Historisch Archief 1877-1940
No 1173
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOORNEDERLAND.
Kuyk. Onder leiding van Driessens, later onder
den invloed ran Louis Bouwmeester, ontwik
kelde hij zich tot wat hy thans geworden is.
'Begaafd met lost en y'ver voor de letteren,
las en werkte hy in vrijen ty'd veel. Hu
roeide zich bizonder aangetrokken tot het
Grieksch tooneel, waarover hz in een tijdschrift
onder redactie ran Taco H. de Beer groote
artikelen schreef.
Den oorspronkelyken aanleg, het doceeren,
is ran Kuyk steeds trouw gebleven. Iets, wat
den schoolmeester kenmerkt, hoewel door het
vry'ere Vlaamsche kunstleven slechts
schemerachtig te voorschijn tredend, heeft hy steeds
behouden.
Door ontwikkeling, door drang naar beoefe
ning der letteren, en door zy'ne ervaring in
de kunst van tooneelspelen, werd hy voor
regisseur de aangewezen man. Zoowel in Zuid
als in Noord-Nederland heeft hy afdoende be
wijzen van zyn bizonder talent als zoodanig
gegeven. Dit is vooral gebleken by de instu
deering van Scandinavische tooneelwerken,
roornamelyk by die van Ibsen; door het ten
tooneele brengen van het keurige muziek
drama: De ver laren Zoon\ door Verliefdentwint;
Het boek Job; Sodoms Ondergang; Thuis; De
Spiegel der Vaderlandsche kooplieden; De
Wevers; Eliza; door juiste monteering van
Ahasverus van Herman Heyërmans Hz., door
Vader van Strindberg, en later door: Maat
voor Maat van Shakespeare, volgens de een
voudigste tooneelinrichtlng; door De Spaansche
Brabander van Bredero, door Ghetto van
Herman Heyermans Hz., door Stemmingsetnkken
van Maeterlinck, enz. enz. Naar soortgelijke wer
ken, welke veel geld opbrachten, is heel het
beschaafde en ontwikkelde Amsterdam komen
kijken. Alle artiesten zyn van Kuyk voor zy'ne
goede leiding by de moeilijke studie dezer werken,
dankbaar geweest. De waarde der vertooningen
van de drama's van Ibsen, onder zy'ne leidir g,
is zelfs door Noorsche en Zweedsche dag
bladen erkend. Hedda Gabler van Ibsen, dat
noch in Duitschland noch in het vaderland
van den dichter zelven, noch in Rotterdam by
het toenmalig gezelschap van Jan C. de Vos
en W. van Kor l aar, kon voldoen, behaagde onder
iifrlliiiimiiiiiiimitiiiiiiiminfJimiiimiliiiimiiiiiiiiiiijiiiiiiiiiiiiiiiiiuijiii
ran Kuyk's leiding en beleefde een vrij groot
aantal voorstellingen; terwijl het elders hoog
stens eenige malen vertoond kon worden.
Ook Van Kuyk's verdienste als tooneelspeler
hebben waardeering gevonden. Tot zy're beste
rollen behooren die in: Het gouden Kalf, in
Vader van Strindberg, in Max Havelaar, in
't algemeen die, welke pootig en betoogend zijn.
De Commissie van Toezicht op de
Tooneelschool, Henri van Euyk's verdienste als docent
in tooneelspeelkunst meenende te ontdekken,
stelde hem aan deze school tot leeraar atn,
waar hij deze zijne betrekking met noeste vlyt
waarneemt.
Henri van Euyk's kunstloopbaan heeft het
onderwy's als tegenovergestelde polen.
Geboren te Rotterdam, 21 Januari 1846,
opgeleid tot onderwijzer, haalde hy in 1864,
na afgelegd examen, de by de wet gevorderde
acte tot het geven van lager onderwy's en het
opleiden der jeugd tot alle christelijke en maat
schappelijke deugden.
Aan de Diaconieschool te Rotterdam is hy
hulponderwijzer geweest, totdat de Minister
van Justitie hem benoemde tot tweeden on
derwijzer in de gevangenis voor jeugdige ver
oordeelden te Rotterdam. Toen te Doetinchem
da nieuwe gevangenis gereed was, werd van
Kuiik er als onderwijzer overgeplaatst.
Binnen de gevangenismuren werd het hem
op den duur te eng. Zyn geest kon niet als
die van Hamlet in een notedop besloten zyn
en toch de wereld beheerschen. Maar daar
voor moet men 'n Hamlet, en niet een gewel
dig Rederyker zyn als van Kuyk in zijne jonge
jaren was. Is men daarenboven dichter van
verzen als: De Landverrader, Gerard van
Velsen en van kunstwerken op tooneelgebied
als De man zonder hoofd dan moet men in
de Thespiskar door plankenwereld rijden, toege
juicht en gelauwerd. . . . Want als onderwij
zer van gevangenen, als man die tot het volk
spreken en profeteeren wil, zou men dan on
dergaan.
Van Kuyk's onderwijzerschap in de gevan
genis werd een marteling. Hy moest en wilde
achter de kerkermuren van daan.
Den minister van justitie vroeg by' ontslag
aan. Dat werd eervol verleend. Te Rotterdam
terug, kreeg hij er aanstelling tot onderwijzer
in het Gereformeerd Burger-Weeshuis, Nu kon
hij naar hartelust verzen smeden, Multatuli
lezen en bewonderen, en bovenal naar hartelust
rederijken voor het aangezicht van
hetRotterdamsche publiek. De lust van het tooneel nam
met den dag toe. Henri van Kuyk,
sekretaris der Rederijkerskamer Apollo, vriend van
den heer A. J. Legras en veel omgaande met
leden als Jaap en Dirk Haspels, tooneelspelers
van beroep, voelde den topneeldnivel hem meer
en meer tegen het onderwy's in opstand brengen.
Hy' werd gedreven naar 't tooneel. Eëne toe
valligheid ... en hy zou er zyn. Die toeval
ligheid deed zich op. Henri Morrien, lid van
het gezelschap Albregt en Van Ollefen, stelde
hem aan Victor Driessens voor, die hem
gelijk vermeld is als lid aan zyn gezelschap
verbond.
* *
Henri van Kuyk is acteur en regisseur, Noord
en Zuid-Nederlandsen tooneeldirecteur geweest,
ambulant of gevestigd. By het onderwy's als
hoofdvak begonnen, en zich toeleggend op
tooneelspelen als byvak, eindigt hy met tooneel
spelen en regie-voering als hoofdvak en onderwy's
als byvak onderwijs thans niet aan gevan
genen maar aan aankomende tooneeliatjes.
Dertig jaar wordt het, dat Henri van
Kuyk de tooneelspeelkunst naar de mate zyner
gaven en krachten gediend heeft.
Die loopbaan heeft hy deze week openlyk
herdacht in den Hollandschen Schouwburg te
Amsterdam, optredende in een der hoofdrollen
van Björnson's Een Faillissement met het ge
zelschap der Nederlandsche Tooneelvereenigin g,
aan 't welk hy thans als acteur en regisseur
verbonden is.
Vele en velerlei hulde is hem toen gebracht.
Van confraters en confrateressen, van leerlingen
der tooneelschool, van het publiek, van den
Raad van Bestuur van den Hollandschen Schouw
burg, van het Nederlandsen Tooneelverbond
en van de Zuid-Nederlandsche Tooneelbond.
De hulde van de Zuid Nederlandsche Too
neelbond is den jubilaris bizonder aangenaam
geweest. Want gelukkige jaren heeft hy als
kunstenaar in Zuid-Nederland doorgebracht.
Men mocht er d'n Stok" wel, zooals Driessens
hem genoemd heeft. In den
Cirque-Schouwburg prijkt er zelfs zyn meer dan levensgroot
conterfeitsel.
Mr. Jan van Ry'swyck, burgemeester ran
Antwerpen heeft H. van Kuyk, toen hij zyn
25jarige tooneelwerkzaamheid herdacht, in zy'ne
hoedanigheid van burgemeester met een har
telijk schry'ven verrast. Ook is van het secre
tariaat van het gemeentebestuur van Antwer
pen destijds een schry'ven tot hem gericht door
De tooneelraad" om hem geluk te wenschen.
Wij willen", heet het in dat schrijven, deze
heugelijke verjaring niet onopgemerkt laten
voorbijgaan. Immeis in den loop van dit tijds
gewricht zyt gy gedurende 18 iaren in onze
stad als tooneeïkunstenaar we kzaam geweest
en hebt voorzeker door uwe rijke begaafdheid,
uw gewetensvol spel en on verdroten ijver, in
ruime mate bijgedragen tot de vestiging van
ons nationaal tooneel, den bloei der Vlaamsche
tooneelkunst en de loutering van den
kunstsmaak onzer bevolking. Wy hebben de eer u,
namens de stad Ai tweipen een palmtak aan
te bieden als blyk harer waardeering en erken
telijkheid".
De stad Amsterdam biedt geen zyner zonen
die de kunsten veld doen winnen, palmtakken
of kransen aan, al zouden zy' de kunst vele
tientallen vanjaren dienen. Voor noodige ?
electrische toestellen in den Stadsschouwburg,
ten bate van het personeeren" der tooneelisten
en bijzonder ten genoege der
verzekeringsmaatschappij, stelt zy vier duizend gulden be
schikbaar ; doch haar dagelyksch bestuur aarzelt
om voor te stellen vyf en twintig honderd
gulden te verstrekken, als budrage tot aankoop
en aanvulling van de Rijksverzameling van
modellen voor de kunstnijverheid in het
Ry'ksmuseum te Amsterdam. Alsof deze uitgave niet
honderdvoudige winst zou afwerpen !
J. H. R.
Mnzie& in de Hoofstad,
Er heerschte een sombere stemming in het
Concertgebouw, gedurende het eerste deel van
het concert ran 7 dezer. Somber door de
c. mol-fuga met preludium van Bach; somber
door diens Ereuzstab-cantate en somber door
de tragische ouverture van Brahmg. Eene
somberheid, nog des te opvallender door het
heldere licht in de zaal en den feestelyken
aanblik van het publiek vóór en op het podium.
Daar hebben wy het l De muziek paste er
niet. In de hooge gewelven van een
majestueusen dom, met zwak schemerachtig licht
en een in zich zelve gekeerde menigte, aan
dachtig luisterende naar de machtige tonen
van een statig orgel hoe schoon zon d&ir
een fnga van Bach klinken l Hoe zou daa>
de kunst van den grooten Sebastiaan tot haar
recht komen en hoe zou zy daar beants
woorden aan hetgeen zich haar grooteschep
per heeft voorgesteld. Thans wist eigenlijk
niemand, hoe zich tegenover het meesterstuk
te houden en maakte het weinig indruk.
Zeker heeft dit niet aan den heer Tierie
gelegen, want wy kennen hem genoegzaam
als een zeer degelijk en vaardig organist uit
de orgelbespelingen, die hy regelmatig in
het gebouw der Vry'e Gemeente geeft. Ook
thans weder kwamen zy'ne goede hoedanig
heden uit, al moge misschien het preludium
een weinig te dik geregistreerd geweest
zyn.
Na dezen orgel-Bach kwam een
vocaal-Bachdoor onzen Messchaert vertolkt. Reeds meerma
len maakte deze voortreffelijke kunstenaar zich
verdienstelijk door het zingen van de heerly'ke
Kreuzstab-cantate. Eens op een der uitvoe
ringen van de Zangvereeniging van Toonkunst
(onder Röntgen), toen door het koor het slot
koraal gezongen werd en eens op een
liederenavond in de kleine zaal, toen hy slechts het
eerste deel deel der cantate ten gehoore
bracht. Het kwam my voor dat Messchaert
door de soberheid van zyn voordracht de som
berheid van het stuk nog heeft willen
verhbogen. Van my'n plaats af klonk de stem
my wel wat al te ingetogen. Ik had niet een
meer dramatische voordracht gewenscht, doch
meen dat iets-meer toon-emissie, ook met het
oog op de ruimte, aan het geheel zou zyn ten
goede gekomen. In een kerk waar de toon
VOO3 DAME#
0?er opzettelijke en geflwonpn ventilatie.
ii.
Behalve onder zekere omstandigheden, n.l.
als de wind er op staat, of als in de kamer
gestookt wordt, voor ventilatie, d. w. z. om
frisscbe lucht toe te laten en bedorvene af te
voeren, dienen de muren nog op andere wijze
om de atmosfeer geschikt te doen blijven voor
wie erin leven. Gelijk ? wij zagen, wordt de
lucht bij aanwezigheid van eeu groot aantal
mensehen bezwangerd met waterdamp, en is
het deze waterdamp vooral, die een nadeeligen
invloed uitoefent op het organisme, door den
afvoer van warmte te bemoeilijken. Welau,
een voorname taak der muren is het om den
overvloedigen waterdamp, in een vertrek geko
men, niet enkel door verdamping van zweet aan
de oppervlakte van het lichaam, maar tevens
door de verlichtingsinrichtingen (gas, petroleum,
olie, leveren bij verbranding waterdamp) en
dikwijls bovendien door wasemende theeketels
enz., om dien overvloedigen waterdamp op te
zuigen en naar buiten te loozen.
Wie 's avonds, na het thee-uur, bij toeval de
gordijnen die voor de glazen hangen, nog eens
wegschuift, ziet dikwijls druppels water langs
de ruiten naar beneden loopen. Het koude,
door de buitenlucht koel gehouden glas, doet
de temperatuur der lacht in zijne nabijheid
dalen. Nu is bet een overbekend, natuurkundig
verschijnsel, dat koude lucht minder waterdamp
bevatten kan dan warme. Het vallen van regen is
o.a. daaraan toe te schrijven: in heete
luchtstreken met waterdamp verzadigde luchtmassa's,
drijven naar koudere oorden; de damp wordt
vloeistof en slaat neer. Het verklaart meteen
de aanwezigheid der waterdruppels op het koude
glas. Het midden van de kamer is hier de
heete luchtstreek, in de onmiddellijke nabijheid
der wanden zijn de koudere oorden gelegen.
Geen wonder dus dat het tegen de glazen
regent, niet zooals gewoonlijk van buiten, maar
van binnen. Te verwachten ware, dat het ook
tegen de muren regenen zou. Want al is hun
geleidingsvermogen voor warmte (en dus ook
voor koiï) minder groot dan dat van glas, m. a. w.,
al wordt bun binnen oppervlak minder door de
buitenlucht afgekoeld dan dat der ruiten, toch
is ook hunne temperatuur dikwijls laag genoeg
om neerslag van water te kunnen veroorzaken.
Dat dit niet gebeurt ligt aan het vermogen
der muren, waar straks reeds op gezinspeeld
weid, om water op te zuigen. Het slsat wel
neer; maar we zien het niet, het vormt geen
druppels, omdat de steenen het absorbeeren,
zooals een spons dat doet. De poriën van den
muur vullen zich met water. Dat de hoeveelheid
die zij daarvan op kunnen nemen, niet gering
is, ervaart ieder die eens probeert hoelang men
op een baksteen water gieten kan, vóór het
aan den buitenkant er op blijft liggen. Zooals
van zelf spreekt mist glas deze sponsachtige
eigenschap geheel en al, omdat het geen poriën
van beteekenis heeft.
Maar zal misschien iemand zeggen ik
heb toch wel eens water in straaltjes langs de
muren van een vertrek zien loopen; dat dit
soms gebeurt, 'S volkomen waar; maar even
waar is, dat het niet gebeuren mag. Het kan
vooreerst een gevolg zijn van bet feit dat de
muren door en door nat zijn. Dan loopt niet
het water uit den muur, zooals men dikwijls
meent, maar wel vii.dt het op den muur
condenseerende water geen ongevulde poriën om in
te trekken, en vertoont zich dus. De muren
van nieuw gebouwde huizen zijn veelal nog
nat van de massa water die bij den bouw ge
bruikt is, en gebruikt is moeten worden. Het !
is natuurlijk dat met droge steenen niet goed j
gemetseld worden kan: het water uit de kalk i
zou direkt erin trekken en zoodoende de mortel
bederven. Maar ook indien lang genoeg ge- i
stookt en gelucht is om bet oorspronkelijk in j
de wanden aanwezige vocht te verdrijven,
kunnen, nadat het huis eenigen tijd bewoond
is, de muren weer nat zijn geworden. Dat kan
nl. het geval zijn, als er voor hen geen gelegen
heid bestaat, het aan de binnenzijde opgezogen
water aan de buitenzijde weer kwijt te raken.
Ook een muur kan zijn maag overladen als er
wat aan de -spijsvertering hapert. Om het
geabsorbeerde water voldoende te kunnen ver
dampen, moeten de omstandigheden eenigszins
medewerken. Staan er een aantal groote
boomen voor het huis ei ie het besehutten en
beschaduwen, wind en zou verhinderend hun
drogenden invloed te doen gelden, dan ziet het
er slecht uit. Wordt de muur aangegaapt
door een buurman, dan blazen zij elkaar hun
natten adem in 't gezicht, en is het met beiden
dus nog erger gesteld.
Maar ook van de ligging van den muur geheel
onafhankelijke oorzaken kunnen maken dat hij
van binnen afdruipt. De specie (kalk mortel)
kan bygroscopische (wateraantrekkende) zouten
hebben bevat, die met geweld het water vast
houden; van algemeene bekendheid is dat
onzuiver keukenzout als het in de lucht staat
vochtig wordt. Indien, wat wel eens gebeurt
in streken waar zoet wa'er moeilijk te krijgen
is, de mortel met zeewater wordt aangemaakt,
komt zulk onzuiver, hygroscopisch keukenzout
in den muur, en verhindert dat bij goed droog
wordt. Of de wand kan geverfd en vernist
zijn. Dan worden de poriën waarin 't water
moet dringen verstopt en de oppervlakte bijna
even dicht gemaakt als die van glas is. Natuurlijk
dat dan ook het -elfde verschijnsel als glas te
zien geeft bij de muren waar te nemen valt:
druppels water kruipende langs den wand
waarin zij niet kunuen gaan. Zeer verkeerd
is het de muuroppervlakte met een dikke verflaag
te bedekken, die het vocht tegen houdt. Zoolang
men in de dwaling verkeert dat vocht van
buiten naar binnen driagt, moge zulks verlei
delijk zijn, als men weet dat dit niet gebeurt,
maar het omgekeerde het geval moet zijn,
draagt men er zorg voor dat de poreuse muren
niet worden bedekt met een dichten mantel
van verf of lak.
Duidelijk is, dat de natuurlijke, of, zooals ik
ze de vorige maal ter andere kenschetsing
noemde, gedwongen ventilatie, voor een groot
deel afhangt van de bouwwijze. Woningen van
n verdieping, krijgen, als ze gebouwd zijn op
zuivere aarde, door den vloer toevoer van
frissche lucht ; maar van hoogere woningen
ontvangt de eerste verdieping lucht, die reeds
in een benedenvertrek verontreinigd is. Zoo
gaat het met de ventilatie door de muren ook.
Een wand die twee aangrenzende vertrekken
scheidt, is volkomen werkeloos. Om beurten
zal ze vocht van het eene in het andere, en
van het andere in het eene brengen. Is naast
de kamer een gang of portaal, dat goed gelucht
wordt, dau zijn de voorwaarden reeds guustiger.
Maar vooral door buitenmuren heeft natuurlijke
ventilatie plaats. Dicht op n gepakte, sterk
bevolkte woningen, zijn dus in veel slechter
conditie dan alleenstaande huizen, of
stadswoningea die uit een ruime beurs gebouwd zijn,
weinig menschen herbergen en doorsneden zijn
met gangen en portalen.
Naast de bouwwijze en, daarmede in verband, |
de ligging, is voor de natuurlijke ventilatie van ;
belang of in de kamers al dan niet gestookt j
wordt. Zomers, als dat niet gebeurt, als de ;
temperatuur van binnen- en buitenlucht dezelfde
is, zal, zonder de hulp van den wind, die juist
in deze maanden dikwijls er zijn gemak van
neemt, zoo goed als geen gedwongen
luchtverversching plaats hebben, omdat er geen
drukverschil bestaat. Het is dus niet slechts aan
genamer, maar ook noodzakelijker om zomers
ramen open te zetten dan om dit 's winters te
doen, als tenminste geen kunstmatige
ventilatieinrichtingen bestaan. Er zijn echter vertrekken,
waar het geheele jaar niet wordt gestookt, en
waar toch rijkelijk bronnen van verontreiniging
voor de lucht aanwezig zijn. Wij meenen
slaapkamers. Men heeft zich ingebeeld dat in
niet verwarmde ruimten slapen gezond is.
Eenig nadenken doet ons inzien dat deze theorie
onjuist is, en waarschijnlijk niet zonder mede
werking van het eigenbelang der huismoeders
ontstaan is. Hooren wij wat v. Pettenkofer
hieromtrent zegt:
De leer der ventilatie bewijst, hoe verkeerd
het gebruik is, dat in de slaapzalen van menige
inrichting die door vele menschen bewoond
wordt, nog dikwijls aangetroffen wordt, 's Mor
gens, als de personen opgestaan en de bedden
afgehaald zijn, worden de vensters geopend en
op die manier de zalen den ganschen dag ge
lucht. Vddr het naar bed gaan worden ze
sloten, en de arme menschen verbeelden zich
t zij den ganscheu langen nacht in frissche
lucht liggen. Wie 's morgens voor het opstaan
in zulk een slaapzaal binnentreedt, schrikt
letterlijk terug voor deze frissche lucht, die
gedurende den nacht slechts zeer onbeduidend
en bij toeval vernieuwd wordt en met de
afscheidingsprodukten van huid, longen en ook
van nog andere organen zoo sterk bezwangerd
is, dat zij op iemaud die uit een fri:-sche
omgeving in* deze atmosfeer komt, met haar
ge
da
volle zwaarte drukt. Indien geen
temperatuursverschil bestaat tusschen binnen en buiten, is
het gedeeltelijk geopend blijven der vensters
van een slaapzaal gedurende den nacht, 's winters
even noodzakelijk als zomers, wat betreft de
verversching der lucht.
Het lichaam van den slapende is weliswaar
zelf een kleine warmtebron, en men verwarmt
zulke slaapzalen in plaats van met hout en
steenkolen langzamerhand met de uit de bedden
opstijgende menschelijke warmte eenigszins, maar
zoodanig verhitten, dat ook de muren een beetje
warmer worden, kan men op deze manier nimmer.
De door de slapenden uitgeademde waterdamp
wordt aan de wanden gecondenseerd en sluit
de poriën van den muur tegen den ochtend
meer en meer. Verdampt van dit water over
dag als de vensters geopend zijn wel wederom
een deel, het gebeurt toch niet zelden dat zulke
zalen in den loop van den winter duidelijk
natte plekken aan den wand vertoonen.
Men heeft zich wijs gemaakt dat het gezond
is in de kou te slapen. Maar als men vraagt,
op welke feiten deze theorie berust, dan is
niemand in staat vergelijkende onderzoekingen
en cijfers over den gezondheidstoestand van per
sonen in verwarmde en niet-verwarmde slaap
zalen aan te geven of mede te deelen; men
zegt het maar zoo, men heeft het maar zoo
hooren zeggen, en ik wil er op zweren, deze
theorie is niet buiten het eigenbelang om ont
staan, verwarming kost geld en moeite,
koudslapeu bespaart kachel en brandstof.
Eerlijker zou het zijn te zeggen, koud-slapen,
d. w. z. in kamers slapen waar niet gestookt
wordt of gestookt kan wovden, is onder zekere
omstandigheden niet zoo heel verkeerd, de armen
slapen ook in niet-verwaimde ruimten, en leven
toch. Als iemand in zijn eentje 's winters in
een groot, niet verwarmd vertrek met
goedgesloten deuren en vensters slaapt, dan kan het
heel best wezen, dat hem dat volstrekt niet
schaadt, indien hij een goed bed heeft, en de
ruimte groot genoeg is. Eén bederft natuurlijk
de lucht van eeu en hetzelfde vertrek, als zij
niet verrerscht wordt, als geen ventilatie plaats
heeft, lang niet zoo erg als twee. drie, of meer
deren. Het bed is een kleedingst.uk, een appa
raat, dat om ons lichaam warm te houden uit
stekende diensten bewijst, zoodat wij het zelfs
in slaapzalen waar hei vriest, niet te koud
krijgen, maar het bed is geen ventilatie-toestel
om de lucht der slaapzalen te verversehen,
waarvoor op andere wijze gezorgd moet, worden.
Wie gezond in de koude slapen wil, moet niet
enkel een goed bed hebben, maar ook een
groote ruimte, of zeer slecht sluitende deuren
en vensters, of zeer poreuse muren (van kalk
steen b.v.) of hij moet even goed als in den
zomer een venster gedeeltelijk openlaten.
Tot zoover prof. v. Pettenkofer. Men bemerkt
dat hier eigenlijk al nit-t meer vaii gedwongen,
maar van opzettelijke ventilatie sprake is. Hij
raadt verwarming der slaapvertrekken niet aan
om de direkte uitwerking : het op temperatuur
houden van ons lichaam, want daarvoor zorgt
genoegzaam het hed, maar ter wille van de
ventilatie. Zelden zal het voorkomen dat men
om deze reden alleen stookplaatsen aanlegt of
kachels plaatst; maar wel verdient het aandacht
dat het, gevoel van welbehagen dat wij onder
vinden indien onze slaapkamers ook slechts zwak
worden gestookt, begeleidt wordt door een
heilzamen invloed op ons gestel. En ook, al is
deze wetenschap minder aangenaam voor wie
het goed hebben op deze wereld, dat de
behoeftigen die 's winters zelfs iu hun
woonvertrek niet voldoende kunnen stoken, nog aan
wat anders gebrek lijden dan aan warmte : aan
frissche lucht. Er bestaat voor hen gegronde
reden om de ventileerende werking van den
wind zooveel mogelijk op te heffen ; ieder tochtje
wordt afgesloten; het temperatuursveri-chil tus
schen binnen en buiten is maar klein. Geen
wonder dat het in de woningen der armen des
winters benauwd en ongezond is en moet zijn,
niet door den wil der bewoners, maar vanwege
de omstandigheden die hun armoede schept
(Slot volfft.) C. F. L.
Geloof.
(Ingezonden.)
Men wil in myn boek »Geloof' een
tendenzboek zien.
Goed ! Dan heb ik zelve echter in de eerste
plaats het recht te verklaren, welke die tendenz
is. En ik acht me daartoe genoodzaakt, omdat
de ne recensent er ly'nrecht iets anders in
leest (of wil lezen) dan de ander.
«Geloof" is een boek van verzoening en be
rusting, na »Vragensmoede" en «Het eene
noodige", (in verband waarmede het is ge
schreven, en moet worden gelezen). Want
immers, terwyl in deze beide boeken een
zoeken is naar geluk, een opstand tegen het
lot, tot aan den einde toe, heeft de hoofd
persoon van «Geloof geleerd te berusten \ in
te zien dat niet geluk maar plicht onze
levensopgave is; zich te buigen voor het Onbekende
dat regeert; (zie blz. 210 en blz. 237 en
volgende).
Daarom en alleen daarom heet dit botrk
»Geloof."
Sommige kwaadwillige of domme menschen
stellen het zoo voor, alsof er haat en ver
bittering tegen anderer geloof in dit boek
ware. Tegen domheid en kwaadwilligheid me
verdedigen wil ik niet eenmaal beproeven.
j Maar opdat er geen misverstand ter goeder
i trouw mogelijk zy', verklaar ik die zelve
1 toch wel het best zal weten hoe en wd.lrorn en
in welke stemming ik dit boek schreef : Het
is een boek van dankbaarheid, voor zeer veel
ondervonden liefde van geloovigen van allerlei
\ richting (zie Inleiding en Slot) ; het is een
boek van eerbied voor het eerlijk geloof van
' anderen, van welke richting dan ook (zooals
j het zich bv. openbaart in den eerlijken predi
kant; in diens oprecftt-geloovige vrouw; in
diens ongeloorigen zoon, n in den eerlyken
twijfelaar ; in Liesbeth Hiller en hare moeder) ;
het is een boek van eigen gevonden geloof,
in «Het onbekende dat regeert" en »ons hoog
houdt over de verzoekingen van het leven"
(blz. 238).
ANNA DE SAVOENIN LOHMAS.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIII1I1IMIMIIIIIIIIIIIII11II Illllllllllllll Illllllllllllll
Zwarte zyde. Artistieke portetten
Kapstls, Juweelen. Handweiken.
Vervalschingen.
De effen zwarte zyde, die op 't oogenblik
voor gewone mantels weinig in tel is, wordt
nu voor groote avondmantels gebruikt. Iets
zeer practisch en gedistingeerd is een avond
mantel van zwarte zyde, met rose satijn gevoerd,
kraag, opslagen en randen hetzij van zwarte :
chiffonruches met gouden of zwarte pailletten, j
hetzij van zwart bont of ruches uit lussen van
zwart fluweel gevormd. Een toilet van crème
guipure, van mauve gebrocheerd, of vooral van
rose de cbine zyde met gouddraad geborduurd,
vormt met zulk een mantel een prachtig geheel.
Voert men den mantel, in plaats van met
rose, met oranje, geel, turkooisblauw,
amandelgroen, dan wordt daardoor de keus der toiletten
die men er by dragen kan, vanzelf beperkter;
bleekblauw, mauve, wit, ivoor, crème,
zilvergrys, lilas, rekent men, evenals het bleeke
rose, by alles te passen.
* * ;
De Lady's Eealm voor Kerstmis heeft een
fraaie collectie damesportretten uit de
Engelsche groote wereld, door een zeer kunstvaardig
en artistiek amateur-photograaf, baron Adolph
von Meyer, gedaa^. Dat het allen, prinses
Thurn-en-Taxis, lady Charles Bereford, lady
Mary Sackville, schoonheidstypen ly'ken, ligt
zeker wel aan kunstvol retoucheeren na een
kunstrolle pose. Mrs. Cush heeft het type
van den Florentynschen zanger; prinses
Hohenlohe behoort bij een sentimenteele
romance uit 1830; miss Elspeth Campbell
schynt Corinna op hbt Kapitool; om de
photographie dit alles te doen geven moet men
inderdaad artist zyn. De barones von Meyer
geboren prinses Olga Brancaccio ziet er
met blonden middeleeuwschen krullebol uit als
een bouwmeestersleerling van Erwin van
Steinbach: het interessantste intusschen is het
portret van lady Randolph Cfturchill, in een
hieratisch costuum met hooge tiara,. een rijks
appel en een lelie in de hand; het doet aan
Sarah Bernhardt als Ghismonda, aan de Circe
van Benjamin Constant en aan Indische
afgodsbeelden denken. .
l
De Mode pratique (Hachette, Pary's) begint
een aardige serie. lu een reeks van
photographieën zal telkens getoond worden, hoe ;
men niet en hoe men wel het haar moet i
opmaken om een elegant kapsel te hebben. )
Dezelfde dame wordt tienmaal gephotografeerd,
en face, en profil, van achteren; op een deel
der portretten ziet zy er heel ongunstig,
burgerlyk, smakeloos, slordig uit, op de ande
ren smaakvol, elegant, chic; alles met dezelfde
haren en een beetje meer moeite.
* *
*
Het gebruik of misbruik van juweelen, goud
en blinkende sieraden neemt steeds toe. Men
weet hoe de gitten onverwoestelyk schijnen,
de pailletten en steenen op alles plaats vinden.
Het is nu weer mode, aan alle vingers ringen
te dragen, tot aan de nagels; wie er heel veel
heeft, draagt dan ook geen handschoenen meer.
Deze voorliefde voor blinkend goed wordt niet
als atavisme of verwantschap met Indiaan sche
stammen uitgelegd, maar toegeschreven aan de
heerschappij van het electrisch licht, waardoor
juist al dat geflikker dubbel tot zyn recht
komt.
* *
*
Voor St. Nicolaas, in andere landen voor
Kerstmis, is altoos nog een zekere neiging om
handwerken te maken; wat aan de kunst
vaardigheid ontbreken mag, nu men toch
alles in de decorateurs- en galanteriewinkels
veel mooier en goedkooper geborduurd en ge
werkt kan krygen, wordt door de
hartelykheid en soms door een aardig persoonlijk
cachet vergoed. In de Fransche tijdschriften,
zoowel als in de Duitsche, verandert intnsschen
de aard van het handwerk. Het oude borduren,
haken, breien, kruissteek, bly'f t nog wat, maar
steeds meer komt er by houtbranden,
kerbschnitt, cartonneeren, meubeltjes maken, schil
deren, application, Hardanger werk en diverse
borduur- en kantsteken. Een ware ressource
in dit opzicht is de tegenwoordige manie om
alles op te hangen. Courantenhangers, sleu
telrekje, stofdoekenmandje, pypenhanger, luci
fershanger, thermometerplaat, theedoekrekje,
hangend speldekussen, is niet voldoende; wy
zagen als nieuw een liniaalhanger (een lange
schuif, waar de liniaal een eindje bovenuit
komt kijken), een spreihanger (een lange stok,
gedragen door een stevigen bandelier van
bewerkt laken, dien men aan een haak hangt),
en deze zyn allicht nog met andere hangers
voor diverse deelen van het toilet te ver
meerderen.
* »
*
Uit het Maandblad tegen de Vervalschingen,
onder redactie van dr. van Hamel Roos en
Harmens:
Tegen muizen laat men hier en daar een
stukje kamfer achter het behangsel glijden en
maakt dit weer dicht Eerst na twee maanden
behoeft dit vernieuwd te worden ; in de kamer
bespeurt men niets van de lucht.
Het kunstmatig kleuren der koffie geschiedt
door de boonen te vermengen met een kleur
stof in uiterst fijnen poedervorm en daarna in
een molen rond te draaien. De aan te wenden
kleuren wisselen, in verhouding tot de oor
spronkelijke kleur der te kleuren koffie en die
van de koffiesoort welke men er schijnbaar
van wenscht te maken. Deze keuze eiacht
een langdurige oefening. De zwarte kleuren
welke gebruikt worden, zyn potlooderts
(graphiet), lindehoutskool, beenzwart, roet; de
groene zyn ultramarijn, mengsels van geel en
blauw; de blauwe zyn berly'nsch blauw, ultra
mary'n, vernissen van verschillende kleuren
van aniline en looizure zouten; de gele zyn
(vergiftig) chrootngeel, naphtol - vernis en andere
minerale kleuren, gele oker; de witte zyn
koolzure kalk- en talksteen. De koffie wordt
verder nog geglansd, door middel van talk,
was, hars, sandarac of dergelyken. Smakelyk.
Een concurrent van het acetyleen is het
nieuw gevonden etbyleenlicht, ontwikkeld uit
carboliet, dat goedkooper is dan calciumcarbied;
by da yzersmeltery te Hammond in Indiana
(V. S.) is daarvan de eerste fabriek opgericht.
Als zuiver aanbevolen worden o. a. boter
van de firma B. Veth en Co. te Delft, brood
uit de fabriek van de wed. J. de Jonge te
Amsterdam, cacao uit de Nederl. Cacaofabriek
te Helmond, geëmailleerd keukengereedschap
van de firma II. Berk en Zn te Kampen, melk
van de Stoomroomboter- en Kaasfabriek
Amstelland te Nieuwer- Amstel en verduurzaamde
levensmiddelen uit de fabriek de Voorzorg
te Breda.
E?a.
O H. I?* !?* 's O £t o a, o is "beslist