Historisch Archief 1877-1940
No. 1179
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
reidselen, die er getroffen worden. Wij zijn
niet ongerust over onze toekomst, want
achter ons hebben wij onze bergen, die
ons beschermen. Als de Engelschen ons
daa> willen komen opzoeken, zullen zij
*>8B kwart millioen man noodig hebben.
Ik verzeker u, John Buil zal zijn jasje
moeten uittrekken om ons onder te krijgen,
en zelfs dan zal hij bemerken, dat ons op
te eten nog iets anders is dan een pic-nic."
Als Trilby nu haar liedje zong, zou haar
Malhrouck s'en va-t-en gucrre,
Ne sait qitand reviendra,
een zeer eigenaardige beteekenis verkrij
gen. Daarvan kan »Malbrouck's" afstam
meling Winston Churchill getuigen !
Sociale
iiiimiiiiiiiiiiiitiiiiitmiiiiiiminiiHiiHiinttnttiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiH»
Een leerzaam tsïort,
Het maatschappelijk tekort en de midde
len ter dekking, door L. L. C. M. VAN
OUTHOOEX. Te Amsterdam bij S. L.
van Looy, 1900.
Het moet voor den zeer ge(voor)letterden
schrijver van dit boekske, dat inderdaad
een te-kort is wel niet in woorden massa,
want daarin is het nog de helft en wellicht
meer te-lang, maar dan toch in degelijkheid
«n begrip toch een heugelijk feit zijn
dat de nieuwe eeuw nog maar niet is be
gonnen. Als men de innige roeping heeft
boetpredikaties te houden om het
menschdom op te wekken tot »beter leven" in den
«nieuwen tijd", is het goed te weten dat ze
nog een jaartje hebben om gehoor te geven
aan het welmeeuend vermaan.
Het is maar jammer dat »de nieuwe
eeuw" dan onherroepelijk aanbreekt en naar
alle waarschijnlijkheid onzen braven
meiietekel- profeet mei, predikatie en al zal ach
terlaten in de stoffige onverschilligheid van
't afgestorven fiu-de-siècle waarin wij
ons nu nog verplicht gevoelen den woestijn
roeper als «sociale aangelegenheid"
tedemonstreeren.
Waarom ook niet: zijn tekort aan begrip
vindt zonder twijfel in maatschappelijke
verschijnselen zijn verklaring. Wij hebben
hier wederom te doen met een van die
goedmoedige utopisten, die op een mooien
dag zulk een dag is altijd mooi ge
plaatst op een of andere wijze tegenover
een scherp zich afteekenend jammer onzer
sociale verhoudingen, als 't ware hals over
kop de hand aan den ploeg willen slaan.
In de haast vergeten zij het kouter en de
paarden, of spannen" die, naar 't spreek
woord zegt, achter in plaats van voor. Op
zichzelf is zoo iemand zonder twijfel
prijzenswaard, want hij zit niet stil en heeft
ter dege het besef, dat hetgeen hij gezien
of gevoeld heeft van de ellende, die zoo
lang misschien vlak bij hem onberuerkt
bestond, ook hemzelf raakt en zijne krachten
eischt. Maar daar houdt het dan ook mede
op, en de heer van Outhoorn duide mij
niet ten kwade dat ook hier de lof eindigt
die hem te geven is.
Men kan in dezen tijd, nu de oneven
wichtigheid van het maatschappelijk samen
stel zich hoe langer hoe duidelijker voor
onze oogen demonstreert, wel wat dieper
en ernstiger nadenken eischen dan de een
voudige reflexbeweging die in den
vervjoekingsschreeuw van dit boekje haar
uiting vindt. Ik kom daarop straks terug:
nog even dient eerst nagegaan wal het
boekje zelf geeft.
Een weelderige overvloed van hoofd
stukjes die wat heel bonte titels voeren,
wordt over ons uitgeschud. Hij begint met
«verdachte ademtochten" en gaat dan voort
met het ellendige der sociale toestanden
te schetsen, gispt de verhoudingen in den
iiiiimiiniiiiiiimitiiitiiiiiiE
DE OUDE PEN.
Uit het Russisch,
VAN
A. W. STERN.
II.
Na het vertrek zijner dochfer, bleef Adrian
Sergjewitsch een tijdlang onbewegelijk in zijn
leunstoel zitten, nam toen als in een droom
een der teruggezonden handschriften ter hand
en begon 't niet zonder eenigen tegenzin, door
te bladeren.
Hij schreef te veel, om zijn voortbrengselen
na te lezen, doch ditmaal wilde hij zich die
moeite getroosten, om de woorden der redac
teurs te kunnen gelooven. Zich de fragmenten
herinnerend, die nu ongeveer een maand ge
leden van hem geplaatst waren, kwam hij tot
de conclusie, dat de redacteur zich vergist had,
dat ze door Orcky's gewone pen geschreven
waren. Doch om zich algeheele zekerheid te
verschaffen, vloog hij de bladzijden door, tot
hij eindelijk tot d3 overtuiging kwam, dat de
redacteur werkelijk gelijk had. De handelende
personen boeiden hem niet, hun willen scheen
hem belachelyk, hij doorleefde met hen noch
vreugde, noch leed, zelfs hun taal kwam hem
onbeduidend voor. De natuurschilderingen sche
nen gekunsteld, de handeling droog. En
Orcky vroeg zich verwonderd af:
Hebben zij geen gelyk, die redacteurs,
als ze beweren, dat ik mijn gave verloren, en
prullewerk geleverd heb ? Neen, neen dit kan
niet, mag niet mogelyk zyn. Twintig jaar
schreef ik goed en nu plotseling prullewerk ?
Zenuwachtig greep hij naar de tweede
bijdrage en begon ze te doorlezen ; evenals de
eerste schrapte hij die hoofdstukken, welke
hem niet bevielen en naar z\jn meening zelfs
slecht geschreven waren.
Daarvoor heb ik mijn heele leven ge
vreesd dacht hij. EQ zoo was 't ; zijn
gansche leven had hij gevreesd, dat zijn fantasie
zou verdwijnen, dat de gave om zijn indrukken
en gevoelens weer te geven, verminderen zou.
Nu voelde hy, dat hij waa uitgeput.
Z\jn gansene leven was voorbijgegaan in rus
kring waarin de boetprediker zich blijkbaar
gewoon is te bewegen, in een stijl, waarvan
een enkel bloempje onzen reuk reeds on
aangenaam aandoet, en komt dan tot de
overtuiging dat ->de ware ellende" is: »de
wanklanken van boven, de verfoeilijke
lichtzinnigheid van door gemak en weelde
afgestompten, hun op- en ondergaan
in coterie-naijver en promotie-jacht, hun
schuwen van zelf-onderzoek, hun op
zettelijk verkwanselen van hun
eerstgeboorterecht" (p. 15). Na die ontdekking
sturen wij door hoofdstukken als:
»bonheur oblige", »het caltuurverband nader
tot zijn bestemming gebracht", moch paria's
noch parasieten", pp den »eenigen uitweg"
toe: »de reformatie van boven af". Met
»de handen ineen" komen wij tot «gezonde
Utopien", vandaar met een dreigement
naar de »neo liberalen aan het roer" tot
de alles overwinnende overtuiging dat
«geestdrift adelt". Die adelstand geeft ons
onze Haagsche distinctie terug en wij
hebben de vruchten onzer lectuur maar
te plukken.
Het is de kring waarin de schrijver zich
beweegt: het patriciaat van een burgerlijk
koninkrijk, die hij allereerst bekeeren wil,
nadat hij, eventjes erbuiten gestaan heb
bende, van de bedorvenheid ervan notie
kreeg.
Dat notie-krijgen van het zwakke
en verkeerde in den kring waarin men
leeft, overkomt zoo meeuigeen in dezen
tijd, nu de aanraking met de kringen die
daarbuiten liggen niet slechts zooveel mo
gelijker, maar ook noodzakelijk en bijna
onvermijdelijk wordt. Daarom heeft dit
voorbeeld verder beieekenis dan de persoon
die meende het maatschappelijk tekort te
ontdekken.
Het is het allereerste waartoe men komt:
de eigen omgeving bedorven te vinden,
maar het toont met veel inzicht zoomen
daarbij blijft staan, en niet nagaat wat de
oorzaken van het bederf zijn, vóór men het
bestrijden gaat.
.Laat ons zien.
Waarom hangen de gedachten dier
»bedorvenen" zoozeer aan het materieele ?
Otndat zij geen geestelijk ideaal meer hebben
om aan te hangen, antwoordt de heer v. O.,
maar hij ziet niet in dat dit geen antwoord
is, maar een herhaling.
De verklaring ligt o. i. dieper: in de om
standigheden van hun leven, die hen niets
meer overgelaten hebben aan macht, of
invloed, die hen niet meer dan in naam
doen zijn de eersten in de samenleving.
De samenleving kan zonder hen bestaan,
want zij brengen tot haar rijkdom, tot de
voor hare instandhouding noodzakelijke
voortbrenging niets toe. Er is niets dat
hen bindt aan het dagelijksch bewegen en
werkzaam leven dat de maatschappij voedt,
hoe zouden zij dan nog om iets anders
geven dan om zichzelf en om de vraag
hoe zooveel mogelijk uit die samenleving
naar zich toe te trekken ? Zij erkennen de
samenleving niet meer omdat hun leven
niet meer met liaar samen is. Overtuig
hen dan eens van ideëale plichten! Eerst
weder wanneer zij zelven deelnemen aan het
maatschappelijk werk kan daarvan sprake
zijn. Wat zij vroeger waren, schakel in
den keten, zijn zij nu niet meer. Als men
dus eischt, dat zij, wat zij eens vroeger
deden toen hun belangen wel medegiiigen
met den ontwikkelingsgang der maatschap
pelijke voortbrenging, nu zullen doen, terwijl
die belangen er recht aan zijn tegenover
gesteld, blijft men een roepende iii den
woestijn.
Met deze klasse als met elke andere:
haar ideëcile belangstelling wordt noodza
kelijk beheerscht door haar materieel be
lang. Het is 't onvermijdelijk gevolg eener
voortbrengingswijze die bepaalde groepen
doet ontstaan met onderling strijdige be
hoeften en levensvoorwaarden.
Ziedaar het eerste te kort waarvan dit
boekje de uiting is : een gebrek aan begrip
van de positie dergenen die hij verbete
ren wil.
Dat hij juist van de verbetering van die
personen waartoe hijzelf behoort, alle heil
?mWlllllllnmlIIIMIIIIIIItlflllllllltlltltMIIIIIIIMIIMIIIMIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIt
teloos werken, geen rust had hij gekend ... en
nu het resultaat! Uitgedroogd was de fontein,
in plaats van de fontein rust te gunnen ! Hij
lachte bi( ter.
Rusten '.... Maar dat was noodig, rust, rust...
riu vooral, na die geschiedenis met de drie
bijdragen, rust... rust... Zijn huisgezin ! . ..
Hij moest veel geld verdienen, nu vooral, nu
het geluk zijner oudste dochter Elene op het
spel stond.
Schrijven, schrijven, altijd maar schrijven,
zonder ophouden. Hij steunde het hootd in
de handen en gevoelde een groote vermoeid
heid door al zijn leden, die naar rust, naar
rust verlangden. .. Leg je neder en sluit de
oagen . . . houd op met denken .. . slaap in ...
slaap in voor langen tijd. .. schenen ze te
fluisteren.
III.
Adrian Sergjewitsch genoot dien nacht een
vasten, gezonden slaap, en ontwaakte met het
vaag bewustzijn dat er iets onaangenaams ge
schied was.
Hij gevoelde zich opgewekt, dadelijk bereid
om aan den arbeid te gaan, doch na een oogen
blikje denkens, zou hij toch liever de oogen
willen sluiten en wederom inslapen. Voor het
eerst na vele jaren voelde hij zich ontmoedigd.
Onzin! riep hij uit. Wat kan mij de
meening van twee of drie menschen schelen ;
bevalt hun mijn werk niet, welnu, anderen wel.
Zal ik mij daardoor van streek laten brengen'. .. .
Wat denken die hoeren wel, dat als zij hun
veto uitspreken, ik maar alles goedschiks ge
looven moet. Ik zal me verheven voelen boven
hun critiek.
Hij was nu weer opgeruimd en vroolijk, toen
hij zijn dochter en zuster in de huiskamer
ontmoette. Op den angstig-vragenden blik van
Elene, lachte hij.
Wees maar niet bang, mijn klein
zottinnetje, je vader is gezond en wel en vol lust
om te werken.
En vroolijk schertste hij met zijn zuster, die
buitengewoon gevat, zijn plagerijen beant
woordde.
Na een kleine wandeling na het ontbijt, die
hem zeer verfrischte, zette Adrian Sergjewitsch
zich neder aan den arbeid. Hij werkte nu aan
een nieuwe novelle, waarvan de grootste helft
geschreven was; hij meende ze na een paar
weken te voleinden en ze in te zenden naar
het maandblad van zyn ouden vriend.
Hij vervolgde het begonnen hoofdstuk van
voor de samenleving verwacht is het tweede
tekort: dat aan historisch inzicht. «Revolutie
van bovenaf' wie die iets aan het onder
zoek der historie gedaan heeft kan in vollen
ernst daaraan gelooven. Het is hetzelfde in
den grond der zaak als het eerste tekort:
het niet beseffen dat de samenleving berust
niet op wat de menschen ervan denken,
maar van wat zij erin doen; m. a. w. hoe
ver zij ermede gekomen zijn, om de natuur
te dwingen het noodige te geven om te
kunnen blijven bestaan. De grondslag der
samenleving, is de grondslag ook van het
leven der individuen die haar vormen, en
telkens komt, als eenmaal de fase is aan
gebroken dat de voortbrenging de groepen
afscheidt, een andere groep in de positie
van het meeste aandeel te hebben in die
voortbrenging. Met dat meeste aandeel loopt
niet alleen de aanspraak op de meeste macht
gelijk, maar ook het besef en 't feitelijk bezit
van de grootste kracht. Een revolutie is niet
anders dan het uitvoeren van de historische
taak die macht in bezit te nemen, en hoe
wil men dat doen» van bovenaf" waar men
juist op de gladde helling geduwd is die
onherroepelijk naar beueden voert ?
Dat onze woestijnroeper ten slotteinzijn
«middelen ter dekking" nog afwijzend tegen
de machtsuitoefening der liberale burgerij
opkomt, bevestigt nogmaals hue zeer hij aan
zijn eigen omgeving vast is, en belooft hem
dus nóg minder succes. Het bewijst dat hij tot
zijn bewustwording gekomen is door een
drang van beneden die hij met begreep en dien
hij voor een geestelijken drang van boven
hield ; dat hij zich tevreden gesteld heeft met
een verwarde voorstelling van 't gebrek aan
evenwicht dat hij bevroedde, maar niet bij
machte was tot i?tudieus inzicht zelfs maar
in de allereenvoudigste zaak: de voort
brenging als basis onzer samenleving.
Daarom is dit boekje een leerzame waar
schuwing voor elk die de grond wankelen
voelt onder zijne voeten en bemerkt dat
de verhoudingen waarin hij leeft eti leven
ziet niet stevig zijn en onbedorven, om
ernstig te komen tot een onderzoek van
samenleving, niet van bovenaf, maar van
onderop.
Dat bespaart de moeite aan boekjes als
dit besteed, en kan wellicht voeren tot een
juister begrip van de plaats, die zij in te
nemen hebben die willen werken tot ver
betering der samenleving, dat is tot hare
ontwikkeling. Dan toch zullen zij zien dat
deze te volbrengen is door die
samenlevingsklasse bij wie de gewichtigste taak in de
voortbrenging hoe langer hoe meer berust.
Slechts zulk een inderdaad maatschap
pelijk besef, Jeert ons welk het maatschap
pelijk tekort is en doet ons slechts heil
zien in waarlijk maatschappelijke middelen
ter dekking.
HMIiniMllllllllllllllllltllmlIIIIIIIIMIillMIIIIIIHIIIIIIICIMIIIIIIIIIIIlmMittt
Hst Zevende Gebod,
Burgerlijk tooneelspei in vier bedrijven
van UEIOIAK HEIJEKMAXS JK.
Een op het stuk der zedelijkheid ietwat on
vaste jonge dame, wie, in stede van de schrif
tuurlijke vreeze des Heertu allengs een meer
wereldsche liefde der heeren het, beginsel der
wijsheid werd, ? een Zeeuwse1! jonkman,
mediscli student en voorts hartstochtelijk
aanhanger eu practisch belijder vau de apostolische
leer, die trouwen voor got d maar niet trouwen
wel bezien voor nog bet-r houdt, ziedaar de
beide hoofdpersonen van het drama dat ik de
eer heb aan te kondigen.
Voor Peter Dobbe en Lotte Ricaudet wordt onze
aandacht eu kan het zijn onze belang
stelling gevraagd, en ons allen tast de auteur
hier in een oucl en welbekend zwak. Sah ein
Knab, ein Rösleic stelin," .. . wij mogen jong of
oud, onervaren of ontgoocheld zijn, zoo vaak
den vorigen dag. Hij schreef snel, gemakkelijk,
zonder te verbeteren. Doch hoe verder hij
schreef, hoe meer 't hem toescheen, dat zijn
werk onafgemaakt was. Zijn held boeide of
beviel hem niet.
??De drommel mag weten, wat dat is,
bromde Orcky, zijn pen ter zijde wer
pend : 't zijn de redacteurs, die me van
streek gsbracht hebben. Hij las de bladzijden
nog eens over; ze bevielen hem niet. En wederom
begon hij te schrijven, doch niet zoo snel als
gewoonlijk. Door de vele gedachten die zijn
hoofd bestormden, voelde hij een zekere
afgetrokkenheid; de beelden doemden in nevel
voor zijn geest op. de gedachten wilden zich
niet in de juiste woorden bepalen. ED wederom
wierp hij het blad en de pen ter zijde.
'k Moet rusten, besloot hij, stond op
en begon met langzame schreden zijn kamer
op en neer te loopen.
Wat scheelt mij toch? Begon hij werke
lijk de gave van scheppen te verliezen? Waar
was zijn fantasie gebleven, wat geschied met
zijn ervaren pen?
Niet lang kon hij werkeloos blijven ; hij zette
zich opnieuw aan de schrijftafel en begon zy'n
werk van 't begin at' door te lezen. En 't
scheen hem onbeduidend, langdradig, vervelend
toe. Zijn held was dor, ingebeeld.
En dit schreef Orcky! riep Adrian
Sergjewitsch u:t! Nonsens, prulleboel, om te
verbranden !
Driftig liep hij de kamer op en neer, en
verscheurde de bladen. Maar dit was nog niet
voldoende : hij ging naar de kachel en wierp
stuk voor stuk in 't vuur, met een sataniechen
blik toeziende wanneer het papier zich kron
kelend in de vlammen verhief.
Zie zoo, mompelde hij : dat is beter !"
Na de onvoltooide bijdrage, wierp hij ach
tereenvolgens de drie teruggezonden novellen
in het vuur.
Toen da; alles was afgeloopen, waren zijn
zenuwen gebroken en ging hij moedeloos met
de handen om het hoofd aan de tafel zitten,
niet wetend, wat te doen, alsof met deze blad
zijden zijn gansche verleden, 't bestaande en de
toekomst verbrand waren.
Mijn oude pen, mompelde hij. Waar
zal ik mijn oude pen weervinden ? ...
Plotseling doorvoer een rilling zijn lichaam.
Waar inderdaad was zijn oude pen gebleven,
waarmee hij zijn eerste boeiende schetsen had
geschreven? Waar was die lieve oude pen?
En voor zijn geest doemde op die eenvoudige,
beschadigde penhouder met de zachte pen, die
dit motief wordt ingezet, leggen wij ons oor te
luisteren en menig onzer is het daarbij te moede
als zag hij een lieven mond zich tot een on
vergetelijk jawoord plooien.
De dag waarop Manon Lescaut aan haar
minnaar schreef: ,Maar, mijn lieveling, ziet ge
dan niet in dat bij onzen tegenspoed
wederzijdsche trouw een groote dwaasheid zou zijn!
Gelooft gij aan teederheid bij broodsgebrek ?"
die dag was een datum in de Europeesche
literatuur.
AVas het de opleving der natuurwetenschap
pen die, den zin voor een nauwkeurige -waar
neming scherpend, het voorgevoel wakker riep
van de wisselwerking tusschen het individu en
zijn milieu? Was het de aanstaande kentering
in het godsdienstig geloof waardoor de aardsehe
huishouding belangwekkender werd, naarmate
het hemelsch vaderland uit het gezicht verdween ?
Was het een verzet tegen alle boeien en banden
door menschen aan meLSchen aangelegd, de
aanvang van den edel moedigen droom waaraan
de arme meEschheid sindsdien zich het volle hart
heeft opgehaald en opengehaald... Er is een
te voren niet of nauwelijks gekend element, in
het geestesleven op jenomen; het maatschappelijk
leven ; ook zijn meest materieele zijde zal niet
langer vreemd blijven aan de wereld der fan
tasie. Era zelfs waar zij in den hoogen hemel
der onzienlijke dingen tracht door te dringen,
zal de dichtende verbeelding zijn als de reus
der oude fabelleer, die slechts zijn kracht be
hield zoolang zijne voeten de levende aarde
drukten.
Da jiren komsn en gaan en het algemeen
gevoel van onrust en onvoldaanheid wordt ster
ker, maar ook vaster het geloof dat een leugen
niet eeuwig duren kan. Werther ontvlucht de
werkelijkheid en het leven, maar het pistoolschot
is te allen tijde eeii zeer onvolkomen oplossing
geweest van de groote levensvragen; Rer,ó gaat
onder in droefgeestigheid eu mensehenhaat;
Manfred sterft, gebogen maar niet gebroken
ouder deu last der herinnering aan een vroege
zonde, onnoembaar en onzoenbaar; altegader
trekvogels die de koude ontvlieden naar het
licht eu de lucht van een onbereikbaar land.
Straks zal met schitterend talent nog eens
en nu voor het laatst getracht, worden het
ingestorte gebouw »(êr op te trekken. Maar de
aangeheven strijdleus: Voor troon en altaar!
verstomt alrtêen te midden van het verward
gedruisch wordt niets vernomen dan hier en
daar de welluidende wanhoopskreet van een be
rooide ziel, wie de aarde als gloeiend woestijn
zand werd.
Goethe die in alles zijn tijd vooruit, was, geeft
ook hier het goede voorbeeld der resignatie en
aan het einde van zijn langen zwerftocht ont
waakt Faust tot het be^ef, dat een heilzaam
weik volbracht en de materie beheerscht te
hebben hier op aarde de eenige bereikbue vol
doening is. W M hem zoo hij boven het
alledags eenerlei de ster van het Ewig-weibhche
met zachten glans statig ziet schijnen....
Indien dan de hemel ledig is en dit leven
een doodloopende straat, zoo laat ons althaas
niet doen alsof dit rechtvaardig ware!... dit
wordt et Sursum corda van wie bijwijlen nog
omzien naar de stad der verwoesting eu voorts
het leven aanvaarden als een vreujdeloosen plic:it.
Nu en voortaan blijft het heimwee naar het
oneindige de geesten lourmenteeren en nog lang
ua dezen zal nu en dan een weemoedige trek
op 's werelds aangezicht vau verloren idealen
spreken.
De dagen volgen, maar gelijken niet op elkan
der. In bloed eu tranen wordt zij gesmoord,
de kortstondige onvergetelijke poging ter ver
zoening van den duldeloozeu tweespalt tusschen
ideaal en werkelijkheid. Maar haar overleeft
het meer dan menschelijk mcdedoogen, dat geen
ballingschap, geen knetterend geweervuur heeft
kunnen dooden.
Met klimmend ongefuld trachten allen, die
van goeden wille zijn, aan het gruwelijk dilenma
van hamer of aanbseld te ontkomen en als liet
Dieu Ie veut! van vóór duizend jaar, vaart door
alle zielen wat naar waarheid een verteedering
der harten is genoemd.
Het is een onmiskenbare verdienste vau »het
Zevende Gebod", dat het in de^e orde van ge
voelens een niet al te slecht (uuur maakt. De
waarheidsliefde gebiedt hierop te laten vo!gen,
iiiMiimiiiiiimii
als van zelf schreef, zoo gemakkelijk waren
zijn eerste vertellingen uit de pen gevloeid.
Nu had hij een andere, kostbare pen, hem door
een bewonderaar geschonken, doch waar
was zijn oude, beschadigde pen gebleven?
Adrian Sergjewitsch was bijgeloovig. Als alle
naieve lieden, hechtte hij aan kleinigheden,
en plotseling scheen het hem toe, dat het ver
lies zijner oude pen, de oorzaak van zijn on
geluk was. Hij herinnerde zich, dat hij altijd
een zekere voorliefde voor die pen had gevoeld,
dwaas dat hij haar had verloren doen gaan.
Waar te zoeken, hoe haar te vinden? Hij zou
niet meer schrijven, alvorens ze te hebben
weergevonden. En hij haalde de heele lesse
naar onderstboven. doorzocht alle laadjes, ver
volgens de boekenkast, enz. Oude, ve. geten
dingen kwamen hem in handen, wier bestaan
hij zelfs niet meer wist, doch de ouie pen
bleef weg.
Elene sloop eenige malen naar de deur van
haar vader's kamer, om te luisteren wat daar
voorviel. Zij durtde hem niet storen. Doch
toen 't middagmaal was opgediend, klopte ze
aan. Aan tafel heerschte geen vroolijke stem
ming, Orcky schertste niet met zijn zuster
als gewoonlijk, en antwoordde bijna niet op de
vragen zijner dochter; ook het eten scheen
hem niet te smaken.
Toen ze van tafel opstonden en Elene op
hem toetrad, omhelsde hij haar, en haar
medenemend naar de huiskamer, vroeg hij haar
eenige keeren fluisterend:
Weet jij ook Lena, waar mijn pen is ?
Je weet wel, die oude, leelijke pen ...
Welke pen, papa? Die pen, welke men
u cadeau deed? Hebt u die verloren?
O, neen, die heelemaal niet die
vernikkelde, donkere pennehouder, zoo'n leelijke,
heel leelijke pen ...
Neen, ik heb ze niet gezien. Maar
waarom hebt u die noodig ?
Ik heb die niet noodig... niet direct
noodig, doch ik vroeg 't maar ...
Elene wierp een blik op haar vader en be
greep aan de uitdrukking op zijn gelaat, dat
hij die pen wel heel gaarne zou hebben. Zij
schrikte.
Ik zul eens zien, zei ze uiterlijk
kalm, u weet wel, dat ik zoo'n rommella
heb, waarin ik allerlei oude dingen bewaar.
Ga dan eens zien, lieveling smeekte
hij bijkans. Doe ie het dadelijk? vroeg hij,
haar kussend, vóór hij zich naar zijn kamer
begaf.
Dadelijk papa, dadelijk I
dat het tevens met onbedriegelijke zekerheid
de grenzen aanwijst van des auteurs talent
Zelfs wordt hier openbaar, dat in het binnenste
van den schrijver indien het althacs geoor
loofd is dergelijke intieme aangelegenheden hier
aan te roeren nog niet die gezegende levens
volle rust is ingetreden, zonder welke het
scheppingsvermogen onzeker en de harmonie
van het kunstwerk reddeloos verstoord wordt.
Ik ben overtuigd recht te doen wedervaren
aan de bedoeling van den schrijver, wanneer ik
bsweer, dat Peter en Lotte de hoofdpersonen
van bet drama zijn, wellicht zij nog meer
dan hij, in zoover hij in de conceptie van het
geheel geacht zou kunnen worden in meer dan
a zin het koppelteeken te zijn tusschen baar
en de wereld, waarmede zij op zoo smartelijke
wijze in botsing komt. Intusscheu zal een ieder,
die zich rekenschap van zijn indrukken geeft,
erkennen, dat de herinnering aan de beide ge
lieven alras vervloeit en verdwijnt, terwijl de
heugenis aan juffrouw Engel, de welbespraakte
hospita, en het echtpaar Ricaudet onverzwakt
blijft voortleven.
Ik heb de volle maat van mijn waardeering
beschikbaar voor het talent, dat aan deze fleuren
is besteed. Ojk voor den geest van goed allooi
die hun spreken en doen kruidt. Evenzoo voor
den adem van het leven, die hun in de neus
gaten is ingeblazen en ze tot het laatst op de
been houdt, zonder dat de schrijver hun een
enkele maal in de rede vall.
Lottes vader en moeder doen wellicht te zeer
aan beruchte voorgangers denken en papa Car
dinal, de klassieke père ignoble, heefr, nu eenmaal
voor alle volgende tijden zijn naam aan een
talrijke familie gegeven. Juffrouw Eugel daaren
tegen is onbetwist des auteurs eigc .dom en
als het waar is dat er sinds Brtêro een
Arnsterdamsche literatuur bestaat waarin het
canailleuse nimmer geweerd is, dan vraag ik diar
Voor dit fraai ixemplaar van menschelijk onge
dierte een duurzame plaats.
Dit alles neemt niet weg dat het verbroken
evenwicht waarop ik doelde, niet alleen wijst
op een toevallig gebrek in de compositie van
het drama, maar meer nog op de zeer ongelijk
matige ontwikkeling der literaire gaven van
den auteur. Mag men zeggen dat de snaren
vau het speeltuig ongelijk gespannen zijn?...
De toorn van deu Laat en de iudigna'ie klieken
forsch en zuiver; maar zwak en weifelend de
geluiden van liefde in teederheid, \ai
zelfbswustzijn en levenslust, van toewijding en be
rusting, van verbijstering en wanhoop.
Ik meen dat het den heer Hcyermans lang
niet fraai staat bij monde van Peter Dobbe,
deu draak te steken met uet Haantje van deu
Toren. In zoover men in de gelegenheid is
den knaap te leeren kennen, schijnt, hij niet
tot de lieden te behooren die als m het aan
gezicht vau den dood aldus met zichzelven
sollen. Ook vrees ik dat, wanneer deze beide
poitrinaires elkander bij geval in de E'yseetche
velden mochten ontmoeten, de moderne Zieke
Jongeling niet het beste fi:uur zou makeu.
Men kan over de verzen van de Gautstets
poëem zeer ongunstig oordeelen zotder onbillijk
te wordtii. Maar met dat al heeft de heldin,
van het verhaal iets eigens, de geur van een
beminnelijken weemoed waait ons uit haar ge
schiedenis tegen, een enkele maal zelfs hooreu
wij den naaalm van een zachte, lieve stem; het
is of zij behoort tot de jonge doodeii die wij
persoonlijk gekend hebben en in p.ëieit gedenken.
//Wat is de dood", zoo fiiosoleert de Hamlet
van de Govert Flinkstraat, »wat is de dood een
luguber benauwend ding als je er rekening mee
gaat houden." Wie voelt niet dat het
personeele hier te zeer ontbreekt en het moeite kost
in de half uitgewiscbte trekken een meusehelijk
aangezicht, te herkennen. Zejfs is de onder
stelling uitgtsloten dat de auteur het zoo en
niet anders gewild zou hebben. Er is een doen
door laten, een stemmingvolle wazigheid, een
geheimzinnige schemering, die in impressief
vermogen zekere glasheldere duidelijkheid verre
te boven gaat. Hier evenwel tuffen ons slag
op slag het tastbaar onvermogen eu de onmis
kenbare banaliteit.
Toen Hagar zwierf in de woestijn, hield baar
een engel staande met de vraag ; Hagar, van
waar komt gij en waar gaat, gij heen r" Juffrouw
Engel nu, aan wie ik mijn leztrs reeds heb
IIMIMIIIIIItlllllllllll
Adrian Sergjewitsch wachtte met ongeduld
op zijn dochter, doch ze kwam hem na een
poosje vertellen, dat ze alles goed nagekeken,
maar de pen niet gevonden had.
Niet gevonden ? Waar kan die pen dan
toch gebleven zijn ?
De uitdrukking op zijn gelaat was bepaald
treurig, ongelukkig. Elene zag het en haastte
zich hem gerust te stellen, zeggend, dat zij
nog eens zou gaan zoeken.
Eudokia Sergjefna, die onderwijl, met den
eenen arm op den rug, een sigarette liep te
rooken, voegde zich bij haar broeder en nichtje.
Welke pen zoeken jelui toA? Weest
toch wijzer! Geef Dascha liever twintig kopeken
om een nieuwe te halen, dan zoo lang naar
zulk een oud ding te zoeken.
Voor werken, was ze niet te vinden, maar
voor praten gaf ze haar tijd.
IV.
Boven de werktafel in Gorcky's kamer brandde
het licht; op een kleiner tafeltje terzijde lag
een heel pak onbeschreven papier. Adrian
Sergjewitsch was te zeer aan den arbeid ge
woon, om werkeloos te blijven.
Wat een onzin, zei hij tot zich
zelf: zou ik, een begaafd man, een ern
stige beteekenis hechten, aan de verdwijning
van een of andere oude pen ? Laat ik die on
zinnige gedachten toch van mij afzetten en
aan het werk gaan.
Ijlings wierp hij zich in zijn leunstoel, nam
een blad papier en schreef met mooie, gelijke
letters, den titel, denzelfden titel, als gestaan
had boven het onvoltooide werk, dat ten vure
gedoemd was. Hij zou zy'n hoofdsujet anders
bewerken, niet overdreven, noch vervelend.
Werken, werken, in den arbeid zou hy zijn
zelfvertrouwen herwinnen.
En snel, zonder aarzelen, begon hij te
schrvjven. En hem verheugde de snelheid, waarmee
zijn pan zich bewoog. Zy willen my ervan
overtuigen, dat ik te veel geschreven heb.
Kom! ik zal hen toonen dat ze onwaarheid
spreken, mompelde hij.
Hij hoorde bellen aan de voordeur en ver
beeldde zich, dat Andrej binnenkwam. Een
vaag geluid van stemmen, van gelach drong
tot hem door; n oogenblik kwam de begeerte
in hem op, naar z'in huisgenooten te gaan, te
wagen waarom zij lachten; maar even snel
liet hij de gedachte varen en ging aan 't
schrijven, aan 't schrijven, altijd maar door.
(Slot volgt.)