De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 17 december pagina 3

17 december 1899 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No 1173 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOORNEDERLAND. Kuyk. Onder leiding van Driessens, later onder den invloed ran Louis Bouwmeester, ontwik kelde hij zich tot wat hy thans geworden is. 'Begaafd met lost en y'ver voor de letteren, las en werkte hy in vrijen ty'd veel. Hu roeide zich bizonder aangetrokken tot het Grieksch tooneel, waarover hz in een tijdschrift onder redactie ran Taco H. de Beer groote artikelen schreef. Den oorspronkelyken aanleg, het doceeren, is ran Kuyk steeds trouw gebleven. Iets, wat den schoolmeester kenmerkt, hoewel door het vry'ere Vlaamsche kunstleven slechts schemerachtig te voorschijn tredend, heeft hy steeds behouden. Door ontwikkeling, door drang naar beoefe ning der letteren, en door zy'ne ervaring in de kunst van tooneelspelen, werd hy voor regisseur de aangewezen man. Zoowel in Zuid als in Noord-Nederland heeft hy afdoende be wijzen van zyn bizonder talent als zoodanig gegeven. Dit is vooral gebleken by de instu deering van Scandinavische tooneelwerken, roornamelyk by die van Ibsen; door het ten tooneele brengen van het keurige muziek drama: De ver laren Zoon\ door Verliefdentwint; Het boek Job; Sodoms Ondergang; Thuis; De Spiegel der Vaderlandsche kooplieden; De Wevers; Eliza; door juiste monteering van Ahasverus van Herman Heyërmans Hz., door Vader van Strindberg, en later door: Maat voor Maat van Shakespeare, volgens de een voudigste tooneelinrichtlng; door De Spaansche Brabander van Bredero, door Ghetto van Herman Heyermans Hz., door Stemmingsetnkken van Maeterlinck, enz. enz. Naar soortgelijke wer ken, welke veel geld opbrachten, is heel het beschaafde en ontwikkelde Amsterdam komen kijken. Alle artiesten zyn van Kuyk voor zy'ne goede leiding by de moeilijke studie dezer werken, dankbaar geweest. De waarde der vertooningen van de drama's van Ibsen, onder zy'ne leidir g, is zelfs door Noorsche en Zweedsche dag bladen erkend. Hedda Gabler van Ibsen, dat noch in Duitschland noch in het vaderland van den dichter zelven, noch in Rotterdam by het toenmalig gezelschap van Jan C. de Vos en W. van Kor l aar, kon voldoen, behaagde onder iifrlliiiimiiiiiiimitiiiiiiiminfJimiiimiliiiimiiiiiiiiiiijiiiiiiiiiiiiiiiiiuijiii ran Kuyk's leiding en beleefde een vrij groot aantal voorstellingen; terwijl het elders hoog stens eenige malen vertoond kon worden. Ook Van Kuyk's verdienste als tooneelspeler hebben waardeering gevonden. Tot zy're beste rollen behooren die in: Het gouden Kalf, in Vader van Strindberg, in Max Havelaar, in 't algemeen die, welke pootig en betoogend zijn. De Commissie van Toezicht op de Tooneelschool, Henri van Euyk's verdienste als docent in tooneelspeelkunst meenende te ontdekken, stelde hem aan deze school tot leeraar atn, waar hij deze zijne betrekking met noeste vlyt waarneemt. Henri van Euyk's kunstloopbaan heeft het onderwy's als tegenovergestelde polen. Geboren te Rotterdam, 21 Januari 1846, opgeleid tot onderwijzer, haalde hy in 1864, na afgelegd examen, de by de wet gevorderde acte tot het geven van lager onderwy's en het opleiden der jeugd tot alle christelijke en maat schappelijke deugden. Aan de Diaconieschool te Rotterdam is hy hulponderwijzer geweest, totdat de Minister van Justitie hem benoemde tot tweeden on derwijzer in de gevangenis voor jeugdige ver oordeelden te Rotterdam. Toen te Doetinchem da nieuwe gevangenis gereed was, werd van Kuiik er als onderwijzer overgeplaatst. Binnen de gevangenismuren werd het hem op den duur te eng. Zyn geest kon niet als die van Hamlet in een notedop besloten zyn en toch de wereld beheerschen. Maar daar voor moet men 'n Hamlet, en niet een gewel dig Rederyker zyn als van Kuyk in zijne jonge jaren was. Is men daarenboven dichter van verzen als: De Landverrader, Gerard van Velsen en van kunstwerken op tooneelgebied als De man zonder hoofd dan moet men in de Thespiskar door plankenwereld rijden, toege juicht en gelauwerd. . . . Want als onderwij zer van gevangenen, als man die tot het volk spreken en profeteeren wil, zou men dan on dergaan. Van Kuyk's onderwijzerschap in de gevan genis werd een marteling. Hy moest en wilde achter de kerkermuren van daan. Den minister van justitie vroeg by' ontslag aan. Dat werd eervol verleend. Te Rotterdam terug, kreeg hij er aanstelling tot onderwijzer in het Gereformeerd Burger-Weeshuis, Nu kon hij naar hartelust verzen smeden, Multatuli lezen en bewonderen, en bovenal naar hartelust rederijken voor het aangezicht van hetRotterdamsche publiek. De lust van het tooneel nam met den dag toe. Henri van Kuyk, sekretaris der Rederijkerskamer Apollo, vriend van den heer A. J. Legras en veel omgaande met leden als Jaap en Dirk Haspels, tooneelspelers van beroep, voelde den topneeldnivel hem meer en meer tegen het onderwy's in opstand brengen. Hy' werd gedreven naar 't tooneel. Eëne toe valligheid ... en hy zou er zyn. Die toeval ligheid deed zich op. Henri Morrien, lid van het gezelschap Albregt en Van Ollefen, stelde hem aan Victor Driessens voor, die hem gelijk vermeld is als lid aan zyn gezelschap verbond. * * Henri van Kuyk is acteur en regisseur, Noord en Zuid-Nederlandsen tooneeldirecteur geweest, ambulant of gevestigd. By het onderwy's als hoofdvak begonnen, en zich toeleggend op tooneelspelen als byvak, eindigt hy met tooneel spelen en regie-voering als hoofdvak en onderwy's als byvak onderwijs thans niet aan gevan genen maar aan aankomende tooneeliatjes. Dertig jaar wordt het, dat Henri van Kuyk de tooneelspeelkunst naar de mate zyner gaven en krachten gediend heeft. Die loopbaan heeft hy deze week openlyk herdacht in den Hollandschen Schouwburg te Amsterdam, optredende in een der hoofdrollen van Björnson's Een Faillissement met het ge zelschap der Nederlandsche Tooneelvereenigin g, aan 't welk hy thans als acteur en regisseur verbonden is. Vele en velerlei hulde is hem toen gebracht. Van confraters en confrateressen, van leerlingen der tooneelschool, van het publiek, van den Raad van Bestuur van den Hollandschen Schouw burg, van het Nederlandsen Tooneelverbond en van de Zuid-Nederlandsche Tooneelbond. De hulde van de Zuid Nederlandsche Too neelbond is den jubilaris bizonder aangenaam geweest. Want gelukkige jaren heeft hy als kunstenaar in Zuid-Nederland doorgebracht. Men mocht er d'n Stok" wel, zooals Driessens hem genoemd heeft. In den Cirque-Schouwburg prijkt er zelfs zyn meer dan levensgroot conterfeitsel. Mr. Jan van Ry'swyck, burgemeester ran Antwerpen heeft H. van Kuyk, toen hij zyn 25jarige tooneelwerkzaamheid herdacht, in zy'ne hoedanigheid van burgemeester met een har telijk schry'ven verrast. Ook is van het secre tariaat van het gemeentebestuur van Antwer pen destijds een schry'ven tot hem gericht door De tooneelraad" om hem geluk te wenschen. Wij willen", heet het in dat schrijven, deze heugelijke verjaring niet onopgemerkt laten voorbijgaan. Immeis in den loop van dit tijds gewricht zyt gy gedurende 18 iaren in onze stad als tooneeïkunstenaar we kzaam geweest en hebt voorzeker door uwe rijke begaafdheid, uw gewetensvol spel en on verdroten ijver, in ruime mate bijgedragen tot de vestiging van ons nationaal tooneel, den bloei der Vlaamsche tooneelkunst en de loutering van den kunstsmaak onzer bevolking. Wy hebben de eer u, namens de stad Ai tweipen een palmtak aan te bieden als blyk harer waardeering en erken telijkheid". De stad Amsterdam biedt geen zyner zonen die de kunsten veld doen winnen, palmtakken of kransen aan, al zouden zy' de kunst vele tientallen vanjaren dienen. Voor noodige ? electrische toestellen in den Stadsschouwburg, ten bate van het personeeren" der tooneelisten en bijzonder ten genoege der verzekeringsmaatschappij, stelt zy vier duizend gulden be schikbaar ; doch haar dagelyksch bestuur aarzelt om voor te stellen vyf en twintig honderd gulden te verstrekken, als budrage tot aankoop en aanvulling van de Rijksverzameling van modellen voor de kunstnijverheid in het Ry'ksmuseum te Amsterdam. Alsof deze uitgave niet honderdvoudige winst zou afwerpen ! J. H. R. Mnzie& in de Hoofstad, Er heerschte een sombere stemming in het Concertgebouw, gedurende het eerste deel van het concert ran 7 dezer. Somber door de c. mol-fuga met preludium van Bach; somber door diens Ereuzstab-cantate en somber door de tragische ouverture van Brahmg. Eene somberheid, nog des te opvallender door het heldere licht in de zaal en den feestelyken aanblik van het publiek vóór en op het podium. Daar hebben wy het l De muziek paste er niet. In de hooge gewelven van een majestueusen dom, met zwak schemerachtig licht en een in zich zelve gekeerde menigte, aan dachtig luisterende naar de machtige tonen van een statig orgel hoe schoon zon d&ir een fnga van Bach klinken l Hoe zou daa> de kunst van den grooten Sebastiaan tot haar recht komen en hoe zou zy daar beants woorden aan hetgeen zich haar grooteschep per heeft voorgesteld. Thans wist eigenlijk niemand, hoe zich tegenover het meesterstuk te houden en maakte het weinig indruk. Zeker heeft dit niet aan den heer Tierie gelegen, want wy kennen hem genoegzaam als een zeer degelijk en vaardig organist uit de orgelbespelingen, die hy regelmatig in het gebouw der Vry'e Gemeente geeft. Ook thans weder kwamen zy'ne goede hoedanig heden uit, al moge misschien het preludium een weinig te dik geregistreerd geweest zyn. Na dezen orgel-Bach kwam een vocaal-Bachdoor onzen Messchaert vertolkt. Reeds meerma len maakte deze voortreffelijke kunstenaar zich verdienstelijk door het zingen van de heerly'ke Kreuzstab-cantate. Eens op een der uitvoe ringen van de Zangvereeniging van Toonkunst (onder Röntgen), toen door het koor het slot koraal gezongen werd en eens op een liederenavond in de kleine zaal, toen hy slechts het eerste deel deel der cantate ten gehoore bracht. Het kwam my voor dat Messchaert door de soberheid van zyn voordracht de som berheid van het stuk nog heeft willen verhbogen. Van my'n plaats af klonk de stem my wel wat al te ingetogen. Ik had niet een meer dramatische voordracht gewenscht, doch meen dat iets-meer toon-emissie, ook met het oog op de ruimte, aan het geheel zou zyn ten goede gekomen. In een kerk waar de toon VOO3 DAME# 0?er opzettelijke en geflwonpn ventilatie. ii. Behalve onder zekere omstandigheden, n.l. als de wind er op staat, of als in de kamer gestookt wordt, voor ventilatie, d. w. z. om frisscbe lucht toe te laten en bedorvene af te voeren, dienen de muren nog op andere wijze om de atmosfeer geschikt te doen blijven voor wie erin leven. Gelijk ? wij zagen, wordt de lucht bij aanwezigheid van eeu groot aantal mensehen bezwangerd met waterdamp, en is het deze waterdamp vooral, die een nadeeligen invloed uitoefent op het organisme, door den afvoer van warmte te bemoeilijken. Welau, een voorname taak der muren is het om den overvloedigen waterdamp, in een vertrek geko men, niet enkel door verdamping van zweet aan de oppervlakte van het lichaam, maar tevens door de verlichtingsinrichtingen (gas, petroleum, olie, leveren bij verbranding waterdamp) en dikwijls bovendien door wasemende theeketels enz., om dien overvloedigen waterdamp op te zuigen en naar buiten te loozen. Wie 's avonds, na het thee-uur, bij toeval de gordijnen die voor de glazen hangen, nog eens wegschuift, ziet dikwijls druppels water langs de ruiten naar beneden loopen. Het koude, door de buitenlucht koel gehouden glas, doet de temperatuur der lacht in zijne nabijheid dalen. Nu is bet een overbekend, natuurkundig verschijnsel, dat koude lucht minder waterdamp bevatten kan dan warme. Het vallen van regen is o.a. daaraan toe te schrijven: in heete luchtstreken met waterdamp verzadigde luchtmassa's, drijven naar koudere oorden; de damp wordt vloeistof en slaat neer. Het verklaart meteen de aanwezigheid der waterdruppels op het koude glas. Het midden van de kamer is hier de heete luchtstreek, in de onmiddellijke nabijheid der wanden zijn de koudere oorden gelegen. Geen wonder dus dat het tegen de glazen regent, niet zooals gewoonlijk van buiten, maar van binnen. Te verwachten ware, dat het ook tegen de muren regenen zou. Want al is hun geleidingsvermogen voor warmte (en dus ook voor koiï) minder groot dan dat van glas, m. a. w., al wordt bun binnen oppervlak minder door de buitenlucht afgekoeld dan dat der ruiten, toch is ook hunne temperatuur dikwijls laag genoeg om neerslag van water te kunnen veroorzaken. Dat dit niet gebeurt ligt aan het vermogen der muren, waar straks reeds op gezinspeeld weid, om water op te zuigen. Het slsat wel neer; maar we zien het niet, het vormt geen druppels, omdat de steenen het absorbeeren, zooals een spons dat doet. De poriën van den muur vullen zich met water. Dat de hoeveelheid die zij daarvan op kunnen nemen, niet gering is, ervaart ieder die eens probeert hoelang men op een baksteen water gieten kan, vóór het aan den buitenkant er op blijft liggen. Zooals van zelf spreekt mist glas deze sponsachtige eigenschap geheel en al, omdat het geen poriën van beteekenis heeft. Maar zal misschien iemand zeggen ik heb toch wel eens water in straaltjes langs de muren van een vertrek zien loopen; dat dit soms gebeurt, 'S volkomen waar; maar even waar is, dat het niet gebeuren mag. Het kan vooreerst een gevolg zijn van bet feit dat de muren door en door nat zijn. Dan loopt niet het water uit den muur, zooals men dikwijls meent, maar wel vii.dt het op den muur condenseerende water geen ongevulde poriën om in te trekken, en vertoont zich dus. De muren van nieuw gebouwde huizen zijn veelal nog nat van de massa water die bij den bouw ge bruikt is, en gebruikt is moeten worden. Het ! is natuurlijk dat met droge steenen niet goed j gemetseld worden kan: het water uit de kalk i zou direkt erin trekken en zoodoende de mortel bederven. Maar ook indien lang genoeg ge- i stookt en gelucht is om bet oorspronkelijk in j de wanden aanwezige vocht te verdrijven, kunnen, nadat het huis eenigen tijd bewoond is, de muren weer nat zijn geworden. Dat kan nl. het geval zijn, als er voor hen geen gelegen heid bestaat, het aan de binnenzijde opgezogen water aan de buitenzijde weer kwijt te raken. Ook een muur kan zijn maag overladen als er wat aan de -spijsvertering hapert. Om het geabsorbeerde water voldoende te kunnen ver dampen, moeten de omstandigheden eenigszins medewerken. Staan er een aantal groote boomen voor het huis ei ie het besehutten en beschaduwen, wind en zou verhinderend hun drogenden invloed te doen gelden, dan ziet het er slecht uit. Wordt de muur aangegaapt door een buurman, dan blazen zij elkaar hun natten adem in 't gezicht, en is het met beiden dus nog erger gesteld. Maar ook van de ligging van den muur geheel onafhankelijke oorzaken kunnen maken dat hij van binnen afdruipt. De specie (kalk mortel) kan bygroscopische (wateraantrekkende) zouten hebben bevat, die met geweld het water vast houden; van algemeene bekendheid is dat onzuiver keukenzout als het in de lucht staat vochtig wordt. Indien, wat wel eens gebeurt in streken waar zoet wa'er moeilijk te krijgen is, de mortel met zeewater wordt aangemaakt, komt zulk onzuiver, hygroscopisch keukenzout in den muur, en verhindert dat bij goed droog wordt. Of de wand kan geverfd en vernist zijn. Dan worden de poriën waarin 't water moet dringen verstopt en de oppervlakte bijna even dicht gemaakt als die van glas is. Natuurlijk dat dan ook het -elfde verschijnsel als glas te zien geeft bij de muren waar te nemen valt: druppels water kruipende langs den wand waarin zij niet kunuen gaan. Zeer verkeerd is het de muuroppervlakte met een dikke verflaag te bedekken, die het vocht tegen houdt. Zoolang men in de dwaling verkeert dat vocht van buiten naar binnen driagt, moge zulks verlei delijk zijn, als men weet dat dit niet gebeurt, maar het omgekeerde het geval moet zijn, draagt men er zorg voor dat de poreuse muren niet worden bedekt met een dichten mantel van verf of lak. Duidelijk is, dat de natuurlijke, of, zooals ik ze de vorige maal ter andere kenschetsing noemde, gedwongen ventilatie, voor een groot deel afhangt van de bouwwijze. Woningen van n verdieping, krijgen, als ze gebouwd zijn op zuivere aarde, door den vloer toevoer van frissche lucht ; maar van hoogere woningen ontvangt de eerste verdieping lucht, die reeds in een benedenvertrek verontreinigd is. Zoo gaat het met de ventilatie door de muren ook. Een wand die twee aangrenzende vertrekken scheidt, is volkomen werkeloos. Om beurten zal ze vocht van het eene in het andere, en van het andere in het eene brengen. Is naast de kamer een gang of portaal, dat goed gelucht wordt, dau zijn de voorwaarden reeds guustiger. Maar vooral door buitenmuren heeft natuurlijke ventilatie plaats. Dicht op n gepakte, sterk bevolkte woningen, zijn dus in veel slechter conditie dan alleenstaande huizen, of stadswoningea die uit een ruime beurs gebouwd zijn, weinig menschen herbergen en doorsneden zijn met gangen en portalen. Naast de bouwwijze en, daarmede in verband, | de ligging, is voor de natuurlijke ventilatie van ; belang of in de kamers al dan niet gestookt j wordt. Zomers, als dat niet gebeurt, als de ; temperatuur van binnen- en buitenlucht dezelfde is, zal, zonder de hulp van den wind, die juist in deze maanden dikwijls er zijn gemak van neemt, zoo goed als geen gedwongen luchtverversching plaats hebben, omdat er geen drukverschil bestaat. Het is dus niet slechts aan genamer, maar ook noodzakelijker om zomers ramen open te zetten dan om dit 's winters te doen, als tenminste geen kunstmatige ventilatieinrichtingen bestaan. Er zijn echter vertrekken, waar het geheele jaar niet wordt gestookt, en waar toch rijkelijk bronnen van verontreiniging voor de lucht aanwezig zijn. Wij meenen slaapkamers. Men heeft zich ingebeeld dat in niet verwarmde ruimten slapen gezond is. Eenig nadenken doet ons inzien dat deze theorie onjuist is, en waarschijnlijk niet zonder mede werking van het eigenbelang der huismoeders ontstaan is. Hooren wij wat v. Pettenkofer hieromtrent zegt: De leer der ventilatie bewijst, hoe verkeerd het gebruik is, dat in de slaapzalen van menige inrichting die door vele menschen bewoond wordt, nog dikwijls aangetroffen wordt, 's Mor gens, als de personen opgestaan en de bedden afgehaald zijn, worden de vensters geopend en op die manier de zalen den ganschen dag ge lucht. Vddr het naar bed gaan worden ze sloten, en de arme menschen verbeelden zich t zij den ganscheu langen nacht in frissche lucht liggen. Wie 's morgens voor het opstaan in zulk een slaapzaal binnentreedt, schrikt letterlijk terug voor deze frissche lucht, die gedurende den nacht slechts zeer onbeduidend en bij toeval vernieuwd wordt en met de afscheidingsprodukten van huid, longen en ook van nog andere organen zoo sterk bezwangerd is, dat zij op iemaud die uit een fri:-sche omgeving in* deze atmosfeer komt, met haar ge da volle zwaarte drukt. Indien geen temperatuursverschil bestaat tusschen binnen en buiten, is het gedeeltelijk geopend blijven der vensters van een slaapzaal gedurende den nacht, 's winters even noodzakelijk als zomers, wat betreft de verversching der lucht. Het lichaam van den slapende is weliswaar zelf een kleine warmtebron, en men verwarmt zulke slaapzalen in plaats van met hout en steenkolen langzamerhand met de uit de bedden opstijgende menschelijke warmte eenigszins, maar zoodanig verhitten, dat ook de muren een beetje warmer worden, kan men op deze manier nimmer. De door de slapenden uitgeademde waterdamp wordt aan de wanden gecondenseerd en sluit de poriën van den muur tegen den ochtend meer en meer. Verdampt van dit water over dag als de vensters geopend zijn wel wederom een deel, het gebeurt toch niet zelden dat zulke zalen in den loop van den winter duidelijk natte plekken aan den wand vertoonen. Men heeft zich wijs gemaakt dat het gezond is in de kou te slapen. Maar als men vraagt, op welke feiten deze theorie berust, dan is niemand in staat vergelijkende onderzoekingen en cijfers over den gezondheidstoestand van per sonen in verwarmde en niet-verwarmde slaap zalen aan te geven of mede te deelen; men zegt het maar zoo, men heeft het maar zoo hooren zeggen, en ik wil er op zweren, deze theorie is niet buiten het eigenbelang om ont staan, verwarming kost geld en moeite, koudslapeu bespaart kachel en brandstof. Eerlijker zou het zijn te zeggen, koud-slapen, d. w. z. in kamers slapen waar niet gestookt wordt of gestookt kan wovden, is onder zekere omstandigheden niet zoo heel verkeerd, de armen slapen ook in niet-verwaimde ruimten, en leven toch. Als iemand in zijn eentje 's winters in een groot, niet verwarmd vertrek met goedgesloten deuren en vensters slaapt, dan kan het heel best wezen, dat hem dat volstrekt niet schaadt, indien hij een goed bed heeft, en de ruimte groot genoeg is. Eén bederft natuurlijk de lucht van eeu en hetzelfde vertrek, als zij niet verrerscht wordt, als geen ventilatie plaats heeft, lang niet zoo erg als twee. drie, of meer deren. Het bed is een kleedingst.uk, een appa raat, dat om ons lichaam warm te houden uit stekende diensten bewijst, zoodat wij het zelfs in slaapzalen waar hei vriest, niet te koud krijgen, maar het bed is geen ventilatie-toestel om de lucht der slaapzalen te verversehen, waarvoor op andere wijze gezorgd moet, worden. Wie gezond in de koude slapen wil, moet niet enkel een goed bed hebben, maar ook een groote ruimte, of zeer slecht sluitende deuren en vensters, of zeer poreuse muren (van kalk steen b.v.) of hij moet even goed als in den zomer een venster gedeeltelijk openlaten. Tot zoover prof. v. Pettenkofer. Men bemerkt dat hier eigenlijk al nit-t meer vaii gedwongen, maar van opzettelijke ventilatie sprake is. Hij raadt verwarming der slaapvertrekken niet aan om de direkte uitwerking : het op temperatuur houden van ons lichaam, want daarvoor zorgt genoegzaam het hed, maar ter wille van de ventilatie. Zelden zal het voorkomen dat men om deze reden alleen stookplaatsen aanlegt of kachels plaatst; maar wel verdient het aandacht dat het, gevoel van welbehagen dat wij onder vinden indien onze slaapkamers ook slechts zwak worden gestookt, begeleidt wordt door een heilzamen invloed op ons gestel. En ook, al is deze wetenschap minder aangenaam voor wie het goed hebben op deze wereld, dat de behoeftigen die 's winters zelfs iu hun woonvertrek niet voldoende kunnen stoken, nog aan wat anders gebrek lijden dan aan warmte : aan frissche lucht. Er bestaat voor hen gegronde reden om de ventileerende werking van den wind zooveel mogelijk op te heffen ; ieder tochtje wordt afgesloten; het temperatuursveri-chil tus schen binnen en buiten is maar klein. Geen wonder dat het in de woningen der armen des winters benauwd en ongezond is en moet zijn, niet door den wil der bewoners, maar vanwege de omstandigheden die hun armoede schept (Slot volfft.) C. F. L. Geloof. (Ingezonden.) Men wil in myn boek »Geloof' een tendenzboek zien. Goed ! Dan heb ik zelve echter in de eerste plaats het recht te verklaren, welke die tendenz is. En ik acht me daartoe genoodzaakt, omdat de ne recensent er ly'nrecht iets anders in leest (of wil lezen) dan de ander. «Geloof" is een boek van verzoening en be rusting, na »Vragensmoede" en «Het eene noodige", (in verband waarmede het is ge schreven, en moet worden gelezen). Want immers, terwyl in deze beide boeken een zoeken is naar geluk, een opstand tegen het lot, tot aan den einde toe, heeft de hoofd persoon van «Geloof geleerd te berusten \ in te zien dat niet geluk maar plicht onze levensopgave is; zich te buigen voor het Onbekende dat regeert; (zie blz. 210 en blz. 237 en volgende). Daarom en alleen daarom heet dit botrk »Geloof." Sommige kwaadwillige of domme menschen stellen het zoo voor, alsof er haat en ver bittering tegen anderer geloof in dit boek ware. Tegen domheid en kwaadwilligheid me verdedigen wil ik niet eenmaal beproeven. j Maar opdat er geen misverstand ter goeder i trouw mogelijk zy', verklaar ik die zelve 1 toch wel het best zal weten hoe en wd.lrorn en in welke stemming ik dit boek schreef : Het is een boek van dankbaarheid, voor zeer veel ondervonden liefde van geloovigen van allerlei \ richting (zie Inleiding en Slot) ; het is een boek van eerbied voor het eerlijk geloof van ' anderen, van welke richting dan ook (zooals j het zich bv. openbaart in den eerlijken predi kant; in diens oprecftt-geloovige vrouw; in diens ongeloorigen zoon, n in den eerlyken twijfelaar ; in Liesbeth Hiller en hare moeder) ; het is een boek van eigen gevonden geloof, in «Het onbekende dat regeert" en »ons hoog houdt over de verzoekingen van het leven" (blz. 238). ANNA DE SAVOENIN LOHMAS. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIII1I1IMIMIIIIIIIIIIIII11II Illllllllllllll Illllllllllllll Zwarte zyde. Artistieke portetten Kapstls, Juweelen. Handweiken. Vervalschingen. De effen zwarte zyde, die op 't oogenblik voor gewone mantels weinig in tel is, wordt nu voor groote avondmantels gebruikt. Iets zeer practisch en gedistingeerd is een avond mantel van zwarte zyde, met rose satijn gevoerd, kraag, opslagen en randen hetzij van zwarte : chiffonruches met gouden of zwarte pailletten, j hetzij van zwart bont of ruches uit lussen van zwart fluweel gevormd. Een toilet van crème guipure, van mauve gebrocheerd, of vooral van rose de cbine zyde met gouddraad geborduurd, vormt met zulk een mantel een prachtig geheel. Voert men den mantel, in plaats van met rose, met oranje, geel, turkooisblauw, amandelgroen, dan wordt daardoor de keus der toiletten die men er by dragen kan, vanzelf beperkter; bleekblauw, mauve, wit, ivoor, crème, zilvergrys, lilas, rekent men, evenals het bleeke rose, by alles te passen. * * ; De Lady's Eealm voor Kerstmis heeft een fraaie collectie damesportretten uit de Engelsche groote wereld, door een zeer kunstvaardig en artistiek amateur-photograaf, baron Adolph von Meyer, gedaa^. Dat het allen, prinses Thurn-en-Taxis, lady Charles Bereford, lady Mary Sackville, schoonheidstypen ly'ken, ligt zeker wel aan kunstvol retoucheeren na een kunstrolle pose. Mrs. Cush heeft het type van den Florentynschen zanger; prinses Hohenlohe behoort bij een sentimenteele romance uit 1830; miss Elspeth Campbell schynt Corinna op hbt Kapitool; om de photographie dit alles te doen geven moet men inderdaad artist zyn. De barones von Meyer geboren prinses Olga Brancaccio ziet er met blonden middeleeuwschen krullebol uit als een bouwmeestersleerling van Erwin van Steinbach: het interessantste intusschen is het portret van lady Randolph Cfturchill, in een hieratisch costuum met hooge tiara,. een rijks appel en een lelie in de hand; het doet aan Sarah Bernhardt als Ghismonda, aan de Circe van Benjamin Constant en aan Indische afgodsbeelden denken. . l De Mode pratique (Hachette, Pary's) begint een aardige serie. lu een reeks van photographieën zal telkens getoond worden, hoe ; men niet en hoe men wel het haar moet i opmaken om een elegant kapsel te hebben. ) Dezelfde dame wordt tienmaal gephotografeerd, en face, en profil, van achteren; op een deel der portretten ziet zy er heel ongunstig, burgerlyk, smakeloos, slordig uit, op de ande ren smaakvol, elegant, chic; alles met dezelfde haren en een beetje meer moeite. * * * Het gebruik of misbruik van juweelen, goud en blinkende sieraden neemt steeds toe. Men weet hoe de gitten onverwoestelyk schijnen, de pailletten en steenen op alles plaats vinden. Het is nu weer mode, aan alle vingers ringen te dragen, tot aan de nagels; wie er heel veel heeft, draagt dan ook geen handschoenen meer. Deze voorliefde voor blinkend goed wordt niet als atavisme of verwantschap met Indiaan sche stammen uitgelegd, maar toegeschreven aan de heerschappij van het electrisch licht, waardoor juist al dat geflikker dubbel tot zyn recht komt. * * * Voor St. Nicolaas, in andere landen voor Kerstmis, is altoos nog een zekere neiging om handwerken te maken; wat aan de kunst vaardigheid ontbreken mag, nu men toch alles in de decorateurs- en galanteriewinkels veel mooier en goedkooper geborduurd en ge werkt kan krygen, wordt door de hartelykheid en soms door een aardig persoonlijk cachet vergoed. In de Fransche tijdschriften, zoowel als in de Duitsche, verandert intnsschen de aard van het handwerk. Het oude borduren, haken, breien, kruissteek, bly'f t nog wat, maar steeds meer komt er by houtbranden, kerbschnitt, cartonneeren, meubeltjes maken, schil deren, application, Hardanger werk en diverse borduur- en kantsteken. Een ware ressource in dit opzicht is de tegenwoordige manie om alles op te hangen. Courantenhangers, sleu telrekje, stofdoekenmandje, pypenhanger, luci fershanger, thermometerplaat, theedoekrekje, hangend speldekussen, is niet voldoende; wy zagen als nieuw een liniaalhanger (een lange schuif, waar de liniaal een eindje bovenuit komt kijken), een spreihanger (een lange stok, gedragen door een stevigen bandelier van bewerkt laken, dien men aan een haak hangt), en deze zyn allicht nog met andere hangers voor diverse deelen van het toilet te ver meerderen. * » * Uit het Maandblad tegen de Vervalschingen, onder redactie van dr. van Hamel Roos en Harmens: Tegen muizen laat men hier en daar een stukje kamfer achter het behangsel glijden en maakt dit weer dicht Eerst na twee maanden behoeft dit vernieuwd te worden ; in de kamer bespeurt men niets van de lucht. Het kunstmatig kleuren der koffie geschiedt door de boonen te vermengen met een kleur stof in uiterst fijnen poedervorm en daarna in een molen rond te draaien. De aan te wenden kleuren wisselen, in verhouding tot de oor spronkelijke kleur der te kleuren koffie en die van de koffiesoort welke men er schijnbaar van wenscht te maken. Deze keuze eiacht een langdurige oefening. De zwarte kleuren welke gebruikt worden, zyn potlooderts (graphiet), lindehoutskool, beenzwart, roet; de groene zyn ultramarijn, mengsels van geel en blauw; de blauwe zyn berly'nsch blauw, ultra mary'n, vernissen van verschillende kleuren van aniline en looizure zouten; de gele zyn (vergiftig) chrootngeel, naphtol - vernis en andere minerale kleuren, gele oker; de witte zyn koolzure kalk- en talksteen. De koffie wordt verder nog geglansd, door middel van talk, was, hars, sandarac of dergelyken. Smakelyk. Een concurrent van het acetyleen is het nieuw gevonden etbyleenlicht, ontwikkeld uit carboliet, dat goedkooper is dan calciumcarbied; by da yzersmeltery te Hammond in Indiana (V. S.) is daarvan de eerste fabriek opgericht. Als zuiver aanbevolen worden o. a. boter van de firma B. Veth en Co. te Delft, brood uit de fabriek van de wed. J. de Jonge te Amsterdam, cacao uit de Nederl. Cacaofabriek te Helmond, geëmailleerd keukengereedschap van de firma II. Berk en Zn te Kampen, melk van de Stoomroomboter- en Kaasfabriek Amstelland te Nieuwer- Amstel en verduurzaamde levensmiddelen uit de fabriek de Voorzorg te Breda. E?a. O H. I?* !?* 's O £t o a, o is "beslist

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl