Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR N E D>E R.L.A\NB.
No. 1172
Valt de avond van Donderdag buiten het kader
mijner bespreking, tot mijn leedwezen was ik
n Vrijdag a Zaterdag-avond verhinderd in
den Stadsschouwburg aanwezig te zyn, zoodat
ik helaas niets kan schreven over de mede
werking van mevrouw Croes-Spoor en de heeren
Orelio en Dons.
Gaarne echter deel ik mijne indrukken mede
over den laatsten avond, waarop het f
eestconcert in het Concertgebouw plaats vond,
Ouder leiding van den heer W. Mengelberg en
met medewerking van mevrouw Renss-Belce
en den heer Bram Eldering.
Voor ditmaal zy' het my vergund de eischen
der courtoisie te verbreken en niet het eerst
mevrouw Reuss-Belce te bespreken, doch den
heer Eldering voor alles dank te zeggen voor
hat exquise genot, dat hij ons verschafte, met
de-reproductie van Beethoven'» vioolconcert.
Reeds na de eerste maten bleek het, dat
Eldering een der uitverkorenen is, die het
recht hebhen met het heerlijkste aller concerten
voor den dag te komen. Onberispelijke zuiver
heid en buitengewone bekoorlijkheid kenmer
ken steeds den toon van onzen stadgenoot;
daarbij is zy'ütechniek zoo afgerond mogelijk,
zoodat men zich in het geheel niet behoeft te
bekommeren over het materieele gedeelte der
vertolking en zich ongehinderd kon overgeven
aan het genot een Beethoven zuiver en rein in
zich op te nemen, eenvoudig en waar, zooals hij
in in al zijn verheven grootheid en wars van
uiterlyke trucs en effdctmiddelen, die hem slechts
zouden bezoedelen. Eldering heeft gespeeld als
een waar, groot kunstenaar. Toen hij daar zoo
stond, eenvoudig en in zich zelven gekeerd,
toen heeft hij den geest van Beethoven weten
op te roepen, toen was het alsof een vonk van
's meesters genie in hem neerdaalde, in hem,
den g-lukkig«, die geroepen mocht zyn Beet
hoven te vertolken.
Zal ik nu nog zeggen hoe wonderbaar innig
en zoet de cantilene klonk, na de cadens van
het eerste deel, hoe zangrijk en teeder het
Adagio werd gespeeld en met welk een
frisschen overmoed het uitbundige R mdo- thema
werd aangeheven ? Laat ik slechts mijn
dank uitspreken voor zooveel schoons, laat ik
ook thans weder, evenals na den eersten ka
mermuziekavond, ons zelven gelukkig prijzen,
dat wij een dergelijk kunstenaar in ons midden
hebben mogen krijgen. Mogen wij hem lang
behouden en mogen wy steeds in de gelegenheid
blijven hem te vereereu, m. a. w. dat bij ons recht
dikwijls vergaste op de kostbare gaven van
z\jn heerlijk talent. De begeleiding van het
orchest was geheel den solist waardig. Dit
zegt met weinig woorden, alles wat van ons
verrukkelijk orchest en zyn leider gezegd kan
worden.
Niet op dezelfde hoogte stond de vocaal
soliste van dezen avond. Het is niet te ont
kennen, dat mevrouw Reuss Belce artistieke
hoedanigheden bezit. Zy legt warmte in den
toon en in hare voordracht; doch, hoe goed
z\j ook op het tooneel voldoet, gelijk onlangs
nog bleek, toen zy in de Wagnervereeniging
de rol van Fricka vervulde, in de concertzaal
is zij niet op hare plaats. De technische ontwik
keling der stem van mevrouw Reuss-Belce staat
niet op die hoogte, die voor de concertzaal
vereischt wordt. Op het tooneel wordt veel be
dekt, dat in de zaal te schel, te kras voor
den dag komt. Hare open vocaliseering ont
aardde dikwerf in een manier van zingen, die
men ternauwernood nog met dien term kan
bestempelen. Toegegeven mag worden dat de
slotscène uit Wagner's »Götterdaaamerung"
haar beter gelukte dan hare liederen. De
taal van Wagner U haar niet vreemd en, on
danks een kleine vergissing, wist zy artistiek
wel de party tot haar recht te brengen, echter
de stem schoot hier toch te kort.
In hare liederen »Ein Schwan" van Grieg,
«Wieder mocht ich dir begegnen" van Liszt,
«Traume" en «Schmerzen" van Wagner traden
bovengenoemde tekortkomingen nog veel meer
voor den dag, zoodat het mij verwonderen
zou, indien de heer Mengelberg, die, evenals
steeds, prachtvol de begeleidingen speelde, dit
met evenveel genot zal hebben gedaan als
gewoonlijk. De begeleidingen stonden in artis
tiek opzicht belangrijk hooger.
Het orchest speelde met beerlijken klank
de «Trauermarsch" en de aangrypende slot
episode uit de Götterdammerung. Dat nu de
motieven in rbythmisch opzicht allen even plas
tisch werden geëxposeerd mag ik niet bewe
ren. Doch dat is een zaak zaak van opvatting
van den directeur die men voor zyne rekening
moet laten. Het concert werd geopend met
Beethoven's onverwelkbare Leonore-ouverture III.
ANT. AVEBKAMP.
Dinsdag 12 December a.s. hoopt de heef
Henri van Kuyk zyne 30-jarige tooneelloopbaan
met Björnstjerne Björnson's «Faillissement" te
herdenken. De heeren mr. A. Fentener v.
Vlissingen, M. Merens, F. M. Lurasco, J. H.
Rössing, Jac. Rinse, Adr.van der Horst, Henri de
Vries, S. J. Bouberg Wilson, Sarphatipark 103,
noodigen de leden van het Tooneelverbond
uit van hun belangstelling en het werk van
dezen zoo verdienstelijken acteur te doen
bly'ken.
niHHiiHiiiniiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii mm
Peintres-HoHandÉModernes
is de titel van de nieuwe uitgaaf, door J. M.
Schalekamp te Amsterdam bezorgd.
Het zyn studie's van den heer Ph. Zilcken
en betreffen de grootmeesters van de moderne
hollandsche school: Josef Israels, de drie
broeders Maris, Mauve en Bosboom. De schry
ver maakt gebruik van de fransche taal. Wat
hem hiertoe bewoog, geeft hy aan in de voor
rede, maar was ook daarbuiten gemakkelijk te
raden geweest: de mogelijkheid ook by niet
hollandsch verstaande lezers ingang te kunnen
vinden. Daarboven heeft hy als motto geplaatst
het gezegde van Michelet: Nulle prétention
littéraire, j'ai marchécomme j'ai pu" .... dat
misschien wat al te bescheiden klinkt voor
een auteur, die van verschillende
buitenlandsche bladen medewerker is.
Dan geeft hu een kort bescheid op de critiek,
die Jan Veth eenige jaren geleden over zyn
studie aangaande Josef Israels gaf; daarin erkent
hij de aanmerkingen als volkomen juist, maar
tracht zyn tekortkomingen te verdedigen in
de door hem eenmaal ingenomen stelling: »en
effet, ces essais sur nos grands contemporains
sont avant tout une réunion de notes, tachant
de les faire mieux comprendre au public
intelligent".
Deze studie's zy'n dan ook grootendeels
vervat in den weiwillenden vorm van
causerietrant en als zoodanig zullen zy by het
publiek wel toegankelijk zyn. Bij iederen
meester krijgen we een overzicht van de leer
school, door hem doorloopen en een korte
levensbeschrijving, met tal van kleine bijzon
derheden en dagelyksche gebeurtenissen ver
levendigd. Dat zy ieder »très-personnel" zyn,
te beginnen met Israels en te eindigen met
Bosboom, vinden we daarby regelmatig ver
meld, en schijnt aan 't slot van ieder artikel
niet verzuimd te mogen worden. Een voor
velen welkome aanvulling dezer studie's is
een toelichting van de werkmanier der meesters,
voornamelijk van Israels en Maris. Betreffende
Jacob Maris is vooral de mededeeling van
belang, dat hy een gruwel hebbend aan het
koude oppervlak van nieuw schilderlinnen,
daarop schitterend aangelegde stillevens placht
te smeeren, om op die van kleur tintelende
onderlaag zyn composities van zoo geheel
verschillend onderwerp te bouwen, opdat in
hem verwekt worde wat Edmond de Goncourt
noemt: »la petite fièvre de la cervelle".
Wat verder de algemeene beschouwing van
den schryver over het wezen en karakter hunner
kunst betreft, veelal zyn het herhalingen van
wat al meer dan eens gezegd werd en waarover
de disputen sinds lang ten einde zy'u geloopen;
maar in een boek voor de grooie massa oor
deelde de heer Zilcken het waarschynlyk niet
overbodig, die dingen nog eens te herhalen.
Toch is het niet onmogeiyk, dat onder de
scherpzinnigen van zyn gehoor er enkelen ten
slotte nader verklaringen zouden wenschen.
Zonder het nu jaist gemeenplaatsen te
kunnen noemen, zou men den schryver op
verschillende plaatsen scherper onderscheidend
en nader omschrijvend aan 't werk wenschen
te zien.
Zoo zyn de verschijnselen waar hy op doelt
in Israels wyze van teekenen ook by zooveel
anderen te vinden, en met zyn voorbeelden
ter toelichting is het nog volstrekt niet duidelijk
welk essentieel verschil er bestaat tusschen de
teekening van Israela en anderen bijv. Willein
Maris, Breitner, Bosboom, om drie geheel ver
schillenden te noemen. En van nog zooveel
meerderen kan men zeggen, dat zij in hun werk
trachten naar «rendre Ie caractère des formes
au lieu de les copier."
De vergelijking tusschen Israëls en Millet
is ook zeer vaag, en wat er wordt aangeduid
als de eenige overeenkomst tusschen die twee
schilders is zoodanig, dat het nog duister blijft
in welken graad hun onderlinge verwantschap
bestaat. Ik zou zeggen, dat Israëls meer een
impressionnist is te noemen, niet in de
gebruikelyke beteekenie, die het schilderen direkt
betreft, maar juist in »t'intentatéde sentiment",
die de heer Zilcken by beide schilders van
dezelfde orde proclameert. Dan gaapt er by
de afscheiding tusschen den innerlyken en
uiterlyken Israëls een al te bruuske geul in
zyn betoog. Inhoud en vorm in Israëls kunst
zyn op die wyze maar niet als losse stukken
uit elkaar te nemen.
Ook bij zyn uitspraak over het verschil in
wezen by de ouden en de modernen zou nog
wel een kantteekening te maken zyn.
De studie over Israëls is de meest uitge
breide, daarom heb ik daarbij ook het langst
vertoefd.
In de lezing over Jacob Maris heb ik even
een vraagteeken geplaatst bij de kenschetsing
van zyn landschap als hebbend een «teinte de
douce mélancolie." »Paix profonde" lykt me
dan meer aanneembaar.
Indrukken van weemoed heb ik by Maris
schilderyen maar schaarsch ontvangen. En
mochten er in zyn kunst ook al sommige
momenten als zoodanig zijn aan te wyzen, ze
doen zich toch niet overheerschend gelden;
ge!y'k men naast een nocturne van Chopin een
symphonie van Beethoven ook niet weemoedig
zal noemen.
Het maakt ook even een vreemden indruk,
als we, na eerst de neiging van Israëls voor
een omschreven onderwerp in zyn schilderyen
in bescherming hebben zien nemen, nu by
Maris, juist diens weerzin voor een bepaald sujet
weer onverholen geprezen wordt.
De korte studie over Matthys Maris, van
wiens schilderwijze wordt gezegd, dat zy geelt
»une exquise impression d'un au de la", schynt
my toe de meest begeesterde bladzyden van
dit boek te bevatten, als : ... >Rêves, ce mot
revient toujours quand on parle de Thys
Maris. Et quoi d'autre que desrêes, d'exquis
rêves sont ces paysages aux buées matinales,
argentines, extra terrestres, laissant se deviner
une charmante silhouette d'un cbateau a tou
relies dentelées, une fine flèche de cathédrale
gothique, entre 138 branches d'arbustes aux
rares feuilles d'or, oüse promènent des enfants
blondes, jeunes créatures d'amour et de lumière.
Et ces têtes de femmes, de jeunes fiües,
?fiancées'', ou mystérieuses sphynges, ne sout
elles pas comme l'apparition charmeresse qui
vient parfois en un ie/e banier l'esprit, tout
charme et harmonie s'évanouissant lentement
dans Ie néant, mais laissant une impression,
comme un aróme délicieusement vague ?
Dan komt Willem Maris aan de beurt, op
wiens groote verdiensten van dier-teekenen
met alle recht nadrukkelijk wordt gewezen.
Vervolgens Mauve en emdelyk Bosboom, die
geen voorgangers heeft of een meester, waarop
naar zyn herkomst is heen te wijzen. Niemand
nog heeft als hij gegeven »la poésie grandiose
d'une vaste nef."
Ook wordt gewezen op de groote gemak
kelijkheid, waarmee hij zoo tallooze magistrale
teekeningen in O. inkt en waterverf heeft
gewasschen, en die een zoo voornaam deel van
zyn oeuvre uitmaken.
De heer Zilcken is een man van veel
intellectueele bereisdheid ; meer dan eens geeft hij
daar blijken van, door het maken van
conjectures uit voortbrengselen van andere kunsten.
Maar ik vrees, dat die zich niet altijd laten
voegen in studiën als deze, die daartoe van
te weinig diep ingaanden aard zyn. Een enkel
vers als dat van Verlaine bij Israëls doet daar
wel aardig; maar zullen allen in aansluiting
met onze moderne school, de evolutie in de
fransche litteratuur kunnen overzien, en zal
voor velen, zoo onvoorbereid, de plotselinge
samenvoeging der namen Israëls, Multatuli
niet wonderlijk toeschijnen ? In dit kader
hebben die betoogen een al te wijdsche houding.
Dit een en ander als terloopsche aanmerkingen
over den tekst, dien ik vluchtig heb doorge
lezen. Maar wat wij daarin soms te kort komen
aan duidelijkheid, het wordt dan weer breed
vergoed door direkte veraanschouwelyking.
Want niet minder dan 75 illustratie's zijn aan
dit werk toegevoegd, en zeer verblijdend is het,
dat daarby zooveel teekeningen werden gere
produceerd. Daarby blijkt mij de keus ook zeer
gelukkig, als zijnde uit het oeuvre der behan
delde meesters juist datgene genomen, wat hen
het meest karakteriseert. Aantrekkelijk zyn dan
nog vier facsimiles van handschriften, waarbij
een typische brief van Joseph Israels aan den
uitgever. Hy betuigt daarin, behoudens een
enkele uitzondering, zijn ingenomenheid met
de reproductie's en met zoo'n getuigenis is
verdere aanbeveling nu wel overbodig.
W. S.
Jaeoi) Maris.
Als voorloopig bericht voor degenen, die er
nog onkundig van mochten zijn, zy er hier
even op gewezen, dat de Eere- Tentoonstelling
van Jacob Maris geopend is.
Onnoodig op te merken, welke verrassing
daarmee door het bestuur van Arti, ons
Amsterdammers vooral, is bereid ; maar wel zy
het even gezegd dat de tentoonstelling zooals
ze is, veler verwachtingen kan overtreffen:
't Is eenvoudig een wonder van een tentoon
stelling. Nagenoeg van alle jaren gedurende
zyn loopbaan is werk van Jacob Maris aange
bracht, en dit zal, na Den Haag, nu wel de
eenige gelegenheid zyn, een zoo uitgestrekt
overzicht te hebben op de ontwikkeling van
dezen grooten meester. De eigenaars, die voor
deze gelegenheid hun schatten afstonden, kan
men om hun belanglooze bereidwilligheid niet
erkentelyk genoeg zyn. Vóór deze tentoonstel
ling weer tot het verleden behoort, kom ik er
op terug.
W. S.
De Aisterteclie stefleiroon.
Verleden jaar juist in de voorbereiding
tot de inhuldigingsfeesten werden die goede
lieden van Amsterdam verrast met een
officieele mededeeling, betreffunde de wijziging
van het stadswapen Verrast in dubbele mate,
want slechts weinigen vermoedden dat een stad
zoo eensklaps haar wapen wijzigt, zooals een
eenvoudig burger voor de groote plechtigheid
zich de weelde van een nieuwen hoed veroor
looft, terwy'l ook de plannen tot de veel
vuldige versieringen reeds te ver waren gevor
derd om met de wijziging in het wapen reke
ning te houden.
Doch de zaak was offi ieel beklonken en
niet velen namen notitie van de toelichting,
welke omtrent die wyziging werd verstrekt. In
hoofdzaak bleef trouwens het wapen (het roode
schild met een zwarten paal, waarop drie gouden
kruisen) onveranderd. Ean enkele vond het
nieuwe schild fraaier en heraldiscu juister, een
ander prees de kroon, terwy'l sommigen bezwaar
maakten juist tegen die kroon, als niet
behoorende tot het tydvak van Maximiliaan. Daarbij
blepf het.
Thans deelt de ook bij de geschiedvorschers
welbekende Amsterdamsche rector, monseigneur
B. H. Klöiine, in een typografisch fraai uit
gevoerde brochure in 4o. zijn opmerkingen
omtrent het nieuwe wapen mede 1). De wijziging
in het schild keurt hij goed, die in de Sint
Andries-kruisen daarentegen vindt hij niet
gelukkig en waarschijnlijk velen met hem, doch
zyn grootste bezwaar geldt de kroon, die niet
is de Keizerskroon van Maximiliaan, welke
ruim vier eeuw geleden het wapen van Am
sterdam begiftigde «metter Crone van onzen
Rycke." Hierby moet natuurlyk al dadelyk
worden opgemerkt, dat Maximiliaan in 1488
nog geen keizer was, doch candidaat-keizer,
of te wel Roomsch Koning, zoodat zelfs nog
Cornelisz Antonissen op zyn kaart van 1544
het stedewapen plaatste met een koningskroon.
Later werd Maximiliaan keizer en misschien
niet geheel ten rechte werd allengs
dekeizerskroon beschouwd, als tot het wapen
van Amsterdam behoorende, weshalve op den
Westertoren ee i keizerlijke kroon werd ge
plaatst en Vondel de stad aan. Aemstel en Y
durft noemen:
»Zy die als keizerin de kroon draagt van Europe"
Over den vorm voorzooverre Aete de waar
digheid aangefft kan men dus van meenicg
verschillen. En niet minder is zulks het geval
by de vraag, of gely'k thans officieel is
voorgeschreven bet wel aangaat voor die
kroon te kiezen een Rudolphijnsche, d. i. eene
zooals keizer Rutlolph II bijna 100 jaar
later heeft gedragen. Voor dit laatste is
echter een zeer gewichtig argument: op den
Westertoren prijkt nu reeds bijna drie eeuwen
lang die Riidolphynsche,?geheel ten onrechte,
doch er is hier een traditie, waarmede men
niet zonder gewichtige redenen moet breken.
De kroon van den Westertoren is voor de
Amsterdammers uit het gouden tyüperk onzer
geschiedenis een symbool geweest, en dat
symbool hebben wij te eerbiedigen.
Mgr. Klönne kan zich evenwel daarmede
volstrekt niet vereenigen. »Als men dan een
sieraad verlangde, dat samenviel met den bloei
en de glorie van Amsterdam, dan had men
niet de Rudolphynsche maar de Maxim
iaansche kroon behooren te kiezen"; want alhoewel
de glorierijke dagen der 17e eeuw niet kun
nende verloochenen, voelt hy zich geneigd »bij
eene vergelijkende studie omtrent bet volksgeluk
der beide tijdperken van ondernemingsgeest
en ontwikkeling, aan de 15-! eeuw de voorkeur
te geven boven de 17e". »A!s dezelfde band
van het godsdienstig en kerkelijk leven" ?
zoo gaat hij voort »de ganscüe bevolking
omsnoert. ligt daarin reeds een bron van vre
delievende gezindheid tusschen rijken en armen
van welwillende samenwerking tusscben de
verschillende klassen der maatschappij''. Vol
gens mgr. Kiünne was er in de 15e eeuw
meer sociale rechtvaardigheid, terwijl in de
17e eeuw »de geloofsverdeeldheid den vrede
en daarmede het geluk des volks verwoest,
de teederste banden verscheurd" had.
't Is zeker wel jammer, dat de zeer eerwaarde
schrijver onbewust een klein drupke van dat
lodinm theoloc/icum, den wreeden gezel der on
verdraagzaamheid" in het debat mengt; de
godsdienstgeschillen der 16e ea 17e eeuw met
hunne gevolgen hadden hier buiten beschou
wing kunnen blijven en versterken allerminst
de motieven om de Rudolphynsche kroon te
veroordeelen.
Zeer zeker ware het beter geweest, wanneer
men bij den bou\v van den Westertoren dezelfde
kroon op het stede-wapen haddegeplaatst, welke
tot het wapen van den schenker behoorde, en
misschien kon het er nog mede door bij
Maximiliaan's verheffing tot keizer ook de konink
lijke voor de keizerlijke kroon te verwisselen,
maar de bouwmeester van den Westertoren
nam als standaard de Rudolphijnsche aan, en
een tijdvak van drie eeuwen is waarlijk laug
genoeg om die vergissing met al hare conse
quenties te aanvaarden.
Beschouwt men nu verder het wapen met
kroon, zooals dit door den heer Klönne wordt
aangegeven, zoo blijkt »de rectificatie" aller
minst gelukkig. De kruisen zijn wel is waar weer
zuivere Andrieskruisen geworden en de voeten
van den leeuw aan den rechterzijde (subjectief)
zijn behoorlijk van stand verwisselt, maar de
breede linten met franje verhoogen de sierlijk
heid niet en doen de kroon niet genoeg spreken.
Vraagt men of de officieele wijziging noodig
was, zoo kan het antwoord niet volstrekt beves
tigend luiden. Wel is waar, mag het wapen door
den Hoogen Raad van Adel in 181(5 vastgesteld,
1) B. H. Klönne, Het Wapen van Amsterdam.
Amsterdam. Frederik Muller & Co., 1899.
niet fraai worden genoemd, doch dit wapen be
hoefde niet tot in uiterste consequentie te worden
gevolgd: een betere teekening ware reeds vol
doende geweest. Hadde byv. de heer Klönne
op bladzyde 2.:van zij,a brochure een door den
heer van der Laars geteekend wapen volgens
de officieele gegevens van 18L6'> gesteld tegen
over het door den beer Schmnll ontworpen
wapen van 1898,i dan 't zou de vraag geweest
zyn of 't laatste zooveel fraaier zou blyken dan
't eerste.
Hoe dit evenwel zij,, het nieuwe stads wapen
is thans vastgesteld en .napleiten helpt niet
Trouwens het officieel nieuwe schijnt my
gelukkiger toe, dan het door monseigneur
Klönne gerectificeerd*.
F. A. B.
Goudeket & Oó.,. Rokin S&i, Amsterdam,
exposeeren deze waek: A. Boom, «Vallende
Avond", pastei; J, Israëls, «Straat in Amster
dam", teekening; D. B. Nanninga, «Mist op
sneeuw'', pastei. In de kunstzaal: Expositie
van werken van D> B; Nannicga.
?ntiiMiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiMMuroillliiiilitlllimMMWiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiM
A.. Giry..
De naam van dezen gelewde, op
een-envijftig-jarigen laeftijd door een typheuse koorts
weggenomen, is- door het Dreyfus-proces meer
algemeen verbreid geworden, nadat hy zich
sedert lang al» historicus bekend had gemaakt.
Geboren in 1848( was Girj, na aan de Ecole
des Chartes zijn opleiding ontvangen te hebben,
aan deze instelling verbonden gebleven, eerst
als sekretari» der school,.daarna als hoogleeraar
in de diplomatiek. Zyn studiën bewogen zich
op het veld' der middeneeuw-sche geschiedenis,
diplomatiek (oorkonden)' en paleografie. Men
kan ze onderscheiden in twee hoofdgroepen:
vooreerst oaderzoekingen over de geschiedenis
der Fransche steden in «te middeleeuwen ; tot
deze groeg behooren zy» monographieën over
S.iint Omer, Rouaan en Saint Quentin. De
andere groep wordt gevormd door nasporingen
o/er de geschiedenis- der Fransche Karolingers.
Giry heeJt zelf een paarjiaar geleden verhaald
dat hy eerst voornemens was geweest een alge
meen werk samen te stellen over dit tydvak
der Fransche geschiedenis, maar dat hy weldra
inzag dat de toestand der bronnen de samen
stelling van zulk een algemeen overzicht nog
niet toeliet. Hij ondernam dus een nieuwe
reeks détail-onderzoekingen, ingesteld, gedeel
telijk door hem-zeli, gedeeltelijk door leer
lingen die by aan de Ecole des Chartes en de
l£toie des Hautes Etudes gevormd had. In
een dubbele reeks werken zouden de resul
taten van dit onderzoek worden nedergelegd :
vooreerst in een reeks monografieën over de
geschiedenis van iederen vorst, op de wyze
der Jahrbiicher der deutsche Geschichte; van deze
reeks, onder Giry's toezicht door zyn leerlingen
bewerkt, zyn drie stukken verscnenen of op
het punt te verschijnen. Een tweede reeks
studiën had ten doel de samenstelling van een
volledige verzameling der oorkonden van de
vorsten der Karolingsche dynastie van 840
tot 987 : een gedeelte is eveneens voor den
druk gereed.
De arbeid aan deze serie besteed en zyn
onderwijs aan de Ecole des Chartes gaven Giry,
gelegenheid tot het samenstellen van zijn helder
en precies handboek der oorkondenkunde
(Mamul de diplomatique), in 1896 verschenen,.
dat hem een zetel bezorgde in de Académi
des Inscripiiang.
Als hoogleeraar wist Giry aan zyn discipelen
liefde voor zyn werk en gehechtheid aan zyn
persoon in te boezemen. Zelfs zij die niet
direct tot zijn leerlingen behoorden, werden
door hem aangemoedigd en voor de studie dep
middeneeuwen gewonnen.
Giry's optreden in de Dreyfus-zaak was
geheel in overeenstemming met zyn algemeene
denkwijze en zijn onkreukbare waarheidsliefde.
Parijs, 15 Nov. 1899. G. BUSKEN HUEÏ.
Realisme.
FBAKS COENEN Ju , Jileeke Levens, 's
Gravenhage, Loman & Funke 1899.
M. ANTINK, Catlierine. Haarlem, De Erven
Bühn 1899.
Met deze twee boeken kan men voor do
zooveelste maal aantoonen, dat als twee raenschen
hetzelfde doen, dit toch niet hetzelfde is. En
tevens dat rubriekjes maken in kunst een
onnoozel werk blijft.
Gelukkig ook maar!
Waar zou het met de kunst heen als 't
anders was ?
Dat ik desondanks boven dit artikel me aan
een «isme" bezondigde, ligt eenvoudig hieraan,
dat we het elkaar met zulk een »isme" toch
wel iets gemakkelijker kunnen maken in het
benaderen van verstandhouding.
Nu weten we eenmaal wat ongeveer met dit
woord wordt aangeduid : de kunst van hen die
zoo dicht mogelijk trachten te blijven by de
objectief geconstateerde werkelijkheid en hun
indruk daarvan zoo getrouw mogelijk trachten
weer te geven. Het onzuivere in deze definitie
voelt ieder, maar we kunnen er ons mede
behtlpen.
Die kunst heeft zijn oorsprong in eerbied
voor de werkelijkheid, voor het leven. Te lang
was in de boeken daarmee willekeurig omge
sprongen. De boeken-maatschappy was een
geheel andere dan die waarin de lezers zich
dagelijks bewogen, en de boeken-menschjes
hadden boeken-zieltjes en spraken boeken-taal
ter wille van een of ander door den schryver
nagestreefd mooi doel. Dat moest veranderen.
En die verandering kwam, toen de schryvers
er zich op gingen toeleggen niets anders te
geven, dan wat de werkelijkheid hen deed
zien en gevoelen: hun persoonlijk ervaren
van de realiteit en van het uit- en inwendig
leven der menschen.
Wilde elk voor zich het menschenleven zoo
objectief mogelijk geven, het werk op zich zelf
kon nooit goed zyn, tenzij het subjectief bleef,
d. w. z. tenzij het zuiver weergaf de realiteit
gezien door n bepaalden persoon, in casu
den schryver. Zyn persoonlijkheid moet er de
beteekenis, de kunstwaarde aan geven.
De vrees, die velen beving, dat we met die
afspiegeling van het leven een vervelende of
slechte literatuur zouden krijgen, ontstond zoo
heel natuurlyk uit het gewend-zijn aan een met
bizondere kleurtjes en lapjes van eigen of
anderer vinding opgesierd conventioneel
boekenwereldje, waarin de sympathieke menschen
en hun overmijdelyke boosaardige repoussoirs
een heele etalagekast met nobele of slechte
aandriften en tot tranen-plengen verlokkende
aandoenlijkheden vulden.
Die vrees is natuurlijk niet bewaarheid.
De kunstenaars bleken in staat het werkelijke
leven interessant te doen zijp, ook zonder hun
toevlucht tot buitenissigheden te- nemen. En
het min of meer -boeiende,, aantrekkelijke van
hun werk voor- de groote menigte=hing natuur
lijk samen met den aard van hun talent.
Een schrijver als- Mareellus Bmants zal nooit
populair worden. Maar. een boek als »Een
nagelaten bekentenis" is een model van psycho
logische analyse en tegelijk van gedegen litte
raire kunst, een w«rk van beteeHenis.
Zoo twijfel ik'Oofeof'de heer Jfrans Coenen
een breeden kring.- van lezers vinden zal, al
hoop ik van harte dat onze serieuze Hollan
ders langzaam aan zooveel lezen geleerd hebben
dat ze in staat zullen zijn zijn knappen,
gewetensvollen arbeid of», prijs te stetlen.
Er leeft in dezen schrijver een eerbied voor
de werkelijkheid, die op zijn beurt eerbied
afdwingt. Aan zijn meest sober geetijlde zinnen,
waarvan de woorden zoo kalm raak precies
zeggen wat ze zeggen moeten, bennen wy'den
ernstige waarnemer van het reëele, den
doorvoeler vaa mensebelyke sentimenten, die niets
anders kan en wil geven dat zijn persoonlijk
zielservaren. Z$n werk is meest grijs, egaal van
stemming, maar het ajledaagscbe heeft bij hem
een hevigheid van wdAr-zyn, dat het als iets
nieuws, iets pas ontdekts voor ons staat, trots
het zoo heel welbekende.
Ik denk hier aan Kinderletet*, voor my het
meesterstuk -van dezen bundel..
't Is niets dan een dag uit het alledaagsch
le.yen van een wat zwakken ea.overgevoeligen
schooljongen, .maar het zoo strok gedaan ver
haal van het gewoon gebeurende doet met het
jongeke mee doorleven al zijn wisselende stem
mingen onder* de op zich zelf zoo weinig
belangrijke gebeurtenissen. Bh wat geeft de
kunstenaar om dat toch maar geheel relatieve
van belangrijklieid, deze auteur weet het
alledaagsche, door zoovelen onopgemerkte,
zóówaar te doen zijn dat het als iets frisch-geziens
zich aan onze aandacht opdringt. Ten minste...
als we in eerbied voor het leven hem
eenigszins na staan, en niet als kinderen vóór alles
onze faritazie geprikkeld'wenschen. Eigenaardig
is het een proef; te nemen ai«t dit verhaal van
schooljongens. Men leze het aan een school
jongen vooi». Ik deed het, met een paar blad
zijden, en kon alleen eenige verwondering by
hem constateeren dat zóó- Lete de moeite waard
was om gedrukt te worden !: Zoo zal geen
keukenmeid in staat zijn te waardeeren wat
Hildebrand van het »open-doen" der meid
zy'is ooms Stastok vertelt.
Vergelijkt men het werk van mej. M. Antink
met dat van den heer 3\ C'oeneu, dan vind£ .
men verschilpunten genoeg.
En toah is haar streven ook gericht op wer- .
kelyibeidsweergeving. Maar hoe geheel ver
schillende temperameaten hebben de realiteit ;
opgevaagen, verwerkt en teruggegeven !
De heer Coenen ziet de werkelijkheid meest :
grijs. .zijn personen ondergaan hun sensaties pas
sief in, een doffs atmosfeer van geleefd worden, in ,
meer of mindere onmacht tegenover het
groote.leven, dat uit de Terte gevoeld wordt in heti
izolement van hun kleine bestaans- kringetje,.
Maar mpj, Antink ziet en voelt het leven,
wild en kieurig en harstocht- bewogen. Niet'
zonder oorzaak h«eft zy haar milieu gevonden
in een steenkloppers gehucht in het hoogland"
van de Ardenne-n, De- woestheid der natuur,.
wier staagwisselsnde schoonheid in het onre
gelmatige landsshap haar bekoort, is n met;
die ruwheid dar steenkloppers-bevolking. met
hun steenharde knuisten en verweerde gezichteaj
als autochthonwi opgegroeid uit den dorrea.
bodem.
En in dit lailieu, dat z\j voor ons tot realiteit
maakt, zien ws een meiüjie de kritieke motrenten
doorleven dia het kind scheiden van de vol
wassenheid.
Dat is het verhaal en niets anders dat
tot wording komen der maagd, dat aiienga
ontwaken van het zinnenleven, en daaromheen
is al bet andere gegroepeerd, daaraan dankt
al het andere zyn belangrijkheid.
Want op zich zelf 't is alweer als met
de onderwerpen van den heer Coenea op
zich zelf is het niets wereld-beroerends wat
daar gebeurt in het gehuchtje tussshen de
steengroeven, en ik zou het verhaal van den
nachtelyken tocht van die kerels naar het
naburig dorpie om de kapel daar te verwoesten,
boe goed ook verteld, nog gaarne willen missen»
omdat wél het reaultaat van dien tocht invloed
heeft op den zielstoestand van Catberine, waar
de tocht als zoodanig geheel buiten haar om
gaat, een losse epizode blijft.
Mej. Antink is realiste. We wisten het ai
uit een heel knap schetsje Hooft. Water, voor
eenige jaren in den Spectator verschenen, uit
Het i/eld van den duoden man in Nederland,
waarvan de titel mij nog altijd het zien van
twee oude, stervende werkbandsn op een deken
suggereert. Haar liefde voor de Ardennen en
voor een kappelletje tusschen de bergen bleek
vroeger ook reeds, uit een schets, maar zóó
ten volle uitgesproken als. in dit lang niet
gewoon boek, had zij zich, nog niet, en er is
rttden om ons te verheugen, over dat uitspraken.
Wat een zorg, een studie, een arbeid open
baren deze bladzyden wat is er gestreefd
om toch zoo eerbiedig mogelijk de
werkelijkheid, gelijk ze gezien en gevoeld werd, in
woorden te rt-ilecteeren ! En de uitslag van
dit pogen is zeer zeker verdienstelijk.
In het bovenstaande ligt tevens critiek. De
auteur is er niet in geslaagd haar arbeid, haar
MIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlUlllllllllllllllllllllllllllliiilllllinilllllllllliliiQ
40 cents per regel.
i ........ IIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIII
Henneberg-Zijde
alleen echt,indien direct van mijn fabrieken
betrokken, zwart, wit en gekleurd van 43
ct« tot f 14.05 per Meter effen, gestreept,
geruit, gewerkt, damast enz. (ca. 240 versch.
qual. en 2000 versch. kleuren dessins, enz.).
Franco en vrjj van invoerrechten,
in huis. Stalen ommegaand. Dubbel brief
porto naar Zwitserland.
G. Henneberg's Zijde-Fabrieken
(k. & k- Hoflever.), Zürich.
^
Hooftt-Depöt
VAN
Dr. JAEGER'S ORIG.
Hamal-WiilartlWffl,
K. F. DEUSCHLE-BENGBB,
Amsterdam, Kalverstr. 157.
Eenig specialiteit in deze
artikelen in geheel JJederJ.