De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 14 januari pagina 8

14 januari 1900 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

g DEAMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1177 plannen waarby de Extérieurs ontzien zouden worden. Brazilianen 83 en 88, iets lager dan de vorige week. Voor Colnmbianen is een ach teruitgang van IGVg tot löVs te constateeren, als gevolg van de brutaliteit om de couponbetaling, die niet best convenieert, eenvoudig na te laten. Ook voor Venezuela kunnen gely'ke berichten gegeven worden. Zou het niet tijd worden om ook een Hof van ar bri trage te doen oprichten dat tot taak heeft >bankbreukige" staten tot hun plicht te brengen ? Onder de Scheepvaart-Mpijen, eenige uiteenloopende veranderingen. De StoomvaartMpy- Nederland heeft het besluit genomen haar kapitaal met 3 mlllioen tergrooten. Dit bedrag moet vóór l Januari 1905 geplaatst zijn tegen een koers, die niet onder pari mag z\jn. Petroleum-stukken ditmaal betrekkelijk niet veel veranderd. Koninklijke iets hooger; dit mag ook gezegd worden van haar zuster, de Sumatra-Palembang. Ook de Moeara ging vooruit en wel van 130 tot 135 y,. De Ned. Rumeensche was sedert gisteren 5 pCt. hooger maar toeh 10 pCt. lager dan de vorige week. Volgens mededeeling der directie van de Koninklijke bedraagt de productie van l?10 Januari 1900 drie-en-veertig duizend units. Van 20 tot 31 December was het produc ecy'fer 47000 units. De productie zou geschaad zy'n door reparaties aan de nieuw opgehoorde en.... tijdelijk weder verstopte fontein. Zou ov«r '99 wat uitgedeeld kunnen worden, als behoorlijk wordt afgeschreven ? Den 16 Januari aanst. houdt de Nederl. Indische Exploratiempij eene buitengewone algemeene vergadering. Daarin zou ter sprake komen het voorstel tot een overeenkomst met de Koninklijke om deze mpühet recht tot het doen van boringen op de terreinen der N. I. E. mpy, te verleenen. Wie zou haar geen succes wenschen. Den aandeelhouders komt wel wat toe. Dit is evengoed het geval met de houders van aandeelen in de duur gefinan cierde Samatra-Palembang. Het bericht om trent het totaal der productie vraagt eenige aandacht. Het totaal toch der maandelijksche productie-cijfers zou 92000 units hooger zijn dan het gepubliceerde bedrag. Waarschijnlijk slechts een telfout? By' de mijnwaarden munt de noteering der Ned. Ind. xpl. mpy uit door rijzing van 87 tot 112; zie bovenstaand bericht. De inschrij ving op 12.500 aandeelen elk groot ? 100, in de My'nbouwmpij »Grandplacer", die 1.1. Maan dag en Dinsdag heeft plaats gehad op de voor waarden vermeld in de advertentie in het vorige rommer, zou veel succes gehad hebben. Bijna al de houders van aandeelen in de mpy Suri name zouden van hun recht van voorkeur ge bruik gemaakt hebben. Bovendien zou ook het aantal vrye inschrijvingen zeer aanzienlijk geweest zijn. Wie niet waagt, wie niet wint, zegt een bekend spreekwoord. Maar wagen mag alleen hy die wat te verliezen heeft. Zou de »Grandplacer" spoedig de juiste cijfers der inschrijvingen publiceeren ? A'dam, 11 Jan. 1900. D. STIGTER. iiiiiiiiimiiiiiiiHiiiitiillliiiiiintiiMiiiii Goudeket & Co., Rokin 50, Amsterdam, exposeeren deze week: artistiek-decoratieve tegeltableaux van L. Nienhuis. NIEUWE UITGAVEN. PYTTEBSEN'S Nederlandsche Staatsalmanak voor het jaar 1900. Onder dezen titel ver scheen by den uitgevers H. J.van der Garde & Co. te Zaltbommel een handboek, dat geheel ge schoeid in den vorm van den bekenden «Whitakers almanack" in beknopten vorm samengevat, alles bevat wat voor den staats burger nuttig is te weten. Niettegenstaande den lijvigen inhoud is de prys zeer laag gesteld. «Betrekkingen voor vrouwen". Posteryen, Telegrafie en Telfonie. Amsterdam, L. J. Veen. Handboekje der gezondheidsleer, door ? S. BIEGEL, Arts. Gorinchem, J. Noorduyn & Zn. De bewoners der vreemde werelddeelen, door Dr. H. BLINK. Amsterdam, Uitgevers-Maat schappij «Elzevier." De Week. Het eerste nummer is verschenen van De Week, hoofdredacteur dr. H. E. van Gelder, redactie-commissie mr. J. Simon van der Aa, mr. H. P. Berlage, F. Lapidoth, mr. A. J. Cohen Stuart. Den lezer heil wenschende geeft de directie als volgt rekenschap van haar streven. «Alweer een krant!" Juist! Maar in uwen uitroep zelf ligt de verklaring van het verschijnen van De Week. Immers wy leven zoo gejaagd wij hebben haast nooit tijd om een krant nauwkeurig te lezen en toch is het een behoefte van geestelijken en stoffelijken aard te weten wat er gebeurt, op de hoogte te zijn van de feiten en omstandigheden te midden waarvan wij leven. De kranten helpen ons om die behoefte te bevredigen, maar juist door hun overvloed, een overvloed in omvang vooral, maar ook in getal, maken zij ons nog onrustiger, nog meer gejaagd. Hoe vaak niet ontsnapt ons een feit dat later blijkt van groot belang te zijn ? Hoe vaak niet ontbreekt ons de tijd, mér dan het voor onze behoefte strikt noodige te lezen. En nog hoeveel vaker niet ontbreekt ons, een maal achterop met onze lectuur de tijd en de lust de zich opstapelende hoeveelheid, zelfs gesteld dat wy onze kranten bewaren, toch te doorworstelen Aan al deze bezwaren bezwaren inderdaad in onzen tyd komt De Weck tegemoet. In De Week wordt in den meest beknopten vorm te lezen gegeven, al wat in binnen- en buitenland waard is de belangstelling te wekken van den Nederlander, die op de hoogte wil en moet blijven van de gebeurtenissen en feiten van den dag, Wat men verzuimde te leze.i wat men slechts vluchtig kon nagaan wat men gaarne nog eens overziet dat alles vindt mep, aan het einde der week, onder de verschillende rubrieken van De Week kort en duidelijk terug, ontdaan van kritiek en beschouwiig, eenvoudig en overzichtelijk. De redactie-commissie, aan het hoofd van ons blad genoemd, zal waken, dat de krant steeds het karakter behoudt van strikte on partijdigheid in het vermelden der feiten. Zoo wordt De Week: Voor wie niet Mies kon lezen: een wel kome hulp. Voor wie vluchtig lazen een onmisbare her haling. Voor wie wél lazen: een altijd frisch ge heugen. Voor allen een onschatbare steun. Daarom dan ook stellen wy den pry's zóó laag slechts 65 cents per kwartaal franco per post aan adres dat waarlijk allen in staat zijn zich dien steun te verschaffen". Inhoud van Tijdschriften. Eigen Haard, Na den Storm, door Louise B. B., II. Naar den krater van den Gedeh, door Effès, met afbeeldingen naar photo's van L. van Bergen. De Zuster-Republieken in Zuid-Afrika, door J. A. Wormser, met af beeldingen, XIII. Op weg naar Alaska's goudvelden, door J. P. Roelofsz, I. Een wandeling in het Velpsche Broek, door dr. J. E. Rombouts, met afbeeldingen naar photo's van den schrijver, I. Verscheidenheid. Feuilleton. Lux, Geïll. Tijdschrift voor Fotografie. Hoofdredacteur: J. R. A. Schouten. Afl. l, l Jan. 1900 Van Jaar tot Jaar. Het Boek en zijne Illustraties. Bijdragen tot het Probleem van het Electrisch ver-zien. Over verlichting door het Prisma «Luxfer" Regelingg-Commissie voor de Inzending van Amateur-Fotografieën op de Wereldtentoon stelling te Parijs in 1900. Ned. EihnoFotografische Wedstrijd. Fotografische Nieu wigheden. Boekbeoordeeling. Recepten en Wenken. Gemengde Mededeelingen. Uit den Moppentrommel. Berichten der Vereenigingen: A.-F.-V. te Amsterdam. Wedstrijd-Agenda. Lijst der Vereenigingen. Advertentiën. Met eene Kunstbijdrage: Heliogravure. iiiliiliMiMimiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiüiiMiiimiifiiiniiimiili imii iiiiiiiiimiiiiiiim i w M in 111 Wat beteekenen al die krullen en teekens" vroeg ik mijnen tolk Yamamoto, en toonde hem de uitnoodigingskaart voor het Kikuieest. Een vingerbreede krans gevormd van sierlijke chrysanthemumbloesems, en de schoongevormde bladen van den Kiriboom (Paulownia Itnperialis) omgaf het groote witte blad; in het midden was het bedrukt met de mij nog steeds onver staanbare Katakana- en Hira-kanateekens, en prachtige Chineesche letters. Yamamoto nam de kaart met een diepe buiging aan en las de van onderen naar boven en van rechts naar links geschreven regels met half-zachte stem en vol eerbied voor. Zij luidden : De Minister van het Keizerlijke Huis heeft van Hare Majesteit de Keizerin bevel ontvangen, den heer , uit te noodigen voor het Tuinfeest der Chrysanthemum-tentoonstelliEg, dat in de tuinen van het kroorprinselijk Paleis te Akasaka, den 16den November's namiddags te twee ure plaats zal hebben. Kleeding: Officieren: Uniform. Burgers: Gekleede jas enhoogehoed. Dames: Bezoektoilet of Japansche hof kleeding. Zij, die door ambtsbezigheden of ziekte ver hinderd zijn het feest bij te wonen, worden verzocht den ceremoniemeester van het Keizer lijke Huis daarvan in kenmis te stellen." En wat beteekent dit?" vroeg ik verder, een tweede rose kaart, met zwarte letters te voorschijn halend uit een couvert met een groote witte chrysanthemum versierd. Dat is de kaart," antwoordde Yamamoto. Hier staat het volgende op: 1. Ingang door de hoofdpoort van het keizer lijk paleis te Akasaka. 2. Men vult naam, stand en rang in, en overhandigt dit billet den diensthebbenden beambte. 3. Mocht het den IGden regenen, dan wordt het feest op den 17den gesteld. Mocht het op dien dag regenen dan zal het feest in het geheel niet plaats hebben. 4. Mocht het op beide dagen regenen en. het feest dus dien ten gevolge in het geheel niet plaats hebben, dan heeft de eigenaar van deze kaart toegang in de keizerlijke tuinen den 18den van 9?4 uur; als het regent, den 19den. Regent het den 18den en 19den dan geldt de kaart voor den 21sten van 9?4 uur. en wanneer het dan weer regent, dan voor den 22sten van 9?4 uur." Weer met een diepe buiging gaf Yamamoto mij de rose kaart terug. Uw koetsier is op de hoogte" zoide hij allerliefst glimlachend, bij was vroeger in dienst bij Markies Saigo, minister van marine, en kent den weg naar de keizerlijke paleizen.'' Het weer was koel en de thermometer wees niet meer dan 10" R. aan, maar du zon straalde en gat een warmte als bij ons in de eerste lentedagen, toen ons rijtuig de breede, aan beide zijden met laurierhagen afgezette straat langs rolde, die door Akasaka, naar de keizer lijke paleizen voert. Wij zagen vele rijtuigen en ook eenige door koel.es getrokken riekshas (kurumas heeten zij hier). Toen wij de wijdgeopende poort naderden, sprong de knecht van den bok en liep voor het rijtuig uit. Lakeien in keizerlijke lievrei hielpen ons uit stijgen, en onze overjassen uitdoen, die in het rijtuig moesten blijven liggen. Toen traden wij door een tweede hooge poort van hout, maar zwaar inet ijzer beslagen, en kwamen in de eigenlijke tuinen. Wij gingen wel twintig minuten lang door de prachtig aangelegde tuinen, op parken ge lijkend, de mooiste die ik ooit heb gezien. Het loof der hoornen was van het heerlijkste groen en goudgeel, daartusechen zag men het warme heristrood der ahoruboomen schitteren. De wilde eamelia, met witte en roodo bloemen vormde geheele hagen, tusschen welke men heen liep. Het terrein was heuvelachtig, soras hoog, dan weer terrasvormig dalend. Op af standen van ongeveer f)O schreden stonden lakeien in smaakvolle hoilivrei, op zijn Europeesch, korte broek, rood zijden vest, zwaite rok met goud bestikt. Met een diepe buiging wezen zij ons den weg. In do verte hoorden wij gedempte muziek. De bekende tonen van den Einzugsmarsch uit Tannliiufccr hebben ook Laar het verre Oisten den weg gevonden. Eindelijk, na een laatste ombuiging van den weg, lag het feestterrein voor ons. Tusschen Chiysarithmumgroepen bewoog zich de aristo cratie van Tokyo. De minister van het Keizer lijke Huis, Vicomte Tenake, begroette lederen gast op de vriendelijkste wijze. Men vond hier bekenden en wandelde langs de tenten waarin de Keizerlijke Chrysanthemums stonden, zoo zeldzaam en zoo menigvuldig in vorm en kleur als zich een Europeaan nauwelijks kan voor stellen. De wanden der tenten bei-tonden uit roode en witte zijde, de Japansche kleuren, en de draperieën werden door diep-violette zijden koorden, van vingerdikte, bijeengehouden. Langzaam wandelde men langs de tenten verder tot een pad voorbij een weide, naar een tweede groote ruimte, aan welks einde de Keizerlijke tent was opgeslagen. Ook hier be groette men elkander, lachte, praatte, kriti seerde tout comme chez nous l Tusschen de dames der diplomatie, waarvan de meesten lang waren, trippelden een menigte sierlijke kleine Japansche dames rond. Helaas droeg niemand de Japansche hofkleeding, die toch in de invitatie uitdrukkelijk was opgegeven. Plotseling weerklonken de diep-melantholieke tonen van het Japansche volkslied. Drie lakeien schreden plechtig den grintweg langs, daarop volgde de Minister van het Keizerlijk Huis en op eenigen afstand kwam een bekoorlijke ver schijning in kostbaar, bleek-rose met goud be stikt brocaat, prachtige kanten aan den hals en zoom van haar kleed, en een rose kapothoedje met reigerveeren. Een diamanten agrafe straalde in het dikke zwarte haar. Dat was de Keizerin van Japan. Achter haar traden de prinsessen van het Keizerlijk Huis en de hofdames, allen evenals de Keizerin Europeesch gekleed in nauw slui tende toiletten van prachtige zware zijde. Al de japonnen waren van de zachtste kleuren en smaakvolste kleurencombinaties, zooals alleen de Japanner in staat is bijeen te brengen. De gezichten der prinsessen schenen merkwaardig kleurloos, voor de ingwijden geen wonder, daar het ook hier de gewoonte is dat de beau-monde evenals de demi-monde de frissche kleuren van het gelaat onder een dikke laag poeder bej dekt. Onder het gevolg merkte men ook op prins Arisugana, in de goadkleedende admi raals-uniform, met zijne mooie slanke vrouw. Hij is de eerste en meest geziene der Keizer lijke prinsen. Tijdens het leven van Keizer Wilhelm I heeft hy langen tijd met zijn vrouw te Berlijn aan het Hof verkeerd. De oude Keizer stelde heel veel belang in de mooie jonge prinses uit het Land der Rijzende Zon. De genoodigden sloten zich bij den stoet aan; in het midden van de Keizerlijke tent, die ook aan beide zijden met violette koorden was afgezet, hield de Keizerin staande cour. Aan haar linkerzijde, stonden in rechte rij de zes prinsessen, achter deze de hofdames. Daar de Keizerin slechts Japansch spreekt, traden nu de eene als Engelsche, dan de andere als Franeche tolk aan de zijde der Keizerin. De Keizer, die anders bij het Chrysanthemum- of het Kersen'docsemfeest altijd aanwezig is, was nu in Osaka bij de manoeuvres. Die feesten nemen hier de plaats van een Hofbal in, want een bal is iets zoo onjapansch, dat het Hof er onmogelijk een geven kan. De Keizerin is tot haar twintigste jaar nooit in aanraking geweest met Europeesche beschaving, maar de zekerheid, gratie en waardigheid waarmede zij cour hield, de glimlach waarmede zij ieder die aan haar werd voorgesteld de hand reikte, die verstandige zwarte oogen waar zij ieder nieuw aangekomene zoo ernstig en vragend en toch zoo vriendelijk aanzag, gaven het ge heel een bijzondere bekoring, die den kouden hofceremoniën meestal ontbreekt. Keizerin O Haru-Ko (O beteekent verheven, Ilaru is Eerste. Ko is het geslacht) is acht en veertig jaar oud, maar ziet er veel jonger uit. Zij is kinderloos. De keizer heeft van zes andere vrouwen, die tegelijk hofdames en in groot aanzien zijn, vijftien kinderen, die officieel tot prinsen en prinsessen zijn verklaard. De kroonprins Yoshi Hito (Hito spr. Shto duidt het mannelijk geslacht aan) in 1879 geboren, heeft een zeer zwak gestel. Men hoopt echter dat de Duitsche hofdokter, Professor br. Baeltz, aan wien Japan zijnu nieuwste wetenscbap op medisch gebied te danken heeft, en die hem dagelijks bezoekt en hem speciaal behandelt, hem zoo zal opkweeken en versterken dat hij eens op den troon zal komen. Mocht dit niet gebeuren dan zal meergemelde Prins Arisugana, den tegenwoordigen keizer (Mikado zegt in Japan niemand) opvolgen. Behalve de kroon prins zijn er nog vijf dochters van den keizer in leven, van een tot elf' jaar, alle kinderen v^.n dezelfde moeder, Madame Sono Yoschi-Ko, die zich sinds het jaar 1»87, bijna uitsluitend in de gunst des keizers verheugt; zij is ook ei rste hofdame der keizerin en een zacht, innemend schepselije, met prachtige zwarte onger, wier voim aan de oude Egyptische vrouwen doet denken. Toen de cour afgeloopen was, verdween, het violette zijden koord dat de keizerlijke tenten afsltof, en de lakei-, n dienden koude spijzen van de heerlijkste soort op fijn Japansch por selein en zilveren schalen ror:d, terwijl de champagne in geslepen kristal fonkelde. De keizerin dineerde aan een afzonderlijke tafel. Kort daarop verwijderde het hof zich en het eigenaardige feest, aan zoo weinigen vergund mee te maken, was geëindigd. De chrysai.t enrurn-tentoonstelling was geheel bijzaak maar toch zeer bezienswaardig; een reuz-M plant die een doorsnede had van verscheiden meters droeg luy,'! groote koperkleurige bloemen. Den volgenden dag reed ik om drie uur naar het keizerlijk paleis, om, zooals gewoonte is, de hofdames der keizerin voor het feest te bedanken, liet keizerlijk paleis ligt midden in de stad Tokyo, en is door een hoogen sieilen muur en breede, diepe grachten omge ven. Lange deze grachten groeit gras, en daartussclien ziet inön de vreemd gekromde vormen der JapaiiM'he heesters die de Japanners heil en geluk aanbrengend achten. Hunne takken hangen dikwijls diep over het water heen; in den heifst is het water bevolkt met tallooze wilde eendjes. De powten der vesting liggen in bastionvurmige gedeelten, Mow" genaamd. Hier ziet men hooge zware daken versierd niet ecu visch die den staart naar boven steekt. De hooge vleugeldeuren, van ouzettcnd dik hout en met or:ge!ootelijk zwaar ijzerbeslag herinneren met de kolossale muren, bruggen en grachten aan het doel waarvoor zij dienden, n.l. den oorlog voor het jaar 1868. De keizer lijke hutburcht vormde het middelpunt der vesting en achter de dubbele muren, met witte wachttorens bezet, die overal in het rond schijnen, houdt de keizer zich nog heden van zijn volk gescheiden. Largs de geheele zijde waar de hoofdingang is, loopt een grasvlakte met heestergewassen begroeid die niet mag worden bebouwd. Aan de buitenste poort moest ik een houten plankje met een voor mij onverstaanbaar tee ken er op. laten zien als bewijs van toegang, dit was mij den vorigen dag door den cere moniemeester toegezonden. Toen rolde het rijtuig over den breeden grintweg lai gs schaduwgevende boomen en een prachtige fontein en hield stil vcor de breede vestibule van het Paleis. Dit is als alle Japansche huizen, maar in buitengewone afmetingen gebouwd. Het eigen lijke gebouw bes'aat uit :.e verdieping geheel van hout, het dak uist op sterke vierkante houten zuilen; het is zeer hoog, om de sterk vooruitspringende punt kronkelen twee schubbige draken. Het hout is noch gepolijst, noch vernist, maar is onder den invloed van zon, lucht en vocht, leiachtig grijs gekleurd. Op de breede houten treden van de overdek e loggia, liggen Perzische tapijten en de ruime hall is met het wonderbaarste houtsnijwerk versierd. Spiegelruiten, schoorsteenen, lederen sophas en een reusachtige pendule zijn in Europeeschen stijl. Een lakei gaat met onze kaartjes een breede gang door, ons vooruit. De muren zijn bedekt met zijden stoffen van zachte grondkleur met groote lichte patronen er op, de deurposten en de randen der lage en breede matglas-vensters, die aan de linkerzijde in lange reeks zijn aangebracht, bestaan uit ge polijst cederhout in natuurlijke kleur. De min stens drie meter hooge en vier meter breede schuifdeuren aan de rechtenijde van de gang zijn van zwart lak met goud, zilver en paar lemoer in de prachtigste tinten en figuren ver sierd en ingelegd. De grond is belegd met tatami," dat zijn Japansche, e'astische matten, tien centimeter dik, en van rijststroo gemaakt, en daarover ligt een smyrna looper, waarschijn lijk alleen op de onUangda^en der hofdames, den eersten en derden Donderdag van iederen maand. De levenswijze aan het Hof is nog de zelfde als voor honderd jaar. Slechts voor de relaties Eet vreemde mogendheden zijn er Europeesche gebruiken ingevoerd. Wel zeven minuten lang loopen wij door de flauw verlichte gang, met de geheimzinnig ver lakte deuren, dan links, dan rechts een hoek omslaand. Dan zien wij naast een deur een tafel, met een tot den grond afhangend kleed van goud bestikt zijden brokaat. Daarop staat een zilveren schaal. De lakei werpt de visite kaartjes er in en schuift de deur ter zijde. Uit de hooge, eenigszins duistere ruimte zweeft een allerliefst figuurtje in lichte brokaatzijde op mij toe, en reikt mij glimlachend de beide smalle handjes. Sakujits' arrigato gozaimas!" (Mijn onder danige dank voor gisteren op verheven wijze!) fluisterde ik in mijn beste Japansch. Oh how well yon talk Japanese l" antwoordde het kleine dametje in oiiberispeiijk Engelsch. C'est merveilleux!" klinkt een tweede stem metje in even goed Fransch, en nu zie ik pas dat vijf kleine Japansche dames, helaas allen in Europeesche kleeding, om mij verzameld zijn. De eene biedt mij een stoel aan van keri-roode zijde, een tweede brengt een verlakt tafeltje, een derde geurige thee, in een door schijnend porseleinen kopjo, de vierde presen teert bonbons in een zilveren schaal. Achter de theetafel in den hoek staan in correcte houding vier Japansche kamerheeren in rok en witte das. Helaas, helaas! Al het echte Japan sche is in tegenwoordigheid vsn Europeanen met Europeesch vernis overgoten. De verlakte deur wordt nog eens geruischloos ter zijde geschoven en baronesse Sannomiya, de vrouw van den opperceremoniemeester, ruist ht binnen. Zij is van Engelsche afkomst en haar slank en siatig figuur, haar blord krulhaar en blauwe oogen, steken vreemd af tegen de sier lijke smalle figuurtjes, het donkere, hoog opge maakte, gladde haar, en de sikkelvormige wenkbrauwen der kleine hofdames. Het gesprek neemt een wending ook bier als overal over het mooie weer gisteren bij het Kikufeest." Ik ben geheel verrukt van de lieftalligheid en gratie van hare Majesteit de Keizerin" verzeker ik de Japansche dames. Bij dezen naam zetten alle zeer plechtige gezichten en zoowel baronesse Sannomiya als al de kleine brokaatdametjes en de kamerheeren buigen tot op den grond. Hare Majesteit de Keizerin was inderdaad, gisteren als altijd uiterst genadig en min zaam," antwoordt de barones vormelijk, en nog eens buigen allen tot den giond. Dat was geen Europeesche buiging: dat was het verre Oosten, dat heenschemerde door den aangenomen sluier van Europeesche rncde. Deze sluier is ondoor dringbaar voor den Europeaan ; slechts weinigen is het tot nu toe geiukt dien wat op te lichten. Maar ik hoop toch eenmaal den drempel der geheimzinnige verlakte deuren t overschrijden, die binnen in het keizerlijk paleis voeren, en niet alieen die uiterlijke zoden en gebruiken te kermen, maar ook een blik t« slaan in het kókoro" het hart van dit merkwaardig volk. Jubeizang voor de Zuid-Afriekaanders. Wijze: PIKT HEIN. Ken je we' de naam van de eenvoudige man, Die veldheer zonder gelijken, Daar weten de Engelse aanvoerders van : Ze moesten maar al voor hem wijken ! Slim Piet; Slim Piet 1), Hij laat zijn volk maar skiet; Geen een komt hun te na t b i*): Hul jaag de Rooineks uit Zuid-Afrieka (bis) ' En dan die kleine van de Modderrievier, Die wist er ziju plaatsje te honen; De dapperste aanvallen hielpen geen zier En de Engelsen zijn er verkouen. Crorijó, Crorvjé! Die doet ook wakker mee ! Geen een komt hun t« ra (b i f) Hul jaag de Rooineks uit Zuid-AMeka (bis) ! De Engelschen juichten, want Jouhert was ziek, Toen zei 'en Schalk Burgertje: »IIela ! Ik sta ze ook wel, Sir Buller en z'n kliek: Ze komen niet door de Toegela !" Die Schalk, die Schalk Ilet'it ogen als een valk: Geen een komt hun te na ilits), Hul jaag de Rwineks uit Zuid-Afrieka (bis)! Noch komt er voor allen 'en hevige strijd, Wie zal er zich ginds om bekreunen : Ons ras heeft zich immers de vrijheid gewijd En ze winnen 't, omdat ze elkaar steunen. lloezee, hoezee ! Zij doen te zamen mee ! Geen een komt hun te r.a (lis), llul jaag de Uooineks uit Zuid-Afrieka (bif)! J. S. 1) Bijnaam van Piet Joubert. MerlanJscHnilië. In de maand November heeft in de Pcnang Gazettc een naar dolle overmoedig heid sterk riekend artikel gestaan, waarin werd verklaard dat tusschen toen en Kerstmis, het nog juist tijd genoeg was om de Engelsche vlag te hijschen op heel Sumatra, Java en de eilanden. Men kon zich toen te Penang zeker niet voorstellen dat de Engelschen op zoo deerlijke wijze fiasco zouden maken als tot dus ver is geschied, anders was die grootspraak zeker achterwege gebleven. Naar aanleiding daarvan schreef Sinjo Djas aan het Bataviaasch Nieuwsblad, dat behalve de 30 a 40 duizend soldaten die Indiëheeft, er nog plus minus 20,000 Indo jongelui zijn die, even als in Transvaal, bij een eventueelen oorlog zeer zeker Nederland zullen steunen; hij vermeent dat daarom de regeering in Nederland de Indo lui (bedoelende zekerlijk het half bloed element) niet zoo zeer ten achteren moet stellen, door o. a. alle gelegenheid af te snijden voor hen om hunne zoons eene maatschap pelijke positie te verschaffen, zonder hen naar Nederland te zenden als b.v. reeds is geschied met de militaire school te Mr. Cornelis, die opgeheven is en het plan bestaat oin de opleiding voor ambtenaren ook op te heflen. Die opmerking is zeer juist. En wanneer wij, als door ons reeds meermalen is ver kondigd, de bevolking van Indië, zoowel de hoofden als de mindere Inlanders, zoo weten te behandelen, dat zij ten alle tijde zullen verkiezen onder onze heerschappij te staan en niet onder die van eene andere mogendheid, zullen ook zij voorzeker als n man opstaan om ons te steunen en tevens voor eigen ha~e en goed te strijden. En dat zegt wat met zulk een dichte bevolking als Indiëheeft. Wij zullen dan ook alles bijna in ons voordeel hebben als: bekend heid met het terrein; gewend zijn aan het klimaat en, wat het inlandsch element betreft, ook aan hoogst eenvoudige voeding en aan on tb ring. Daarom zijn wij vast overtuigd dat, in stede van millioenen in den grond te steken, dus voor doode weermiddelen, het wel zoo verstandig zal zijn het leger op krachtige sterkte te brengen en te houden en niet als nu helaas geschiedt, met duizenden en duizenden in te krimpen. Het niet voortdurend houden van het Ind. leger op krachtige sterkte, is, als dikwijls bewezen is, de meest verkeerde zuinigheid ; want telkens bij groote gebeur tenissen, als o. a. met Bali, Atjeh, Lombok, moesten er hals over kop met enorme kosten, versterkingen van mariniers, vrij willigers en miliciens van het leger met 40 en 50 tallen te gelijk van officieren worden uitgezonden, wat niet alleen wel het dubbele kost op de lange baan van hetgeen een voldoend leger doorgaand kost, maar oorzaak kan zijn, dat, alvorens die versterkingen in Indiëzijn aangekomen, wij dan reeds vreeselijk hebben moeten boeten, waarbij komt dat die versterkingen, zoowel officieren als minderen, al dadelijk veel met ziekte enz. te kampen hebben van wege het voor hen vreemde klimaat en de andere levenswijze, terwijl een voort durend in Indiëverblijf houdend leger aan dat alles gewend is. Door in Indiöde gelegenheid te laten bestaan om voor een deel, ook tot officier en gewoon ambtenaar te kunnen worden opgeleid, waarvan Indiëmet gemak de kosten voor degelijke opleiding kan dragen, wordt recht gedaan niet alleen aan de Indo lui, maar ook aan het zuiver Euro peesch element, waarouder niet allen finan cieel bij machte zijn, om hunne zoons naar Nederland te zenden. En zooveel is zeker, de in Indiöopgeleide officieren en ambtenaren zijn nooit de minste geweest en zullen het ook nooit zijn. Dat hebben wij o. a. aan officieren zoo dikwijls gezien. Kameren bureaugeleerden zullen er altoos tot genoeg aanwezig zijn. Wij zien nu trouwens aan die flinke Boeren dat men eigen haard met voldoening kan verdedigen, zonder krijgsscholen te hebben doorloopen of in de bureaus van generalen staf, militaire verkenningen enz. altoos werkzaam te zijn geweest, terwijl daarentegen de Engeltclien tot dusverre niet anders dan nederlagen hebben onder vonden, en ook de Franschen in 1870 weinig profijt hebben getoond van a! hun buitengewoon wetenschappelijke opleiding en opgedane krijgskennis. Wat worstelen wij sedert circa 27 jaren aehteieen met de Atjeërs, van wie wij in dien tijd menige gevoelige les hebben ge had. Denk o. a. maar aan Kaloet. Van een en ander is ook oorzaak dat wij telkens zwak waren toegerust, als trouwens bij eiken oorlog of elke expeditie, althans aanvankelijk het geval was, o. a. Bali, Lombok, Atjeh enz. Hooge scholen, stemmen wij toe, kan men moeielijk ook in Indiëhebben, dus zij die hunne zoons voor rechtsgeleerden, artsen en letterkundigen, predikanten willen op leiden, moeten hen dan maar naar Neder land zenden. Wij moeten niet vergeten: Ie Dat wij een zeer groot deel van onze welvaart aan Indiëte danken hebben. 2e dat wij alleen door Indiënog een zeker aanzien hebben in het wereldrijk. 3e dat zeer vele grootsche dingen in ons land, alleen door Ind. geld zijn tot stand gekomen. -Ie dat wanneer Indiëeen zelfstandig rijk uit maakte, het meer te beteekenen zou hebben dan Nederland zonder Indië. De wijze waarop thans, quand mume, op bezuinigen gewerkt wordt voor Indië, zal wat later en misschien zelfs spoedig, tot een zeer gevoelige les leiden. Alleen zuinigheid met wijsheid is goed. En vooral met het leger zeer omzichtig zijn! K. H. KOEXT/E, oud-Kapitein der Mariniers,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl