De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 14 januari pagina 2

14 januari 1900 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1177 wordt) zal deze worden bezig gehouden met zijne verdere individueelc opleiding; hij zal daartoe zijn ingedeeld (deze korte herhaling schaadt niet) in compagniën van ± 25 soldaten met evenveel kader, zoodat een geheel bataljon niet sterker zal zijn dan eene halve oorlogs-compagnie en dus aan oefening in groot troepen ver band gedurende dien tijd niet gedacht kan worden. Slechts enkele weken (in totaal ± 14 verdeeld over een tijdvak van 8 jaren, wel te verstaan hoogstens 14 zie den bovenstaanden zin in parenthesi) tijdens en boven die geldverspillings-periode namelijk als eenige oudere lichtingen voor herhalingsoefeningen zijn opgeroepen kunnen aan groote oefeningen worden be steed, doch ook dan nog op verre na niet met oorlogssterkte, die eerst bereikt zoude zijn, als de 8 lichtingen alle waren opge komen. Uit al het voorgaande (waaronder mijn artikel in het vorig nummer van dit blad) blijkt alleszins duidelijk, dat eene indee ling, zooals die thans bestaat en zooals die volgens 's Ministers voorstellen gehand haafd zal blijven, waarbij de compagnie uit een gelijk aantal dienstplichtigen van alle lichtingen is samengesteld, voor de oefening in hooge mate nadeelig is, ja, dat dit nadeel in de toekomst grooter zou moeten worden, omdat met de toeneming van den diensttijd (tot 8 jaren) het jaarlijksch militiecontingent per compagnie evenredig kleiner wordt. In aanmerking genomen de tegenwoordige beteekenis van de oefeningen in massa en in verband daarmede de dringende noodzakelijkheid om een einde te maken aan de eene ver derfelijke kleingeestigheid en kortzichtig heid bevorderende, peuterige detail-oefe ningen in bespottelijke tooneel-troepjes, is het een onafwijsbare eisch des tijds, het legerstelsel op zoodanige leest te schoeien, dat de verschillende afdeelingen ten allen tijde op oorlogssterkte zijn ge formeerd. De voordeelen, daaraan verbonden, zijn onmiskenbaar groot en veelvuldig. Doch laat mij vooraf trachten mijne bedoeling eenigszins uitvoerig uiteen te zetten: ? De grondbeginselen, waarop een Nederlandsch legerstelsel moet worden opge trokken, zijn de volgende: 1. Nederland onderneemt in Europa geen aanvallenden oorlog, noch zelf standig, noch in bondgenootschap met andere Staten. Het voert alleen strijd, KOO noodig, wanneer het wordt aangerand. De Departementen van «Oorlog" en »Marine" moeten samensmelten tot n Departement van »Landsverdediging". 2. Alle Nederlanders zullen te allen tijde beschikbaar zijn, om tot de verdediging van 'slands onafhanke lijk voortbestaan mede te werken. Zij behooren dus ook allen daarvoor de geschiktheid te bezitten. 3. Moet alzoo Neêrlands weervermogen in tijden van gevaar zoo groot mo gelijk zijn, in den toestand van rust mag het militairisme aan den maatschappelijken arbeid niet meer krach ten onttrekken, aan 'slands midde len geen hooger eischen stellen, dan volstrekt noodzakelijk is. Het kapi aal toch, besteed aan de voortbrenging van weerkracht, die weder teloor gaat zonder tot gewelddadige verde diging van Vaderlandsche belangen noodig te zijn geweest zooals regel is is nagenoeg geheel als weggeworpen te beschouwen (men denke daarbij ook aan het verlies, dat door den met de voortbrenging van weerkracht gepaard gaanden stilstand van den maatschappelijken arbeid geleden wordt). Derhalve mag de oefening onder de wapenen niet langer duren dan bepaald noodig is en moet al wat daarvan buiten de gelederen is te verkrijgen in mindering komen van den werkelijken dienst. Hiervan is partij te trekken voor beperking van het kazerneleven en van de uitgaven voor kazernebouw, die bij invoering van algemeenen dienstplicht anders buitengewoon hoog zouden zijn. Het komt mij voor, dat deze drie grond beginselen ook door den meest verstokten anti-rnilitairist mits goed vaderlander met gezond verstand te onderschrijven zijn. 4. De weermacht van den Staat moet behoorlijk geoefend, goed gedisci plineerd (onderling onafscheidbare eischen van staatsbelang en huma niteit) en snel te mobiliseeren zijn. 5. De weermacht moet zooveel moge lijk als 't kan geheel in eigen behoeften voorzien, waardoor a. 's legers afhankelijkheid tot haar kleinste dimensiën wordt ingekrom pen vooral in oorlogstijd een onschatbaar voordeel, b. de voortbrenging op de voor 'slands schatkist minst kostbare wijze plaats kan hebben, en waarbij ten slott? c. de werkinrichtingen de veiligste plaat sen in het verdedigingsstelsel kunnen innemen. De dienstplichtigen, die in de werkinrichtingen nuttiger werkzaam kunnen zijn dan bij 'slands eigen lijke verdediging, waaronder dus ook degenen, die voor deze laatste niet, doch voor eenigen arbeid voor het leger wel nog bruikbaar zijn, behoo ren in die inrichtingen eene plaats te vinden. Eene strikte toepassing van deze grond beginselen .kan. slechts leiden tot de in stelling vau een volksleger, dat het best past in onzen tijdgeest, het meest strookt met de moderne begrippen omtrent de onderlinge verhoudingen der natiën,dus ook wat betreft de (idealistische 1)) wereldvredeideeën van den nieuweren tijd. Een volksleger dit vordert het na tionaliteitsbegrip en is in de tweede (on dergeschikte) plaats een eisch van zuinig heid mag geen beroepssoldaten tellen meer dan die bepaald onmisbaar zijn, zooals de hoogere aanvoerders en beheer ders, zij, wier militaire studiën zooveel tijd en toewijding vereischen, dat die door dienstplichtigen niet met goed gevolg on dernomen kunnen worden (Generale Staf', Intendance e. a.) en verder een beperkt aantal ondergeschikte officieren tot aan vulling voor de hoogere plaatsen en tot leiding van de oefening der dienstplich tigen. Al het mindere eroepskader kan in een volksleger gemist worden. Men vormt zoodoende eene recht nationale weermacht, geheel vrij van overdreven militairisme. De dienstplichtigen oefenen elkander; de besten onder hen, die daar toe genegen zijn, treden op als onderwijzer en ontvangen een graad of rang. Ook het lager administratief beheer is ongetwijfeld met goed gevolg aan miliciens toe te ver trouwen, omdat vele dienstplichtigen door den aard hunner burger-betrekkingen met administratieve kennis en practische erva renheid in het leger treden; het militair administratief beheer moet eenvoudig zijn. Alleen is tevens voor den tijd van het jaar, waarin de dienstplichtigen niet voor hunne oefening onder de wapenen behoe ven te worden gehouden eenig werk en toezicht-voerend alsook wellicht wachthoudend personeel noodig; dit personeel kan voor een groot deel burgerlijk zijn. (Wordt vervolgd.) 1) Von Bloch c. s. betoogen, dat de oorlogen, o. m. door de vorderingen der ourlogstechniek, in de toekomst onmogelijk zijn geworden. De vredesconferentie schijnt bijeengekomen, om die onmogelijkheid te niet te doen, om namelijk door het verbieden van de veruielingsmiddelen, die de band opheffen tegen hun vader, den God des oorlogs zelven, bet dreigend gevaar af te wenden, van dien lievelingsgod, die er nooit zoo jeugdig en opgewekt heeft uitgezien als juist thans. En ook daar weder hebben de //enfants terribles" niet ontbroken, zij bijv, die dedum-dumkogels niet wensebten prijs te geven. DeyerTöliiiipTanl834cnfleyr}jzinni£eStaat. Het uitstekend geschreven artikel van mr. J. A. L/3vy, voorkomendeiin De Amster dammer van 24 December jl., bevattende een beschouwing over de 3de lezing van dr. Kuyper: »het Calvinisme en de Staat kunde, in Amerika gehouden, trof mij in het bijzonder, omdat hier zoo juist in woorden werd weergegeven, wat in mij leefde, wanneer ik dagelijks De Standaard las, uu jaren lang, en gevoelde, dat wanneer ooit dr. Kuyper de macht onverdeeld in handen zou krijgen, het met de ware vrij heid in het lieve vaderland gedaan zou wezen. De soort van «christelijke democratie," welke hij zegt te belijden, voert van zelf' tot priesterheerschappij, al draagt de priester in deze dan ook al geen soutane, maar een jacquet en een slappen hoed. Ik kan niet zeggen, dat het antwoord van dr. Kuyper, al moge dit zijn partijgenooten bevredigen, er iets aan heeft toe gedaan, om mijn oordeel over het artikel van den heer Levy te wijzigen met derflijke «Jantjes van Leiden" slaat dr. uyper zich meer uit het gedrang ; ik vond het echter niet noodig, oui in deze iets anders te doen dan te lezen en waar te nemen, totdat ik Woensdagavond De Standaard van 4 Januari jl. in handen kreeg en daarin, met het oog op het artikel van mr. Levy, een ingezonden stuk vond van mr. dr. P. D. Fabius, hoogleeraar aau de vrije universiteit alhier. Ik zal mij niet mengen in de eigenlijke quaestie, welke prof'. Fabius in zijn schrijven behandelt, maar wel op een oogenschijnlijke kleinigheid wijzen, die alweer aantoont met welken verraetelen moed clericalen in hun organen allerlei onwaarheden aan hun lezers, die in den regel niets anders dan hun wijsheid te slikken krijgen, voor de reine waarheid debiteeren. Wij lezen dan aan het slot van mr Fabius ingezonden stuk, het volgende: Intusschcn wat ouk dit si uk van .Mr. Levv's betoog moge zij n. ik xal niet loochenen dat liet gelieel zekere liarmonu- ^^iiijm u; verra len. Zoo wordt (juk geleerd, dat geen kerk, waar xij vrij spel had, \oui' brandsiapcl, kcrkci'strat' enz. is teruggedeinsd. a Kn dat in ons Vaderland dat nog in tle 19<? eemr eene geloofsvi.'n-dlgin;; me! kci-kcrstrui'liccri .?iniischoiMvJ. Die uitging van den n-ij-iti/ri-fe/i Htitat. Op aansporen van, ja, van de Haagsehe Synode', maar die zelve slaatxcreaiiair was." Het is duidelijk, dat mr. Fabius hier op niets anders het OOST heeft, dan op de afscheiding van de Hervormde Kerk in 1834 en volgende jaren, toen, onder leiding van de predikanten Hendrik de Cock en H. P. Schol te, de beweging plaats vond, welke in die dagen die der afgescheidenen eu ook wel der Cocksianen en Scholtianen genoemd werd. Volgens Groen v. Prinsterer kon die beweging verklaard worden uit een opgewekte behoefte naar evangelische waarheid bij terzijdestelling vau de leer des Bijbels. De vervolging der Afgeschei denen, welke al zeer spoedig volgde, schreef hij toe aan vijandschap jegens het christendom bij de bestaande kerkbesturen. Nu wil ik gaarne op het gezag vau Groen van _ Prinsterer aannemen, dat het eerste waar is, dat de afscheiding geschiedde j uit den drang des harten,dat noch ds.de Cock noch ds. Scholte door andere driji'veeren ?werden voortgejaagd dan evangelische en geestelijke, maar ik, die nog predikanten uit dat tijdvak van 1834 tot 183',) gekend heb, waarachtig geloovige mannen, accepteer die vijandschap jegens het christendom maar niet zoo onmiddel ij k, daar ik ze die predi kanten meermalen in heilige ernst heb hooren beweren, dat de bedoeling d er afge scheidenen eigenlijk was om zich meester te maken van de Hervormde Kerk, dat, toen die vlieger niet opging, de af scheiding plaats had en de vervolging slechts ge schiedde, om de prediking van het zuivere evangelie te behoeden voor... rustverstoring. De B isch Kemper, die de afscheiding heeft bijgewoond, zegt in het tweede deel van zijn «Geschiedenis van Nederland na 1830'' het volgende: Het verschijnsel der afscheiding en der orthodoxie in 1834 en volgende jaren als een oprechte opwekking lot meerderen godsdienst, dien velen zich niet anders konden voorstellen dan onder de vormen van den voorvaderlijke!! godsdienst, mag evenmin ontkend worden, ais dat die godsdienstijver niet vrij bleef van hartstocht, eenzijdigheid en eigenwaan van vromer dan anderen te zijn. Even/eer was bij velen de gi'ond voor de vrees voor scheuring en ortliodoxisme geen onverschilligheid omtrent den godsdienst, maar eert te zw;tk vertrouwen op de kracht der waarheid van de vrijzinnige beginselen. De vervolging van hen, die zich afscheiden van een bestaand kerkgenootschap, is onafscheidelijk ver bonden aan de vereenig'mg van kerk en Staat of aan de exclusieve bescherming van bestaande kerkgenoot schappen." * Wij kinderen van het einde der negen tiende eeuw, kunnen ons thans niet meer voorstellen welfe een beroering op gods dienstig gebied in de dagen van 1834 en '35 in ons vaderland heerschte, hoe scherp de partijen tegenover elkander stonden. Sinds dien tijd hebben we de spoorwegen gekregen en de telegraaf, de telefoon en ue fotografie, de wetenschap heeft het diepste der hemelen en het diepste der zeeën door grond en de massa is er volkomen onver schillig onder geworden, of in de verklaring, door de aankomende leeraars te leekenen, »dat zij de leer, welke overeenkomstig Gods heilig woord in de aangenomen formulieren van eenigheid der Nederlandsche kerk is ver vat, ter goeder trouw aannamen en hartelijk geloofden," een verklaring, die toen tot zooveel strijd aanleidinggaf?een dubbelzin nigheid voorkomt of'niet. Wij leven thans in een vrijzinnigen staat, en een schaterlach zou er oprijzen, alleen bij het opperen van het denkbeeld, dat, de synode der Hervormde kerk de Nederlandsche kerk staat er in bovengenoemde verklaring aan de re geering zou vragen gerechtelijke vervolging van personen, die toelieten dat in hun hui zen of op hun erven door belijders van een andere kerk, die zich daarvan hadden afgescheiden, godsdienstoefeningen werden gehouden. Toch is dit geschied in 1835, de vervol gingen zijn ingesteld, het groote publiek zag in de afgescheidenen niets dan rustverstoorders eu er waren bijna geen advocaten te vinden, die hun verdediging op zich wilden nemen ! Eu men lette nu wél op.'Niet het halve liberalisme van die dagen, dat zich met Thorbecke, toen nog hoogleeraar te Leiden, verschuilde achter strafwet en grondwet; niet de ijveraars in de Synode, die de Af gescheidenen voor de rechtbanken deden vervolgen ; niet de Koning met zijn dispo sitie van .11 December 1835, waarbij de verzoeken der Afgescheidenen om erkenning werden gewezen van de hand en de ver volging der zoogenaamde onwettige verga deringen werd gelast alles nog een overblijfsel van de vroegere vereeniging van Kerk en Staat of liever van de ex clusieve bescherming van n bestaand kerkgenootschap door den Staat hebben volgens prof'. Fabius gevoerd tot geloofs vervolging met kerkerstraf maar deze ging volgens hem uit van »den vrijzinnigen Slaat." Dat is een herinnering aan vroegere tijden, die bij da verkiezingen in 1901 op geld zal kunnen doen! Als wij ons dan zullen noemen vrijzinnigen democraten, dan kunnen dr. Kuyper en mr. Fabius huu christelijke democraten toeroepen: »O, broe ders, luistert niet naar dezen, dat zijn na komelingen van hen, die in 1834 en '35 uw dierbftre geloof'sgenooten voor de recht banken daagden, ze door marechaueées en kurassiers met de scherpte des zwaards deden slaan!" De vrijzinnige staat de schuld dragende van vervolging en kerkerstraf' om des geloofs wille! «Het doel is", schrijft mr. Levy: de Kerk naast den Staat. Plet middel is: «begripseii geechiedvervalsching", en nu komt het mij voor, dat van die begrips- en geschiedvervalsching mr. Fabius met zijn : »die uitging van den vrijzinnigen staat" een curieus staaltje ten beste heeft gegeven. Dat het reeds een abnormaliteit is, om den Staat onder het régime van Willem I vr>jvi>tiiiy te noemen, zal wel iedereen in het oog springen, dia de ware beteekenis van het woord vrijzinnig begrijpt en iets van dat régime afweet. Vrijzinnigheid uit zich door de daad en wanneer Jlir. mr. A. F. de Savornin Lohman, eerende »de geniale leiding van dr. Kuyper," aan het slot van zijn brochure DG l'acifhatie het »Ilem alleen zij de eer!' doet weerklinken, hulde brengt aan de liberale leden der Eerste en Tweede Kamer die voor de schoolwet van 1880 stemden, dan geeft door het noemen van deze daad, de juiste beteekenis van het woord «vrijzinnig" aan. Als prof'. Fabius de vervolgingen in 1834 en :35 toeschrijft aan den vrijzinniger) staat en dus zijn lezers wil wijs maken, dat de vrijzinnigen toen het roer van Staat in handen hadden, dan vergeet hij geheel en al mede te deelen, dat ware liberale staats mannen van die dagen, als Luzac, Falck, Di~k Donker Curtius en anderen, de ver volging der afgescheidenen, onder de leuze: roitloir c.xclnre les iiüoléranls de In toli'rance c ent rend/'c la (oli'ratice pour jamais impossiiile, scherp afkeurden, en liet was dan ook aan den invloed van het cordaat optreden der toenmalige vrijzinnigen voor het grootste gedeelte te danken, dat bij K. .B. van 14 Februari 1839 de eerste christelijke afgescheiden gemeente te Utrecht werd erkend. De auti-revolutionairen van die dagen zagen dan ook zeer goed in, wie den afge scheidenen het koopje der vervolgingen ge leverd hadden. De namen der zeer conserva tieve ministers van Pallandt van Keppel en vau Maanen, van dozen minister van Justitie vooral, leven nog wel in herinnering bij hen voort eu het indirecte gevolg van de ver volging was, dat het geschil omtrent het onderwijs in betrekking tot den godsdienst meer op den voorgrond trad, dat er een verwijdering ontstond tusscheu de autirevolutionairen en de co/ -icri'iilicrf.n- t n (ie katholieken, van toen ai, deiide dat er met die oude erf-vijanden, die toch op politiek gebied een richting vertegenwoor digden, «gelijk die onder invloed der Hervor .-ing omstreeks 1572 zijn stempel ont ving," wel te handelen zou vallen, partij kozen voor de afgescheidenen. Bij de stembus van 1897 hebben wij ge zien, dat de leider der christelijke demo craten, niet tevreden met de pacificatie, waar voor de heer De Savornin Lohman dr. Kuyper hulde en God alleen de eer bracht »den God onzer vaderen, die de gebeden Zijns volks in verhooring doet gaan" zich dankbaar herinnerde, welke voortreffelijke bondgenooten bij zekere gelegenheid de katholieken kunnen zijn. (*) Toen professor Thorbecke in het Journal de la Ilaije, op gezag van strafwet en grond wet de vervolging der afgescheidenen ver dedigde een gevoelen dat vele rechtsge leerden met hem deelden ging hij nog verder en verkondigde hij op gronden van staatsbelang, dat de regeering hen niet mocht toelaten, maar streng moest ver volgen, omdat zij een gevaarlijke partij waren. Groen van Prinsteren voerde hem toen in hetzelfde blad het voortreffelijke woord tegemoet: »Vous prêchez la Césaro- paf ie dans laplus naive siinplicité!' Thorbecke is later wel van opinie veran derd, maar de apostelen der »Césaro-papie" loopen nog altijd, zich hullende in moderne kemelsharen kleederen, onder ons rond. Het «dwingt ze om in te gaan," al is het dan niet door de oudefoltermiddelen, staat nog in hun vocabulaire. Mr. Levy heeft dit duidelijk gezegd, toen hij, wijzende op de woorden van dr. Kuyper: »wie de conKcieniie vrij ook tegenover God en zijn woord »wil maken' (natuurlijk zooals dr. Kuyper God verkondigt en het woord uit legt), begroef ik als tegenstander, niet als bondgenoot" (*) schreef: «Meer d au dit afschuwelijk beginsel is er in de geschiedenis der menschheid nooit noodig geweest, om duizenden en duizenden te doen l ij den onder helschenpriesterdwang, om den rechtvaardigen Christus te verkeeren in een vlammend God der wrak e"; en wanneer ooit dr. Kuj'per's gemoderniseerde Césaro-papie in Nederland volkomen het gezag in handen mocht krijgen, dan zou het allen, die vrijzinnig denken, u en mij, geraden zijn om de eerste de beste boot naar Amerika te nemen, naar hef vrije land, waar hij zijn »stone lectures" heeft gehouden, ten einde den zwaren vuist te ontkomen, die ons alsdan op den uek zou worden gelegd. Begrips- en geschiedvervalsching is het middel om te komen tot die heerschappij. In het bovenstaande meen ik aangetoond te hebben, dat prof. Fabius, waar hij den vrijzinnigen staat de schuld geeft van de vervolgingen in 1834 en '35, zich aan ge schiedvervalsching schuldig heeft gemaakt. Amsterdam. SORANTJS. (*) Of er in dat h;mdgenootschap geen hreuke is gekomen, zal de tijd moeten leeren. De houding der katholieken hij de stemming over het groote amen dement" en later bij de aanvallen, door dr. Knvper tegen dit ministerie gericht, gaf nu reeds aanleiding tot het feit, dat op de Gereformeerde Kweekschool voor Christelijke Onderwijzers te Amsterdam aan de leerlingen de samenwerking met de katuolieken voor de toekomst wordt verklaard ee,n onmogelijkheid te zijn. alle beschikbare gelden in offensieve wa penen te kunnen omzetten. # # * Nog eens: De Reorganisatie omer Zee macht, door \V. M. ExGELBEfira. L. J. Veen, Amsterdam 1899. In de «Reorganisatie .onzer Zeemacht" (L. J.Veen Amsterdam 1897) welke brochure te zamen met het zooeven uitgekomen vlug schrift ne marinestudie vormen, legt de heer W. M. Engelberts zijne denkbeelden neer omtrent de reconstructie onzer vloot. Als zijne meeuiug deelt de schrijver mede, dat de koers, welke het departement vau Marine stuurt, om de Nederlandsche zee macht in vredestijd te brengen op de veilige ree, vanwaar zij in oorlogstijd den vijand met vertrouwen kloek eu onversaagd tege moet kan stoomen, twijfel wekt aan be houden aankomst. lu zijne eerste brochure schetst de schrij ver als de taak welke onze zeemacht moet worden opgedragen »de beveiliging van ons zeef'rout". Hiertoe is een buitengaats optreden der vloot, los van havens, reeden en zeearmen noodzakelijk, want de landmacht, hoe sterk ook opgesteld langs de kust, al of' niet ondersteund door eene zeemacht gebonden aan vaste punten, kan nimmer de taak vervullen van eene zelfs zwakke vloot op tredende vóór de kust. «Welken schrijver van welken landaard men ook raadpleegt over de taak en liet optreden van eenige zeemacht, in de ge schriften na afloop van dezen krijg ver schenen (Spaanscti-Amerikaanschen oorlog) immer eu immer wordt men gewezen op de noodzakelijkheid om de kustverdedi ging niet aan de landmacht, maar aan de zeemacht op te dragen. Scherp wordt ge laakt, de zeemacht te binden aan havens, reeden en zeearmen. Krachtig wordt aan gedrongen op een kloek optreden vóór de kust in open zee en bepleit, dat ook in het strategisch defensief het karakter van de vloot een tactisch offensief optreden eischt." Door den schrijver wordt betoogd dat men bij een oordeelkundige opbouw der vloot voor alles de te volgen strategie in den te voeren oorlog moet vaststellen, omdat daarvan het aan te bouwen materieel af hankelijk is. Uit tal van gegevens wi/rdt aan getoond dat geen deugdelijk vastgesteld plan de basis vormt der reconstructie onzer zeemacht en dat hierin de reden moet wor den gezocht dat elke minister aan de Kamer een type oorlogsschip voorlegt, verschillend in vorm en bewapening, met vroegere pro jecten, zonder dat zulks te rechtvaardigen is door den traditioneelen «reusachtige voor uitgang der techniek". Scherp hekelt de schrijver het bouwen van onze kostbare kruisers en pantserschepen, welke volgens hem niet passen in een deugdelijk plan van defensie, welk plan rekening moet houden met de staatkundige toestanden vau na burige rijken, met eigen ligging en bodem en ilc diiaruit voortvloeiende hulpbronnen. Wat het pantseren van schepen betreft, zoo is het pantser, uit den strijd der r&eenins.cn in dagbladpers en elders gevoerd, ondanks zijn dikte en sterkte zoo gehavend te voorschijn gekomen, dat het geen nadere uiteenzetting behoeft, dat elke pantsering door den schrijver wordt verworpen, om De beteekenis der tweede brochure ligt in het oorlogschip, in ontwerp dat daaraan is toegevoegd. De bewapening bestaat uit 4 kanonnen van 12 cM. of uit 4 houwitsers van 12 cM. (snelvuurgeschut van middelbaar kaliber). De opstelling der 4 vuurmondeu is zoodanig, dat steeds het vuur van een drietal en dikwerf het vuur van een viertal op eenig doel kan worden geconcentreerd, onaf hankelijk van de koers die het schip stuurt. Dat bewapening met zwaar geschut geheel achterwege is gelaten, wordt gerechtvaar digd door de uitkomsten van den Jap.Chin.- en van den Spaansch Amerikaansche oorlog. «De aslijn der kanonnen ligt pi. m. 4 M. boven de toegeladen lastlijn. Het schip is volkomen zeewaardig. Van staal gebouwd zonden eenige hout constructie en in waterdichte compartimen ten afgedeeld, heeft het toegeladen 630 M3 waterverplaatsing (d. i. voor zee volledig uitgerust). Het is lang over alles GG.GO M. (tusschen de loodlijnen 65 M.) Het is breed op de toegeladen lastlijn 7 M., de holte van het schip is 5 M. en het treedt toegeladen 2.60 M. diep. Het kan dus reeds in pi. m. 3 M. waterdiepte navigeeren. Zes Yarrow-ketels met een triple compound machine ontwikkelen 2000Indicateurpaardenkrachten en geven het toegeladen schip een vaartsnelheid van 18 knoppen of mijl per uur. Een honderd en tien ton kolen kunnen worden medegevoerd, waar mede bij oeconomische vaart 2400 tot 3000 miilen kunnen worden afgelegd. Voor de 4 kanonnen zijn aan boord 1200 schoten. De bemanning bestaat uit: den comman dant, twee olficieren, een of twee adelbor sten, de chef' van de luachiaekamer, een zestal machinisten, een onderofticier-ziekenvader en administrateur, en een twaalf man kader met een zestig man voor scheeps-, artillerie- ea machinekamerdienst. Totaal ruim tachtig koppen. De verlichting, de verwarming, de ven tilatie en het bereiden der spijzeu hebben plaats met behulp van electriciteit. Het sturen, het ankerwinden en het aanvoeren van munitie kan electrisch of met de hand geschieden. Niet eenige pantsering is aangebracht. Noch dek-, noch gordelpantser, noch schild voor het geschut. De commandant staat niet in een couimandotoren, maar open en bloot op de brug, hij kan vanaf daar koers en vaartsnelheid van het schip regelen, en geeft zijne bevelen voor het vuur mondeling aan den officier, commandant van de batterij." "Wat de indeeling van het schip zelf be treft, zoo blykt daaruit dat het evenveel comfort aanbied als de schepen met g oote tonneninhoud. Er is gebroken met hèidée^ dat de commandant een wereld pp zichzelf moet vormen en daartoe voor zijn persoon de beschikking moet hebben over een eigen badkamer, over een eigen trap, over eigen femakken enz. Terecht gaat schrijver van et denkbeeld uit, dat de macht van een commandant niet gezocht moet worden in afzondering, maar in meerdere kennis en groote karaktereigenschappen ; dat ook de gewone bemanning de beschikking heeft over een badllamer, benevens over een leesen schrijfkamer verdient toejuiching. Tengevolge van den geringen diepgang kunnen alle vaartuigen der ontworpen vloot van uil de Texelsche en Vliegaten op de ZuidHollandsche en Zeeuwsche stroomen komen door het Mcnrede kanaal. De kracht onzer zeemacht wordt hierdoor meer dan ver dubbeld. Uit de geheele brochure blijkt dat men getracht heeft aan de eischeu door de tech niek en de taktiek gesteld, beide te voldoen. Door de onderlinge tegenstrijdigheid van meerdere dier eischen heeft men op verschei dene punten moeten schipperen. Zulks zal wel nimmer te vermijden zijn. Of de groe peering der ketels 3 aan 3 een gelukkig idee is, of verwarmen en koken met elec triciteit aanbeveling verdient, kan slechts, als zoovele andere vragen van ondergeschikt belang, door de praktijk worden beslist. In ieder geval was de technische hulp den schrijver geboden een zeer goede. Terecht heeft de heer E. ingezien, dat de kracht eener vloot niet is de som der krachten vari elk schip afzonderlijk, maar dat deze gezocht moet worden in de samen voeging der schepen tot gevechts- en slageenheden. Alleen bij zulk eene groepeering zal 't toch mogelijk zijn de strijdmiddelen zoodanig aan te wenden, dat een maximum uitwerking wordt verkregen. Door toevoe ging of afzondering kan men de macht, waarover rnen moet kunnen beschikken, in overeenstemming brengen met het te bereiken gevechtsdoel, zonder overbodige krachten duartoe te moeren benutten. »De vloot, zal m. i. sterk moeten zijn: l escadrille, bestaande uit het commando schip van den escadrille commandant, 3 artillerie divisies en n torpedoboot divisie. Eén artillerie divisie bestaat uit: het commando schip van den divisie-comman dant en acht schepen waarvan elk schip bewapend met 4 snelvuurkanonnen vau eenzelfde soort." «De torpedobootdivisie bestaat uit zeven vaartuigen. Het commandoschip van den divisie-commandant eu O torpedobooten van het type: «Torpedo-divisions" boot (D-boot) eike boot bewapend met drie lanceerbuizen. Aan de divisie zijn toegevoegd drie artillerieschepen bewapend met licht geechut. Het escadrille bestaat derhalve uit: acht en dertig vaartuigen, voerend ruim honderd stukken geschut, waarvan een vijftig van middelbaar, de rest van licht kaliber, en achttien torpedolanceerbuizen. Het telt eeue bemanning van drie dui zend tot twee en derti»honderd koppen." »De drie artüleriedivisies met de torpedobootdivisie vertegenwoordigen derhalve een waarde vau een en dertig tot twee en dertig millioeii gulden." De vloot bestemd om vóór de kust op te treden, stelt dus aan het Nederlandsche volk minder zware nanciëele eischen dan het materieel welke door de regeering werd voorgesteld om aangebouwd te worden en waarmede het doel »de beveiliging van het zeefront" niet wordt bereikt, omdat met de voorgestelde types oorlogschepen geene rekening werd gehouden met het offen sieve karakter van den zeeoorlog, 't welk

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl