De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 7 januari pagina 1

7 januari 1900 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

. 1176 DE AMSTERDAMMER A°. 1900. WEEKBLAD VOOR NEDEBLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. Hei auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kioken verkrijgbaar 0-121/* Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevïd des Capuciues tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 7 Januari. Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20 Reclames per regel 0.40 Annouces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firina 11UDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O U ». ? VAN VEBBE EN VAN NABIJ: De voortellen tot reorganisatie van het leger, door een loofdofflcier. (I) Om de Delagoa-baai. Zaid-/rika «n Europa, door X. KUNST EN LETTEEN: Heinrich Ehrlich f.?Het Brandende Braambach, door Albert Verwey en Verzen, van Jeanette Nflhuis, beoordeeld door F. E. Een liefdevoor L. van Deyssel, .beoordeeld door J. B. Schepe». Boek en Tijdschrift, door G. van Hulzen, FEUILLETON: Uit de jengd van Baphaè, oor Ouida. IV. (Slot. RECLAMES. VOOB DAltS : Het leven in de Deensche Hoofdstad, door M. W. H. Allerlei, door E-e. Signalementen, gor Jan van 't Sticht. Schetsen uit Bosniëende Herzogowina, door H. Heyenbroek. (Sloti. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN OEC010MISOHE KBONIEK, door D. Stigter. ALLBIJEL PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN. miiiiiiifrifiiiMiiimi :*'. De voopslellen tol reorganisatie van hel leger, door een hoofdofficier. Indien ik van de voorstellen tot reor ganisatie van het leger zeg, dat zij il bun geheel genomen niet op de algemeen* instemming van het officierskorps bogen kunnen, dan druk ik mij, naar ik geloof, al zeer gematigd uit, al ware het alleen, omdat ongetwijfeld nooit eene wet in ai hare onderdeelen de tevredenheid van ieder der belangstellenden heeft kuanen wegdragen.,Voor mijzelf is die verklaring* zeker veel te zachtzinnig. Er zijn licht punten in de voorstellen, krachtige Ichtpunten, die ieder officier ik zeg niet bevre digen kunnen maar die hij toch erkeinen kan: de uitbreiding van de levende strijd krachten, de verbetering van de bevorderingskansen, de creatie eener reterve van personen uit den werkenden stind, die voor rste-oefening slechts voor 4 maanden worden opgeroepen, geduraide den winter, als de gedwongen werkeloos heid gewoonlijk groot is, en zeker neer andere. Doch er zijn ook donkere schaduwen, die maar voor weinigen in het officiirskorps onopgemerkt zullen blijven, zij het ook, dat niet alle anderen daarvan ten gelijken indruk ontvangen. Voor mij ik moet er voor uitkomen vertooien zich de voorstellen, op een afstand ge zien, als n groote zwarte vlek met slechts enkele wazige lichtstipjes. Zou het op mijn weg liggen, dat ik, die in de allereerste plaats bezwaar kb tegen het (militairistiscbe) hoofdbeginsel van 's Ministers reorganisatieplannen, dit bezwaar ook vóór alles trachtte te ont vouwen, ter wille van de duidelijkhrid (ik zal mij bewust pogen te blijven zoowel voor den burger als voor den militair te schrijven) verdient het de voorkeur, vooraf op enkele feilen (m. i), van den tweeden rang, de aandacht te vestigen. Laat ik dan aanvangen met datgene, wat de legervorming betreffende tot nog toe het meest de militaire pennen in bewegiug heeft gebracht: den duur der rste-oefening. Daaromtrent leest men in de voorstellen : De volledige oefening zal voor de onberedenen hoogstens 12 maanden bedragen, de eerste- oefeningstijd ± 8/4 maand en de wettelijk verplichte herhalingsoefeningen 12 weken. [Dit geldt de dienstplichtigen, die volledig geoefend worden en niet de kleinere categorie waarover reeds hier boven welke voor rste-oefening slechts 4 (wintermaanden onder de wapenen ver schijnt]. By langer verblijf onder de wapenen voor eerste-oefening (dan 8^ maand) wor den de herhalingsoefeningen verminderd. Als deel uitmakende van de vrijzinnigen, die door middel van een minimum op leidingstijd, ten einde binnen de perken jpn de finantiëele draagkracht der natie te blijven, den weg willen banen naar algemeenen dienstplicht, ben ik in zoover dankbaar voor die regeling in spe, dat de eerste-opleidingstijd beperkt zoude wor den. Doch mijne dankbaarheid kan niet groot zijn. Niet alleen acht ik eene rsteoefening van 8/4 maand nog te lang, maar de bepaling, dat deze verlengd kan worden ten koste van de herhalingsoefeningen wekt bij mij ernstig wantrouwen. Ik zal trachten dit laatste in ruimer kring ingang te doen vinden. Daartoe is het in de eerste plaats noodig, duidelijk vast te stellen, wat onder rste-oefening en wat onder herhalings oefeningen verstaan moet worden. Uit de vermeerdering van het aantal compagnieën 1) (van 180 tot 237) in ver band met de uitbreiding van het jaarlijksch militiecontingent en de verlenging van den diensttijd (tot 8 jaren) blijkt, dat de bestaande indefling behouden blijft. ledere compagnie zal bestaan uit miliciens van alle (8) lichtingen. Telde de com pagnie vioeger, toen de wet nog een vijf-jarigen dienstplicht vorderde en de vrijwillige soldaten reeds zoo goed als verdwenen waren, in tijd van vrede als slechts ne lichting onder de wapenen was, ± 40 soldaten (namelijk het '/s der oorlogssterkte), volgens de nieuwe voor stellen zal de vredessterkte bijlene lichting niet meer dan + 25 soldaten of V« der oorlogssterkte per compagnie bedragen. De oorlogssterkte (± 200 soldaten of met het kader mede ± 225 mannen) is dan nog ruim berekend; immers, de leiding eener compagnie en van groote gevechtseenheden is door de verbetering der vuurwapenen gaandeweg moeielijker geworden; het vijan delijk vuur zal zich reeds op zeer grooten af tand zóó krachtig doen gevoelen, dat daaronder nog alJeen zal kunnen worden voortgerukt in totaal opgeloste formatiën met belangrijke tusschenruimten zoowel in de breedte als in de diepte (lengte), zoodat de ruimte, die de verschillende troependeelen op het gevechtsterrein zullen innemen, zeer groot zal zijn; en als con clusie: de gevechtseenheden zullen gelei delijk tot een (nog bruikbaar) minimum worden ingekrompen. De compagnie zal gedurende ± 8 maanden van den tijd der rste-oefening slechts + 25 soldaten bij evenveel kader tellen (de gelegenheid is te schoon om hier niet even te wijzen voorloopig namelijk op de geldverspilling, die van zulk een stelsel het gevolg is: n man kader per soldaat!); het bataljon zal aan soldaten niet sterker zijn dan eene halve compagnie op oorlogssterkte. De opleiding kan dus gedurendj dien tijd niet anders dan zuiver individueel zijn; van oefening in groot troepenverband hoegenaamd geen sprake. Alleen een paar weken namelijk wanneer eenige (niet alle, dus nog in geenen deele oorlogssterkte) oudere lichtingen voor herhalingsoefeningen zijn opgeroepen kan de toepassing van het individueele onderricht in het groote troepenverband plaats vinden. Men ziet uit het vorenstaande het groote verschil tusschen eerste opleiding (bij eene sterkte van ± 25 soldaten per compagnie) en herhalingsoefening, welk woord hier alzoo eene veel verder strekkende beteekenis heeft dan de niet-deakundige eraan hechten kan. Beide oefeningsstadiën heb ben slechts dit met elkander gemeen, dat het eene de voorbereiding is tot het andere, en het is om deze reden, dat de bepaling, volgens welke de rste-opleiding kan ver lengd worden ten koste van de herhalings oefeningen, door mij slechts met wantrouwen begroet wordt Met die bepaling levert de Minister feitelijk het bewijs, dat (naar zijne meening) van den tijd voor de her halingsoefeningen nog wel iets af kan; maar in stede van het niet geringe voor deel dier verkorting te schenken aan de schatkist, waaraan het rechtens zou toe komen, wendt Z.E. het aan ten gunste van de eerste-oefen i n g. ZE. geeft hier mede blijk (hetgeen ik slechts wilde aantoonen) dat hij geen gevestigde overtuiging bezit wat den volstrekt noodzakelijken duur van de rste-oefening betreft. Kan dit een goede grondslag zijn voor eene zoo belangrijke wet als die op de Nationale Militie? De Minister weet maar al te joed, dat 12 weken voor herhalingsoefeaingen bij den tegenwoordigen stand der >orlogvoering niet te ruim is gesteld, integenleel, dat die tijd a! zeer krap is toegemeten. Dat Z.E, (zoo noodig) daaraan nog laat }lukken, zelfs zonder een uiterste grens tt stellen, geeft bepaaldelijk te denken. Eet komt mij voor, dat dit al een van dt zwakste détails van de ingediende voor stellen is. Xu moge men erop wijzen, dat de tijd voor de herhalingsoefeningen, in de oude we; (art. 125) op niet meer dan 6 weken gesteld, volgens die voorstellen dan toch vsrdubbeld zoude worden, de vnag ligt voor de hand of die verdubbeling noodig is of niet; is zij noodig, dan mag datraan ni«t worden tekortgedaan ten gunste van de rste-oefening, zoo niet, dan zooa.s ik reeds opmerkte moet zij worden iagekrompen ten behoeve van 's lands schatkist; de rste-oefening heeft daarmede nitts uit te staan. Maar die verdubbeling is wel degelijk noodig, ja naar mijne zienswijze is een tijdvak van 12 weken voor herhalings oefeningen n»g veel te kort. Men behoeft geen militair te zijn om te kunnen be 1) Ik zal mij hoofdzakelijk met bet hoofdwapen, de infanterie, bezighouden. De beschou wingen gejden echter grootendeels ook voor de andere wapens, grijpen, boe moeielijk bij den grooten voor uitgang der vuurwapenen (men kan zich uit de jongste oorlogsbenchten daaromtrent reeds eenig denkbeeld vormen) tegenwoor dig de troepenleiding op het oorlogsveld moet zijn. Wees ik hierboven reeds op de moeielijkheid der leiding van de ge vechtseenheden in ich zelf, ik moet er hier nog de aandacht op vestigen, dat de legers, die tot het bereiken van n doel in het veld komen, voortdurend grooter worden, dat de mobilisatie, de verpleging en verdere voorziening aan steeds toene mende bezwaren onderhevig zijn; bedenkt men daarbij nog, dat op het onafzienbare gevechtsveld een oorverdoovend geraas alle bevelen en signalen overstemt dan kan men eenigermate beseffen, welk een moeielijk vraagstuk de beweging der groote massa's in den toekomstigen oorlog, zoowel op strategisch als tactisch gebied, zijn zal. Het is uit alles duidelijk, dat het zwaarte punt van de voorbereiding tot den oorlog in het vervolg niet meer Jigt in de individueele opleiding van den enkeling, maar veeleer in eene beoefening van het snelmobiliseeren, verplegen, voorzien en be wegen en der gevechtsvoering etc. van en met groote troepenmassa's. De opleiding van den enkelen man stelt niet meer zoo zware eischen; de eenling gaat geheel in de massa op. Kunstige scherm problemen om te leeren zich den vijand met het blanke wapen van het lijf te houden, zwaarwichtige oefeningen in den veilig heidsdienst te velde, zij kunnen als ver ouderd grootendeels achterwege worden gelaten. Een lenig en krachtig lichaam, in de jongelingsjaren, vóór dat de dienst plicht een aanvang neemt, te vormen ; vertrouwen in lut vuurwapen, dus goed schieten (ja dit vooral), in zooveel moge lijk dekkende houdingen, zoo noodig met ingraving in een minimum van tijd: zie daar het voornaamste, bijna het eenige. En zelfs om in dit laatste den soldaat te doen uitmunten mag men het niet uit sluitend laten aankomen op de individueele opleiding; daarvoor zijn ook de oefeningen noodig in massa, waaraan de enkele man bovendien moet leeren gewennen, waarin hij moet leeren opletten, met zijne aanvoer ders n-zijn. Ik acht om al die redenen de in de voorstellen gehuldigde verhouding tusschen de individueele opleiding (± 8 maanden in minimum) en de oefening in groot troepenverband (± 14 weken in max:mum, waarvan + 2 gedurende de eerste-oefeningsperiode en de rest als herhalingsoefening verdeeld over 7 militiejaren) bepaaldelijk verkeerd. Met aandrang stel ik de vraag of van dit stelsel heil is te verwachten voor eene goede uitvoering, eventueel, van den toekomstigen oorlogsdienst, zooals ik die boven in enkele lijnen heb trachten te teekenen? Het is bepaald bedroevend, op te merken, hoe weinig waarde aan de oefening in groot troepenverband wordt gehecht: in de voorstellen wordt aan de miliciens, die zich voor een graad willen doen bekwamen, hetgeen na afloop van den eerste-oefeningstijd van 8 maanden zal moeten geschieden, inkrimping van het tijdperk voor de herhalingsoefeningen toegezegd. En juist voor het kader zijn die oefeningen zoo nuttig. Zou deze Minister 6 weken voor herhalingsoefenin gen voor het militiekader voldoende achten (minder zal zelfs hij niet durven stellen) dan krijgt men de volgende vreemde com binatie: ± 854 maand wordt noodig geacht om den man individueel te vormen tot soldaat en daarna slechts 6 weken om hem voor een graad te bekwamen en verder ± 14 weken wordt de soldaat onderworpen aan de opleiding in groot troepenverband en slechts 6 weken is voldoende voor het kader in deze hoedanigheid. Zijn dan de eischen aan de leiders (het kader) in den toekomstigen oorlog te stellen niet van zoo hoog gewicht als waarop ze blijkens boven staand betoog door mij worden geschat ? Wat moet bij zulk eene opvatting (reeds van dezen vrijzinnigen Minister) wel het gevolg worden van de vrijheid om naar welgevallen te beschikken over den tijd voor de herhalingsoefeningen ten behoeve van de rste-opleiding?! Zooals bekend is, bestaat verreweg het grootste gedeelte van het officierskorps uit behouders, die slechts heil verwachten van eene beperkte strijdmacht met langdurige voorbereiding en die zich dus geenszins met 's Ministers voorstellen ingenomen zullen betoonen. Wie waarborgt ons, dat niet spoedig een volgend (behoudend) Minister aan de her halingsoefeningen plukken zal, waartoe de wet hem de oevoegdheid geeft? Het is te vreezen, dat bij den sterk overheerschenden geest van behoud in het officiers korps ten opzichte van de rste-opleiding, de onstandvastigJmd der grens tusschen deze en de herhalingsoefeningen tot voortdurenden strijd in het leger en tot groote moeie lijkheid voor de Eegeering aanleiding zal geven. Al epoedig, nadat de eerste-op leiding zoodoende verlengd is geworden zullen in het leger stemmen opgaan en alsdan geheel ten rechte om te betoogen, dat aan de herhalingsoefeningen veel te weinig tijd wordt besteed en weldra wordt de Regeering gesteld voor het alter natief om een nieuw voorstel in te dienen tot verlenging: van het -^verblijf onder de wapenen." Waarlijk, ik kan de nieuwe wet, mocht Minister Eland zijne voorstellen zien aangenomen, geen langdurig onver anderd bestaan voorspellen. (Wordt vervolgd.) Om de Delagoa-baai. De inbeslagneming van het Duitsche «rijkspoststoomschip" Bundesrath door Engelsche oorlogsschepen is een maatregel, die waarschijnlijk niet zal worden gehand haafd, maar waarvoor van Engelsche zijde verontschuldigingen en mogelijk ook nog schadevergoeding zullen moeten worden aangeboden. »Men geloofde hier" zegt het Berliner Tageblatt »dat Engeland, nadat zijn landmacht ontoereikend is ge bleken, gaarne de toevlucht zou nemen tot andere machtmiddelen, waarin het zich bijzonder sterk acht, en dus tot zijne vloot. Deze zou slechts in de Delagoa-baai een werkzaam aandeel kunnen nemen in de gebeurtenissen van den oorlog. Men houdt het daarom voor niet onmogelijk, dat Engeland zoekt naar een voorwendsel, om de Delagoa-baai te bezetten wegens onvoldoende handhaving der neutraliteit door Portugal." Het is bekend, al is het dan ook niet officieel, dat sedert geruimen tijd tusschen Engeland en Duitechland eene overeen komst bestaat, tot welke de koning van Portugal en zijne ministers hebben mede gewerkt, en volgens welke Engeland en Duitschland zekere Portugeesche bezit tingen in Afrika zouden «pachten," in ruil waarvoor dan door die beide mogend heden aan Portugal de zoo hoognoodige financieele steun zou worden gegeven Koning Karel en zijne raadslieden meenen, dat dit de eenige weg is om Portugal te redden van den financieelen en economischen ondergang en om de koloniale be zittingen gedeeltelijk in werkelijkheid, ge deeltelijk in naam te behouden. Maar het Portugeesche volk wil van zulk eene transactie niets weten; nietten onrechte beweert het, dat het daardoor geheel onder curateele van Engeland zou komen. Deze stemming heeft zich ook in Portugal's Zuid-Af'rikaansche bezittingen duidelijk geopenbaard, en de nederlagen, door de Engelschen tot dusver in den oorlog met de Boeren-Republieken geleden, hebben aanleiding gegeven tot eene be paald vijandige gezindheid jegens den would-be helper in den nood, niet slechts in Portugal waar hij door den vroegeren gouverneur van Oost-Afrika, de Albuquerque, openlijk is uitgesproken, maar ook -n Mozambique zelf. Vóór het uit breken van den oorlog namen de Portu geesche autoriteiten nog den schijn aan, als of er tusschen Engeland en Portugal eene nauwe alliantie bestond; men her innert zich, hoe zij de door het Duitsche stoomschip König voor de Boeren aange voerde ammunitie een tijd lang aanhielden. Doch later is die houding geheel ver anderd. De gouverneur van Mozambique heeft zelfs zooals een der Loodensche correspondenten van de Frankfurter Zeitung doet opmerken eenige stappen gedaan, waarvoor de regeering te Pretoria hem ongetwijfeld dankbaar zal zijn. Hij heeft bijvoorbeeld bepaald, dat het in de Trans vaal aangemunte goud in deganache Portugeesche kolonie als wettig betaal middel moet worden aangenomen, en hij heeft den Engelschen kruiser Philomel, die in de Delagoa-baai op een Noorweegsche bark had gevuurd, bevolen de Portugeesche wateren te verlaten. (Het is nog niet be kend, of de aanhouding van de Bundesrath door de Magicienne in of buiten de Por tugeesche wateren heeft plaats gehad.) En terwijl zoo officieel wordt gehandeld, gaat men niet-officieel heel wat verder in het betoonen van sympathie. Zijn niet een aantal kanonniers van het Portu geesche oorlogschip Adamastor rechtstreeks naar de Boeren overgeloopen ? Onder deze omstandigheden kan de koning van Portugal, reeds in het belang van de veiligheid zijner dynastie, er niet aan denken, de Delagoa-baai en daarmede den toegang tot de Zuid-Afrikaansche Republiek, onder welken vorm ook, aan Engeland af te staan. Doch Engeland zou geweld kunnen ge bruiken, onder voorwendsel, dat Portugal niet bij machte is, de plichten van een neutralen staat te vervullen, met andere woorden, den invoer van oorlogscontrabande te verhinderen. Zulk een voorwendsel zou gemakkelijk te vinden zijn, omdat het begrip »oorlogscon trabande" voor velerlei uitlegging vatbaar is. Er zijn autoriteiten, die levensmiddelen als oorlogscontrabande beschouwen, omdat men om te kunnen vechten allereerst moet eten. Antecedenten zijn natuurlijk wel op te sporen. Maar daar de bedoelde levensmiddelen meestal niet aan ingezetenen der Republiek, maar aan Portugeesche onderdanen op Portugeesch gebied worden afgezonden, zou Engeland den invoer en den doorvoer in geheel Portugeesch Oost-Afrika onder controle moeten hebben. Zulk een eisch zal Portugal onmogelijk kunnen toestaan. En gesteld dat het daartoe bereid werd gevonden, dan zou een protest van de mogendheden, van enkele althans, niet uitblijven. Het is voor Engeland een gunstige om standigheid, dat Frankrijk met het oog op zijne wereldtentoonstelling aan geen oorlog kan denken, en dat Rusland dit uit een moreel oogpunt evenmin kan doen, nu juist de czar het initiatief voor de vredesconferentie heeft genomen. Op dien moreelen factor moet men echter niet al te v?a8t rekenen. Rusland heeft eene virtu«triteit verkregen in 't visschen in troebel water. Intusschen zou elke poging van Engelsche zijde om vasten voet te ver krijgen aan de Delagoa-baai de quaestie, die Engeland liefst als een familietwist beschouwd wil hebben, tot eene internatio nale maken. En John Buil zal zich, niet tegenstaande al zijn zelfverheffing en zijn trots, voor zulk een gevaarlijken stap waarschijnlijk wel wachten. /uiil-Afrika en Europa. Z. M. de Keizer van Oostenrijk heeft den wenech uitgesproken, dat de oorlog in Zuid-Afrika weldra geëindigd moge zijn, een wensch door velen gedeeld. Voorzeker, die oorlog is, als alle oor logen, op jichzelf iets afschuwelijks en, m"t het oog op de wijze, waarop d Engelschen d;en voeren, ook ongetwijfeld gruwelijker dan elk andere krijg in de laatste tijden tusschen blanken gevoerd. Waar geen kwartier wordt gegeven, maar de overwonnen vijand zonder noodzaak wordt afgemaakt, waar de witte vlag, noch die van het Roode Kruis wordt gerespec teerd, waar dum-dumkogels worden ge bruikt, waar parlementairs worden gevangen gehouden, en van hunne aanwezigheid misbruik gemaakt wordt, om ongehinderd aan verdedigingswerken te arbeiden, waar gekwetsten worden uitgeplunderd, daar is het duidelijk, dat 't zwaard niet werd ontbloot, om een betwist punt tot eene, 'tzij dan rechtvaardige of onrechtvaardige beslissing te brengen, maar dat het op een verdelgingsoorlog is toegelegd. En toch, niettegenstaande al die gruwe len schijnt mij eene spoedige beëindiging van den thans in Zuid-Afrika woedenden oorlog geenszins gewenscht, en allerminst in het belang der Boeren. Wat immers zou de oorzaak van zulk een snellen afloop kunnen zijn? Van tweeën n. Of Engeland slaagt er aldra in de Boeren geheel uit te roeien, althans volkomen machteloos te slaan, of het ziet 't verkeerde van den tot heden gevolgden weg in, trekt zijne legermacht terug en ziet af van zijne eischen tegen over den Transvaal. Dat het eerste een ontzettende ramp zou zijn, zal wei door niemand, die geen Engelschman is, worden weersproken, maar ook het tweede geval zou m. i. een ongeluk zijn. Ieder weldenkend mensch wenscht on getwijfeld den Zuid-Afrikaners van Hollandschen bloede van ganscher harte de overwinning toe. Zal echter die over winning volledig en afdoende zijn, dan moet die het gevolg wezen van Engelands algeheele neerlaag. Volstrekte verbloeding van Groot-Brittanie's macht door uitputting, zoo in finantiëelen zin, als aan manschappen, dat moet het gevolg van den gevoerden strijd, de oorzaak van den vrede zijn. Andere redenen, om wederzijds de wape nen neer te leggen, geven den ZuidAfrikanen niet de minste zekerheid, dat vroeg of laat de Britsche Luipaard niet hen weder valschelijk bespringt, en dan misschien op een voor hen nog gevaarlijker oogenblik. Daarom is het in 't belang van ZuidAfrika, dat de strijd ten volle worde uit gestreden. Zoo alleen kan het doel worden bereikt, de vrije Republiek der Vereenigde Staten van Zuid-Afrika tot stand komen. En dat belang is ook 't belang van geheel Europa, ja van de geheele menschheid. Keizer Alexander IIFs woord, dat 't wenschelijk ware, alle zeevarende en kolo

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl