De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 28 januari pagina 3

28 januari 1900 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1179 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. reidselen, die er getroffen worden. Wij zijn niet ongerust over onze toekomst, want achter ons hebben wij onze bergen, die ons beschermen. Als de Engelschen ons daa> willen komen opzoeken, zullen zij *>8B kwart millioen man noodig hebben. Ik verzeker u, John Buil zal zijn jasje moeten uittrekken om ons onder te krijgen, en zelfs dan zal hij bemerken, dat ons op te eten nog iets anders is dan een pic-nic." Als Trilby nu haar liedje zong, zou haar Malhrouck s'en va-t-en gucrre, Ne sait qitand reviendra, een zeer eigenaardige beteekenis verkrij gen. Daarvan kan »Malbrouck's" afstam meling Winston Churchill getuigen ! Sociale iiiimiiiiiiiiiiiitiiiiitmiiiiiiminiiHiiHiinttnttiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiH» Een leerzaam tsïort, Het maatschappelijk tekort en de midde len ter dekking, door L. L. C. M. VAN OUTHOOEX. Te Amsterdam bij S. L. van Looy, 1900. Het moet voor den zeer ge(voor)letterden schrijver van dit boekske, dat inderdaad een te-kort is wel niet in woorden massa, want daarin is het nog de helft en wellicht meer te-lang, maar dan toch in degelijkheid «n begrip toch een heugelijk feit zijn dat de nieuwe eeuw nog maar niet is be gonnen. Als men de innige roeping heeft boetpredikaties te houden om het menschdom op te wekken tot »beter leven" in den «nieuwen tijd", is het goed te weten dat ze nog een jaartje hebben om gehoor te geven aan het welmeeuend vermaan. Het is maar jammer dat »de nieuwe eeuw" dan onherroepelijk aanbreekt en naar alle waarschijnlijkheid onzen braven meiietekel- profeet mei, predikatie en al zal ach terlaten in de stoffige onverschilligheid van 't afgestorven fiu-de-siècle waarin wij ons nu nog verplicht gevoelen den woestijn roeper als «sociale aangelegenheid" tedemonstreeren. Waarom ook niet: zijn tekort aan begrip vindt zonder twijfel in maatschappelijke verschijnselen zijn verklaring. Wij hebben hier wederom te doen met een van die goedmoedige utopisten, die op een mooien dag zulk een dag is altijd mooi ge plaatst op een of andere wijze tegenover een scherp zich afteekenend jammer onzer sociale verhoudingen, als 't ware hals over kop de hand aan den ploeg willen slaan. In de haast vergeten zij het kouter en de paarden, of spannen" die, naar 't spreek woord zegt, achter in plaats van voor. Op zichzelf is zoo iemand zonder twijfel prijzenswaard, want hij zit niet stil en heeft ter dege het besef, dat hetgeen hij gezien of gevoeld heeft van de ellende, die zoo lang misschien vlak bij hem onberuerkt bestond, ook hemzelf raakt en zijne krachten eischt. Maar daar houdt het dan ook mede op, en de heer van Outhoorn duide mij niet ten kwade dat ook hier de lof eindigt die hem te geven is. Men kan in dezen tijd, nu de oneven wichtigheid van het maatschappelijk samen stel zich hoe langer hoe duidelijker voor onze oogen demonstreert, wel wat dieper en ernstiger nadenken eischen dan de een voudige reflexbeweging die in den vervjoekingsschreeuw van dit boekje haar uiting vindt. Ik kom daarop straks terug: nog even dient eerst nagegaan wal het boekje zelf geeft. Een weelderige overvloed van hoofd stukjes die wat heel bonte titels voeren, wordt over ons uitgeschud. Hij begint met «verdachte ademtochten" en gaat dan voort met het ellendige der sociale toestanden te schetsen, gispt de verhoudingen in den iiiiimiiniiiiiiimitiiitiiiiiiE DE OUDE PEN. Uit het Russisch, VAN A. W. STERN. II. Na het vertrek zijner dochfer, bleef Adrian Sergjewitsch een tijdlang onbewegelijk in zijn leunstoel zitten, nam toen als in een droom een der teruggezonden handschriften ter hand en begon 't niet zonder eenigen tegenzin, door te bladeren. Hij schreef te veel, om zijn voortbrengselen na te lezen, doch ditmaal wilde hij zich die moeite getroosten, om de woorden der redac teurs te kunnen gelooven. Zich de fragmenten herinnerend, die nu ongeveer een maand ge leden van hem geplaatst waren, kwam hij tot de conclusie, dat de redacteur zich vergist had, dat ze door Orcky's gewone pen geschreven waren. Doch om zich algeheele zekerheid te verschaffen, vloog hij de bladzijden door, tot hij eindelijk tot d3 overtuiging kwam, dat de redacteur werkelijk gelijk had. De handelende personen boeiden hem niet, hun willen scheen hem belachelyk, hij doorleefde met hen noch vreugde, noch leed, zelfs hun taal kwam hem onbeduidend voor. De natuurschilderingen sche nen gekunsteld, de handeling droog. En Orcky vroeg zich verwonderd af: Hebben zij geen gelyk, die redacteurs, als ze beweren, dat ik mijn gave verloren, en prullewerk geleverd heb ? Neen, neen dit kan niet, mag niet mogelyk zyn. Twintig jaar schreef ik goed en nu plotseling prullewerk ? Zenuwachtig greep hij naar de tweede bijdrage en begon ze te doorlezen ; evenals de eerste schrapte hij die hoofdstukken, welke hem niet bevielen en naar z\jn meening zelfs slecht geschreven waren. Daarvoor heb ik mijn heele leven ge vreesd dacht hij. EQ zoo was 't ; zijn gansche leven had hij gevreesd, dat zijn fantasie zou verdwijnen, dat de gave om zijn indrukken en gevoelens weer te geven, verminderen zou. Nu voelde hy, dat hij waa uitgeput. Z\jn gansene leven was voorbijgegaan in rus kring waarin de boetprediker zich blijkbaar gewoon is te bewegen, in een stijl, waarvan een enkel bloempje onzen reuk reeds on aangenaam aandoet, en komt dan tot de overtuiging dat ->de ware ellende" is: »de wanklanken van boven, de verfoeilijke lichtzinnigheid van door gemak en weelde afgestompten, hun op- en ondergaan in coterie-naijver en promotie-jacht, hun schuwen van zelf-onderzoek, hun op zettelijk verkwanselen van hun eerstgeboorterecht" (p. 15). Na die ontdekking sturen wij door hoofdstukken als: »bonheur oblige", »het caltuurverband nader tot zijn bestemming gebracht", moch paria's noch parasieten", pp den »eenigen uitweg" toe: »de reformatie van boven af". Met »de handen ineen" komen wij tot «gezonde Utopien", vandaar met een dreigement naar de »neo liberalen aan het roer" tot de alles overwinnende overtuiging dat «geestdrift adelt". Die adelstand geeft ons onze Haagsche distinctie terug en wij hebben de vruchten onzer lectuur maar te plukken. Het is de kring waarin de schrijver zich beweegt: het patriciaat van een burgerlijk koninkrijk, die hij allereerst bekeeren wil, nadat hij, eventjes erbuiten gestaan heb bende, van de bedorvenheid ervan notie kreeg. Dat notie-krijgen van het zwakke en verkeerde in den kring waarin men leeft, overkomt zoo meeuigeen in dezen tijd, nu de aanraking met de kringen die daarbuiten liggen niet slechts zooveel mo gelijker, maar ook noodzakelijk en bijna onvermijdelijk wordt. Daarom heeft dit voorbeeld verder beieekenis dan de persoon die meende het maatschappelijk tekort te ontdekken. Het is het allereerste waartoe men komt: de eigen omgeving bedorven te vinden, maar het toont met veel inzicht zoomen daarbij blijft staan, en niet nagaat wat de oorzaken van het bederf zijn, vóór men het bestrijden gaat. .Laat ons zien. Waarom hangen de gedachten dier »bedorvenen" zoozeer aan het materieele ? Otndat zij geen geestelijk ideaal meer hebben om aan te hangen, antwoordt de heer v. O., maar hij ziet niet in dat dit geen antwoord is, maar een herhaling. De verklaring ligt o. i. dieper: in de om standigheden van hun leven, die hen niets meer overgelaten hebben aan macht, of invloed, die hen niet meer dan in naam doen zijn de eersten in de samenleving. De samenleving kan zonder hen bestaan, want zij brengen tot haar rijkdom, tot de voor hare instandhouding noodzakelijke voortbrenging niets toe. Er is niets dat hen bindt aan het dagelijksch bewegen en werkzaam leven dat de maatschappij voedt, hoe zouden zij dan nog om iets anders geven dan om zichzelf en om de vraag hoe zooveel mogelijk uit die samenleving naar zich toe te trekken ? Zij erkennen de samenleving niet meer omdat hun leven niet meer met liaar samen is. Overtuig hen dan eens van ideëale plichten! Eerst weder wanneer zij zelven deelnemen aan het maatschappelijk werk kan daarvan sprake zijn. Wat zij vroeger waren, schakel in den keten, zijn zij nu niet meer. Als men dus eischt, dat zij, wat zij eens vroeger deden toen hun belangen wel medegiiigen met den ontwikkelingsgang der maatschap pelijke voortbrenging, nu zullen doen, terwijl die belangen er recht aan zijn tegenover gesteld, blijft men een roepende iii den woestijn. Met deze klasse als met elke andere: haar ideëcile belangstelling wordt noodza kelijk beheerscht door haar materieel be lang. Het is 't onvermijdelijk gevolg eener voortbrengingswijze die bepaalde groepen doet ontstaan met onderling strijdige be hoeften en levensvoorwaarden. Ziedaar het eerste te kort waarvan dit boekje de uiting is : een gebrek aan begrip van de positie dergenen die hij verbete ren wil. Dat hij juist van de verbetering van die personen waartoe hijzelf behoort, alle heil ?mWlllllllnmlIIIMIIIIIIItlflllllllltlltltMIIIIIIIMIIMIIIMIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIt teloos werken, geen rust had hij gekend ... en nu het resultaat! Uitgedroogd was de fontein, in plaats van de fontein rust te gunnen ! Hij lachte bi( ter. Rusten '.... Maar dat was noodig, rust, rust... riu vooral, na die geschiedenis met de drie bijdragen, rust... rust... Zijn huisgezin ! . .. Hij moest veel geld verdienen, nu vooral, nu het geluk zijner oudste dochter Elene op het spel stond. Schrijven, schrijven, altijd maar schrijven, zonder ophouden. Hij steunde het hootd in de handen en gevoelde een groote vermoeid heid door al zijn leden, die naar rust, naar rust verlangden. .. Leg je neder en sluit de oagen . . . houd op met denken .. . slaap in ... slaap in voor langen tijd. .. schenen ze te fluisteren. III. Adrian Sergjewitsch genoot dien nacht een vasten, gezonden slaap, en ontwaakte met het vaag bewustzijn dat er iets onaangenaams ge schied was. Hij gevoelde zich opgewekt, dadelijk bereid om aan den arbeid te gaan, doch na een oogen blikje denkens, zou hij toch liever de oogen willen sluiten en wederom inslapen. Voor het eerst na vele jaren voelde hij zich ontmoedigd. Onzin! riep hij uit. Wat kan mij de meening van twee of drie menschen schelen ; bevalt hun mijn werk niet, welnu, anderen wel. Zal ik mij daardoor van streek laten brengen'. .. . Wat denken die hoeren wel, dat als zij hun veto uitspreken, ik maar alles goedschiks ge looven moet. Ik zal me verheven voelen boven hun critiek. Hij was nu weer opgeruimd en vroolijk, toen hij zijn dochter en zuster in de huiskamer ontmoette. Op den angstig-vragenden blik van Elene, lachte hij. Wees maar niet bang, mijn klein zottinnetje, je vader is gezond en wel en vol lust om te werken. En vroolijk schertste hij met zijn zuster, die buitengewoon gevat, zijn plagerijen beant woordde. Na een kleine wandeling na het ontbijt, die hem zeer verfrischte, zette Adrian Sergjewitsch zich neder aan den arbeid. Hij werkte nu aan een nieuwe novelle, waarvan de grootste helft geschreven was; hij meende ze na een paar weken te voleinden en ze in te zenden naar het maandblad van zyn ouden vriend. Hij vervolgde het begonnen hoofdstuk van voor de samenleving verwacht is het tweede tekort: dat aan historisch inzicht. «Revolutie van bovenaf' wie die iets aan het onder zoek der historie gedaan heeft kan in vollen ernst daaraan gelooven. Het is hetzelfde in den grond der zaak als het eerste tekort: het niet beseffen dat de samenleving berust niet op wat de menschen ervan denken, maar van wat zij erin doen; m. a. w. hoe ver zij ermede gekomen zijn, om de natuur te dwingen het noodige te geven om te kunnen blijven bestaan. De grondslag der samenleving, is de grondslag ook van het leven der individuen die haar vormen, en telkens komt, als eenmaal de fase is aan gebroken dat de voortbrenging de groepen afscheidt, een andere groep in de positie van het meeste aandeel te hebben in die voortbrenging. Met dat meeste aandeel loopt niet alleen de aanspraak op de meeste macht gelijk, maar ook het besef en 't feitelijk bezit van de grootste kracht. Een revolutie is niet anders dan het uitvoeren van de historische taak die macht in bezit te nemen, en hoe wil men dat doen» van bovenaf" waar men juist op de gladde helling geduwd is die onherroepelijk naar beueden voert ? Dat onze woestijnroeper ten slotteinzijn «middelen ter dekking" nog afwijzend tegen de machtsuitoefening der liberale burgerij opkomt, bevestigt nogmaals hue zeer hij aan zijn eigen omgeving vast is, en belooft hem dus nóg minder succes. Het bewijst dat hij tot zijn bewustwording gekomen is door een drang van beneden die hij met begreep en dien hij voor een geestelijken drang van boven hield ; dat hij zich tevreden gesteld heeft met een verwarde voorstelling van 't gebrek aan evenwicht dat hij bevroedde, maar niet bij machte was tot i?tudieus inzicht zelfs maar in de allereenvoudigste zaak: de voort brenging als basis onzer samenleving. Daarom is dit boekje een leerzame waar schuwing voor elk die de grond wankelen voelt onder zijne voeten en bemerkt dat de verhoudingen waarin hij leeft eti leven ziet niet stevig zijn en onbedorven, om ernstig te komen tot een onderzoek van samenleving, niet van bovenaf, maar van onderop. Dat bespaart de moeite aan boekjes als dit besteed, en kan wellicht voeren tot een juister begrip van de plaats, die zij in te nemen hebben die willen werken tot ver betering der samenleving, dat is tot hare ontwikkeling. Dan toch zullen zij zien dat deze te volbrengen is door die samenlevingsklasse bij wie de gewichtigste taak in de voortbrenging hoe langer hoe meer berust. Slechts zulk een inderdaad maatschap pelijk besef, Jeert ons welk het maatschap pelijk tekort is en doet ons slechts heil zien in waarlijk maatschappelijke middelen ter dekking. HMIiniMllllllllllllllllltllmlIIIIIIIIMIillMIIIIIIHIIIIIIICIMIIIIIIIIIIIlmMittt Hst Zevende Gebod, Burgerlijk tooneelspei in vier bedrijven van UEIOIAK HEIJEKMAXS JK. Een op het stuk der zedelijkheid ietwat on vaste jonge dame, wie, in stede van de schrif tuurlijke vreeze des Heertu allengs een meer wereldsche liefde der heeren het, beginsel der wijsheid werd, ? een Zeeuwse1! jonkman, mediscli student en voorts hartstochtelijk aanhanger eu practisch belijder vau de apostolische leer, die trouwen voor got d maar niet trouwen wel bezien voor nog bet-r houdt, ziedaar de beide hoofdpersonen van het drama dat ik de eer heb aan te kondigen. Voor Peter Dobbe en Lotte Ricaudet wordt onze aandacht eu kan het zijn onze belang stelling gevraagd, en ons allen tast de auteur hier in een oucl en welbekend zwak. Sah ein Knab, ein Rösleic stelin," .. . wij mogen jong of oud, onervaren of ontgoocheld zijn, zoo vaak den vorigen dag. Hij schreef snel, gemakkelijk, zonder te verbeteren. Doch hoe verder hij schreef, hoe meer 't hem toescheen, dat zijn werk onafgemaakt was. Zijn held boeide of beviel hem niet. ??De drommel mag weten, wat dat is, bromde Orcky, zijn pen ter zijde wer pend : 't zijn de redacteurs, die me van streek gsbracht hebben. Hij las de bladzijden nog eens over; ze bevielen hem niet. En wederom begon hij te schrijven, doch niet zoo snel als gewoonlijk. Door de vele gedachten die zijn hoofd bestormden, voelde hij een zekere afgetrokkenheid; de beelden doemden in nevel voor zijn geest op. de gedachten wilden zich niet in de juiste woorden bepalen. ED wederom wierp hij het blad en de pen ter zijde. 'k Moet rusten, besloot hij, stond op en begon met langzame schreden zijn kamer op en neer te loopen. Wat scheelt mij toch? Begon hij werke lijk de gave van scheppen te verliezen? Waar was zijn fantasie gebleven, wat geschied met zijn ervaren pen? Niet lang kon hij werkeloos blijven ; hij zette zich opnieuw aan de schrijftafel en begon zy'n werk van 't begin at' door te lezen. En 't scheen hem onbeduidend, langdradig, vervelend toe. Zijn held was dor, ingebeeld. En dit schreef Orcky! riep Adrian Sergjewitsch u:t! Nonsens, prulleboel, om te verbranden ! Driftig liep hij de kamer op en neer, en verscheurde de bladen. Maar dit was nog niet voldoende : hij ging naar de kachel en wierp stuk voor stuk in 't vuur, met een sataniechen blik toeziende wanneer het papier zich kron kelend in de vlammen verhief. Zie zoo, mompelde hij : dat is beter !" Na de onvoltooide bijdrage, wierp hij ach tereenvolgens de drie teruggezonden novellen in het vuur. Toen da; alles was afgeloopen, waren zijn zenuwen gebroken en ging hij moedeloos met de handen om het hoofd aan de tafel zitten, niet wetend, wat te doen, alsof met deze blad zijden zijn gansche verleden, 't bestaande en de toekomst verbrand waren. Mijn oude pen, mompelde hij. Waar zal ik mijn oude pen weervinden ? ... Plotseling doorvoer een rilling zijn lichaam. Waar inderdaad was zijn oude pen gebleven, waarmee hij zijn eerste boeiende schetsen had geschreven? Waar was die lieve oude pen? En voor zijn geest doemde op die eenvoudige, beschadigde penhouder met de zachte pen, die dit motief wordt ingezet, leggen wij ons oor te luisteren en menig onzer is het daarbij te moede als zag hij een lieven mond zich tot een on vergetelijk jawoord plooien. De dag waarop Manon Lescaut aan haar minnaar schreef: ,Maar, mijn lieveling, ziet ge dan niet in dat bij onzen tegenspoed wederzijdsche trouw een groote dwaasheid zou zijn! Gelooft gij aan teederheid bij broodsgebrek ?" die dag was een datum in de Europeesche literatuur. AVas het de opleving der natuurwetenschap pen die, den zin voor een nauwkeurige -waar neming scherpend, het voorgevoel wakker riep van de wisselwerking tusschen het individu en zijn milieu? Was het de aanstaande kentering in het godsdienstig geloof waardoor de aardsehe huishouding belangwekkender werd, naarmate het hemelsch vaderland uit het gezicht verdween ? Was het een verzet tegen alle boeien en banden door menschen aan meLSchen aangelegd, de aanvang van den edel moedigen droom waaraan de arme meEschheid sindsdien zich het volle hart heeft opgehaald en opengehaald... Er is een te voren niet of nauwelijks gekend element, in het geestesleven op jenomen; het maatschappelijk leven ; ook zijn meest materieele zijde zal niet langer vreemd blijven aan de wereld der fan tasie. Era zelfs waar zij in den hoogen hemel der onzienlijke dingen tracht door te dringen, zal de dichtende verbeelding zijn als de reus der oude fabelleer, die slechts zijn kracht be hield zoolang zijne voeten de levende aarde drukten. Da jiren komsn en gaan en het algemeen gevoel van onrust en onvoldaanheid wordt ster ker, maar ook vaster het geloof dat een leugen niet eeuwig duren kan. Werther ontvlucht de werkelijkheid en het leven, maar het pistoolschot is te allen tijde eeii zeer onvolkomen oplossing geweest van de groote levensvragen; Rer,ó gaat onder in droefgeestigheid eu mensehenhaat; Manfred sterft, gebogen maar niet gebroken ouder deu last der herinnering aan een vroege zonde, onnoembaar en onzoenbaar; altegader trekvogels die de koude ontvlieden naar het licht eu de lucht van een onbereikbaar land. Straks zal met schitterend talent nog eens en nu voor het laatst getracht, worden het ingestorte gebouw »(êr op te trekken. Maar de aangeheven strijdleus: Voor troon en altaar! verstomt alrtêen te midden van het verward gedruisch wordt niets vernomen dan hier en daar de welluidende wanhoopskreet van een be rooide ziel, wie de aarde als gloeiend woestijn zand werd. Goethe die in alles zijn tijd vooruit, was, geeft ook hier het goede voorbeeld der resignatie en aan het einde van zijn langen zwerftocht ont waakt Faust tot het be^ef, dat een heilzaam weik volbracht en de materie beheerscht te hebben hier op aarde de eenige bereikbue vol doening is. W M hem zoo hij boven het alledags eenerlei de ster van het Ewig-weibhche met zachten glans statig ziet schijnen.... Indien dan de hemel ledig is en dit leven een doodloopende straat, zoo laat ons althaas niet doen alsof dit rechtvaardig ware!... dit wordt et Sursum corda van wie bijwijlen nog omzien naar de stad der verwoesting eu voorts het leven aanvaarden als een vreujdeloosen plic:it. Nu en voortaan blijft het heimwee naar het oneindige de geesten lourmenteeren en nog lang ua dezen zal nu en dan een weemoedige trek op 's werelds aangezicht vau verloren idealen spreken. De dagen volgen, maar gelijken niet op elkan der. In bloed eu tranen wordt zij gesmoord, de kortstondige onvergetelijke poging ter ver zoening van den duldeloozeu tweespalt tusschen ideaal en werkelijkheid. Maar haar overleeft het meer dan menschelijk mcdedoogen, dat geen ballingschap, geen knetterend geweervuur heeft kunnen dooden. Met klimmend ongefuld trachten allen, die van goeden wille zijn, aan het gruwelijk dilenma van hamer of aanbseld te ontkomen en als liet Dieu Ie veut! van vóór duizend jaar, vaart door alle zielen wat naar waarheid een verteedering der harten is genoemd. Het is een onmiskenbare verdienste vau »het Zevende Gebod", dat het in de^e orde van ge voelens een niet al te slecht (uuur maakt. De waarheidsliefde gebiedt hierop te laten vo!gen, iiiMiimiiiiiimii als van zelf schreef, zoo gemakkelijk waren zijn eerste vertellingen uit de pen gevloeid. Nu had hij een andere, kostbare pen, hem door een bewonderaar geschonken, doch waar was zijn oude, beschadigde pen gebleven? Adrian Sergjewitsch was bijgeloovig. Als alle naieve lieden, hechtte hij aan kleinigheden, en plotseling scheen het hem toe, dat het ver lies zijner oude pen, de oorzaak van zijn on geluk was. Hij herinnerde zich, dat hij altijd een zekere voorliefde voor die pen had gevoeld, dwaas dat hij haar had verloren doen gaan. Waar te zoeken, hoe haar te vinden? Hij zou niet meer schrijven, alvorens ze te hebben weergevonden. En hij haalde de heele lesse naar onderstboven. doorzocht alle laadjes, ver volgens de boekenkast, enz. Oude, ve. geten dingen kwamen hem in handen, wier bestaan hij zelfs niet meer wist, doch de ouie pen bleef weg. Elene sloop eenige malen naar de deur van haar vader's kamer, om te luisteren wat daar voorviel. Zij durtde hem niet storen. Doch toen 't middagmaal was opgediend, klopte ze aan. Aan tafel heerschte geen vroolijke stem ming, Orcky schertste niet met zijn zuster als gewoonlijk, en antwoordde bijna niet op de vragen zijner dochter; ook het eten scheen hem niet te smaken. Toen ze van tafel opstonden en Elene op hem toetrad, omhelsde hij haar, en haar medenemend naar de huiskamer, vroeg hij haar eenige keeren fluisterend: Weet jij ook Lena, waar mijn pen is ? Je weet wel, die oude, leelijke pen ... Welke pen, papa? Die pen, welke men u cadeau deed? Hebt u die verloren? O, neen, die heelemaal niet die vernikkelde, donkere pennehouder, zoo'n leelijke, heel leelijke pen ... Neen, ik heb ze niet gezien. Maar waarom hebt u die noodig ? Ik heb die niet noodig... niet direct noodig, doch ik vroeg 't maar ... Elene wierp een blik op haar vader en be greep aan de uitdrukking op zijn gelaat, dat hij die pen wel heel gaarne zou hebben. Zij schrikte. Ik zul eens zien, zei ze uiterlijk kalm, u weet wel, dat ik zoo'n rommella heb, waarin ik allerlei oude dingen bewaar. Ga dan eens zien, lieveling smeekte hij bijkans. Doe ie het dadelijk? vroeg hij, haar kussend, vóór hij zich naar zijn kamer begaf. Dadelijk papa, dadelijk I dat het tevens met onbedriegelijke zekerheid de grenzen aanwijst van des auteurs talent Zelfs wordt hier openbaar, dat in het binnenste van den schrijver indien het althacs geoor loofd is dergelijke intieme aangelegenheden hier aan te roeren nog niet die gezegende levens volle rust is ingetreden, zonder welke het scheppingsvermogen onzeker en de harmonie van het kunstwerk reddeloos verstoord wordt. Ik ben overtuigd recht te doen wedervaren aan de bedoeling van den schrijver, wanneer ik bsweer, dat Peter en Lotte de hoofdpersonen van bet drama zijn, wellicht zij nog meer dan hij, in zoover hij in de conceptie van het geheel geacht zou kunnen worden in meer dan a zin het koppelteeken te zijn tusschen baar en de wereld, waarmede zij op zoo smartelijke wijze in botsing komt. Intusscheu zal een ieder, die zich rekenschap van zijn indrukken geeft, erkennen, dat de herinnering aan de beide ge lieven alras vervloeit en verdwijnt, terwijl de heugenis aan juffrouw Engel, de welbespraakte hospita, en het echtpaar Ricaudet onverzwakt blijft voortleven. Ik heb de volle maat van mijn waardeering beschikbaar voor het talent, dat aan deze fleuren is besteed. Ojk voor den geest van goed allooi die hun spreken en doen kruidt. Evenzoo voor den adem van het leven, die hun in de neus gaten is ingeblazen en ze tot het laatst op de been houdt, zonder dat de schrijver hun een enkele maal in de rede vall. Lottes vader en moeder doen wellicht te zeer aan beruchte voorgangers denken en papa Car dinal, de klassieke père ignoble, heefr, nu eenmaal voor alle volgende tijden zijn naam aan een talrijke familie gegeven. Juffrouw Eugel daaren tegen is onbetwist des auteurs eigc .dom en als het waar is dat er sinds Brtêro een Arnsterdamsche literatuur bestaat waarin het canailleuse nimmer geweerd is, dan vraag ik diar Voor dit fraai ixemplaar van menschelijk onge dierte een duurzame plaats. Dit alles neemt niet weg dat het verbroken evenwicht waarop ik doelde, niet alleen wijst op een toevallig gebrek in de compositie van het drama, maar meer nog op de zeer ongelijk matige ontwikkeling der literaire gaven van den auteur. Mag men zeggen dat de snaren vau het speeltuig ongelijk gespannen zijn?... De toorn van deu Laat en de iudigna'ie klieken forsch en zuiver; maar zwak en weifelend de geluiden van liefde in teederheid, \ai zelfbswustzijn en levenslust, van toewijding en be rusting, van verbijstering en wanhoop. Ik meen dat het den heer Hcyermans lang niet fraai staat bij monde van Peter Dobbe, deu draak te steken met uet Haantje van deu Toren. In zoover men in de gelegenheid is den knaap te leeren kennen, schijnt, hij niet tot de lieden te behooren die als m het aan gezicht vau den dood aldus met zichzelven sollen. Ook vrees ik dat, wanneer deze beide poitrinaires elkander bij geval in de E'yseetche velden mochten ontmoeten, de moderne Zieke Jongeling niet het beste fi:uur zou makeu. Men kan over de verzen van de Gautstets poëem zeer ongunstig oordeelen zotder onbillijk te wordtii. Maar met dat al heeft de heldin, van het verhaal iets eigens, de geur van een beminnelijken weemoed waait ons uit haar ge schiedenis tegen, een enkele maal zelfs hooreu wij den naaalm van een zachte, lieve stem; het is of zij behoort tot de jonge doodeii die wij persoonlijk gekend hebben en in p.ëieit gedenken. //Wat is de dood", zoo fiiosoleert de Hamlet van de Govert Flinkstraat, »wat is de dood een luguber benauwend ding als je er rekening mee gaat houden." Wie voelt niet dat het personeele hier te zeer ontbreekt en het moeite kost in de half uitgewiscbte trekken een meusehelijk aangezicht, te herkennen. Zejfs is de onder stelling uitgtsloten dat de auteur het zoo en niet anders gewild zou hebben. Er is een doen door laten, een stemmingvolle wazigheid, een geheimzinnige schemering, die in impressief vermogen zekere glasheldere duidelijkheid verre te boven gaat. Hier evenwel tuffen ons slag op slag het tastbaar onvermogen eu de onmis kenbare banaliteit. Toen Hagar zwierf in de woestijn, hield baar een engel staande met de vraag ; Hagar, van waar komt gij en waar gaat, gij heen r" Juffrouw Engel nu, aan wie ik mijn leztrs reeds heb IIMIMIIIIIItlllllllllll Adrian Sergjewitsch wachtte met ongeduld op zijn dochter, doch ze kwam hem na een poosje vertellen, dat ze alles goed nagekeken, maar de pen niet gevonden had. Niet gevonden ? Waar kan die pen dan toch gebleven zijn ? De uitdrukking op zijn gelaat was bepaald treurig, ongelukkig. Elene zag het en haastte zich hem gerust te stellen, zeggend, dat zij nog eens zou gaan zoeken. Eudokia Sergjefna, die onderwijl, met den eenen arm op den rug, een sigarette liep te rooken, voegde zich bij haar broeder en nichtje. Welke pen zoeken jelui toA? Weest toch wijzer! Geef Dascha liever twintig kopeken om een nieuwe te halen, dan zoo lang naar zulk een oud ding te zoeken. Voor werken, was ze niet te vinden, maar voor praten gaf ze haar tijd. IV. Boven de werktafel in Gorcky's kamer brandde het licht; op een kleiner tafeltje terzijde lag een heel pak onbeschreven papier. Adrian Sergjewitsch was te zeer aan den arbeid ge woon, om werkeloos te blijven. Wat een onzin, zei hij tot zich zelf: zou ik, een begaafd man, een ern stige beteekenis hechten, aan de verdwijning van een of andere oude pen ? Laat ik die on zinnige gedachten toch van mij afzetten en aan het werk gaan. Ijlings wierp hij zich in zijn leunstoel, nam een blad papier en schreef met mooie, gelijke letters, den titel, denzelfden titel, als gestaan had boven het onvoltooide werk, dat ten vure gedoemd was. Hij zou zy'n hoofdsujet anders bewerken, niet overdreven, noch vervelend. Werken, werken, in den arbeid zou hy zijn zelfvertrouwen herwinnen. En snel, zonder aarzelen, begon hij te schrvjven. En hem verheugde de snelheid, waarmee zijn pan zich bewoog. Zy willen my ervan overtuigen, dat ik te veel geschreven heb. Kom! ik zal hen toonen dat ze onwaarheid spreken, mompelde hij. Hij hoorde bellen aan de voordeur en ver beeldde zich, dat Andrej binnenkwam. Een vaag geluid van stemmen, van gelach drong tot hem door; n oogenblik kwam de begeerte in hem op, naar z'in huisgenooten te gaan, te wagen waarom zij lachten; maar even snel liet hij de gedachte varen en ging aan 't schrijven, aan 't schrijven, altijd maar door. (Slot volgt.)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl