesters van de moderne hollandsche school: Josef Israels, de drie broeders Maris, Mauve en Bosboom. De schry ver maakt gebruik van de fransche taal. Wat hem hiertoe bewoog, geeft hy aan in de voor rede, maar was ook daarbuiten gemakkelijk te raden geweest: de mogelijkheid ook by niet hollandsch verstaande lezers ingang te kunnen vinden. Daarboven heeft hy als motto geplaatst het gezegde van Michelet: Nulle prétention littéraire, j'ai marchécomme j'ai pu" .... dat misschien wat al te bescheiden klinkt voor een auteur, die van verschillende buitenlandsche bladen medewerker is. Dan geeft hu een kort bescheid op de critiek, die Jan Veth eenige jaren geleden over zyn studie aangaande Josef Israels gaf; daarin erkent hij de aanmerkingen als volkomen juist, maar tracht zyn tekortkomingen te verdedigen in de door hem eenmaal ingenomen stelling: »en effet, ces essais sur nos grands contemporains sont avant tout une réunion de notes, tachant de les faire mieux comprendre au public intelligent". Deze studie's zy'n dan ook grootendeels vervat in den weiwillenden vorm van causerietrant en als zoodanig zullen zy by het publiek wel toegankelijk zyn. Bij iederen meester krijgen we een overzicht van de leer school, door hem doorloopen en een korte levensbeschrijving, met tal van kleine bijzon derheden en dagelyksche gebeurtenissen ver levendigd. Dat zy ieder »très-personnel" zyn, te beginnen met Israels en te eindigen met Bosboom, vinden we daarby regelmatig ver meld, en schijnt aan 't slot van ieder artikel niet verzuimd te mogen worden. Een voor velen welkome aanvulling dezer studie's is een toelichting van de werkmanier der meesters, voornamelijk van Israels en Maris. Betreffende Jacob Maris is vooral de mededeeling van belang, dat hy een gruwel hebbend aan het koude oppervlak van nieuw schilderlinnen, daarop schitterend aangelegde stillevens placht te smeeren, om op die van kleur tintelende onderlaag zyn composities van zoo geheel verschillend onderwerp te bouwen, opdat in hem verwekt worde wat Edmond de Goncourt noemt: »la petite fièvre de la cervelle". Wat verder de algemeene beschouwing van den schryver over het wezen en karakter hunner kunst betreft, veelal zyn het herhalingen van wat al meer dan eens gezegd werd en waarover de disputen sinds lang ten einde zy'u geloopen; maar in een boek voor de grooie massa oor deelde de heer Zilcken het waarschynlyk niet overbodig, die dingen nog eens te herhalen. Toch is het niet onmogeiyk, dat onder de scherpzinnigen van zyn gehoor er enkelen ten slotte nader verklaringen zouden wenschen. Zonder het nu jaist gemeenplaatsen te kunnen noemen, zou men den schryver op verschillende plaatsen scherper onderscheidend en nader omschrijvend aan 't werk wenschen te zien. Zoo zyn de verschijnselen waar hy op doelt in Israels wyze van teekenen ook by zooveel anderen te vinden, en met zyn voorbeelden ter toelichting is het nog volstrekt niet duidelijk welk essentieel verschil er bestaat tusschen de teekening van Israela en anderen bijv. Willein Maris, Breitner, Bosboom, om drie geheel ver schillenden te noemen. En van nog zooveel meerderen kan men zeggen, dat zij in hun werk trachten naar «rendre Ie caractère des formes au lieu de les copier." De vergelijking tusschen Israëls en Millet is ook zeer vaag, en wat er wordt aangeduid als de eenige overeenkomst tusschen die twee schilders is zoodanig, dat het nog duister blijft in welken graad hun onderlinge verwantschap bestaat. Ik zou zeggen, dat Israëls meer een impressionnist is te noemen, niet in de gebruikelyke beteekenie, die het schilderen direkt betreft, maar juist in »t'intentatéde sentiment", die de heer Zilcken by beide schilders van dezelfde orde proclameert. Dan gaapt er by de afscheiding tusschen den innerlyken en uiterlyken Israëls een al te bruuske geul in zyn betoog. Inhoud en vorm in Israëls kunst zyn op die wyze maar niet als losse stukken uit elkaar te nemen. Ook bij zyn uitspraak over het verschil in wezen by de ouden en de modernen zou nog wel een kantteekening te maken zyn. De studie over Israëls is de meest uitge breide, daarom heb ik daarbij ook het langst vertoefd. In de lezing over Jacob Maris heb ik even een vraagteeken geplaatst bij de kenschetsing van zyn landschap als hebbend een «teinte de douce mélancolie." »Paix profonde" lykt me dan meer aanneembaar. Indrukken van weemoed heb ik by Maris schilderyen maar schaarsch ontvangen. En mochten er in zyn kunst ook al sommige momenten als zoodanig zijn aan te wyzen, ze doen zich toch niet overheerschend gelden; ge!y'k men naast een nocturne van Chopin een symphonie van Beethoven ook niet weemoedig zal noemen. Het maakt ook even een vreemden indruk, als we, na eerst de neiging van Israëls voor een omschreven onderwerp in zyn schilderyen in bescherming hebben zien nemen, nu by Maris, juist diens weerzin voor een bepaald sujet weer onverholen geprezen wordt. De korte studie over Matthys Maris, van wiens schilderwijze wordt gezegd, dat zy geelt »une exquise impression d'un au de la", schynt my toe de meest begeesterde bladzyden van dit boek te bevatten, als : ... >Rêves, ce mot revient toujours quand on parle de Thys Maris. Et quoi d'autre que desrêes, d'exquis rêves sont ces paysages aux buées matinales, argentines, extra terrestres, laissant se deviner une charmante silhouette d'un cbateau a tou relies dentelées, une fine flèche de cathédrale gothique, entre 138 branches d'arbustes aux rares feuilles d'or, oüse promènent des enfants blondes, jeunes créatures d'amour et de lumière. Et ces têtes de femmes, de jeunes fiües, ?fiancées'', ou mystérieuses sphynges, ne sout elles pas comme l'apparition charmeresse qui vient parfois en un ie/e banier l'esprit, tout charme et harmonie s'évanouissant lentement dans Ie néant, mais laissant une impression, comme un aróme délicieusement vague ? Dan komt Willem Maris aan de beurt, op wiens groote verdiensten van dier-teekenen met alle recht nadrukkelijk wordt gewezen. Vervolgens Mauve en emdelyk Bosboom, die geen voorgangers heeft of een meester, waarop naar zyn herkomst is heen te wijzen. Niemand nog heeft als hij gegeven »la poésie grandiose d'une vaste nef." Ook wordt gewezen op de groote gemak kelijkheid, waarmee hij zoo tallooze magistrale teekeningen in O. inkt en waterverf heeft gewasschen, en die een zoo voornaam deel van zyn oeuvre uitmaken. De heer Zilcken is een man van veel intellectueele bereisdheid ; meer dan eens geeft hij daar blijken van, door het maken van conjectures uit voortbrengselen van andere kunsten. Maar ik vrees, dat die zich niet altijd laten voegen in studiën als deze, die daartoe van te weinig diep ingaanden aard zyn. Een enkel vers als dat van Verlaine bij Israëls doet daar wel aardig; maar zullen allen in aansluiting met onze moderne school, de evolutie in de fransche litteratuur kunnen overzien, en zal voor velen, zoo onvoorbereid, de plotselinge samenvoeging der namen Israëls, Multatuli niet wonderlijk toeschijnen ? In dit kader hebben die betoogen een al te wijdsche houding. Dit een en ander als terloopsche aanmerkingen over den tekst, dien ik vluchtig heb doorge lezen. Maar wat wij daarin soms te kort komen aan duidelijkheid, het wordt dan weer breed vergoed door direkte veraanschouwelyking. Want niet minder dan 75 illustratie's zijn aan dit werk toegevoegd, en zeer verblijdend is het, dat daarby zooveel teekeningen werden gere produceerd. Daarby blijkt mij de keus ook zeer gelukkig, als zijnde uit het oeuvre der behan delde meesters juist datgene genomen, wat hen het meest karakteriseert. Aantrekkelijk zyn dan nog vier facsimiles van handschriften, waarbij een typische brief van Joseph Israels aan den uitgever. Hy betuigt daarin, behoudens een enkele uitzondering, zijn ingenomenheid met de reproductie's en met zoo'n getuigenis is verdere aanbeveling nu wel overbodig. W. S. Jaeoi) Maris. Als voorloopig bericht voor degenen, die er nog onkundig van mochten zijn, zy er hier even op gewezen, dat de Eere- Tentoonstelling van Jacob Maris geopend is. Onnoodig op te merken, welke verrassing daarmee door het bestuur van Arti, ons Amsterdammers vooral, is bereid ; maar wel zy het even gezegd dat de tentoonstelling zooals ze is, veler verwachtingen kan overtreffen: 't Is eenvoudig een wonder van een tentoon stelling. Nagenoeg van alle jaren gedurende zyn loopbaan is werk van Jacob Maris aange bracht, en dit zal, na Den Haag, nu wel de eenige gelegenheid zyn, een zoo uitgestrekt overzicht te hebben op de ontwikkeling van dezen grooten meester. De eigenaars, die voor deze gelegenheid hun schatten afstonden, kan men om hun belanglooze bereidwilligheid niet erkentelyk genoeg zyn. Vóór deze tentoonstel ling weer tot het verleden behoort, kom ik er op terug. W. S. De Aisterteclie stefleiroon. Verleden jaar juist in de voorbereiding tot de inhuldigingsfeesten werden die goede lieden van Amsterdam verrast met een officieele mededeeling, betreffunde de wijziging van het stadswapen Verrast in dubbele mate, want slechts weinigen vermoedden dat een stad zoo eensklaps haar wapen wijzigt, zooals een eenvoudig burger voor de groote plechtigheid zich de weelde van een nieuwen hoed veroor looft, terwy'l ook de plannen tot de veel vuldige versieringen reeds te ver waren gevor derd om met de wijziging in het wapen reke ning te houden. Doch de zaak was offi ieel beklonken en niet velen namen notitie van de toelichting, welke omtrent die wyziging werd verstrekt. In hoofdzaak bleef trouwens het wapen (het roode schild met een zwarten paal, waarop drie gouden kruisen) onveranderd. Ean enkele vond het nieuwe schild fraaier en heraldiscu juister, een ander prees de kroon, terwy'l sommigen bezwaar maakten juist tegen die kroon, als niet behoorende tot het tydvak van Maximiliaan. Daarbij blepf het. Thans deelt de ook bij de geschiedvorschers welbekende Amsterdamsche rector, monseigneur B. H. Klöiine, in een typografisch fraai uit gevoerde brochure in 4o. zijn opmerkingen omtrent het nieuwe wapen mede 1). De wijziging in het schild keurt hij goed, die in de Sint Andries-kruisen daarentegen vindt hij niet gelukkig en waarschijnlijk velen met hem, doch zyn grootste bezwaar geldt de kroon, die niet is de Keizerskroon van Maximiliaan, welke ruim vier eeuw geleden het wapen van Am sterdam begiftigde «metter Crone van onzen Rycke." Hierby moet natuurlyk al dadelyk worden opgemerkt, dat Maximiliaan in 1488 nog geen keizer was, doch candidaat-keizer, of te wel Roomsch Koning, zoodat zelfs nog Cornelisz Antonissen op zyn kaart van 1544 het stedewapen plaatste met een koningskroon. Later werd Maximiliaan keizer en misschien niet geheel ten rechte werd allengs dekeizerskroon beschouwd, als tot het wapen van Amsterdam behoorende, weshalve op den Westertoren ee i keizerlijke kroon werd ge plaatst en Vondel de stad aan. Aemstel en Y durft noemen: »Zy die als keizerin de kroon draagt van Europe" Over den vorm voorzooverre Aete de waar digheid aangefft kan men dus van meenicg verschillen. En niet minder is zulks het geval by de vraag, of gely'k thans officieel is voorgeschreven bet wel aangaat voor die kroon te kiezen een Rudolphijnsche, d. i. eene zooals keizer Rutlolph II bijna 100 jaar later heeft gedragen. Voor dit laatste is echter een zeer gewichtig argument: op den Westertoren prijkt nu reeds bijna drie eeuwen lang die Riidolphynsche,?geheel ten onrechte, doch er is hier een traditie, waarmede men niet zonder gewichtige redenen moet breken. De kroon van den Westertoren is voor de Amsterdammers uit het gouden tyüperk onzer geschiedenis een symbool geweest, en dat symbool hebben wij te eerbiedigen. Mgr. Klönne kan zich evenwel daarmede volstrekt niet vereenigen. »Als men dan een sieraad verlangde, dat samenviel met den bloei en de glorie van Amsterdam, dan had men niet de Rudolphynsche maar de Maxim iaansche kroon behooren te kiezen"; want alhoewel de glorierijke dagen der 17e eeuw niet kun nende verloochenen, voelt hy zich geneigd »bij eene vergelijkende studie omtrent bet volksgeluk der beide tijdperken van ondernemingsgeest en ontwikkeling, aan de 15-! eeuw de voorkeur te geven boven de 17e". »A!s dezelfde band van het godsdienstig en kerkelijk leven" ? zoo gaat hij voort »de ganscüe bevolking omsnoert. ligt daarin reeds een bron van vre delievende gezindheid tusschen rijken en armen van welwillende samenwerking tusscben de verschillende klassen der maatschappij''. Vol gens mgr. Kiünne was er in de 15e eeuw meer sociale rechtvaardigheid, terwijl in de 17e eeuw »de geloofsverdeeldheid den vrede en daarmede het geluk des volks verwoest, de teederste banden verscheurd" had. 't Is zeker wel jammer, dat de zeer eerwaarde schrijver onbewust een klein drupke van dat lodinm theoloc/icum, den wreeden gezel der on verdraagzaamheid" in het debat mengt; de godsdienstgeschillen der 16e ea 17e eeuw met hunne gevolgen hadden hier buiten beschou wing kunnen blijven en versterken allerminst de motieven om de Rudolphynsche kroon te veroordeelen. Zeer zeker ware het beter geweest, wanneer men bij den bou\v van den Westertoren dezelfde kroon op het stede-wapen haddegeplaatst, welke tot het wapen van den schenker behoorde, en misschien kon het er nog mede door bij Maximiliaan's verheffing tot keizer ook de konink lijke voor de keizerlijke kroon te verwisselen, maar de bouwmeester van den Westertoren nam als standaard de Rudolphijnsche aan, en een tijdvak van drie eeuwen is waarlijk laug genoeg om die vergissing met al hare conse quenties te aanvaarden. Beschouwt men nu verder het wapen met kroon, zooals dit door den heer Klönne wordt aangegeven, zoo blijkt »de rectificatie" aller minst gelukkig. De kruisen zijn wel is waar weer zuivere Andrieskruisen geworden en de voeten van den leeuw aan den rechterzijde (subjectief) zijn behoorlijk van stand verwisselt, maar de breede linten met franje verhoogen de sierlijk heid niet en doen de kroon niet genoeg spreken. Vraagt men of de officieele wijziging noodig was, zoo kan het antwoord niet volstrekt beves tigend luiden. Wel is waar, mag het wapen door den Hoogen Raad van Adel in 181(5 vastgesteld, 1) B. H. Klönne, Het Wapen van Amsterdam. Amsterdam. Frederik Muller & Co., 1899. niet fraai worden genoemd, doch dit wapen be hoefde niet tot in uiterste consequentie te worden gevolgd: een betere teekening ware reeds vol doende geweest. Hadde byv. de heer Klönne op bladzyde 2.:van zij,a brochure een door den heer van der Laars geteekend wapen volgens de officieele gegevens van 18L6'> gesteld tegen over het door den beer Schmnll ontworpen wapen van 1898,i dan 't zou de vraag geweest zyn of 't laatste zooveel fraaier zou blyken dan 't eerste. Hoe dit evenwel zij,, het nieuwe stads wapen is thans vastgesteld en .napleiten helpt niet Trouwens het officieel nieuwe schijnt my gelukkiger toe, dan het door monseigneur Klönne gerectificeerd*. F. A. B. Goudeket & Oó.,. Rokin S&i, Amsterdam, exposeeren deze waek: A. Boom, «Vallende Avond", pastei; J, Israëls, «Straat in Amster dam", teekening; D. B. Nanninga, «Mist op sneeuw'', pastei. In de kunstzaal: Expositie van werken van D> B; Nannicga. ?ntiiMiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiMMuroillliiiilitlllimMMWiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiM A.. Giry.. De naam van dezen gelewde, op een-envijftig-jarigen laeftijd door een typheuse koorts weggenomen, is- door het Dreyfus-proces meer algemeen verbreid geworden, nadat hy zich sedert lang al» historicus bekend had gemaakt. Geboren in 1848( was Girj, na aan de Ecole des Chartes zijn opleiding ontvangen te hebben, aan deze instelling verbonden gebleven, eerst als sekretari» der school,.daarna als hoogleeraar in de diplomatiek. Zyn studiën bewogen zich op het veld' der middeneeuw-sche geschiedenis, diplomatiek (oorkonden)' en paleografie. Men kan ze onderscheiden in twee hoofdgroepen: vooreerst oaderzoekingen over de geschiedenis der Fransche steden in «te middeleeuwen ; tot deze groeg behooren zy» monographieën over S.iint Omer, Rouaan en Saint Quentin. De andere groep wordt gevormd door nasporingen o/er de geschiedenis- der Fransche Karolingers. Giry heeJt zelf een paarjiaar geleden verhaald dat hy eerst voornemens was geweest een alge meen werk samen te stellen over dit tydvak der Fransche geschiedenis, maar dat hy weldra inzag dat de toestand der bronnen de samen stelling van zulk een algemeen overzicht nog niet toeliet. Hij ondernam dus een nieuwe reeks détail-onderzoekingen, ingesteld, gedeel telijk door hem-zeli, gedeeltelijk door leer lingen die by aan de Ecole des Chartes en de l£toie des Hautes Etudes gevormd had. In een dubbele reeks werken zouden de resul taten van dit onderzoek worden nedergelegd : vooreerst in een reeks monografieën over de geschiedenis van iederen vorst, op de wyze der Jahrbiicher der deutsche Geschichte; van deze reeks, onder Giry's toezicht door zyn leerlingen bewerkt, zyn drie stukken verscnenen of op het punt te verschijnen. Een tweede reeks studiën had ten doel de samenstelling van een volledige verzameling der oorkonden van de vorsten der Karolingsche dynastie van 840 tot 987 : een gedeelte is eveneens voor den druk gereed. De arbeid aan deze serie besteed en zyn onderwijs aan de Ecole des Chartes gaven Giry, gelegenheid tot het samenstellen van zijn helder en precies handboek der oorkondenkunde (Mamul de diplomatique), in 1896 verschenen,. dat hem een zetel bezorgde in de Académi des Inscripiiang. Als hoogleeraar wist Giry aan zyn discipelen liefde voor zyn werk en gehechtheid aan zyn persoon in te boezemen. Zelfs zij die niet direct tot zijn leerlingen behoorden, werden door hem aangemoedigd en voor de studie dep middeneeuwen gewonnen. Giry's optreden in de Dreyfus-zaak was geheel in overeenstemming met zyn algemeene denkwijze en zijn onkreukbare waarheidsliefde. Parijs, 15 Nov. 1899. G. BUSKEN HUEÏ. Realisme. FBAKS COENEN Ju , Jileeke Levens, 's Gravenhage, Loman & Funke 1899. M. ANTINK, Catlierine. Haarlem, De Erven Bühn 1899. Met deze twee boeken kan men voor do zooveelste maal aantoonen, dat als twee raenschen hetzelfde doen, dit toch niet hetzelfde is. En tevens dat rubriekjes maken in kunst een onnoozel werk blijft. Gelukkig ook maar! Waar zou het met de kunst heen als 't anders was ? Dat ik desondanks boven dit artikel me aan een «isme" bezondigde, ligt eenvoudig hieraan, dat we het elkaar met zulk een »isme" toch wel iets gemakkelijker kunnen maken in het benaderen van verstandhouding. Nu weten we eenmaal wat ongeveer met dit woord wordt aangeduid : de kunst van hen die zoo dicht mogelijk trachten te blijven by de objectief geconstateerde werkelijkheid en hun indruk daarvan zoo getrouw mogelijk trachten weer te geven. Het onzuivere in deze definitie voelt ieder, maar we kunnen er ons mede behtlpen. Die kunst heeft zijn oorsprong in eerbied voor de werkelijkheid, voor het leven. Te lang was in de boeken daarmee willekeurig omge sprongen. De boeken-maatschappy was een geheel andere dan die waarin de lezers zich dagelijks bewogen, en de boeken-menschjes hadden boeken-zieltjes en spraken boeken-taal ter wille van een of ander door den schryver nagestreefd mooi doel. Dat moest veranderen. En die verandering kwam, toen de schryvers er zich op gingen toeleggen niets anders te geven, dan wat de werkelijkheid hen deed zien en gevoelen: hun persoonlijk ervaren van de realiteit en van het uit- en inwendig leven der menschen. Wilde elk voor zich het menschenleven zoo objectief mogelijk geven, het werk op zich zelf kon nooit goed zyn, tenzij het subjectief bleef, d. w. z. tenzij het zuiver weergaf de realiteit gezien door n bepaalden persoon, in casu den schryver. Zyn persoonlijkheid moet er de beteekenis, de kunstwaarde aan geven. De vrees, die velen beving, dat we met die afspiegeling van het leven een vervelende of slechte literatuur zouden krijgen, ontstond zoo heel natuurlyk uit het gewend-zijn aan een met bizondere kleurtjes en lapjes van eigen of anderer vinding opgesierd conventioneel boekenwereldje, waarin de sympathieke menschen en hun overmijdelyke boosaardige repoussoirs een heele etalagekast met nobele of slechte aandriften en tot tranen-plengen verlokkende aandoenlijkheden vulden. Die vrees is natuurlijk niet bewaarheid. De kunstenaars bleken in staat het werkelijke leven interessant te doen zijp, ook zonder hun toevlucht tot buitenissigheden te- nemen. En het min of meer -boeiende,, aantrekkelijke van hun werk voor- de groote menigte=hing natuur lijk samen met den aard van hun talent. Een schrijver als- Mareellus Bmants zal nooit populair worden. Maar. een boek als »Een nagelaten bekentenis" is een model van psycho logische analyse en tegelijk van gedegen litte raire kunst, een w«rk van beteeHenis. Zoo twijfel ik'Oofeof'de heer Jfrans Coenen een breeden kring.- van lezers vinden zal, al hoop ik van harte dat onze serieuze Hollan ders langzaam aan zooveel lezen geleerd hebben dat ze in staat zullen zijn zijn knappen, gewetensvollen arbeid of», prijs te stetlen. Er leeft in dezen schrijver een eerbied voor de werkelijkheid, die op zijn beurt eerbied afdwingt. Aan zijn meest sober geetijlde zinnen, waarvan de woorden zoo kalm raak precies zeggen wat ze zeggen moeten, bennen wy'den ernstige waarnemer van het reëele, den doorvoeler vaa mensebelyke sentimenten, die niets anders kan en wil geven dat zijn persoonlijk zielservaren. Z$n werk is meest grijs, egaal van stemming, maar het ajledaagscbe heeft bij hem een hevigheid van wdAr-zyn, dat het als iets nieuws, iets pas ontdekts voor ons staat, trots het zoo heel welbekende. Ik denk hier aan Kinderletet*, voor my het meesterstuk -van dezen bundel.. 't Is niets dan een dag uit het alledaagsch le.yen van een wat zwakken ea.overgevoeligen schooljongen, .maar het zoo strok gedaan ver haal van het gewoon gebeurende doet met het jongeke mee doorleven al zijn wisselende stem mingen onder* de op zich zelf zoo weinig belangrijke gebeurtenissen. Bh wat geeft de kunstenaar om dat toch maar geheel relatieve van belangrijklieid, deze auteur weet het alledaagsche, door zoovelen onopgemerkte, zóówaar te doen zijn dat het als iets frisch-geziens zich aan onze aandacht opdringt. Ten minste... als we in eerbied voor het leven hem eenigszins na staan, en niet als kinderen vóór alles onze faritazie geprikkeld'wenschen. Eigenaardig is het een proef; te nemen ai«t dit verhaal van schooljongens. Men leze het aan een school jongen vooi». Ik deed het, met een paar blad zijden, en kon alleen eenige verwondering by hem constateeren dat zóó- Lete de moeite waard was om gedrukt te worden !: Zoo zal geen keukenmeid in staat zijn te waardeeren wat Hildebrand van het »open-doen" der meid zy'is ooms Stastok vertelt. Vergelijkt men het werk van mej. M. Antink met dat van den heer 3\ C'oeneu, dan vind£ . men verschilpunten genoeg. En toah is haar streven ook gericht op wer- . kelyibeidsweergeving. Maar hoe geheel ver schillende temperameaten hebben de realiteit ; opgevaagen, verwerkt en teruggegeven ! De heer Coenen ziet de werkelijkheid meest : grijs. .zijn personen ondergaan hun sensaties pas sief in, een doffs atmosfeer van geleefd worden, in , meer of mindere onmacht tegenover het groote.leven, dat uit de Terte gevoeld wordt in heti izolement van hun kleine bestaans- kringetje,. Maar mpj, Antink ziet en voelt het leven, wild en kieurig en harstocht- bewogen. Niet' zonder oorzaak h«eft zy haar milieu gevonden in een steenkloppers gehucht in het hoogland" van de Ardenne-n, De- woestheid der natuur,. wier staagwisselsnde schoonheid in het onre gelmatige landsshap haar bekoort, is n met; die ruwheid dar steenkloppers-bevolking. met hun steenharde knuisten en verweerde gezichteaj als autochthonwi opgegroeid uit den dorrea. bodem. En in dit lailieu, dat z\j voor ons tot realiteit maakt, zien ws een meiüjie de kritieke motrenten doorleven dia het kind scheiden van de vol wassenheid. Dat is het verhaal en niets anders dat tot wording komen der maagd, dat aiienga ontwaken van het zinnenleven, en daaromheen is al bet andere gegroepeerd, daaraan dankt al het andere zyn belangrijkheid. Want op zich zelf 't is alweer als met de onderwerpen van den heer Coenea op zich zelf is het niets wereld-beroerends wat daar gebeurt in het gehuchtje tussshen de steengroeven, en ik zou het verhaal van den nachtelyken tocht van die kerels naar het naburig dorpie om de kapel daar te verwoesten, boe goed ook verteld, nog gaarne willen missen» omdat wél het reaultaat van dien tocht invloed heeft op den zielstoestand van Catberine, waar de tocht als zoodanig geheel buiten haar om gaat, een losse epizode blijft. Mej. Antink is realiste. We wisten het ai uit een heel knap schetsje Hooft. Water, voor eenige jaren in den Spectator verschenen, uit Het i/eld van den duoden man in Nederland, waarvan de titel mij nog altijd het zien van twee oude, stervende werkbandsn op een deken suggereert. Haar liefde voor de Ardennen en voor een kappelletje tusschen de bergen bleek vroeger ook reeds, uit een schets, maar zóó ten volle uitgesproken als. in dit lang niet gewoon boek, had zij zich, nog niet, en er is rttden om ons te verheugen, over dat uitspraken. Wat een zorg, een studie, een arbeid open baren deze bladzyden wat is er gestreefd om toch zoo eerbiedig mogelijk de werkelijkheid, gelijk ze gezien en gevoeld werd, in woorden te rt-ilecteeren ! En de uitslag van dit pogen is zeer zeker verdienstelijk. In het bovenstaande ligt tevens critiek. De auteur is er niet in geslaagd haar arbeid, haar MIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlUlllllllllllllllllllllllllllliiilllllinilllllllllliliiQ 40 cents per regel. i ........ IIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIII Henneberg-Zijde alleen echt,indien direct van mijn fabrieken betrokken, zwart, wit en gekleurd van 43 ct« tot f 14.05 per Meter effen, gestreept, geruit, gewerkt, damast enz. (ca. 240 versch. qual. en 2000 versch. kleuren dessins, enz.). Franco en vrjj van invoerrechten, in huis. Stalen ommegaand. Dubbel brief porto naar Zwitserland. G. Henneberg's Zijde-Fabrieken (k. & k- Hoflever.), Zürich. ^ Hooftt-Depöt VAN Dr. JAEGER'S ORIG. Hamal-WiilartlWffl, K. F. DEUSCHLE-BENGBB, Amsterdam, Kalverstr. 157. Eenig specialiteit in deze artikelen in geheel JJederJ.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl