Historisch Archief 1877-1940
F. 1173
DE AMSTERDAMMER
A°. 1899.
WEEKBLAD VOOR NEDEKLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr.
uitgevers: VAN HOLKEMA ft WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1681 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/>
Dit blad U Terkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard dei Capucinea tegenover h«t Grand Café, te Parij»,
Zondag 17 December.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel * 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenaam dooi
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O V D.
VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Diplomatie en
Consnlaatwezen. (I.) Overvloed van geneeskun
digen, door Dr. G. W. B Open brief aan Dr. B.
P. Hees K.Azn., door J. F. Niermejjer.?De onge
vallenwet. Voor Zaid-Afrika (Ingez.) De
kansen der Boeren. TOON'EEL EM MUZIEK:
Henri van Kayk, door J. H. B. Muziek in de
Hoofdstad, door Ant Averkamp. KUNST EN
1ETTEBHN: Ph. Zilcken en
Peintres-HollandaisModernen, door W. S. Boek en Tijdschrift,
door G. van Halzen. Sprookjes, door J. H.
Schepers. FEUILLETON: Uit de jeagd van
Baphtêl, door Onida. (I) BECLAMES. VOOB
DAMES: Over opzettelijke en gedwongen venti
latie, door C. P. D. (II.) Geloof, door Anna de
Savornin L'ohman. ??Allerlei, door E-e.
SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN
OECONOHISOHE KBONIBK, door D. Stigter. -
ZaidAfrika, een eeuw geleder», door Mimosa. (Slot.)
PEN- EN POTLOODUBASSEN.
ADTEBTENTIEN.
Diplomatie en Consulaatwezen.
i.
Bij de behandeling van de Begroeting
voor Buitenlandsche Zaken is een debat
gevoerd, dat ook onze aandacht zeer heeft
getrokken: het wenschelijke nl. van eene
inkrimping der uitgaven voor onze diplo
matieke, en van eene vermeerdering der
uitgaven van onze consulaire vertegen
woordiging.
In overeenstemming met de door den
Heer v. Gilse ontwikkelde denkbeelden,
ook door ons meermalen verdedigd, wilde
de Heer Fokker de Kamer in de
gelerheid stellen, een begin te maken met
beperking van het aantal gezanten,
door de gezantschapspos ten voor Madrid
en Lissabon door n persoon te doen be
zetten, die dan in de laatstgenoemde plaats
zou resideeren. De Heer Fokker ging
daarbij zoo voorzichtig mogelijk te werk.
Hij wenschte artikel 6 (Gezantschappen,
jaarwedden en toelagen ad. f 340.600.00)
te verminderen met ?6000.
»De jaarwedde van onzen vertegenwoor
diger bedraagt thans 'f 12.000. Ik meen,
dat het goed is niet voor te stellen het
geheele bedrag af te neuen, ten einde
aan de Regeering de volle gelegenheid te
geven voor de uitvoering van dien maat
regel het juiste tijdstip te kiezen.
»Mochten ten gevolge van het amende
ment veranderingen, opschuivingen of ver
wisselingen van personeel noodig zijn, zoo
laten de ?6000, die bij aanneming van
dit amendement toch beschikbaar zouden
blijven, daarvoor de gelegenheid.
»Is het wenscheliik ten gevolge van den
te nemen maatregel een of meer van onze
diplomatieke ambtenaren te pensionneeren,
dan zal art. 27, over de pensioenen hande
lend, daarvoor met ?3000 kunnen worden
verhoogd. Een vermeerdering van den
post: wachtgelden, welke eveneens in over
weging zou kunnen worden genomen, zal
vermoedelijk onnoodig zijn, omdat een van
hen die wachtgeld genoot, na het opma
ken der begrooting is overleden. Ik be
spreek die mogelijk financieele gevolgen
om aan te toonen, dat ;k mijnerzijds bij
de uitvoering van de vraag, die ik mij
heb voorgesteld, het den Minister zoo ge
makkelijk mogelijk wensch te maken, ten
einde de practische moeilijkheden te voor
komen en de Regeering in de gelegenheid
te stellen om de zaak zóó te regelen, als
zij meent, dat in verband met de omstan
digheden die zich nu en in de eerste
maanden zullen voordoen, het beste zal
wezen."
Edoc1-, dit heeft niet zoo mogen zijn.
Zelfs dit amendement werd verworpen met
69 tegen 20 stemmen.
De argumenten door de Heeren v.
Karnebeek, De Beaufort en v. Bylandt daar
tegen ingebracht niet minder dan drie
diplomaten, toevalliger wijs ook drie con
servatieven die het volmaakt eens wa
ren, kwamen op het volgende neer.
Wij mogen, zoo sprak v. Karnebeek,
als »een klein land dat zich zelf eerbiedigt
en dat ook wenscht geëerbiedigd te worden
door anderer, niet om zijn macht of kracht,
maar om zijn waardige houding tegenover
andere Mogendheden, in den ongelukkigen
oorlog allerminst reden zien of aanleiding
zoeken om dit land (Spanje) den rug toe
te k|eren."
Het zou weinig bezuiniging geven, daar
de gezant te Lissabon, tevens geaccredi
teerd te Madrid, een hoogere bezoldiging
zou behooren te ontvangen.
Eén gezant te Lissabon woonachtig voor
beide landen, zou noch in Spanje, noch
in Portugal welkom zijn.
En dan, Madrid is uit Lissabon zoo moei
lijk te bereiken. Natuurlijk zeer ernstige
argumenten, die zelfs met den tijd niets
van hun beteekenis zouden verliezen! Het
ne argument echter, dat werkelijk ook
de voorstellers zou __ hebben kunnen
bekeeren dat n diplomaat het werk
thans aan twee diplomaten opgedragen,
niet zou afkunnen, bleef achterwege.
Na hetgeen Jhr. v. Karnebeek had in
't midden gebracht gaf De Beaufort zelf
nog eenige beschouwingen.
lo. Waren de posten te Madrid en Lissa
bon in 1863 reeds vereenigd geweest, maar
op klachten van den Rotterdamschen han
del op Z. Afrika weder gescheiden.
2o. De vereeniging van de posten te
Kopenhagen en Stockholm kunnen niet
gelden als een bewijs voor de
wenschelijkheid om die te Madrid en te Lissabon
door n persoon te doen bezetten, wijl
de toestanden daar geheel anders zijn
(al is de reis van Kopenhagen naar Stock
holm dan ook wat lastiger).
3o. Onze handelsbetrekkingen met Spanje
nemen voortdurend toe, men zou dan toch
te Madrid een bezoldigd consul-generaal
moeten plaatsen.
4o. De handel in aardappelmeel met
Spanje is zeer toegenomen en nu heeft de
Gezant een tarief op het aardappelmeel
weten te verkrijgen en dat zou waar
schijnlijk niet gebeurd zijn,. . . wanneer
onze vertegenwoordiger te Lissabon en te
Madrid verblijf hield en dus niet in
dagelijksche relatiën!! met de
Regeeringspersonen in beide landen kon treden.
De heer v. Bylandt voegde hier nog
aan toe, dat op dit oogenblik de betrek
kingen met Portugal van dien aard zijn,
dat het absoluut noodig is, dat de gezant
daar blijft en niet opgehouden wordt door
voortdurend? heen en weer reizen naar
Madrid.
In elk geval kan men niet volstaan met
te zeggen, de boel deugt niet, als men er
niet iets ande.s dateven deugdelijk (deug
delijker) is, voor in de plaats kan stellen.
De drie diplomaten zijn het er over i
eens, dat de diplomaten een onmisbaar
deel van de regeerings-machine uitmaken; l
dat we eer te weinig dan te veel van deze j
ambtenaren bezitten; al wist het drie- ?
tal dan ook tegenover de lange reeks van j
klachten over wel gestaafde feiten, en zoo i
menige treurige ervaring uit den laatsten l
tijd, niets anders te stellen dan de verze
kering, dat onze diplomatieke vertegen
woordigers ontzettend veel goed doen voor
de natie, zonder dat dit publiek wordt;
daarbij de verzekering voegende, dat de
Regeering met geen consul-generaal ons
het aardappelmeel-tarief zou hebben kun
nen bezorgen.
Intusschen mochten wij in de rede van
den Minister de Beaufort een verklaring ont
vangen, welke tot uitgangspunt kan strek
ken voor verdere discussiën. Wij bedoelen:
»dat de behartiging van handelsbelangen
voor onze diplomatie is een hoogst belang
rijke zaak, maar toch niet de hoofdzaak",
door een opmerking gevolgd, die zeer de
aandacht vraagt.
»De geachte afgevaardigde zegt, dat aan
de handelsvertegenwoordigiug meer geld
moet worden besteed en dat ben ik in
zekeren zin met hem eens; naarmate wij
er in zullen slagen om ons consulair per
soneel met geschikte personen te vermeer
deren, zullen wij ook het aantal posten
kunnen uitbreiden.
»Ik zie echter niet in dat wij voor die
vermeerdering van het aantal consuls voor
onze handelsvertegenwoordiging, een ver
meerdering die in elk geval zeer langzaam
zal zijn en die niet zulke buitenwoon hooge
uitgaven zou ten gevolge moeten hebben,
om financieele redenen ons diplomatiek
korps zouden moeten gaan verminderen.
Wanneer wij zien, welke groote sommen
op andere hoofdstukken der
Staatsbegrooting worden aangevraagd en welke ver
hoogingen er jaarlijks worden goedgekeurd,
geloof ik, dat wij niet uit financieele be
zorgdheid behoeven te gaan tornen aan
de betrekkelijk kleine som, die voor de
diplomatieke vertegenwoordiging noodig is
en dat bezuiniging op die uitgaven toch
inderdaad aan de belangen door ons corps
diplomatique behartigd belangrijke schade
zal toebrengen."
Dat wil dus zeggen: Voor onze gezan
ten is de behartiging der handelsbelangen
de hoofdzaak niet.
In zekeren zin gelooft ook de Regeering,
dat voor het consuulaatwezen meer geld
noodig is. Eerst langzaam zullen wij die
betere behartiging der handelsbelangen
verkrijgen.
Wij zijn rijk genoeg, om inmiddels, nu
en later, de ?340,000 voor de diplomaten
te blijven uitgeven.
»Zulke buitengewoon hooge uitgaven"
zal een uitstekend ingerichte
consulairedienst niet vorderen.
In deze woorden is, dunkt ons het be
denkelijke standpunt der regeering
geteekend.
Immers de behartiging der handelsbe
langen zou voor onze dure diplomatieke
vertegenwoordiging wel degelijk de hoofd
zaak moeten zijn, en ook dat wezen in
derdaad, als die ambtenaren begrip hadden
van hetgeen in onzen tijd voor een land
als het onze gevorderd wordt; reeds lang
als eerste eisch had behooren te zijn er
kend en gesteld.
«Gaarne neem ik aan," sprak de heer
Fokker, »wat uit de Memorie van Ant
woord is af te leiden aangaande de hooge
eischen aan onze diplomaten gesteld, dat
zij zijn bolleboozen in de
ba.nd"ls-welenschappen, maar dat zij ook de practyk v&n
den handel zouden geleerd hebben, meen
ik te kunnen ontkennen. Zeer zeker heb
ben zij dit niet geleerd aan het Ministerie
van Buitenlandsche Zaken en de praclijk
van den handel zullen zij evenmin geleerd
hebben bij eenige van onze legatïn in
het buitenland."
Welnu, aan dit soort van ambtenaren
is het toezicht (?) op de consuls toevertrouwd.
En de regeering denkt er niet aan, ge
tuige de jongste wijzigingen in het corps,
haar diplomatieke vertegenwoordiging te
hervormen.
De geheel buiten handelservaringen
staande diplomatie, die bijna nooit iets
ernstigs te verrichten heeft, moet worden
bestendigd; zij blijft No. n, langzaam en
voor een koopje moeten wij onze handels
vertegenwoordiging in het buitenland een
weinig verbeteren. Zoo zijn te 's Hage de
plannen. (Wordt vervolgd).
Overvloed van
Van zeer bevoegde zijde wordt mijn aan
dacht er op gevestigd, dat de vermoedelijke
jaarlijksche sterfte van _tien per duizend,
door mij aangegeven in het artikeltje:
Opleiding van aanstaande geneesheeren, en
dus 22 per jaar van het thans aanwezige
corps van 2200 medici veel te klein is,
hetgeen o. a. blijkt uit het Geneeskundig
Jaarboekje, waar nog de laatste jaren telkens
meer dan 50 overledenen zijn
aangeteekend. Gaarne haast ik mij, hierop te wijzen,
doch onder opmerking, dat deze sterfte,
althans voor de eerstvolgende jaren te hoog
is. Op de naamlijst der overledenen wor
den nog immer meer dan 4/ó geneeskun
digen aangetroffen van vóór 186'5, toen het
aantal nog grooter was dan heden en o. a.
omstreeks dat jaar geklommen was tot
2547 practici buiten de officieren van ge
zondheid en ieder dorpje zijn eigen platte
lands heelmeester had, die moest zien rond
te springen vaak met nauwelijks helderde
van een inkomen, waarmee geen enkel
arts op het land thans genoegen neemt.
Daarna is het aantal geneeskundigen
onder de eerste werking der artsen wet aan
zienlijk gedaald, tot 1770, met inbegrip van
militaire geneesheeren, omtreeks het jaar
1886. De verhouding van den leeftijd is
dus niet gelijkmatig verdeeld onder de
thans aanwezige medici, het aantal ouderen
is in verhouding grooter en dus de fcterfte
thans nog hooger dan in de eerstvolgende
jaren het geval zal zijn. Doch aangenomen
dat werkelijk ieder jaar ongeveer 50 ge
neesheeren in Nederland komen te ster ven,
in plaats van ongeveer de helft, zooals
door mij werd verondersteld dan wordt
mijn conclusie, dat er jaarlijks in ons land
75 artsen tot de praktijk worden toegelaten
wier vorming de algemeene
opleidingskosten doet vermeerderen, terwijl er onder
de tegenwoordige omstandigheden geen
behoefte bestaat en geen werkkring voor
hen aanwezig is, in zoover gewijzigd, dat
het cijfer 50 moet worden,
Nog een paar opmerkingen zijn mij ge
maakt, die ik naast bovenstaande rectifi
catie thans meen te moeten vermelden.
Een der geneeskundige inspecteurs meent,
dat waar ik yerondtrstel, dat er tegen
woordig geen tiental plaatsen in Nederland
zijn, waar geen geneesheer gevestigd is en
toch kans op een bestaan, in gerustheid
mogen spreken van »nog geen drie plaatsen",
en uit de studentenwereld wordt mij toege
voegd, dat ik een studietijd van acht jaren
aan de universiteit als gemiddelde, toch
wel een jaar te hoog heb genomen. Mocht
dit laatste het geval zijn, dan zal de toe
vloed in de naaste toekomst dus meer dan
150 per jaar zijn en dus het cijfer van
overtollig personeel, dat tengevolge der
boven aangegeven rectificatie tot 50 was
gereduceerd, weer met een twintigtal moeten
klimmen.
Breda, 12 Dec. '99. Dr. G. W.
BMef aan Dr, E. P. Mees SAzi.,
lid van de Tweede Kamer der
Staten- Generaal.
Zeer geleerde Heer!
Meenende dat zoowel de vraag, die ik
mij veroorloof u te doen, als vooral het
antwoord, dat ik daarop hoop te mogen
ontvangen, van algemeen belang zijn, ben
ik zoo vrij mij in het openbaar tot u te
richten. Ik doe die vraag in geen enkele
qualiteit dan alleen in die van
Nederlandsch staatsburger, maar ik ken de hoog
heid van uwen geest genoeg om te weten
dat het ontbreken van verdere qualiteiten
mijnerzijds voor u geen reden tot
nietbeantwoording zal zijn.
Mijne vraag betreft de slotwoorden van
de eerste rede, door u uitgesproken bij de
algemeene beraadslaging over de begrooting
van Buitenlandsche Zaken in de Tweede
Kamer. Sprekende over een eventueel op
treden van onze Regeering in verband met
den oorlog tusschen de Zuid-Afrikaansche
Republieken en Engeland hebt gij het
volgende gezegd:
»De Regeering zal zich in ieder geval
bij hetgeen zij in het vervolg mocht doen,
steeds voor oogen moeten houden de uiterst
ingewikkelde politieke verhoudingen in
Europa. Zij zal zich rekenschap moeten
geven van de groepeering der mogendheden
en de neutrale positie, die Nederland in
neemt, tegenover die groepeering niet in
de waagschaal mogen stellen. Zij zal moeten
waken, dat, als de mogendheden niet tot
eenstemmigheid konden komen ten aanzien
van haar gedragslijn tegenover den oorlog
in Zuid-Afrika, Nederlandnietkomt
te staan aan eene zijde, waar zijn
meest aangewezene plaats in zijn
blijvend belang niet is. Ik ben mij
bewust dat het geen dankbare taak is
hierop te wijzen, waar zoovelen met vuriger
ijver de Regeering tot handelen meenen
te moeten aansporen, maar ik ben over
tuigd, dat het niet onnoodig is het te doen."
Vooral de woorden, die ik heb doen
spatiëeren, komen mij voor van groot be
lang te zijn. Door u wordt de mogelijkheid
gesteld, en het is zeker zeer noodig dat
i.-e vaar onder de oogen te zien dat de
groote mogendheden naar aanleiding van
de Zuid-Afrikaansche quaestie in conflict
geraken; hopen wij: alleen in diplomatiek
conflict. Nederland zou dan drie dingen
kunnen doen: zich aansluiten bij de mogend
heden die zich aan de zijde van Engeland
scharen; zich voegen bij die, welke voor
de Republieken opkomen; of, geen van
beide doen en zijn kracht trachten te
zoeken in isolement.
Hoezeer het mij spijt, ik moet onder
stellen, dat de tweede dezer mogelijkheden
door u als uitgesloten wordt beschouwd.
Immers gij zeidet: »Ik ben mij bewust,
dat het geen dankbare taak is hierop te
wijzen." \Velnu, welk een zeer dankbare
taak zoudt gij gehad hebben, waar gij
rondborstig de meening hadt uitgesproken,
dat bij een internationaal conflict Neder
lands plaats geen andere kon zijn dan aan
de zijde van Transvaal en Vrijstaat!
Dit dus meent gij klaarblijkelijk niet.
Maar wat dan wel ? Zouden wij voor
Engeland partij moeten kiezen of ons
geheel geïsoleerd houden? Dit is het wat
ik zoo gaarne van u zou weten. Uwe
woorden geven daaromtrent geen licht,
zoover ik zie. Weliswaar schijnt de uit
drukking dat wij onze neutrale positie
tegenover de groepeering der mogendheden
niet in de waagschaal mogen stellen, een
politiek van isolement aan te bevelen,
maar zij schijnt mij niet duidelijk genoeg
om dat met stelligheid er in te lezen.
En er is nog een belangrijke reden
waarom ik aarzel dat te doen. Zij is
tevens de reden dat ik al uwe woorden
van dubbel gewicht acht. De Minister
van Buitenlandsche Zaken heeft zich
namelijk met nadruk bij die woorden
aangesloten. Zij hebben daardoor een offi
cieel cachet erlangd. Maar. De Minister
heeft zich óók aangesloten bij de woorden
van den heer van Karnebeek. En deze nu,
hoezeer tot voorzichtigheid en behoedzaam
heid geneigd, bleek van een politiek van
isolement een vierkant tegenstander. Hij
zei van ons land bet volgende:
»Wij waren door verschillende oorzaken
reeds sedert lang min of meer in een
staat van isolement in Europa geraakt;
wij waren, iedereen die de geschiedenis
gedurende de laatste jaren heeft nage
gaan, zal dit met mij een°zijn, geraakt
in den vergeten hoek. En dat is voor
kleine Staten een zeer gevaarlijke positie.
Wanneer een zwak land in de positie
komt te verkeeren, dat het buitenland
meent dat land niet noodig te hebben,
i wanneer dat land geen rol, geen taak
; meer heeft te vervullen onder de Staten,
dan is die positie waarlijk gevaarlijk."
Ik voor mij acht dit gulden woorden,
al zou ik niet gaarne met den spreker
willen aannemen, dat zooals hij verder
zegt de vredes- en andere conferentiön
benevens de kroningsfeesten, ons weer
voldoende uit den hoek geholpen hebben.
Voor een groote koloniale mogendheid
acht ik een politiek van isoleering ver
derfelijk. Nu schijnt het mij van groot
belang, te weten hoe gij, in de Kamer
sprekende, ongetwijfeld ook namens uwe
«politieke vrienden", hierover denkt: zijt
gij het op dit punt met den heer v. Kar
nebeek eens of oneens ? En indien oneens:
heb ik dan juist gezien, dat geen andere
uitkomst overblijft dan aan te nemen
dat naar uw meening Nederland zich bij
de medestanders van Engeland zou heb
ben aan te sluiten?
Deze vraag komt mij voor van zeer
groot belang te zijn. In de Kamer moet
men over zulke dingen ongetwijfeld
eenigermate spreken in orakeltaal; daarbuiten
heeft men daarentegen meer vrijheid, ja,
het komt mij zelfs voor, dat het plicht ie
omtrent dit zoo belangrijk punt den kie
zers klaren wijn te schenken. Het kon
anders eeng zijn, dat zij voor feiten en
handelingen gesteld werden, waaraan niets
meer te veranderen vel, maar waarmede
zij niet kunnen instemmen.
Mij dunkt, indien u kunt besluiten op
mijne beleefde vraag een gemotiveerd ant
woord te geven, dan zult u velen verplich
ten Wij burgers, die niet bij de pakken
willen neerzitten, kunnen dan zien wat
ons te doen staat. Maar eerst dienen wij
te weten hoe de leiders den en.
Met bijzondere hoogachting heb ik de
eer te zijn,
Rotterdam, Uw dw.,
13 December 1899. J. F. NIERMEIJER.
De Ongevallenwet.
De ongevallenwet is met groote meer
derheid aangenomen.
79 tegen 14 stemmen; een aantal
tegenrtemmers, zóó gering, behoorende tot zoo
verschillende partijen, dat men van nu
af veilig mag aannemen, dat het beginsel
van bij de wet geregelde verzekering van
werklieden over de geheele linie heeft ge
zegevierd, zij dan ook het conservatisme
slechts schoorvoetend tot een stap, als de
nu gedane, te bewegen. Trouwens deze
wet, waarvan de grondslag reeds door
het Ministerie-Van Houten was gelegd,
belichaamt eenvoudig een
humaniteitsidee, dat men niet zonder zich aan hard
vochtigheid schuldig te maken, had kunnen
afwijzen. De verplichte verzekering van
den werkman door den patroon tegen de
gevolgen van ongelukken onder of ten
gevolge van dienstpraest tie overkomen,
is wel het onschuldigste, waartoe ook
tegenstanders van wettelijke inmenging
in sociale aangelegenheden konden be
sluiten.
De Regeering, vooral de Heer Lely, als
de Minister van wiens departement het
ontwerp uitging, heeft zich dapper ge
dragen ; en wat ons betreft, wij brengen
hem gaarne hulde voor de zorg en
cordaatheid, waarmee hij de voordracht prin
cipieel zuiver heeft gehouden.
Toch is ook dit begin door den engen
kring, waarbinnen de verzekering verplicht
is gesteld, slechts een zwak begin. Spoedig
worde -die kring verruimd, opdat elke
loontrekkende zekerheid verkrijge van ge
waarborgd te zijn tegen de geldelijke ge
volgen van een ongeval en later ook
van ziekte hem door zijn dienst be
rokkend.
Voor Zuid-Afrika,
Geachte Bedaktie.
In uwe editie van 3 dezer schrijft een Hol
lander, in Engeland woonachtig: Met verwon
dering las ik voortdurend in de Hollandscue
couranten die ik ontving, klachten over de
weinige vrijgevigheid van de Nederlanders
voor onze Transvaalsche broeders.
Ter geruststelling van onzen landgenoot aan
de overzijde van het kanaal, zij het mij ver
oorloofd door uwe kolommen de volgende ver
gelijkingen te maken tusschen zijn cijfers en
die waarover wij hier reeds beschikken.
Het concert in de Engelsche gemeente van
2000 zielen dat »de stoutste verwachtingen
overtrof', bracht ? 332 40 op, of circa 16 cent
per inwoner, terwijl in ons land, over de
GEHEELE BEVOLKING berekend, . reeds voor 20
cent ruim per hoofd geteekend is.
Ik zit hier tusschen de verschillende col
lecten als lid van een plaatselijk comitéen
dan maakt men natuurlijk ook wel eens ver
gelijkingen binnenslands. Het kranigst werd
gegeven door Wormerveer met pi. m. 10000
inwoners noemt men ? 14000. Hier in de
buurt spant Hengelo (O.) de kroon, daar
brachten circa 13000 inwoners, voor % uit
fabrieksarbeiders en landbouwers bestaande,
circa ? 7000 op. Een volksconcert in Almelo
door arbeiders gegeven en bezocht, bracht ruim
/ 150 op, aanwezig waren pi. m. 400 menschen,
dit ia duu in verhouding tot den welstand veel
meer dan de Engelsche concertgangers op
brachten.
De Nederlandsche liefdadigheid tegenover
de Z.-Afrikaansche Republieken, doet dus haar
plicht, want binnen 14 dagen vermocht ik het