De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 17 december pagina 1

17 december 1899 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F. 1173 DE AMSTERDAMMER A°. 1899. WEEKBLAD VOOR NEDEKLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr. uitgevers: VAN HOLKEMA ft WARENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1681 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/> Dit blad U Terkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard dei Capucinea tegenover h«t Grand Café, te Parij», Zondag 17 December. Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel * 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenaam dooi de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O V D. VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Diplomatie en Consnlaatwezen. (I.) Overvloed van geneeskun digen, door Dr. G. W. B Open brief aan Dr. B. P. Hees K.Azn., door J. F. Niermejjer.?De onge vallenwet. Voor Zaid-Afrika (Ingez.) De kansen der Boeren. TOON'EEL EM MUZIEK: Henri van Kayk, door J. H. B. Muziek in de Hoofdstad, door Ant Averkamp. KUNST EN 1ETTEBHN: Ph. Zilcken en Peintres-HollandaisModernen, door W. S. Boek en Tijdschrift, door G. van Halzen. Sprookjes, door J. H. Schepers. FEUILLETON: Uit de jeagd van Baphtêl, door Onida. (I) BECLAMES. VOOB DAMES: Over opzettelijke en gedwongen venti latie, door C. P. D. (II.) Geloof, door Anna de Savornin L'ohman. ??Allerlei, door E-e. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN OECONOHISOHE KBONIBK, door D. Stigter. - ZaidAfrika, een eeuw geleder», door Mimosa. (Slot.) PEN- EN POTLOODUBASSEN. ADTEBTENTIEN. Diplomatie en Consulaatwezen. i. Bij de behandeling van de Begroeting voor Buitenlandsche Zaken is een debat gevoerd, dat ook onze aandacht zeer heeft getrokken: het wenschelijke nl. van eene inkrimping der uitgaven voor onze diplo matieke, en van eene vermeerdering der uitgaven van onze consulaire vertegen woordiging. In overeenstemming met de door den Heer v. Gilse ontwikkelde denkbeelden, ook door ons meermalen verdedigd, wilde de Heer Fokker de Kamer in de gelerheid stellen, een begin te maken met beperking van het aantal gezanten, door de gezantschapspos ten voor Madrid en Lissabon door n persoon te doen be zetten, die dan in de laatstgenoemde plaats zou resideeren. De Heer Fokker ging daarbij zoo voorzichtig mogelijk te werk. Hij wenschte artikel 6 (Gezantschappen, jaarwedden en toelagen ad. f 340.600.00) te verminderen met ?6000. »De jaarwedde van onzen vertegenwoor diger bedraagt thans 'f 12.000. Ik meen, dat het goed is niet voor te stellen het geheele bedrag af te neuen, ten einde aan de Regeering de volle gelegenheid te geven voor de uitvoering van dien maat regel het juiste tijdstip te kiezen. »Mochten ten gevolge van het amende ment veranderingen, opschuivingen of ver wisselingen van personeel noodig zijn, zoo laten de ?6000, die bij aanneming van dit amendement toch beschikbaar zouden blijven, daarvoor de gelegenheid. »Is het wenscheliik ten gevolge van den te nemen maatregel een of meer van onze diplomatieke ambtenaren te pensionneeren, dan zal art. 27, over de pensioenen hande lend, daarvoor met ?3000 kunnen worden verhoogd. Een vermeerdering van den post: wachtgelden, welke eveneens in over weging zou kunnen worden genomen, zal vermoedelijk onnoodig zijn, omdat een van hen die wachtgeld genoot, na het opma ken der begrooting is overleden. Ik be spreek die mogelijk financieele gevolgen om aan te toonen, dat ;k mijnerzijds bij de uitvoering van de vraag, die ik mij heb voorgesteld, het den Minister zoo ge makkelijk mogelijk wensch te maken, ten einde de practische moeilijkheden te voor komen en de Regeering in de gelegenheid te stellen om de zaak zóó te regelen, als zij meent, dat in verband met de omstan digheden die zich nu en in de eerste maanden zullen voordoen, het beste zal wezen." Edoc1-, dit heeft niet zoo mogen zijn. Zelfs dit amendement werd verworpen met 69 tegen 20 stemmen. De argumenten door de Heeren v. Karnebeek, De Beaufort en v. Bylandt daar tegen ingebracht niet minder dan drie diplomaten, toevalliger wijs ook drie con servatieven die het volmaakt eens wa ren, kwamen op het volgende neer. Wij mogen, zoo sprak v. Karnebeek, als »een klein land dat zich zelf eerbiedigt en dat ook wenscht geëerbiedigd te worden door anderer, niet om zijn macht of kracht, maar om zijn waardige houding tegenover andere Mogendheden, in den ongelukkigen oorlog allerminst reden zien of aanleiding zoeken om dit land (Spanje) den rug toe te k|eren." Het zou weinig bezuiniging geven, daar de gezant te Lissabon, tevens geaccredi teerd te Madrid, een hoogere bezoldiging zou behooren te ontvangen. Eén gezant te Lissabon woonachtig voor beide landen, zou noch in Spanje, noch in Portugal welkom zijn. En dan, Madrid is uit Lissabon zoo moei lijk te bereiken. Natuurlijk zeer ernstige argumenten, die zelfs met den tijd niets van hun beteekenis zouden verliezen! Het ne argument echter, dat werkelijk ook de voorstellers zou __ hebben kunnen bekeeren dat n diplomaat het werk thans aan twee diplomaten opgedragen, niet zou afkunnen, bleef achterwege. Na hetgeen Jhr. v. Karnebeek had in 't midden gebracht gaf De Beaufort zelf nog eenige beschouwingen. lo. Waren de posten te Madrid en Lissa bon in 1863 reeds vereenigd geweest, maar op klachten van den Rotterdamschen han del op Z. Afrika weder gescheiden. 2o. De vereeniging van de posten te Kopenhagen en Stockholm kunnen niet gelden als een bewijs voor de wenschelijkheid om die te Madrid en te Lissabon door n persoon te doen bezetten, wijl de toestanden daar geheel anders zijn (al is de reis van Kopenhagen naar Stock holm dan ook wat lastiger). 3o. Onze handelsbetrekkingen met Spanje nemen voortdurend toe, men zou dan toch te Madrid een bezoldigd consul-generaal moeten plaatsen. 4o. De handel in aardappelmeel met Spanje is zeer toegenomen en nu heeft de Gezant een tarief op het aardappelmeel weten te verkrijgen en dat zou waar schijnlijk niet gebeurd zijn,. . . wanneer onze vertegenwoordiger te Lissabon en te Madrid verblijf hield en dus niet in dagelijksche relatiën!! met de Regeeringspersonen in beide landen kon treden. De heer v. Bylandt voegde hier nog aan toe, dat op dit oogenblik de betrek kingen met Portugal van dien aard zijn, dat het absoluut noodig is, dat de gezant daar blijft en niet opgehouden wordt door voortdurend? heen en weer reizen naar Madrid. In elk geval kan men niet volstaan met te zeggen, de boel deugt niet, als men er niet iets ande.s dateven deugdelijk (deug delijker) is, voor in de plaats kan stellen. De drie diplomaten zijn het er over i eens, dat de diplomaten een onmisbaar deel van de regeerings-machine uitmaken; l dat we eer te weinig dan te veel van deze j ambtenaren bezitten; al wist het drie- ? tal dan ook tegenover de lange reeks van j klachten over wel gestaafde feiten, en zoo i menige treurige ervaring uit den laatsten l tijd, niets anders te stellen dan de verze kering, dat onze diplomatieke vertegen woordigers ontzettend veel goed doen voor de natie, zonder dat dit publiek wordt; daarbij de verzekering voegende, dat de Regeering met geen consul-generaal ons het aardappelmeel-tarief zou hebben kun nen bezorgen. Intusschen mochten wij in de rede van den Minister de Beaufort een verklaring ont vangen, welke tot uitgangspunt kan strek ken voor verdere discussiën. Wij bedoelen: »dat de behartiging van handelsbelangen voor onze diplomatie is een hoogst belang rijke zaak, maar toch niet de hoofdzaak", door een opmerking gevolgd, die zeer de aandacht vraagt. »De geachte afgevaardigde zegt, dat aan de handelsvertegenwoordigiug meer geld moet worden besteed en dat ben ik in zekeren zin met hem eens; naarmate wij er in zullen slagen om ons consulair per soneel met geschikte personen te vermeer deren, zullen wij ook het aantal posten kunnen uitbreiden. »Ik zie echter niet in dat wij voor die vermeerdering van het aantal consuls voor onze handelsvertegenwoordiging, een ver meerdering die in elk geval zeer langzaam zal zijn en die niet zulke buitenwoon hooge uitgaven zou ten gevolge moeten hebben, om financieele redenen ons diplomatiek korps zouden moeten gaan verminderen. Wanneer wij zien, welke groote sommen op andere hoofdstukken der Staatsbegrooting worden aangevraagd en welke ver hoogingen er jaarlijks worden goedgekeurd, geloof ik, dat wij niet uit financieele be zorgdheid behoeven te gaan tornen aan de betrekkelijk kleine som, die voor de diplomatieke vertegenwoordiging noodig is en dat bezuiniging op die uitgaven toch inderdaad aan de belangen door ons corps diplomatique behartigd belangrijke schade zal toebrengen." Dat wil dus zeggen: Voor onze gezan ten is de behartiging der handelsbelangen de hoofdzaak niet. In zekeren zin gelooft ook de Regeering, dat voor het consuulaatwezen meer geld noodig is. Eerst langzaam zullen wij die betere behartiging der handelsbelangen verkrijgen. Wij zijn rijk genoeg, om inmiddels, nu en later, de ?340,000 voor de diplomaten te blijven uitgeven. »Zulke buitengewoon hooge uitgaven" zal een uitstekend ingerichte consulairedienst niet vorderen. In deze woorden is, dunkt ons het be denkelijke standpunt der regeering geteekend. Immers de behartiging der handelsbe langen zou voor onze dure diplomatieke vertegenwoordiging wel degelijk de hoofd zaak moeten zijn, en ook dat wezen in derdaad, als die ambtenaren begrip hadden van hetgeen in onzen tijd voor een land als het onze gevorderd wordt; reeds lang als eerste eisch had behooren te zijn er kend en gesteld. «Gaarne neem ik aan," sprak de heer Fokker, »wat uit de Memorie van Ant woord is af te leiden aangaande de hooge eischen aan onze diplomaten gesteld, dat zij zijn bolleboozen in de ba.nd"ls-welenschappen, maar dat zij ook de practyk v&n den handel zouden geleerd hebben, meen ik te kunnen ontkennen. Zeer zeker heb ben zij dit niet geleerd aan het Ministerie van Buitenlandsche Zaken en de praclijk van den handel zullen zij evenmin geleerd hebben bij eenige van onze legatïn in het buitenland." Welnu, aan dit soort van ambtenaren is het toezicht (?) op de consuls toevertrouwd. En de regeering denkt er niet aan, ge tuige de jongste wijzigingen in het corps, haar diplomatieke vertegenwoordiging te hervormen. De geheel buiten handelservaringen staande diplomatie, die bijna nooit iets ernstigs te verrichten heeft, moet worden bestendigd; zij blijft No. n, langzaam en voor een koopje moeten wij onze handels vertegenwoordiging in het buitenland een weinig verbeteren. Zoo zijn te 's Hage de plannen. (Wordt vervolgd). Overvloed van Van zeer bevoegde zijde wordt mijn aan dacht er op gevestigd, dat de vermoedelijke jaarlijksche sterfte van _tien per duizend, door mij aangegeven in het artikeltje: Opleiding van aanstaande geneesheeren, en dus 22 per jaar van het thans aanwezige corps van 2200 medici veel te klein is, hetgeen o. a. blijkt uit het Geneeskundig Jaarboekje, waar nog de laatste jaren telkens meer dan 50 overledenen zijn aangeteekend. Gaarne haast ik mij, hierop te wijzen, doch onder opmerking, dat deze sterfte, althans voor de eerstvolgende jaren te hoog is. Op de naamlijst der overledenen wor den nog immer meer dan 4/ó geneeskun digen aangetroffen van vóór 186'5, toen het aantal nog grooter was dan heden en o. a. omstreeks dat jaar geklommen was tot 2547 practici buiten de officieren van ge zondheid en ieder dorpje zijn eigen platte lands heelmeester had, die moest zien rond te springen vaak met nauwelijks helderde van een inkomen, waarmee geen enkel arts op het land thans genoegen neemt. Daarna is het aantal geneeskundigen onder de eerste werking der artsen wet aan zienlijk gedaald, tot 1770, met inbegrip van militaire geneesheeren, omtreeks het jaar 1886. De verhouding van den leeftijd is dus niet gelijkmatig verdeeld onder de thans aanwezige medici, het aantal ouderen is in verhouding grooter en dus de fcterfte thans nog hooger dan in de eerstvolgende jaren het geval zal zijn. Doch aangenomen dat werkelijk ieder jaar ongeveer 50 ge neesheeren in Nederland komen te ster ven, in plaats van ongeveer de helft, zooals door mij werd verondersteld dan wordt mijn conclusie, dat er jaarlijks in ons land 75 artsen tot de praktijk worden toegelaten wier vorming de algemeene opleidingskosten doet vermeerderen, terwijl er onder de tegenwoordige omstandigheden geen behoefte bestaat en geen werkkring voor hen aanwezig is, in zoover gewijzigd, dat het cijfer 50 moet worden, Nog een paar opmerkingen zijn mij ge maakt, die ik naast bovenstaande rectifi catie thans meen te moeten vermelden. Een der geneeskundige inspecteurs meent, dat waar ik yerondtrstel, dat er tegen woordig geen tiental plaatsen in Nederland zijn, waar geen geneesheer gevestigd is en toch kans op een bestaan, in gerustheid mogen spreken van »nog geen drie plaatsen", en uit de studentenwereld wordt mij toege voegd, dat ik een studietijd van acht jaren aan de universiteit als gemiddelde, toch wel een jaar te hoog heb genomen. Mocht dit laatste het geval zijn, dan zal de toe vloed in de naaste toekomst dus meer dan 150 per jaar zijn en dus het cijfer van overtollig personeel, dat tengevolge der boven aangegeven rectificatie tot 50 was gereduceerd, weer met een twintigtal moeten klimmen. Breda, 12 Dec. '99. Dr. G. W. BMef aan Dr, E. P. Mees SAzi., lid van de Tweede Kamer der Staten- Generaal. Zeer geleerde Heer! Meenende dat zoowel de vraag, die ik mij veroorloof u te doen, als vooral het antwoord, dat ik daarop hoop te mogen ontvangen, van algemeen belang zijn, ben ik zoo vrij mij in het openbaar tot u te richten. Ik doe die vraag in geen enkele qualiteit dan alleen in die van Nederlandsch staatsburger, maar ik ken de hoog heid van uwen geest genoeg om te weten dat het ontbreken van verdere qualiteiten mijnerzijds voor u geen reden tot nietbeantwoording zal zijn. Mijne vraag betreft de slotwoorden van de eerste rede, door u uitgesproken bij de algemeene beraadslaging over de begrooting van Buitenlandsche Zaken in de Tweede Kamer. Sprekende over een eventueel op treden van onze Regeering in verband met den oorlog tusschen de Zuid-Afrikaansche Republieken en Engeland hebt gij het volgende gezegd: »De Regeering zal zich in ieder geval bij hetgeen zij in het vervolg mocht doen, steeds voor oogen moeten houden de uiterst ingewikkelde politieke verhoudingen in Europa. Zij zal zich rekenschap moeten geven van de groepeering der mogendheden en de neutrale positie, die Nederland in neemt, tegenover die groepeering niet in de waagschaal mogen stellen. Zij zal moeten waken, dat, als de mogendheden niet tot eenstemmigheid konden komen ten aanzien van haar gedragslijn tegenover den oorlog in Zuid-Afrika, Nederlandnietkomt te staan aan eene zijde, waar zijn meest aangewezene plaats in zijn blijvend belang niet is. Ik ben mij bewust dat het geen dankbare taak is hierop te wijzen, waar zoovelen met vuriger ijver de Regeering tot handelen meenen te moeten aansporen, maar ik ben over tuigd, dat het niet onnoodig is het te doen." Vooral de woorden, die ik heb doen spatiëeren, komen mij voor van groot be lang te zijn. Door u wordt de mogelijkheid gesteld, en het is zeker zeer noodig dat i.-e vaar onder de oogen te zien dat de groote mogendheden naar aanleiding van de Zuid-Afrikaansche quaestie in conflict geraken; hopen wij: alleen in diplomatiek conflict. Nederland zou dan drie dingen kunnen doen: zich aansluiten bij de mogend heden die zich aan de zijde van Engeland scharen; zich voegen bij die, welke voor de Republieken opkomen; of, geen van beide doen en zijn kracht trachten te zoeken in isolement. Hoezeer het mij spijt, ik moet onder stellen, dat de tweede dezer mogelijkheden door u als uitgesloten wordt beschouwd. Immers gij zeidet: »Ik ben mij bewust, dat het geen dankbare taak is hierop te wijzen." \Velnu, welk een zeer dankbare taak zoudt gij gehad hebben, waar gij rondborstig de meening hadt uitgesproken, dat bij een internationaal conflict Neder lands plaats geen andere kon zijn dan aan de zijde van Transvaal en Vrijstaat! Dit dus meent gij klaarblijkelijk niet. Maar wat dan wel ? Zouden wij voor Engeland partij moeten kiezen of ons geheel geïsoleerd houden? Dit is het wat ik zoo gaarne van u zou weten. Uwe woorden geven daaromtrent geen licht, zoover ik zie. Weliswaar schijnt de uit drukking dat wij onze neutrale positie tegenover de groepeering der mogendheden niet in de waagschaal mogen stellen, een politiek van isolement aan te bevelen, maar zij schijnt mij niet duidelijk genoeg om dat met stelligheid er in te lezen. En er is nog een belangrijke reden waarom ik aarzel dat te doen. Zij is tevens de reden dat ik al uwe woorden van dubbel gewicht acht. De Minister van Buitenlandsche Zaken heeft zich namelijk met nadruk bij die woorden aangesloten. Zij hebben daardoor een offi cieel cachet erlangd. Maar. De Minister heeft zich óók aangesloten bij de woorden van den heer van Karnebeek. En deze nu, hoezeer tot voorzichtigheid en behoedzaam heid geneigd, bleek van een politiek van isolement een vierkant tegenstander. Hij zei van ons land bet volgende: »Wij waren door verschillende oorzaken reeds sedert lang min of meer in een staat van isolement in Europa geraakt; wij waren, iedereen die de geschiedenis gedurende de laatste jaren heeft nage gaan, zal dit met mij een°zijn, geraakt in den vergeten hoek. En dat is voor kleine Staten een zeer gevaarlijke positie. Wanneer een zwak land in de positie komt te verkeeren, dat het buitenland meent dat land niet noodig te hebben, i wanneer dat land geen rol, geen taak ; meer heeft te vervullen onder de Staten, dan is die positie waarlijk gevaarlijk." Ik voor mij acht dit gulden woorden, al zou ik niet gaarne met den spreker willen aannemen, dat zooals hij verder zegt de vredes- en andere conferentiön benevens de kroningsfeesten, ons weer voldoende uit den hoek geholpen hebben. Voor een groote koloniale mogendheid acht ik een politiek van isoleering ver derfelijk. Nu schijnt het mij van groot belang, te weten hoe gij, in de Kamer sprekende, ongetwijfeld ook namens uwe «politieke vrienden", hierover denkt: zijt gij het op dit punt met den heer v. Kar nebeek eens of oneens ? En indien oneens: heb ik dan juist gezien, dat geen andere uitkomst overblijft dan aan te nemen dat naar uw meening Nederland zich bij de medestanders van Engeland zou heb ben aan te sluiten? Deze vraag komt mij voor van zeer groot belang te zijn. In de Kamer moet men over zulke dingen ongetwijfeld eenigermate spreken in orakeltaal; daarbuiten heeft men daarentegen meer vrijheid, ja, het komt mij zelfs voor, dat het plicht ie omtrent dit zoo belangrijk punt den kie zers klaren wijn te schenken. Het kon anders eeng zijn, dat zij voor feiten en handelingen gesteld werden, waaraan niets meer te veranderen vel, maar waarmede zij niet kunnen instemmen. Mij dunkt, indien u kunt besluiten op mijne beleefde vraag een gemotiveerd ant woord te geven, dan zult u velen verplich ten Wij burgers, die niet bij de pakken willen neerzitten, kunnen dan zien wat ons te doen staat. Maar eerst dienen wij te weten hoe de leiders den en. Met bijzondere hoogachting heb ik de eer te zijn, Rotterdam, Uw dw., 13 December 1899. J. F. NIERMEIJER. De Ongevallenwet. De ongevallenwet is met groote meer derheid aangenomen. 79 tegen 14 stemmen; een aantal tegenrtemmers, zóó gering, behoorende tot zoo verschillende partijen, dat men van nu af veilig mag aannemen, dat het beginsel van bij de wet geregelde verzekering van werklieden over de geheele linie heeft ge zegevierd, zij dan ook het conservatisme slechts schoorvoetend tot een stap, als de nu gedane, te bewegen. Trouwens deze wet, waarvan de grondslag reeds door het Ministerie-Van Houten was gelegd, belichaamt eenvoudig een humaniteitsidee, dat men niet zonder zich aan hard vochtigheid schuldig te maken, had kunnen afwijzen. De verplichte verzekering van den werkman door den patroon tegen de gevolgen van ongelukken onder of ten gevolge van dienstpraest tie overkomen, is wel het onschuldigste, waartoe ook tegenstanders van wettelijke inmenging in sociale aangelegenheden konden be sluiten. De Regeering, vooral de Heer Lely, als de Minister van wiens departement het ontwerp uitging, heeft zich dapper ge dragen ; en wat ons betreft, wij brengen hem gaarne hulde voor de zorg en cordaatheid, waarmee hij de voordracht prin cipieel zuiver heeft gehouden. Toch is ook dit begin door den engen kring, waarbinnen de verzekering verplicht is gesteld, slechts een zwak begin. Spoedig worde -die kring verruimd, opdat elke loontrekkende zekerheid verkrijge van ge waarborgd te zijn tegen de geldelijke ge volgen van een ongeval en later ook van ziekte hem door zijn dienst be rokkend. Voor Zuid-Afrika, Geachte Bedaktie. In uwe editie van 3 dezer schrijft een Hol lander, in Engeland woonachtig: Met verwon dering las ik voortdurend in de Hollandscue couranten die ik ontving, klachten over de weinige vrijgevigheid van de Nederlanders voor onze Transvaalsche broeders. Ter geruststelling van onzen landgenoot aan de overzijde van het kanaal, zij het mij ver oorloofd door uwe kolommen de volgende ver gelijkingen te maken tusschen zijn cijfers en die waarover wij hier reeds beschikken. Het concert in de Engelsche gemeente van 2000 zielen dat »de stoutste verwachtingen overtrof', bracht ? 332 40 op, of circa 16 cent per inwoner, terwijl in ons land, over de GEHEELE BEVOLKING berekend, . reeds voor 20 cent ruim per hoofd geteekend is. Ik zit hier tusschen de verschillende col lecten als lid van een plaatselijk comitéen dan maakt men natuurlijk ook wel eens ver gelijkingen binnenslands. Het kranigst werd gegeven door Wormerveer met pi. m. 10000 inwoners noemt men ? 14000. Hier in de buurt spant Hengelo (O.) de kroon, daar brachten circa 13000 inwoners, voor % uit fabrieksarbeiders en landbouwers bestaande, circa ? 7000 op. Een volksconcert in Almelo door arbeiders gegeven en bezocht, bracht ruim / 150 op, aanwezig waren pi. m. 400 menschen, dit ia duu in verhouding tot den welstand veel meer dan de Engelsche concertgangers op brachten. De Nederlandsche liefdadigheid tegenover de Z.-Afrikaansche Republieken, doet dus haar plicht, want binnen 14 dagen vermocht ik het

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl