De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 17 december pagina 2

17 december 1899 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLADVOOR NEDERLAND. No. 1173 totaal cy'fer op een millioen gulden, behalve wat er gegeven it in goederen, eetwaren enz. voor het Roode Kruis. Ook over den y'ver der Ned. Zuid-Afrikaansche Vereeniging valt niet te klagen. Het ledental neemt sterk toe en de belang stelling voor de Ned. Stoomvaartlyn, door den heer van Reesema krachtig opgewekt, alsmede de emigratieplannen belooven zicht bare resultaten te zullen opleveren. Nu de pannen van de daad de zaak in handen ge nomen hebben, kan op voor Zuid-Afrika gun stige gevolgen gerekend worden. Mocht evenwel uw correspondent een ongeluks-profeet zy'n, waar hy zegt: «Wees er »toch van overtuigd, dat Engeland van geen ?minnelyke schikking wil weten en dat ze ?wilkn overwinnen," dan zouden al die mooie maatregelen ten voordeele van Transvaal en Oranje Vrystaat geen doel hebben, doch ge lukkig onderstreept uw vriend het woord willen en dat beteekent gelukkig nog wat anders als kunnen. My'n y'ver voor de Zuid-Afrikaansche belangen wordt gesteund door de overtuiging dat de Mausergeweren in de handen der Boeren en Vrystaters der- Engelschen te machtig zy'n en dat President Eruger, door de goudmijnen te exploiteeren, wel zal zorgen dat ze geen gebrek kry'gen aan voeding en ammunitie. Hoogachtend Uw Abonné. meenen, dat de klachten, door den Hollander in Engeland woonachtig, ver nomen, betroffen de geringe bijdragen van vele zeer gefortuneeroen in hoogere staatsen maatschappelijke kringen en die klach ten zijn nog niet ongegrond bevonden. Een vergelijking overigens tusschen En gelsche en Nederïandsche weldadigheid is moeielijk te maken en evenzoo een ver gelijking tusschen de offervaardigheid in de eene plaats en die in de andere van ons eigen land. Daarbij moet men zoo veel toevalfigs in rekening brengen, dat men alwetend zou dienen te zijn, om een juist beeld van den toestand te geven. In die Engelsche gemeente b. v. zou niet alleen een concert gegeven worden, maar nog een andere uitvoering ; en telde dat dorp veel of weinig rijke inwoners? Zelfs is het de vraag of men hier wel in 't geheel van de Nederïandsche liefdadig' heid behoort te spreken. Het is het natio naal gevoel, dat zich lucht geeft, en geen ander middel heeft om zich te uiten, dan door geld af te zonderen. Of nu het bijeen brengen van een millioen gulden door vijf millioen Nederlanders in xulk een geval, veel of weinig verdient te heeten; ziedaar een vraag, die voor verschillende beant woording vatbaar is. Ook, meenen wij, bestaat er geen aan leiding over den ijver der Ned. Zuid- Afri kaansche Vereeniging, die tengevolge harer volstrekt onpractisehe inrichting, jaren lang een kwijnend bestaan heeft geleid, thans te spreken. Zeker, het bureau te Amsterdam doet wat het kan, maar een Bestuur, dat, uithoofde de wijze waarop het is samengesteld, on mogelijk een werk-comilé, maar eenvoudig een eere-comitékon wezen, zal in het geheel niet gesteld zijn op eenige verklaring, nogal door een anonymus ! aangaande zijn ijver. Het is zoo, met groote ingenomenheid hebben wij de daad van het hoofdbestuur vermeld: de verzending eener circulaire, waarin wordt op gewekt tot het stichten van af deelingen onder bestuur van leden van verschillende richting. In hoeverre nu het hoofdbestuur ijverig bezig is om leden te werven en afdeelingen op te richten, het is ons onbekend. Zooveel echter is zeker: de tijd om elkander com plimentjes te maken is nog niet aangebroken. iiliimilMHiiiiiiiliiiiliiiillllllllllilllllll nitntniiHimttniii Uit de jeugd van Raphaël. 1) DOOR O U I D A. Het was in het jaar onzes Heeren 1490, onder de regeering van Guidobaldo, Heer van Montefeltro, hertog van Urbino, het was in de lente, in dat nestje, hoog in de bergen, door de Muzen geliefd en door het geslacht der Borgia's begeerd, dat een kleine jongen voor een open raam naar buiten stond te ky'ken in den zonnigen dag. 't Was een aardig ventje, met levendige gazellenoogjes, en blond haar, dat rondom zyn kopje golfde; hy droeg een blauw fluweel kieltje met geborduurden kraag, en .hield in de hand een plat mutsje van het zelfde blauw. HU was treurig gestemd dezen mooien morgen, want een groot vriend van hem, tien jaar ouder dan hij, had den vorigen avond hun stadje verlaten om de bergen door te trekken naar maestro Francesco, te Bologna, om daar, by' dien grooten kunstenaar, in de leer te gaan. Deze vriend, Timoteo della Vita, was alles voor het kind geweest, had met hem gespeeld, hem verhaaltjes verteld, had speelgoed voor hem gesneden geen wonder dat de kleine treurig keek. Toch redeneerde hij met zichzelf dat dit niet goed van hem was; want, had Timoteo niet gezegd: Ik ga als goudsmidsleerling, maar ik wil eenmaal een groot schilder worden". En het kind ge voelde, dat dit beteekende het beste en het hoogste wat men in deze wereld bereiken kon, want hij was Raphaël, het zevenjarig zoontje van Giovanni Sanzio. Hy' had een vroolyke en gelukkige jeugd, hier, in het eenvoudige, vriendelyke stadje Urbino. Hy had den liefsten ouden grootvader, dien men zich denken kan, eene innig lieve moeder, en een vader die hem tot model nam voor de cherubijntjes, die hy schilderde, een ontwikkeld man, en zoo vol liefde en vereering voor de kunst, dat ze het kind als met den paplepel werden ingegeven, 't Was toen een heerlyke ty'd, om in Urbino te wonen. De eenvoudige burger ging als een vriend om met zyn vorst, wetend dat hy in zorgen of moeielykheden naar het paleis kon gaan, of den hertog staande houden op straat en op zijne belangstelling en goeden raad rekenen. Er heerschte een innige liefde voor het schoone; een geest van tevredenheid en de wil om het goede te doen onder de lieden van dien ty'd, die hen gelukkig maakte en voorspoed gaf. Alle werk werd goed en soliede gedaan; de levenswijze was goedkoop; de levensmiddelen waren veel beter en overvloediger dan ze nu zyn; in de fraaie ouderwetsche huizen was Laat ons voor het minst den dag afwach ten, waarop een honderdtal ardeelingen verrezen zijn en er een practisch werkzaam hoofdbestuur, samengesteld uit mannen behporende tot verschillende richting, aan wezig zal zijn, zoodat de Vereeniging met haar bestuur inderdaad nationaal zal mogen heeten en beiden een goed georganiseerd lichaam zullen vormen, waarvan kracht kan uitgaan in materieelen en moreelen zin. De handelingen van den heer v. Reesema en die van de heeren v. Urk en Kamerl. Onnes hebben onze volle sympathie; maar zoo wel de stichting van een stoom vaartlijn als de emigratie-plannen zqn onderwerpen, die deelen behooren te zijn van de werkzaamheid eener hervormde Ned. Zuid-Afrikaansche Vereeniging. Dit zal eerst zoo kunnen worden, wanneer er een hoofdbestuur zal zy'n opgetreden, samengesteld uit zooveel menseden van zaakkennis op verschillend gebied, dat elk onderdeel tot zijn recht kan komen, en de Vereeniging een organisatie vertegenwoordigt, die aan zulk een hoofd bestuur de noodige kracht geeft. Dit moet voor 't minst de vrucht zijn van dezen tijd, waarin de geestdrift voor de Hollandsche Republieken in Afrika werkely'k is ontwaakt. Immers, zoolang wij een echten Ned. Zuid-Afrikaanschen Bond missen, als een centrum van beweging in die richting, zakken wij na afloop van den oorlog weer ineen en bereiken in de toe komst niets. Daarom vragen wij nog eens: Wanneer zal hier in de hoofdstad een afdeeling ge sticht worden van de Ned. Zuid-Afrik. Vereeniging; en hoeveel afdeelingen zijn er elders in den lande opgericht ? Bestaat er kans dat spoedig een krachtig hoofdbe stuur, naast het thans zoo werkzaam bureau, zal optreden ? De tijd dringt. * * * Te Dordrecht werd reeds een afdeeling opgericht, en heden ontvangen wij de vol gende mededeeling uit Utrecht: De Ned.-Zuid-Afrikaansche Vereeniging te Utrecht. Op 25 November 11. werd door de te Utrecht wonende leden der Nederlandsch Zuid-Afri kaansche Vereeniging besloten aldaar eene afdeeling op te richten. Den 9den December daaropvolgende kwam deze definitief, onder medewerking van alle partyen, tot stand. Ly'sten zullen circuleeren tot het verkrygen van nieuwe leden. Tot leden van het bestuur werden benoemd: dr. H. F. Jonkman, voorzitter ; jhr. mr. J. E. Haydecoper van Maarsseveen en Nigtevecht, penningmeester; mr. C. de Wilde Jr., secretaris ; dr. W. H. van de Sande Bakhuy'zën, jhr. mr. H. M. J. van Asch van Wjjck, prof. mr. J. baron d'Aulnis de Bourouil, mr. G. H. van Bolhuis, dr. S. Muller Fzn., prof. dr. C. A. Pekelharing, prof jhr. dr. B. H. C. K. van der Wyck, jhr. W. E Bosch van Oud-Amelisweerd. dr. J. H. Gunning JHzn., mr. L. van Lier en G. M. Blankeasteyn. Alleen zouden wij als vraag hierop wil len laten volgen: had het bestuur defini tief niet eerst benoemd moeten worden, nadat de nieuwe leden, die men, op grond van het uitzenden der circulaires verwacht, waren toegetreden ; of bestaan er te Utrecht alleen geadelden en gegradueerden, en geen menschen uit de burgerklasse, die belang stellen in Z. Afrika ? De kansen der Boeren, »De Engelschen beschouwen den oorlog veel te veel als sport, Meneer. Als de llllllllllllltllllllMMIIMII geen steentje te vinden waar iets aan haperde; geen versiering of ze beteekende iets; de menschen maakten hun nestje om er zelf in te wonen niet alleen, maar voor hun kinderen en kindskinderen, tot vele geslachten na hen, en wat ze beleefd of gedacht hadden gaven ze weer in het houtwerk hunner deuren, in het ijzer voor hun ramen. Zy voelden zich gelukkig in een eerlijken arbeid van den vroegen morgen tot den laten avond, en dan gingen ze buiten zitten kijken in het dal beneden hen, waar het koren golfde, waar de beladen vruchtboomen een rijken oogst beloofden, en de bosschen fluisterden van vrede en rust, en ze waren tevreden met het kalme nuttige leven dat ze leidden, ze werden niet verteerd van begeerte om te zyn als anderen, zooals in onzen tijd van ziekelijke overspanning en gejaagdheid met zoovelen het geval is. Ja, het moet heerlyk geweest zijn in die dagen in Urbino te wonen, beter dan ergens anders, nu, in onzen tijd! Kunt ge u den braven, scherpzinnigen Giovanni Sanzio niet voorstellen, met zyn ouden vader naast hem loopend, en zijn zoontje voor hem uit trippelend, aan den avond van een Heiligendag, als de zware kerkklok luidde boven hun hoofd, en de laatste zonnestralen de met fresco's beschilderde muren verlichtten, de steenen bastions, den standaard op het kasteel, en de steile rots waarop het stadje gebouwd was, die verdween in het groen der boomgaarden, van kersen, appelen en peren? Ik kan het best! Zoodra ik maar even de oogen sluit, roep ik my Urbino voor den geest zooals het toen was, en o, had ik toen geleefd in dat nestje in de bergen! had ik het goddelijke kind mogen zien zooals het daar rondliep, met zijn zonnigen glimlach, onbewust in zyn kinderziel verzamelend al die indrukken van mooie vergezichten en liefelyke geluiden. om ze, als hij een man geworden zou zijn, aan de wereld terug te geven Laat hem maar begaan; hy zal het eenmaal alles op het doek brengen!" placht zyn ver standige vader te zeggen, die zoo gaarne zich voorstelde dat zijn kleuren en penseelen mettertyd aan Raphaël zouden overgaan, wiens landen sterker zouden blyken om ze te hanteerea dan de zijne geweest warea. En, hetzij liy het ooit zou schilderen of niet, het kind werd nimmer moede van uit zijn arendsnestje te kijken in het gebergte beneden hem, na te gaan al wat daar voorbijtrok tusschen het wui vende graan, of onder de heen en weer zwie pende takken der boomgaarden. Er was in die dagen heel wat te zien in Orbino, als men den blik liet gaan over de uitgestrekte vlakte in de diepte, een drom speren, misschien, als er soldaten tusschen de boomen door reden; boeren en boerinnen, hun veldproducten brengend naar de markt; een enkelen keer een kardinaal, in het roode gewaad, op een witten muilezel, gevolgd door een schitterenden stoet; een jachtparty van den hertog, met trappelende paarden en kostbare Boeren op een kopje zitten, denken de Engelschen: »dat moeten wij nemen." Maar de Boeren denken: »'t is ons niet om het kopje, maar om jelui body te doen. Als je het ons hier te lastig maakt, gaan we naar een ander kopje, vanwaar we je evengoed, misschien nog beter kunnen raken." Zoo demonstreerde een oud-officier op een Amsterdamsche tram, waar in deze tijden iedereen over den oorlog praat en waar een strateeg van beroep natuurlijk opgeld doet. Inderdaad past de gegeven voorstelling uitstekend op de meeste der tot nfÏsver gehouden gevechten. De Engelsche troepen hebben tot nu toe (14 December) weinig succes gehad van hun veelge prezen en inderdaad dikwijls prijzens waardig lan. Voortdurend klagen zij, en hunne aanvoerders met hen: »wij hebben te strijden tegen een onzichtbaren vijand.7' En zij nemen het hoogt kwalijk, dat de Boeren zich niet laten vei lokken tot gevechten van man tegen man, ge vechten, waarbij men handgemeen wordt en waarbij bajonet, sabel en lans de hoofd rol spelen. Trouwens de Boeren bezitten geen van die drie wapenen en men kan niet van hen vergen, dat zij om de Engel schen plezier te doen op Engelsche manier zullen vechten. Zij hebben geen lan; de opgewonden razernij van den stormloop is geheel in strijd met hun karakter. Zij heb ben hun goede geweren, zooals de Engel schen die ook hebben, alleen schieten zij heel wat beter dan hun Europeesche tegenstanders. En zij hebben daarbij eene kalmte, eene zelfbeheersching, eene leuk heid, die hun krachten verdubbelt, omdat zij die spaart tot het juiste oogenblik. Elk van hen is in staat om zelfstandig op te treden, en wordt daardoor tot eene soort van taktische eenheid. Dat onder die zelfstandigheid de discipline niet lijdt, bewijst de rustige vaardigheid, waarmede zij ingewikkelde en voor den vijand telkens weder hoogst verrassende troepenbewegin gen weten uit te voeren. Bij de laatste gevechten hebben de Engelschen weer hun sportmethode toe gepast, maar ditmaal niet met het gering ste succes. Zij kunnen zelfs niet beweren, dat zij de Boeren uit hun stellingen heb ben »verdreven', hetgeen nog maar een schrale troost is wanneer de verdrevenen een eindje verder een nieuwe stelling innemen en tevens o wonder! in den rug van den overwinnaar blijken te staan. Generaal Methuen heeft, evenals gene raal Gatacre, moeten erkennen, dat zijn aanval met groot verlies zijnerzijds is afgeslagen. Wel beweert hij, dat de Boe ren aanzienlijke verliezen hebben geleden, maar die reeds menigmaal uitgesproken meening is niet veel meer dan een onchris telijke, hoewel .begrijpelijke wensch. Dooreengenomen, verhouden zich de verliezen van de Buerea tot die der Engelschen als n tot tien. Maar toch de warmste vrienden der Boeren zullen het moeten erkennen is er aan de zijde van Engeland overmacht, niet slechts een numerieke, maar ook een physieke, wat de beschikbare hulpmiddelen betreft. In dien ongelijken strijd zijn er ?IIIIIIUMIIIItlll honden; soms een afdeeling hellebaardiers met wapperende pluimen en blinkende wapenrusting, of een lange ry pelgrims, hun vrome liederen zingend, terwijl ze blootsvoets voortschreden door het lange gras.... Z >udt gij niet, met mij, naast Raphaël voor het raam hebben willen staan, om de aarde te willen zien zooals zij er toen uitzag? Zonder twijfel lachten de brave lieden in Urbino hem uit, noemden ze hem een droomer, wanneer hy aldus uren lang stond te kijken, altijd maar te kijken waar iemand, die goed ziet en niet zooals ieder ander, waarlijk wel bet recht toe heeft! Omstreeks dezen tijd begon Urbino beroemd ie worden voor zijn porcelein, zijn groote annen en pullen, bruiloftsschotels en vazen, sonden reeds wedijveren met de producten van tiet naburige Gubbio en als de hertog een auwelijksgeschenk, of, bij andere feestelijke gelegenheden, iets te geven had, koos hij meestal een servies, of een bijzondere schaal of schotel van zijn eigen Urbiuo-aardewerk. Nu had het jorcelein nog niet die hoo^e plaats ingenomen jnder de kunstvoortbrengselen van Italië, die iet weldra veroveren zou, maar er was n meester pottebakker, een zekere maestro Bene detto Ronconi, die door hèl het hertogdom «n goeden naam had, en zeer fraaie, bijzondere dingen maakte in het Urbino aardewerk. Hij woonde dicht bij Giovanni Sanzio, had een linke, statige gestalte, met iets ongei.aakbaars in houding en optreden Hij had eene dochter, een mooi meisje, Pacifica genaamd. Hij hield veel van zijn Paciflca, maar hij hield meer van de mooie dingen die hij maakte: ronde, diepe bruiloftsschotels en langwerpige, zware schalen, die hij beschilderde met gebeurtenissen uit de H. Schrift, met landschappen,... als die ;e midden waarvan hy zijn leven doorbracht, met Latijnsche spreuken in zwarte, Gothische etters, die hij, wanneer ze beschilderd waren, met angstig kloppend hart aan den vuurproef der ovens toevertrouwde, en die er soms uitcwamen, gebarsten en heelemaal bedorven. 3och mecsttyds mocht hij ze, zegepralend, met bevende handen er uit halen, heerlijk glansend van dien eigenaardige», opaal achtigen gloed, dien wij tot den huidigen dag bewonderen in het echte majolica. Maestro Benedetto was een ydel, eerzuchtig man, die een moeielyken leertijd achter den rug had, en een harden kamp had moeten strijden eer men in Italfëof zelfs in het hertog dom, oog kreeg voor de eigenaardige schoon heid van het Urbino porcelein. Thans echter werd hij, en werd zyn werk, zeer op prijs ge steld ; hy' was in goeden doen en zijn naam was ook buiten de provincie bekend als die van een grootkunstenaar. Maar er woonde een jonger man, Don Giorgio, in Gubbio, die, grooter kunste naar dan hij, hem een doorn in het oog was. Het huis van maestro Benedetto was een lang steenen gebouw, met een loggia aan den achterkant, geheel met rozen begroeid, en uitziend in een tuin, die grootendeels boomgelukkig factoren, die tot eene beslissing ten gunste van de Zuster-Republieken kunnen medewerken. In de allereerste plaats het besef bij eiken burger van de Transvaal en den Oranje-Vrijstaat, die tot den krijgsdienst is opgeroepen of zich daartoe vrijwillig heeft aangemeld, dat hij deelneemt aan een strijd op leven of dood voor de onaf hankelijkheid in het bestaan van rijn vaderland, een besef, dat bij het En gelsche leger van huurlingen zeer zeker niet aanwezig is. In de tweede plaats de zich steeds dui delijker openbarende vijandige gezindheid van de overgroote meerderheid der bevol king van de Kaapkolonie, die tengevolge heeft dat, hoewel de Boeren zeer verstan dig den oorlog op Engelsch grondgebied hebben begonnen en reeds twee maanden hebben volgehouden, zonder dat een enkel Engelsch soldaat tenzij als krijgsge vangene, hunne grenzen heeft over schreden, de Engelschen zich in hun eigen Kolonie van alle zijden door vijanden omringd zien en dus in hun vrijheid van bewegingen grootelijks belemmerd zijn. In de derde plaats de moeilijkheden van het klimaat. Tot dusver heeft En geland voor zijn koloniale oorlogen alleen troepen gebruikt, die voor het grootste deel aan den dienst in een tropisch of sub-tropisch klimaat gewend waren, en die (zooals in Egypte en in Britsch-Indië) de kern uitmaakten van inlandsche contin genten of hulptroepen. Thans is alles uitgezonden wat beschikbaar was, en dus zér veel, wat voor den dienst te velde in Zuid-Afrika volkomen ongeschikt is. Al deze bezwaren, waarmede de Engel sche bevelhebbers te worstelen hebben, zullen minstens verdubbeld worden, wan neer het gelukt, het terrein van de mili taire operatiën uit de ^Kaapkolonie en Natal naar het gebied der beide Boerenrepublieken over te brengen, hetgeen natuurlijk het allereerste doel van den strijd is. Daarbij komen voor Engeland nog moeilijkheden van anderen aard. De Londensche correspondent van het Berliner Tageblatt schrijft onder dagteekening van 13 December aan zijn blad: »De Engel sche couranten beklagen zich, dat tegen over de Boeren eene onvoldoende troepen.macht is gesteld, zonder dat men heeft gezorgd voor voldoende middelen van ver voer. De financieele middelen der regee ring, die door het Parlement zijn toegestaan, schijnen uitgeput te zijn, en de regeering wil onder de tegenwoordige omstandighe den het Parlement liefst niet bijeenroepen. Ware dit niet het geval, dan zou men niet kunnen begrijpen, waarom di regeering bij de reederijen on den transportprijs zooveel tracht af te dingen. De staats secretaris voor marine heeft zelf erkend, dat de handelsvloot slechts 25 schepen bezit die eene snelheid hebben van meer dan 151A knoopen, en deze schepen zijn dan nog ongeschikt voor het vervoer van paarden en kanonnen, tenzij ze van bin nen geheel verbouwd worden. De admi raliteit moet zich dus :evreden stellen met schepen, die eene snelheid van niet meer dan 11 of 12 knoopen hebben, en iiininiiiiiliiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMitiiiiiiiiiiiiiiiiini gaard was, met tal van vruchtboomen, aard beienbedden enz. Het zoontje van zijn buurman Sanzio, de kleine Raphaël, liep hier steeds in en uit, want Pacifica was altijd blij als zij hem zag, en ze fs de sombere meester pottebakker bleek minder ongenaakbaar tegenover hem, zelfs liet hij hem zien hoe men de kleuren aanbrengt op het gladde, stugge porcelein. Pacifica was een allerliefst schepseltje van zeventien of achttien jaar; wel mogelijk dat haar beeld Raphapl voor den geest heeit ge staan, toen hij in later jaren zijn madonna di San Sisto maalde. Hij had haar lief zooals hy alles en ieder liefhad die mooi was en vriendelijk, en bijna meer nog dan vau de werkplaats van zijn eig n vader hield hij van dit ernsiige, rustige oude huis van maestro Benedetto, dat, door bloemen omgeven, w gschool tusschen de wuivende boomen. Maestro Benedetto had vier leerlingen. Een daarvan van wien Raphaël het meest hield, (en Pacifica óók) was een zekere Luca Torelli, uit een dorpje, boven in de bergen, een knappe flinke b >rst, met donkere oogen en gelaatskleur, een fikschen gang, en een lange, slanke gestalte, die goed uitgekomen zou zijn in den lichten maliënkolder en het zijden wambuis van een wapenkuecht. Feitelijk was de jonge Luca veel meer geschikt voor den oorlog met zijn gevaren en zijn roem, dan voor het wiel en het penseel van den oottega, maar hij had Pacifica lief gehad van het oogenblik toen hij op zekeren vrijen dag in Urbino kwam. En hij was terstond bij haar vader in de leer gegaan, om het vurig verlangen te kunnen bevredigen, dezelfde lucht in te ademen en onder hetzelfde dak te wonen als zij. Hij had er weinig mee gewonnen: haar te zien bij de Mis en aan de maaltyden ; een enkelen keer water voor haar te mogen putten; hare gestalte te volgen als zy door de boomen in dea tuin liep om haar duiven te voederea en het zonlicht fantastisch door ds bladeren heen het grijs van haar japon verlichtte; het snorren van haar spinnewiel te hoeren het getjing-tjang van haar luit dit was het hoogste wat hij in twee lange jaren verkregen had, en o, hoe benijdde hy den kleinen Raphaël, die over den steenen vloer der loggia haar in de armen liep, haar altijd aan de rokken hing, bloemen met haar plukte in den tuin, kruiden uitzocht om te drogen... Ik houd zooveel van Pacifica ..." fluisterde hij soms met een zucht tegen Raphaël, en lachend antwoordde het ventje: Ik ook, Luca!" Ja, maar dat is lang niet hetzelfde," zuchtte Luca dan, ik zou graag willen dat zij mijn vrouw werd " Ik zal nooit een vrouw hebben; ik zal niet trouwen, maar schilderen," hernam Raphaël, terwijl het verstandige gezichtje ernstig tot hem opzag van onder het blonde haar. En nimmer verveelde het hem te zien hoe zijn vader de Heiligen schilderde met hun palmtakjes, op een blauwen of gouden achtergrond, of hoe maestro Benedetto aan het doffe klei van'tUxeschepen bevinden zich de meeate niet in ftgelache wateren. Ook hét uit zenden der gevraagde zeeb*taïllons (marine-infanterie) is oatfiögelijk, omdat bij eene eyentueeftf mobiliseering der vloot deze.?iröepen niet kunnen worden gemist." Een hoogstverblijdend verschijnsel is het zeker, dat allerwegen de sympathie voor de Boeren-republieken bij hun moeielijken maar eervollen strijd zoo hartelijk en zoo krachtig wordt geuit. Natuurlijk onthouden zich de regeeringen, maar de volksstem spreekt luide en duidelijk ge noeg, en heeft reeds in meer dan n parlement weerklank gevonden. Op den duur kan geen regeering zich aan eene diepgaande strooming der openbare mee ning onttrekken. Men mag dus onder stellen, dat Engeland, mocht het in dezen strijd overwinnaar blijven, verhinderd zal worden van zulk eene overwinning de begeerde vruchten te plukken. IIIIIIIIIIIIIIMIHIItlllllllllllll Henri m KnyL 't Is dertig jaar geleden, dat Henri Morriën, een bekend en kunstzinnig tooneelspeler, in de koffiekamer van den kleinen Schouwburg te Rotterdam, een iongen man aan den toenmaligen directeur, den vermaarden tooneelkunstenaar Victor Driesseng, voorstelde als iemand, die aan het tooneel wilde. Driessens nam het jongmensch van 't hoofd tot de voeten op en zei: Al wel, wat doede gy voor de kost?" Onderwijzer, m'nheer!" Dat hoefde gy mij niet te zeggen : gij spreekt lyk een schoolmeester. Dat moede gy afleeren." Meer praatjes werden niet gemaakt; het jonge mensen werd bij het tooneelgezelschap van Driessens geëngageerd, en debuteerde l Februari 1869 als Sergeant Weipers in Gul denterp. Dat jonge mensch was de heer Henri van uniiiiHiiiiiiiiiminiiiiiiinniii Reclames. 40 cents per regel. TRADE MARK. MARTERS COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bg alle bekende Wguhandelaars en bjj de representanten KOOPMANS & BRUINIER, te Amsterdam. Prijzen van af ? 2.50 per ReicL ?Mmmuiiitiiiit IIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIfflllt kleur en gloed gaf door gevleugelde engelen, profeten in lange kleederen of bybelsche legenden, in kleuren verteld. Op zekeren dag, toen Raphaël weer stond te turen voor zijn geliefd raam in het huis van den pottebaKker, zuchtte zyn vriend, de knappe, zwartoogige Luca die daar ook stond, zoo diep, dat de dreumes opschrikte uit zyn droomen, de armen sloeg om de knieën van den jongen man en fluisterde: Luca, wat scheelt er aan ?" O, Taëllo!" klonk treurig het antwoord. Er is nu kans om de hand van Pacifica te verdienen, als ik maar talent bad, zooveel talent als die Giorgio van Gubbio heeft! Had Onze Lieve Heer my liever dat gegeven in plaats van al die lichaamskracht, die spierkracht als van een wild zwyn, waar ik niets aan heb!" Welke kans is dat dan?" vroeg Raphaël, en wat heeft Pacifica er mee te maken? Zij heeft mij niets verteld, en ik ben wel een uur bij haar geweest." Och, je bent nog een kind .. ., zy weet daar niets van/' zei Luca, andermaal met esn zucht, die uit de diepste diepte van zyn hart scheen te komen. Ik zal 't je vertellen. Er is van middag een nieuwe bestelling gekomen van den hertog. Hy wil een schotel en een kan hebben van het mooiste en sterkste majolica, beschilderd met de geschiedenis van Esther; vandaag over drie maanden moet het klaar zyn, dan moet hy het geven aan zijn neef van Gonzaga. Hij heeft er bij laten zeggen dat er geen kosten aan het werk gespaard mogen worden, maar dat het schilderwerk het beste wezen moest dat men leveren kan ; en dat hij er vy'ftig scudi voor over heeft. Nu heeft maestro Benedetto die deze bestelling, zoo het schy'nt, reeds verwachtte eenige groote ovale schotels en mooie, dikbuikige kannen laten maken; daarvan geeft hij er een aan elk van zyn leer lingen: aan mij een, aan Bérengario, aanTito en aan Zénone. De meester trekt het zich erg aan dat hij niet zelf de opdracht van den hertog op zich nemen kan, maar het is voor niemand een geheim dat, mocht een van ons zoo gelukk;g wezen de goedkeuring van den hertog te verwerven, hy, die dat geschilderd heeft, zijn compagnon wordt en Pacifica tot vrouw krijgt. Sommigen zeggen: hij heeft die belofte enkel gedaan als een prikkel om het beste werk geleverd te kry'gen dat in zy'n oottega gemaakt worden kan, maar ik ken maestro Benedetto te goed om te gelooven dat hij zoo oneerlyk zou zijn. Wat hy gezegd heeft zal hij doen; als de kan en schotel den hertog bevallen, krijgt de schilder Pacifica tot belooning. Nu begrijp je dus, mijn beste Taëllo, waarom ik zoo bitter bedroefd ben; want met het wiel en bij den oven voel ik me sterk genoeg; zelfs de klei te kneden en te vormen gaat mij vriïgoed af maar als het op 't beschilderen van het porcelein aankomt, dan ben ik een prul, en Bérengario, ja, zelfs de kleine Zénone zullen 't mij verbeteren, daar ben ik zeker van " (Wordt vervolgd).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl