De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 24 december pagina 5

24 december 1899 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

S? 'T:"-* T No. 1174 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. DAME£. 0?er opzettelijke en gedwongen ventilatie. (Slot). Reeds is er op gewezen dat behalve door de temperatuur van de kamerlucht te rerboogen, de tachel nog direkt de ventilatie bevordert. Met de rookgassen verlaat door den schoorsteen een deel der kamerlucht bet huis, die natuurlijk. door vereche lucht wordt aangevuld. Hoe groot deze hoeveelheid is, hangt af van het systeem kachel dat gebruikt wordt. Hoe meer trek er in den schoorsteen is, hoe meer kamer lucht er wordt medegesleurd. In dit opzicht hebben de ouderwetsche haar den alles voor, en de nienwerwetsche vulkachels veel tegen. De eigenschap die deze laatsten in zoo korte jaren naam heeft doen verwerven, is hunne zuinigheid. Er wordt weinig brand stof in verbruikt. Maar het natuurlijk gevolg daarvan is, dat zij ook weinig lucht verbruiken. Een bepaalde hoeveelheid turf of steenkool, heeft een bepaald volume lucht noodig om te kunnen verbranden. Deze regel brengt men in praktijk door bij de vulkachels den luchttoevoer te be perken; daardoor beperkt men de verbranding en de warmte-ontwikkeling. Maar hoe minder lucüt de kachel inzuigt, hoe minder de kamer verlaat, en, hoe minder versche lucht er in binnendringt. Haarden daarentegen kosten mas sa's brandstof, verbruiken dus ook een groote hoeveelheid lucht, die zonder de minste belem mering in het open vuur treedt en dit doet vlammen. Zoo ontstaat in den schoorsteen een flinken trek; wel is waar gaat er veel warmte met de rookgassen het huis uit, maar meteen een groote overmaat lucht, die niet voor ver branding noodig is, maar eenvoudig mechanisch wordt medegesleurd, en plaats maakt voor vnrsche. Veelal meent men dat de benauwde atmosfeer in een kamer waar een vulkachel staat, een gevolg is van het «stinken" van de kachel. Dat is niet het geval. Maar door het vervangen van een haard, of potkachel (die het midden tusschen de twee houdt) door een vnlkachel, heeft men een uit stekende ventilatie'inrichting weggenomen. De nieuwe kachel stinkt niet, maar verwildert de stank niet langer, zopals de oude deed. Men tracht de atmosfeer dikwijls te verbeteren door een bakje met water op het vuur te zetten, en zoo althans de lucht niet te laten uitdrogen. Dat is maar een halve maatregel. Want het is niet genoeg dat lucht vochtig is; ze moet frisck xijn, en dat is volstrekt niet hetzelfde. Wie een haard laat wegnemen en zich een vnlkachel aanschaft, maakt dus aan een der oorzaken van natuurlijke ventilatie een einde. Daar is niets tegen, daar is zelfs veel vóór, als hij maar weet dat hij dat doet, en dus begrijpt nu misschien kunstmatig de lucht te zullen moeten ververschen. In dat geval gaat hij erop vooruit. Dikwijls valt het moeilijk n» te gaan of de lucht, die door natuurlijke ventilatie in de kamer komt, wel zuiver is, omdat hare herkomst niet precies bekend is. Bij aanleg van opzettelijke ventilatie-inrichtingen, zorgt men er natuurlijk voor dat de versche lucht aangevoerd wordt van een plaats waar de atmosfeer zuiver is. Bovendien heeft men, indien de gedwongen ventilatie behalve door poriën, door spleten en gaten geschiedt, dikwijls last van tocht. Door juiste keuze van de ligging der aan- en afvoeropeningen bij een kunstmatig ventilatie-systeem, kan de mogelijk heid van tocht geheel worden buitengesloten. Ten slotte krijgt men het in zijn macht de hoeveelheid versche lucht die in de kamer komt, te regelen, m. a. w. haar ten allen tijde voldoende te doen zijn. Er zijn twee principieel verschillende metho den van kunstmatige ventilatie. Men kan of verontreinigde lucht uit de kamer wegzuigen, of frissche erin blazen 1). In het eerste geval zorgt de motor voor den afvoer der lucht, bevindt zich dus achter de door den luchtstroom te ventileeren ruimte, in het laatste geval be zorgt hij den toevoer en bevindt zich in de richting van den luchtstroom vóór de te ventileeren ruimte. De tweede methode verdient meestal de voorkeur, omdat men door haar toe te passen in het bijzonder het oog kan houden op de herkomst der versche lucht, dus op haar reinheid. Om de wegstroomende lucht behoeft men zich niet te bekommeren. Bij het eerste systeem daarentegen, wijst men juist ha&r den weg, maar let er gewoonlijk niet op vanwaar, en langs welke -wegen de lucht toestroomt. Doei men dat wel, legt men opzettelijk kanalen aan waardoor de kamer de benoodigde lucht kan binnenzuigen, dan bestaat er tegen het in praktijk brengen dezer methode geen bezwaar. Een andere vraag, zeker van niet minder Flügge, Grundriss der Hygiëne. FEUILLETON. IIMIIIIII11IIIIMI1I IIHIIIIMIIIIIinillUH Een lde in «Madame entrez, s'il vous plait. Seulement pour voir, rien nfi vous oblige d'acheter!" Zoo werd ik in de straten van Stamboul en in den Grooten Bazaar elk oogenblik staande gehouden door vriendelijk lachende Armeniërs, wier don kere oogen en lokken voordeelig afsteken bij den rooden fez dien zij dragen. Zooveel mo gelijk er mij met een vriendelijk woord of een grap afmakende, immer met de belofte «de venir une autre fois," was 't mij tot dusverre gelukt aan hunne verleidelijke aanbiedingen weerstand te bieden, totdat ik op een mooien dag, toen ik mij weder, vergezeld door mijn dragoman, den braven Constantinides, verlustigde in het bonte, veelkleurige Oriëntalisohe leven, de zwakheid had, om vertee der d door de innemend lachende oogen en den mond die mij toeriep: «pour voir senlement, madame, pour voir." een winkel binnen te gaan. In den achterwinkel gekomen, waar licht brandde, dat de schitterende kleuren en borduursels op zijn voordeeligst deed uit komen, werd 't mij zoo prettig mogelijk ge maakt. Een mooi, ingelegd stoeltje werd mij als zetel aangewzeen een dito tafeltje naast mij gezet, en mijn vriendelijke Armeniër begon zijn schatten voor mij uit te spreiden. De eerste zeer kleine kleedjes die ik zag, deden mij verklaren, (wat ook werkelijk het geval is), dat wy dit in Holland even zoo en mooier hadden. Maar nu werd hij in zijn eer getast en haalde hij op wit fluweel met goud en zilverdraad geborduurde vierkante kussenover trekken te voorschijn, die werkelijk prachtig waren. De schelm zag aanstonds dat ik half overwonnen was, en snel roept hij een confrère belang, is, waar de ventilatieopeningen moeten worden aangebracht. Dit hangt van allerlei omstandigheden af. Als de temperatuur in de kamer en die van de lucht welke men erin voert, ongeveer even hoog zijn, verdient het aanbeveling door openingen onder in deneenen muur de lucht binnen te laten, en door ope ningen boven in den tegenoverliggenden haar te doen ontwijken. Maar eigenlijk alleen des zomers verkeert men in dit geval. Men noemt daarom deze methode wel «zomerventilatie." In koudere jaargetijden zou zij te veel tocht ver oorzaken. Om aan dit bezwaar te gemoet te komen, brengt men de openingen, waardoor versche lucht naar binnen treedt, boven de hoofden der menschen aan, en zoodanig, dat de richting der binnenstroomende lucht een ppwaartsche is. De kracht van den tochtwiud wordt dan tegen den zolder gebroken, en als nu in het onderste gedeelte van den tegenover gestelden wand openingen worden aangebracht waardoor de bedorven lucht weg kan, verkrijgt men in de kamer een gelijkmatige verplaatsing der lacht van boven naar beneden. Dit systeem draagt den naam «Winterventilatie." Duidelijk is, dat het volstrekt niet voldoet indien boven in de kamer bronnen van verontreiniging zijn, die meteen veel warmte geven, en dus den neergaanden luchtstroom tegenwerken door een opgaande te veroorzaken, zooals b.v. gaspitten doen. In dat geval is het doelmatig den toevoer beneden, den afvoer boven te maken. Wij krijgen dus eigenlijk weer zomerventilatie, maar nu met dit verschil, dat de koude lucht beneden binnen gelaten wordt door een groot aantal kleine openingen, zoodat er geen tocht kan ontstaan, of wel, dat ze van te voren een weinig verwarmd wordt. Wil men deze vóór vdór-warming der ventilatielucht zoover drijven dat ze voldoende is om de kamer op temperatuur te brengen, wil men dus een combinatie van centrale verwarming met veutilatie-inrichting, dan moet men even goed voor verdeeling van den luchtstroom door veel kleine openingen zorgen, als wanneer koude buitenlucht wordt binnen gelaten. Warme tocht is even onaangenaam als koude. Behalve de twee beschrevene, zijn er nog tallooze systemen van ventilatie. Onder deze omstandigheden moet een wijziging zus worden aangebracht, in dat geval een verandering zóó. Wij meenden te mogen volstaan met op het onderscheid tusschen de twee belangrijkste methoden de aandacht te vestigen. C. F. L. Geloof (?) *) (Een woordje aan A. de Savornin Lohman.) Tot welke der twee categoriën van menschen A. de S. L. mij gelieft te rangschikken, tot de >kwaadwilligen of de dommen", moge de schrijfster van «Geloof" weten voor my staat vast, dat uit dit haar jongste werk beslist haat en verbittering spreekt. Als bewy's kan dienen hetgeen gezegd wordt op pag. 122, dat n.l. »het eenig goed, dat de uiteengespatte Protestanten nog onderling ais geloofsartikel (waar staat dat art. te lezen ?) gemeen hebben, de haat tegen de R. C. Kerk is." Sterker en meer overtuigend kan het wel niet! By de aangehaalde uitspraak der schrijfster sluit zich zeer passend aan hetgeen zij op pag. 124 beweert, dat n.l. »de eene protestant den ander de opgedreunde gemeenplaatsen nabaauwt, zonder gich ooit de moeite vanper soonlijk onderzoek te geven van de leer der R. C. kerk." Onnoozeler kan 't wel niet gezegd worden onbeschaamd daarbij wordt het, wanneer 't op dezelfde bladzyde aldus heet: «het verwaterde protestantisme verby't en vereet zich in onnoozele godsdiensttwisten en theolo gische haarkloveryen." Gy, Anna de Savornin Lohman, schy'nt U de moeite nog niet gegeven te hebben van ?persoonlijk onderzoek" van dat Protestantisme, dat juist geen godsdienstgetwist en geen the ologische haarkloveryen wil, maar dat naar 't voorbeeld van Jezus slechts deze twee zaken zoekt: vroomheid van hart en humaniteit En wat nu den naam van Uw boek betreft ik heb als my'n oordeel ergens uitgesproken, dat het beter had kunnen heeten «Zonder Geloof," en ik houd die bewering nog staande. Gy noemt uw boek een boek van Berusting . .. ja, maar er is tweeërlei berusting: »het leven te leven als eene noodzakelijkheid zonder illusies, zonder klagen totdat wy' afgelost worden, een leven zonder geluk, omdat het moet" is eene berusting die overeenkomt met [llinilflIIIHtHHHHINniHHINIIHIIIIIIIHIIIIItlllttlllllllllllMK in het Grieksch of Turksch iets toe, waarvan het gevolg was, dat in minder dan geen tijd een kopje Turksche koffie benevens een glas water voor mij stonden. Eu EU was ik dan ook vrrloren! De handel begon. Ik vroeg mijn dragoman, Constantinides, een zeer vertrouwbaar man, in het Duitsch hoeveel ik af kon dingen ongeveer; deze zeide mij: //koop twee stuks voor een derde minder, dan hij voor n vraagt; maar begin met minder te bieden." Mijn Armeniër, die wel Fransch maar geen Duitsch sprak, opende sa. het vuur, en nu volgde er een alleraardigste schermutseling die zoo wat drie kwartier duurde. Hij kwam onophoudelijk af, wrong zich met ten hemel geheven handen in allerlei bochten en deed de plechtigste ver zekeringen ; maar alles met een lacheneten trek op 't gelaat. Ik bleef «deun", kwam telkens een franc naderbij, totdat ik mijn maximum bereikt had, en wij eindelijk den koop eens waren. Toen het beklonken was, dacht ik nu eens iets voordeeligs gedaan te hebben; maar daar vereert hij mij een zilver vergulde Turksclie broche, die ik als een souvenir aan hem moest dragen, en nu begreep ik, dat ik het nog veel te duur betaald had! Maar 't avontuur had mij te zeer geamuseerd, dan dat ik berouw over den koop kon gevoelen. Deze met zilver en gouddraad geborduurde stoffen worden door de vrouwen aan huis of in particuliere ateliers vervaardigd, zoodat men, daar geen toegang hebbende, dien arbeid niet kan gadeslaan. Even wel wilde ik gaarne eens zien wat vrouwen en meisjes in Stamboul arbeiden, en door de wel willendheid van Hadji Kaffar, den bezitter van het oudste tapijtenmagazijn aldaar en eigenaar eener zoogenaamde weverij, werd ik in de ge legenheid gesteld deze te bezoeken. Door allerlei bochtige, slecht of niet noemenswaard geplaveide straten die steeds bergop waarts leidden, reed ik, weder vergezeld door bukken voor de overmacht van het ^geheim zinnig iets, dat misschien God heet, misschien Toeval is." Tegenover dit berusten, omdat het moet, staat een ander, dat niet anders is als een vast vertrouwen in Je Liefde en Wysheid eener Albesturende Macht, geen gedwongen, maar een vrijwillig d. i. een geloovig berusten, dat gepaard gaat met en bron is van het hoogst geluk ! Naarden, 19 12-'99. Ds. F. W. DRIJVER. *) Zie ingez. st. van A. d. S. L. in vorig nummer van dit blad. immiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMHimimiiiMM ? De Frondeuses. Het Grieksch eostuwm. Tijgerjageres en reizigster. ? Jonge meisjes en mama's. ? De damesregeering in Nieuw-Zeeland. De season. Het feminisme in Italië. Op het tweede jaarfeest van het feministische Pary'sche blad de Fron.de, is gebleken, dat vrouwenvraag, vrouwenbelangen, vrouwen directie lang niet altoos, zooals velen meenen, elegance en bekoorlijkheid behoeven uit te sluiten. Er was groot toilet gemaakt, het tout-Paris littéraire et artistique, met de haute finance vereenigd, was opgekomen; er waren mooie en coquette vrouwen in de salons van het kleine hotel in de rue Saint-George, waar rozen en misteltakken afwisselden. De electrische kronen in de hall waren in touffes en rozen en »gui" verborgen ; daar ontving de beminnelijke blondine, Marguerite Durand, directrice der Fronde, omringd van haar redac tie. In bleek blauw ciêpe de chine, ryk ge borduurd, een guirlande van donkere violen van als mouw op den eenen schouder, een collier diamanten en turkooizen om den (beroemden) hals, en daarbij behoorende sterren in het blonde haar, vormde Mad. Durand een middel punt waarop de frondeuses trotsch konden zyn. Ook een blondine is Mad. Brémontier, in zwarte tulle met stalen pailletten; men zou het haar onschuldig gezicht niet aanzien, dat zij reporter is, en onder anderen van het proces te Rennes heel scherpe verslagen geleverd heeft; slank en donker, en nog heel jong naar het scheut, is Mad. Fournier, die 's nachts tot 2 uur op het redactiebureau zit. De elegance, het beminnelijke en pikante der frondeuses was voor vele Pary'zenaars een verrassing. Mad. Séverine was wit gepoederd by een Pompadourtoilet. Ook voor de opluistering der soiree had men zich voornamelijk tot dames gewend ; de schoone Germaine Gallois droeg chansonnetten voor; eenige leden van het Théatre Francais speelden eene saynète van Jeanne Marni; Mad. Richard van de opera zong groote aria's; in de hall was eene Oostenrijksche dameskapel opgesteld om het dansen te begeleiden. Het feest was een werkelyk succes mondain. * * * In de muziekkroniek van den Temps spreekt Pierre Lalo apropos van de opvoering van Giuck's Orphée over het Grieksch costuum op de Parijscbe theaters. Ondanks den vooruit gang sinds Talma is hy niet tevreden. «Als een Griek op aarde terugkeerde, en men hem de kleeren van Antigone ofPyrrhus liet zien, hy' zou niet weten wat hy' zag of hoe hy' er mee moest omgaan. Hy zou ver stomd staan over die mouwen, die aansluitende corsages, die onbewegelyk gemaakte draperieën, zonder uitdrukking, eens en vooral aan schou der of heup opgehangen, zooals men een portière of gordyn vasthaakt. Toch is er te Pary's wel een gelegenheid om daaromtrent ingelicht te worden. Aan de Ecole des Beaux-Arts staat de heer Léon Heuzey op vaste uren zijn vernuttige, geleerde en onderhoudende colleges te geven over het antiek costuum; het is te betreuren, dat men er onze Phèdres en Electras zoo weinig ziet komen luisteren. Ze zouden er nuttige waarheden kunnen leeren, onder anderen dat hetgeen de naaisters en costumiers hun leveren, leely'k, pretentieus en kleingeestig is, zoodra men het met het echte costuum vergely'kt. En wel juist omdat naaisters en costumiers het gemaakt hebben. Het costuum der Grieken kent geen naden; het is een vierkant stuk doek, zooals het van den weefstoel komt; het heeft geen vorm op zich zelf, daarom neemt het zoo natuurlijk en krachtig en vol uitdrukking den vorm van den drager aan, van zyn gebaar, van zijn gedachte. Het spreekt mee, het vervormt zich met iedere beweging, het vertolkt in zy'n draperie gevoel iiniiiiiiiiiiiiiiniiiuii itiHiiiiiiiiiiiiimiHimiiiiii Constantinides en een jongen Griek Dimitri geheeten, procuratiehouder, die ons uit naam van Hadji Kaffar bij den directeur zou introduceeren, naar boven. Eindelijk na verloop van een twintig minuten en na geheel door elkander geschud te zijn, hield bet rijtuig stil, en werd de deur van een echt Turksch huis door een bejaarden Turk, den directeur zelf, Hadji Abdoullah, geopend. Met een beleefde, vriendelijke handbeweging noodigde hij mij uit binnen te komen, en ik volgde hem over een soort binnen plaats naar een houten gebouwtje, waar een vriendelijk uitziende jonge dame, Mlle Smaro Antoniades, de directrice, ons ontving. Jammer genoeg kon ik mij met het jonge meisje, dat gedecoreerd is mtt de gouden medaille des Beaux-Arts in Constantinopel, evenmin onder houden als met Abdoullah. Hoeveel weefge touwen er waren weet ik niet precies, maar de kleine ruimte was er geheel door ingenomen, want door de gespannen draden zag men weder anderen opdagen. Een honderdtal kleine meisjes, de jongste zeven jaar oud, zaten op lage ban ken voor de gespannen draden, die over rollen loopen en van de zoldering tot den grond reiken, druk bezig met de kleine, vlugge vingers de wollen draden volgens een patroon vast te knoopen en dan aanstonds den draad weder af te snijden. Allerhande kopjes zag men daar, Turkinnetjes, Griekinnetjes, Armenische enz., allen zusterlijk vereenigd en zoo druk bezig, dat zij zich ter nauwernood den tijd gunden mij even toe te lachen. Vogelvlug tooverden de kleine vinger tjes de ingewikkeldste patronen op de draden, meest patronen naar oude voorbeelden, maar in verscheidene van die intelligente kopjes, ont staan meermalen nieuwe figuren en arabesken, die de vingers dan in het tapijt tooveren, en waardoor de grillige figuren ontstaan, die ons menigmaal zoo aantrekken. Alles, van het span nen der draden, het kleuren van de oorspronkeen hartstochten welsprekender dan het naakt gebaar zelf; het bezit de edele waarheid van alle natuurlijke dingen. Wat zouden onze groote actrices niet een party' kunnen trekken van die vrije, soepele draperie, rythme en uitdrukking der plooien naar haar lust in harmonie brengend met de rythme en uitdruk king der verzen, die harmonie van muziek, poëzie en plastiek weervindend, die een der schoonste gloriën was van het Grieksch tooneel!" De heer Lalo zegt het heel mooi, maar juist om hetgeen hij opnoemt, het bestudeeren en gebruiken van het klassiek costuum, zy'n de groote actrices der laatste halve eeuw geprezen. Agar en Sarah Bernhardt, Rousseil, Bartet, Segond-Weber, Dudlay, en nog vele anderen hebben aan het drapeeren van het Grieksch costuum, aan het opwekken van de herinnering aan Grieksche beelden en gestalten, een deel van haar roem te danken; men kan by'na beweren dat zy den heer Heuzey in kennis ervan naby' gestreefd hebben. * # * Een Engelsche dame, miss Grahame, heeft in de jungles van Deccan ty'gers geschoten, gely'k eene vriendin van haar in The Lady's Realm verhaalt; en een Fransche dame, mad. Isabelle Massier, heeft haar impressies over het binnenland van Burmah aan de Revue des deux Mondes meegedeeld. Miss Grahame heeft minstens drie tijgers zelf geschoten ; het tijdschrift heeft ook een plaatje van haar, in knickerbockers, een lange dunne jas van groene stof met veel zakken erin, handschoenen aan en een grooten ronden hoed op, in een boom met het geweer op de loer zittend. Volgens haar opgave droeg zy intusschen op jacht meestal een helm met natten doek erin op het hoofd en een paar glac handschoenen, waarvan voor een deel de vingers afgeknipt waren. Het verhaal van haar eersten ty'ger is niet zonder emotie. De drie jagers zaten in drie hoornen, terwyl de dryvers het wild opjoegen. Eindelyk passeerde de ty'ger, een prachtig dier, op tien pas van den boom waarin de kapitein zat. De kapitein schoot en trof hem in den rug. Toen schoten de kapitein en miss Grahame en misten hem beide. Dan vervolgt de dame: «Dat was hem teveel. In een oogenblik maakte hij een sprong in het rond, bliksemsnel, galoppeerde naar den boom, sprong ter halver hoogte er tegen op en gleed toen zoo vlug en gemakkelijk als mogelyk was verder naar boven. Zal ik ooit weer zulk een vreeselyk oogenblik kennen? Ik zag het reusachtige en dreigende lichaam den boom opklauteren, vlugger dan een kat; ik zag my'n armen vriend overeind vliegen, beide loopen afgevuurd en weerloos! Zy'n hand was op den rand van den machdn, en de muil van den ty'ger, er over heen slui tend, scheurde een van zy'n vingers tot op het been achterover er af. Maar tegelyk bood de rug van den ty'ger, terwyl hy' den boomstam omvatte, een wel moeielyk, maar toch niet onmogelyk schot. Ik had nog een loop geladen, het. was ongeveer 80 yards. Ik vuurde, en heb nooit den hemel zoo innig gedankt als toen ik den ty'ger onmiddellyk zag loslaten en uit den boom vallen. Toch, als met de negen kattenlevens was hy niet dood; hy' wandelde weg en verdween. Wy' durfden hem niet na te gaan, op het gevaarlyk terrein, terwy'l hy gewond en in doodstryd was. Den volgenden morgen vonden wy' hem koud en verstijfd, een prachtigen mannetjestyger, zwaar en breed, met enorme pooten en snorren, «a splendid great cat". De tweede tyger was een menscheneter ; een gestreepte. Hy kwam regelrecht opdejageres aan, die hem in den kop schoot en op zijde sprong; haar geweer werd met het bloed van den ty'ger bespat. Den derden schoot zy uit een boom; de emotie ging er toen reeds af. De drie vellen zy'n natuurlyk miss Grahame's kostbaarste her innering. Mad. Massier heeft geen gevaarlijke reis ge maakt ; zy' beschrijft tempels en landschappen. De Burmanen zy'n ook lang geen ty'gers, een goedgehumeurd tevreden volk, wel wat lui en zorgeloos, maar beschaafd, goede handelaars, coulant, spraakzaam en luchthartig. Vooral de vrouwen zy'n er goed opgevoed, vroolyk en vry ; een contrast met de Chineesche en VoorIndische. * » # Miss Clara E. Collet schrijft in de Contemporary het een en ander over »de grenzen van leeftyd voor de vrouw"; wat zij beweert is voor ons land even waar als voor Engeland. «Honderd jaar geleden eischte men van tllllllllllillllllllUIIIIIIIIHIIIHIIlllllllllllllllHIIIIUIIIIUIIIIHIMUi lijk dikke, witte wollen draden tot het afwerken toe, doen deze kinderen zelve. Er is wel een teinturier aan de onderneming verbonden, die de verfstoffen gereed maakt, evenals een dessinateur, maar mijns inziens doen deze kinderen met hun fijne intuïtief gevoel voor kleur en vorm veel meer. De vader der directrice, George Antoniades, is als teekenaar en All Ousta als teinturier aan de onderneming verbonden. En hoe vlijtig werkten deze kinderen door, zonder zich door de tegenwoordigheid eener vreemdelinge te laten storen. Ik ging op een bank naast een der aardige kopjes zitten en tikte de kleine eens op de wang, de eenige manier om mij met haar te onderhouden, maar hoewel zij vriendelijk lachend mij toeknikte, werkte zij even ijverig door, van half zeven 's morgens tot zonsondergang, voor wat zij bij ons een minimumloon zouden noemen. Elke wollen draad in een Perz;sch tapijt wordt af zonderlijk vastgeknoopt op een wijze, dat zij er niet uitgetrokken kan worden, en dan met een mesje afgesneden. Natuurlijk zijn de draden dan niet alleen even lang, maar nadat er eenige rijen afgemaakt zijn, wordt met een scherpe schaar het laatste werk gelijk geknipt met het vorige. Dus alles is handenwerk. Deze weverij is de eenige die in Stamboul bestaat en ik de eerste Europeesche die haar bezoek. Weldra zal zij echter een groote uit breiding ondergaan. De directeur Hadji Abdoul lah toonde mij het terrein dat voor den aanbouw van het nieuwe gebouw bestemd is en waar dan ruimte zal zijn voor vier a vijfhonderd meisjes en vrouwen. Twee maanden is de tijd die er gerekend wordt orn werksters te vormen, en dan komt het op de intelligentie der kleinen aan of zij intuïtie genoeg hebben om zelve patronen te creëren. Toen ik volgens mijn meening lang genoeg had rondgekeken, gaf ik eenig geld aan de meisjes van zes en acht jaar, dat zij een ge vormd karakter en goede manieren hadden; dit vindt (en eischtj men nu niet by meisjes van twaalf en veertien. In honderd jaar dus is de leeftyd van kinderlijke on verantwoordelykheid van zes tot twaalf gebracht; die zes jaar mogen ze nu gebruiken om verbeelding, persoonlijkheid, gedachte en wil te ont wikkelen." Maar in de laatste twintig jaar is er nog meer veranderd. »De plichten van het jonge meisje zy'n ver anderd. Vroeger wachtte men van een jonge dame van achttien, dat zij haar zwakke moeder de zorgen der huishouding zou helpen ver lichten, en het zonnetje in huis zou zy'n voor den somberen levensavond van haar bedaagden vader. Maar de moeders in 1899 hebben niet den minsten lust om afstand te doen van 's werelds drukte en op de sofa te gaan liggen, en de papa's hebben maar enkele avonden amusement thuis noodig. De moeders van onze dagen van 40 en 50 en ver daarboven voelen zich niet oud en zien er niet oud uit; als het dochtertje haar van huiselyke zorgen ontlasten kan, gaan zy andere bezigheden zoeken, en willen hare krachten nog liever ten algemeenen nutte besteden dan ze ^ongebruikt laten." * * * In een artikel in de National Review geeft de heer J. Mac Gregor, lid van het Hoogerhuis in Nieuw-Zeeland, waar zooals men weet, de vrouwen het grootste aandeel in de regeering hebben, een voor haar niet gunstig getuigenis. »De opmerkelykste karaktertrek van ons par lement is zy'n volkomen onderworpenheid aan den wil van een tyranniek leider; ten opzichte van bekwaamheid, welopgevoedheid en ervaring is het treurig achteruitgegaan, terwyl het algemeene peil van politieke levenskracht veel lager is dan voorheen. Nooit te voren kon in de geschiedenis onzer kolonie de politiek, zooals nu, gekenschetst worden als georgani seerde eigenbaat en omkooping." Men weet dat schrijvers en sprekers over politiek gewoonly'k niet bang zijn voor groote woorden; de heer J. Mac Gregor meent dat de verschillende nieuwigheden in NieuwZeelands staatsinrichting (ook gedwongen arbitrage en andere maatregelen) aan andere staten als een «waarschuwend voorbeeld" zullen strekken om er zich van te onthouden. Over de Londensche Season wordt in Blackwoods Magazine medegedeeld, dat dit jaar de drukke tyd korter duurde dan anderen jaren ; maar hy was dan ook drukker en rumoeriger dan ooit te voren. Er is veel Amerikaansch geld en Amerikaansche glans geweest; de beJangsteJling voor de wedrennen was grooter, die voor de roeiwedstryden minder dan vroeger. De opera was zeer in de mode; er is meer gedanst dan het vorige jaar, maar toen was dat ook by'zonder weinig geweest. Er zy'n veel fashionable engagementen gestoten, maar lang niet allen zullen tot een huwelyk leiden; dat is niet meer zoo vast als vroeger. Eene mode verandering is te bemerken in de diners ; men gaat ze meer en meer buitenshuis geven, in chique hotels, dat is gemakkelyker, niet duurder, en vry'er voor gasten en gastvrouw. De kosten voor toiletten zy'n dit jaar tot een ongekende hoogte opgevoerd. * * * In de Contemporary is een artikel van de siguora Dora Melegari over de positie der vrouw in Italië. Deze schy'nt in vergelyking met het overig Europa nog heel achterlyk te zy'n; natuurlyk is het reusachtig verschil tusschen Zuid- en Noord-Italiëvooral op dit punt heel sterk. In de kleine steden van Zuid-Italiëkomt een vrouw niet op straat zonder het geleide van een heer of een duenna. Een belangry'ke reden houdt trouwens emanci patie en feminisme in geheel Italiëtegen: er zy'n geen ongetrouwde oude juffrouwen; Italiëheeft veel meer mannen dan vrouwen. Een gevolg hiervan is, dat ook de pogingen van buiten om meer verlichte denkbeelden te doen doordringen, alleen door de mannen worden ondersteund, maar door de vrouwen, weduwen, moeders, jonge vrouwen, heftig bestreden. Aan de twintig universiteiten zy'n niet meer dan 140 vrouweiy'ke studenten. Als een Itahaausche vrouw een mooi boek schryft, een kunstwerk maakt, talent toont, zal zy daarom door de mannen geprezen, door haar eigen sekse veracht en allicht belasterd worden. E?e. miiiniiiiHiiiiHiiiiiiiii imiiiiiiiiiitiiiiiiiitiiniiiii directrice om onder de kleinen te verdeelen, die mij ter sluiks met glinsterende oogen toe lachten, en daarna noodigde Hadji Abdoullah mij uit, mede in zijn woning te gaan. Hij scheen mijn bezoek zeer op prijs te stellen en ik ge voelde mij zeer voldaan; dus tevreden met elkander, hoewel zwijgend, en, vergezeld door de directrice en mijn begeleiders zette ik voor 't eerst den voet in een ectite Turksche woning, waar niets a la Franco was. Een trap naar boven bracht ons in de ontvangkamer, waar een breede rustbank met kussens belegd voor de ramen stond, terwijl aan beide wanden, wat wij kermisbedden zouden noemen op den grond waren aangebracht. Behalve de tapijten die den grond bedekten, was er geen ander meubilair. Er werd weder een kopje Turksche koffie rondgediend, en onderwijl vertelde de heer Dimitri mij, dat men weldra aan een tapijt voor de tentoonstelling van 1900 zou beginnen, en dat de Groot-vizier de weverij bezocht Jhad en tev ens verklaard had, dat men er fijner en beter werkte dan in de Keizerlijke. Daarna kreeg ik verlof den harem te be zoeken, 't Beste en grootmoedigste is, te zwijgen over den indruk dien ik daar kreeg (een schoonheids bewaker was daar bepaald overbo dig 1) en mij liever de vriendelijkheid van den gastneer zeiven, die zoo voorkomend en arge loos mijn nieuwsgierigheid haar gang liet gaan, te herinneren. MEDCHIDIE. P.S. Ieder die in Constantinopel komt en natuurlijk een dragoman noodig heeft, recom mandeer ik ten zeerst» mijnen Constantinides aan, die vertrouwbaar is en steeds partij voor zijn «Herrschaften" kiest. Een briefkaart naar het hoiel Urocher, dat mij Ook zeer goed beviel, bereikt hem zeker. KL O H. F* 3F* 's O £t G et o is "beslist on.gr©ë-vonei£t:r d.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl