De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 4 februari pagina 6

4 februari 1900 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

6 DE A MS TEEDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ?No. 1180 keuring op de gewijzigde statuten te doen weigeren. De rechtsgeleerde specialiteiten verschilden van meening. Daar zyn ze dan ook specialiteiten voor. Bevreemdend vonden velen ter beurze het, dat 1.1. Zaterdag op de algemeene vergadering niets gezegd werd van de beschikbaarstelling van ? 400000 voor aflossing v«n pandbrieven en van gelyk bedrag voor schuldbrieven, die gisteren gepubliceerd werd. In de petroleumhoek vind ik wat lager ge noteerd de Holl. Rutneensc.be, de Java-Petroleum, en de Moeara-Enim; op wat beter pryzen komen voor de Koninklijke Oliebronnen in Hanover, de Russian Fuel en Schibayeff. Heden was de inschrijving tegen parikoers op 400 aand. van f 500 in de mpy tot expl. van petroleum-raffinaderijen in Rumenië, gevestigd te Amsterdam, opengesteld en wel uitsluitend voor de aandeelhouders der HolS.-Rnmeensche, b\j de heeren Hultzer & v. Willigen alhier. Zonden ze wel liefhebberij hebben van hun prearogatief gebruik te maken ? Ver gis ik my niet, dan is de bedoeling op deze wijze de HolI.-Rumeensche aan het noodige gOid te helpen. Heden heeft ook de inschrijving, tegen 99 pet, plaats op duizend 5 pets. oblig. van een dui zend guldend Eerste Nederl. Electriciteitsmpy, by de heeren Labouchore Oyens & Co. alhier. Tegenover een aandeelenkapitaal van 5 ion komt mjj een obligatieschuld van een millioen nog al hoog voor, met het oog op het bedrag aan interest, dat in elk geval moet worden uitgekeerd. Aan de inschrijvers op de uitgifte van de N«derl. -Tramwegmpy', wordt slechts 45 pet. toegewezen. fier Boeren overwinningen irfluenceerden zeer ^gunstig op den koers der 6 pets aand. N»d. Z. Afr. Spwegmpü, die van 207^ tot 212K vooruitging; de noteering der 2de serie sprong van 170 tot 175 vooruit. «Zóó gaat die goed." De aand. Ermelo Spwgmpjj liepen gezellig mede van 73% tot 82 en de 4 pets oblig. Pretoria Pietersburg volgden in de goede richting van 83% tot 88. Onder de loten, een gepaste verbetering by de Witte Kruis, in verband met de naderende trekking en de hoop op de goedgunstigheid van de grillige Fortuna. A' d a m, l Febr. 1900. D. STIGTEK. uiiMinnniHiinnmnniiuiiniutinHiim Foito Bos. Macht der Liefde, Amsterdam, C. L. G. Veldt. Dit is een wanhopig boek. Niet omdat er zooveel over fatum en onmacht in gesproken wordt, zoo bedoel ik het niet. Wanhopig in den actieven zin, om de uit werking aan te duiden die het heeft op den beoordeelaar, gereed zijn indrukken tot een recensie te verwerken. Ik weet werkelijk niet waar te beginnen. Laat ik eerst maar iets vertellen van 't geschieder isjf, misschien komt de rest dan wel vanzelf. e Leiden Woont of woonde een professor Brotckhorst, getrouwd met een voor hem wel wat te jonge vrouw. Waarom die menschen getrouwd zijn, wordt niet duidelijk: de schrijver zet ons voor het feit. De professor gaat op in zfjn werk, gelijk het een braven, goedbartigen, gezonden professor betaamt, en als de schrijver het noodig oordeelt om mevrouw wat vrijheid van beweging te bezorgen, heeft Lij consultatieve practy'k, tot zelfs te Maastricht. De jonge vrouw is er treurig aan toe met desen goeden geleerden man, dien zij en die haar niet begrijpt. Het eerste moet toch nog al eenveudig geweest zijn, zou ik zeggen. Maar zij is een persoontje, dat worstelt tegea eigen onmacht om zich los te winden uit de ketenen van doodeude ongevoeligheid, ontstaan uit fijnge voeligheid ..." Gelukkig krijgt zij hulp bij die loswinderij. Het rfatum" komt haar helpen. Dit fatum is ja, daar loopt mijn pen weer iimiimiiiimti* SNUIFJES. Wat mij in de llollandsehe Lelie, die mij van bevriende zijde getrouw wordt toege zonden, het meest behaagt, is de opge ruimdheid van de redactrice, mevr. v. Wermeskerke?Junius, alias Johanna van Woude. Met zoo'n vroolijke ziel, zij 't dan ook op een afstand, wekelijks een kwar tiertje te mogen omgaan, acht ik een voor recht, dat ik, ware ik zelf er van verstoken, onze jonge dames zou misgunnen, en dat ik onzen heeren, en vooral den meer bejaarden en isegrimmigen, niet te sterk kan aanraden zich te verwerven. Het werkt, geloof ik, als een geneesmiddel, zelfs in dezen winter, ?waarin de zon haast voor goed scheen schuil gegaan, misschien wel om er eens de proef' van te nemen, of de jonge dames het met het van-Woude-zonnetje alleen niet zouden kunnen stellen, zonder te bemerken dat de wereld zoo erg naargeestig is. Inderdaad vermoed ik, dat zij, en dit met het volste recht, aan zichzelf gedacht heeft, toen zij schreef over Mad. de Stael. »De bekende Madame De Staël reed eens met een groot gezelschap in twee rijtuigen van Pary's naar Versailles. Onderweg brak een onweer los, en het gezelschap in de voorste koets zat te rillen van angst en trad, by' aan komst, het gezelschap uit de andere koets met uitroepen van deelneming 'tegemoet. Maar dit was zeer verwonderd over de bleeke gezichten, en verzekerde niets van een onweer gemerkt te hebben. Integendeel waren ze allen recht vroolyk, want Madame De Staël had hen zoo aardig bezig gehouden, terwijl in het voorste ry'tuig dames hadden gegild bij iederen blik«emstraal en de vreeselykste verhalen hadden gedaan van rampen, door onweer veroorzaakt." Welnu, Johanna v. Woude zit, om zoo te zeggen, midden tusschen de rampen, altijd vast. Laat ik maar zeggen dat het een heel samengesteld fatum is. De ingrediënten zijn een jong schilder, eenige bij toeval gehoorde woorden en ... een sleep. Soms werken deze gecombineerd, soms elk op eigen gelegenheid. De sleep heeft het grootste aandeel. Die is voor de jonge vrouw de aanleiding dat zij de noodlottige woorden hoort... op een bal. Met den schilder had ze in een serre gezeten (de schrijver noemt dit woord niet, maar omschrijft: »een langwerpig smal vertrek, dat slechts met glazen wanden vau de buitenlucht was afgesloten") en in die serre »heerschte een halfduister," en of het nu daardoor kwam of door onhandigheid, toen ze naar de danszaal teruggingen, haakte haar sleep achter een stoel... Dat was het fatale moment, want toen hoorde zij tijdens dat oponthoudje: Ik vind dat de oude heer wat te goed van vertrouwen is, hij brengt den wolf in de schaapskooi!" 't Is beslist. Zij staarde naar hem, of hij de woorden ha i verstaan. Eene seconde lang vloeiden bun blikken ineen. Maar in die spanne tijds voelden beiden het noodlot boven hunne hoofden zweven en gedachten gieten in hun brein (nu is 't noodlot ook al een gieter geworden!) die zij 1ot nog toe niet hadden gekend, geen van beiden. Een intens gevoel van iets onafwijsbaars, van eene praedestinatie verbond hen ineens aan elkaar, tegen den goedigen, geleerden, bejaarden man, dien zij straks zagen staan voor den haard, met den rug naar het vunr." Het verschrikkelijke van het geval voelt ieder; dat intens praedestinatie-verbond van die twee tegen den ouden professor, Hbo goedig, niet met het gezicht, maar met den rug naar het vuur. Waarschijnlijk de handen onder zijn rokspanden. Nu weten we het al van die twee. Toch gaat het zoo glad niet. Het fatum speelt bet in dit eerste boek, dat zijn naam draagt, niet klaar, maar doet den beslissenden stap in het tweede met den eigenaardigen titel: //Het lachende meisje." Volgens een mededeeling van dea auteur hebben de lezers van het tijdschrift Nederland reeds de eer gehad met haar kennis te maken. Voor mij was de kennismaking nieuw. Hier past een kleine toelichting. De schilder is Johan Siegers. Prof. Bionckhorst is zijn pleegvader, heeft veel voor hem over gehad, ook omdat Siegers vader vroeger eens zijn leven gered heefi. Het komt mij voor dat de waarde van zulk een redding in boeken dikwijls schromelijk over schat wordt. Prof. Bronckhorst neemt het boek achtig op, zorgt voor den jongen schilder en geeft hem voor onbepaalden tijd logies. Maar dat komt hem leelijk thuis! Want de heer Siegers is een mavlijke mevrouw Bronckhorst. Hij ,/worstelt' zelf niet tegen zijn onmacht om zich los te winden" enz. zie boven. Hij laat violen zorgen. Groot succes heeft hij gebad met een te Brussel ten-toon gestelde schilderij, maar het kan hem eigenlijk, niets schelen, alles is hem hetzelfde. Hij is een kunstenaar, zooals alleen het einde onzer eeuw ze kent". Gelukkig voor de andere eeuwen, zouden we zeggea, maar ik kom nog op dien kunstenaar terug. Johan Siegei s is een onmachtig gevoelsmensch, die zijn dankbaarheid jegens ziju weldoener niet trf ff; nder went te toonen dan door, als hij verlieft op diens vrouw, alles in het werk te stellen om die vrouw in zijn macht te krijgen. Zij wijst hem eerst af, spreekt over haar man. Maar dan roept Siegers uit: //Ik heb hem niet vergeten. Waarom moet hij het juist zijn, die zich tusschen ons plaatst ('i!), hij, de eenige op de wereld, die goed voor mij was?... Ik ben niet ondankbaar. Mijn lev»-n zou ik voor hem willen geven, indien het, mij nog behoorde. Maar nu behoort het jou. En hooger dan zijn geluk stel ik het onze, het jouwe. Zou jij gelukkig zijn als ik heenging voor altijd, als ik stierf!"' Nu is het niet zoo heel erg, niet zoo heel onnatuurlijk zelfs, dat een verliefde snaak zulke zotteklap uitslaat, er gebeurt veel om het wijfke, maar dat de schrijver ons dit llllllltlllHHimillllllllllllllllllllllHIIIIIMIIIIIIllllllllmllEDIHIUUa onder een onweersbui, het bliksemt en ratelt om haar heen... en toch, zij verliest er haar goed humeur geen oogenblik bij. Lees maar' eens hoe zij woont, zooals ze dat vertelt aan mevr. B. in het voorlaatste nr. van haar blad. sDat je huizen in Hilversum komt zien, vermoedde ik niet en allerminst dat je brief inlichtingen zou vragen over de villa, waarin ik woon. Het huis is te huur. Maar er zijn < hier dingen, die het onbewoonbaar maken, n.l. een ren vau 40 kippen met 6 schreeuwende hanen vlak onder de ramen rechts en een hok met vy'f groote altijd blaffende of huilende honder, waarby ook dikwyls jongen zijn, aan dezelfde zij ; en al die dieren zijn nog wel van den verhuurder zelf, wonend Hoogen Naarderweg. Ter linkerzijde van het huis ook vlak onder de vensters, is een tuin met l tien kinderen, en een schuur, waarin maanden ! lang loeiende koeien zijn geweest." Het is duidelijk dat de duivel in eigen persoon heeft meegewerkt om die woning onbewoonbaar te maken, al ware het maar door er vijf groote honden voor uit te zoeken, die altijd huilen en blaffen, en die dus niet tevreden zijn ook als zij jongen hebben; dan een tuin met tien kinderen, zomer en winter door ; en een schuur, waarin koeien maanden lang geloeid hebben ; om niet eens te spreken van de zes hanen, meer tot schreeuwen dan tot kraaien geneigd. En toch, dit duivelswerk heeft nog niet het duiveltje in Johanna van Woude ge wekt. Zij neuriet, zij glimlacht, zij huppelt en, haar blij gelaat in den spiegel aan schouwende, roept zij in haar artikel »Leve de Vreugde" uit: =»Is er lieflijker Evangelie denkbaar dan het verspreiden van vreugde onder onze huisgenootenen medemenschen''? en ik ben er zeker van, dat zij daarbij ook denkt van haar medemensch den huisheer op den Hoogen Naarderweg ! Zoo kan alleen zij. In dat «onbewoonbaar" huis heeft zij, een delirium van de pret. »Wat kunnen we ons gelukkig gevoelen nameloos gelukkig! Het gezonde lijf zoo welbehagelijk, voor het oog zooveel schoonheid, voor het oor zooveel kvensmuzielel" bij al die kippen, hanen, kinderen, ? honden en koeien; heusch, dat is sterk... Zegge iemand nu nog eens met dien phrasenmaker Shakespeare geheeten: Zwakheid, uw naam is vrouw! Maar hoe die kracht te verklaren ? Zij kan toch niet alleen het resultaatzijn van dat, »lijf zoo welbehagelijk", het oog en het oor. Neen, en hierop wensch ik bij deze tuinierster in den Hpllandschen Leliehof zeer in 't bijzonder te wijzen: zij leeft met dat gezonde lijf, oog en oor in een wereld, waarvan zij bovendien ge tuigen mag: »voor de ziel zooveel wonder schoone poëzie". Dat zal het zijn, de ziel baonzedelijk gescherm met valsche gevoelens als ernst voordient, dat is wel heel erg. Dat valsche, dat onware is de zuurdeesem van het boek, dat het tot een paffe onsmakelijke massa deed uit dijen. EQ daardoor is ook dit hoofdstuk van boudoir-geweldenarij terugstootend in hooge mate. Doch waar blijft intussonen »het lachende Meisje"? Dat logeert al in hrt zoo gastvrije huis der Bronckhorsten. Z'j is geheel de tegenstelling van het kwijnende, in onmacht worstelende mevrouwtje, en zij vroolijkt door haar gezellig lachen het heele interieur op, wat inderdaad niet overbodig mocht heeten. Jammer van het kind dat zij ook al verliefd moet worden op dien misselijken Siegers, maar ik betwist den auteur geen oogenblik het recht haar te doen verlieven op wien hij wil. Over dien schilder trouwens nog een enkele uitweiding, die tevens veel bijdraagt tot de kennis van den heer Fokko Bos. Deze schilder namelijk, die met n stuk een groot succes gehad heeft op een expositie te ... Brussel, draagt in zijn atelier, //een rood fluweelen los hangend buis", en «steekt zich in donkere kleedij zoodra hij beneden komt". Zoo'n echte schilder du?, met 'n nog wel róód fluweelen jasje! We hebben al gehoord dat hij een //kunste nap rsnatuur" heeft zooals alleen het einde onzer eeuw ze keLt". Laten we nu eens in zijn atelier rordsien. Dat zal hij, na al zijn omzwerven, met den professor en zijn vrouw inrichten. Zij hebbeu hem een bovenkamer daarvoor afgestaan. Siegers breekt om te beginnen een kist open, opgevuld met tapijten, met goudleer, met rood fluweelen kleedea ea huiden van wilde dieren." Da wand tegeiover de vensters wordt met rood fluweel behangen, de deur met goudleer gemaskeerd, enz. enz. //Op den zevenden morgen" zeven morgens werken ze met bun dri(ëu om dat atelier in te richten: dat noem ik je nog eens een schilder ! op den zevenden morgen waren reeds (reeds!) de meeste (nog niet eens alle) kisten leeg, de muren waren grootendeels met kleurige en vreemde tapijten behangen, op den vloer lagen huiden van wolven en tijgers en panters, in de hoeken stonden beelden, hier en daar half te voorschijn komende tusschen groen ('sjouges, 'sjonges!), op soms wonderlijke p:edettals (waarom zijn die piedestals niet altijd wonderlijk? 't was n moeite) stonden zonder linge voorwerpen, oude wapeuen, een glinsterend ridderharnas, kleurige mineralen" . . . «Toen kwam Anna boven." Anna is het tweede meisje," en gelukkig dat ze op dien zevenden morgen maar eens boven kwam op het oogenblik dat de heer Bos gevaar liep zich te verslikken vau verrukking. Siegers moet natuurlijk nogal een kist open maken, en mevrouw Bronkhorst is bezig met ja, 't is toch iets, zoo'n schildersatelier ! met een aantal tche'pen op een hoektafeltje te ordenen." Dau ziet de professor goedkeurend rond. //Dat begint te lijken. Nu ziet het er nog eens uit als een kunstenaars- werkplaats." Heb ik te veel beweerd met mijn zeggen dat dit atelier ons evenzeer den hi er Bas als den heer Siegers zou doen kernen? L)ie goeie meneer Bos met zijn geordende schelpen op een hoektafeltje" ten spijt van eiken achterhoekschen rentenier ! En we zijn er nog niet. Er blijft nog een verrassjng. Iii dat artistiek" geprutste atelier is ook, gelijk later blijkt, een estrade. Op die estrade we komen na die uitweiding over alle heerlijkheden behoorlijk weer waar we ziju moeten boven op die estrade zit opeen mooien morgen //het lachende meisje" op een divan. Siegers schildert l'aar, na eerst haar gemoedsrust verjaagd te hebben. Maar zij bloost dien ochtend te veei. Siegers werd ,0003 op zich zelf omdat hij zoo schaperig voor zijn ezel stond, en op haar" . . . Eindelijk wierp hij zijne penseelen neer"... //Zij stond op vau den divan, die op eene estrade stond, iiij liep op haar toe om haar de dende in poëzie, wonderschoone poëzie. Toen ik dat las gevoelde ik, dat dit waar moest wezen ; maar zulk een gevoel is nog geheel iets anders dan een bewijs. Ik zei daarom tot mezelf: jij snuifjesnian, met je poëtische natuur, tracht je zelf nu eens rekenschap te geven van dat gevoel, en noem me een paar van die wonderschoone poëemen op, die je ziel in verrukking brergen. Maar al nam ik twee, drie prises, welke in den regel ook op mijn minder stoffelijk Ik als een stimulans tot krachtig gevoelen wer ken ik kon maar niets vinden, dat ik mocht aanmerken als een voorbeeld van den regel, van welks bestaan mijn gccoel me bij voorbaat reeds had overtuig,!. \Velk een gek instrument, dacht ik toen, is tocii zoo'n ziel ! Zij zwelgt er maar op toe, en zoodra iemand haar komt zeggen, weet je nu wel dat je je aan nectar dronken drinkt, moet ze antwoorden : best mogelijk, ik ge loof het ook wel, maar zou het geen ver beelding wezen, want mijn lippen zijn zoo droog als kurk. Natuurlijk wist de redac trice van 't Hollandsche Lelieblad dat ook wel, maar als bewerkster van onze jonge dames zielen mocht zij zich niet onthouden van eenige nadere toelichting, ook voor zoo'n ouden snuiver, als ik ben, van nut. Hoe deed zij dat ? En hier bewonder ik de paedagoge. In haar artikel »Leve de Vreugd", waarmede het no. begint, plaatst zij de ziel harer leerlingen voorde poëzie, en als deze dan behoorlijk daar over nagedacht hebben, althans zoo ging het mij, geeft ze eerst op de laatste pagina van haar blad het antwoord : »0ch, kind, kind, wat een geklaag over het leven! En ik was ongelukkig juist in zoo'n lachstemming, dat ja brief ine weer aan de gang bracht. Ik heb echter een goeden raad voor je ; een heel ernstigen raad. Gn eens zien De dame van Uta.vim. Dat zag ik onlangs en al kom je daar nu in de wanhopigste stem ming, voor je een kwartier zit, looperi de tranen je over de wangpn van 't lachen, en al die honderden van toeschouwers lachen inet ja mee, dat is het gezelligste er van. Je ziet de heeren zich op de knie slaan van schik, ot zich ach terover werpen in hun stoel, ja ziet al de open monden met de glimmende tanden, en je hoort allerlei lachgeluiden, dia aanstekelijk zijn. Door het gelach heb ik de helft niet verstaan en het was ook maar onzin, geloot' ik, een opeen stapeling van onzin, maar zoo wat vroolijken onzin hebben we tegenwoordig juist zoo hard noodig. Je schrijft over een dokter halen ; maar de dame van Maxim doet je voor hetzelfde geld veel meer goed dan een dokter." _ En daar stond ik nu in stomme verba zing. Hoe eenvoudig was de oplossing. Alweer het ei van ('olumbus ! Ga naar De dame van Maxim. Enlin, dat behoefde me hand te reiken bij het afdalen. Voor hij de hare echter nog gevat had, gebeurde er een on geluk".... 't Is hier het oogenblik, tevens ter versterking van de spanning, even af te breken en te ver wijzen naar het ,fatum" uit het eerste boek. Dat fatum keert terug, opnieuw in de gedaante van . . . lees nu door : ---- »de sleep van haar japon bleef onder den stoel haken" . . . Wat is zoo'n fatum weinig op variatie bedacht: alweer haken, en alweer aan een stoel! .... /.zij viel voorover. Hij ving haar op in zijn armen en trok haar tot zich" Afgescheiden van de bedenking dat dit laatste minder noodig was, nu ze toch al van de estrade in zijn armen viel en hij, gegeven haar vroeger vermelde robuustheid en zijn dito tengerheid, moeite genoeg gehad zal hebben niet van de been te raken komt het mij weinig galant van den auteur voor zulk een gebeurtenis aan te kondigen als een ongeluk." Want dat dit alleen zou slaan op de nog meegedeelde bizonderheid, hoe gewichtig ook op zichzelf, de japon verloor een strook," is moeJijk aan te nemen. In elk geval: a, quelque chose malheur est bon. Want: ,Hij hield haar in zijn armen vast, zijn wang raakte het blonde baar en zijne lippen roerden een harer kleine oortjes aan. Zij trilde en trachtte zich los te maken, blozend en glim lachend." E'i aldoor zwevend tusschen hemel en aarde! »Maar terwijl hij haar zoo vasthield, kwamen er allerlei gedachten in hem op (inder daad heel sterk !) : hare teleurstelling als hij haar zou neerzetten zonder een woord, de goede stemming1, die zij weer in zijne ziel had gebracht, het krachtig ioipulseerend leven, dat. van haar mooi jong lichaam uitging." Aan dat alles denkt hij met dat vrachtje in zijn armen en moe wordt hij niet .... Hij liet haar niet los, maar drukt haar dichter tegen zich aan (ubg dichter hoe is 't mogelijk !) en kuste haar zacht op het oor en toen op den mond. //Louise, ik heb je lief!" fluisterde hij daarna." Of hij ze nog neergezet heeft, vermeldt de schrijver niet. We willen het hopen, voor beiden. 't Is werkelijk niet mogelijk om ernstig te schrijven over zooveel malligheid, als de heer Fokko Bos in dit boek geleverd heeft, 't Is EU en dan of de schrijver moeite doet een loopje met or,s te nemen. Maar dan komt er toch direct weer zulk een gewone ernst in zijn woorden, dat we hem heelemaal niet voor een grappen maker houden kunnen. Soms heeft hij iets pateerends. Nitt alleen in die artistieke beschrijvsrij van het atelier, maar zoo en passant, als een groot heer die een aalmoes wegschenkt, veel te groot voor de gelegenheid. Zoo zal de schilder" een gesprek beginnen met mevrouw Bronckhorst. Hij begon met eene tijgerjicht op Java, eene gevaarlijke episode uit zijn leven, eenvoudig bijna ruw-toonloos verhaald op de wijze (let nu wel op:), waarop de jongere Coquelin in de Parijsche salons de Contes secs van Camille de Sainte Croix voordraagt. We staroogen van bewondering. Die meneer Bo} Parijsche salons Cadet kranig, hoor! Maar o wee, als die heer met zijn grand seigneur allures een beschaafde professors-vrouw, een femme du monde, laat praten, die na haar middag-visites met haar gast aan tafel zit. Mevrouw heeft wat meer kleur dan anders, en als de heer Siegers haar nog een glas wijn wil inschenken, zegt zij : //Eigenlijk moest ik. niet meer hebben, meneer Siegers. Mijn man zou het mij bepaald verbieden. Ook in dit opzicht vind ik het visite-maken zoo lastig1, dat men niet overal eene verversching kan weigeren. Commentaar overbodig, dunkt me! De schilder antwoordt op de vraag van het dienstmeisje cf zij 't licht wil aansteken, plechtig : //zeer gaarne, meisje!' Trouwt ns, de dialoog is over het geheel boekig. En waar en wanneer zou ik eindigen als ik al het malle, onware en ongevoelde van dit boek moest opsommen? Het laatste gedeelte, niet tweemaal gezegd te worden ; natuurlijk, ik ging. Evenwel ik moest nog een paar dagen wachten ; niet voor den 28-sten kon ik Frascati, dien tempel der levensvreugde binnentreden. Ik had dus al den lijd nog eens het hoofdartikel van de Hollandsche Lelie te lezen en te leeren tot, ik het van bui ten kende. »Is er lieflijker Evangelie denk baar- dan h^t verspreiden van vreugde onder onze huisgerooten en rnedemenschen ? Wel, dat is immers hetzelfde Evangelie als dat der Liefde, door Jezus gepredikt. Het kan niet beter; als wij maar vreugde versprei den, zooveel wij kunnen, zijn wij reeds goede menschen, volgelingen van den grooten Meester"; en toen dande28?te, die bij mijn verlangen om nu toch het gor dijn te zuilen zien opgaan maar niet scheen te zullen eindigen, den avond bracht, een «goed mensch" willende zijn, stapte ik, op Johanna v. Woude's aanbeveling, als volgeling van den Grooten Meester, naar De dame van Maxim. Ziedaar n van die stappen in mijn leven, die mij niet hebben berouwd. Heere mijn tijd, wat een vreugdevolle Komedie om 't zoo maar eens recht verstaanbaar te zeggen : welk een lol ! De dame van de Hollandsclte Lelie had van de Dame van Maxim niets Ie veel beweerd. Zij is voor de droeve zielen in dit leven een onfeilbaarder middel dan Holloway- pillen voor de hardlijvigen ; ik zou haar gerust durven qualificeeren nis een soort van ziels-wonuerolie, probaat tegen elke humeursont wrichting en tegen alle gemoeds rhumatiek, en vooral voor jonge lelietjes, zoo zacht en rein, aan te bevelen. Ook van de directe werking had Johanna van Woude niets te veel gezt-gd. De schouwburg was propvol en ik heb ten heer gezien, die op zijn knie willende slaan, bij vergissing zijn buurdametje raakte met zijn van geestdrift tintelende hand ; maar veel heeren waren er niet. De opwekking van Johanna van Woude was bij de lieyejeugd niet als een kk>ppen aan doovemeisj \sdeuren geweest. Van boven tot beneden zat het huis met de bloem der maagden vol. 't Was als een bouquet de Dame van Maxim aangeboden. Sammiger blosjes verhoogden het schilderachtige van het kleurenrijk geheel, en werkelijk aan schouwde ik vele tranen, die aan de wimpers hingen en over de wangen parelden als dauwdruppelen, leliën en rozen verfrisschend in den morgenstond. Toch zag ik niet enkel jonge dames ; ook oudere waren ge komen, en onder dezen een deftige matrone, een barones, geloof ik, wie het lachwek kende en vreugdevolle der Dame van Maxim te machtig werd, althans zóó mach tig, dat zij, de beenen vooruit, zich proestend achterover wierp in haar stoel; doch, dit was een uitzondering, het warsn bijna allen een dagboek van den schilder, die de gevluchte mevrouw Bronckhorst nareist, vkdt en met haar gelukkig wordt, is het mir.st slechte. Alhoewel het in hoofdzaak dezen ptychologischen fliter inhoudt, dat twee menschen hun hoogste gtluk kunnen vinden ten koste van het ongeluk vau een derde, nog wel in verhoudingen, gelijk die bier zijn aangeduid. Dit is alleen mogelijk als> zij beiden in erge mate lijden aan moral iusauity, en op den schrijver had dan de plicht gerust ze ons als zoodanig voor f e stellen. 26 Januari 1900. W. G. VAN NOUHUYS. imiiiiiiiiiMiiiiiiiiiniiniiiimniiiiiiiiiiiHiiiiMiniiiiniiiiiiiiHniniiiiiim ofnazzon Rotterdam, 31 Jan. 1900. Geachte Redactie! Vergun my nog een weinig plaatsruimte te vragen, ter beantwoording der opmerkingen van C. S. II. By nujn weten bestaat er hier nog geen vak vereeniging, die een etiket, als door mij be doeld, heeft doen registreeren, waar nog niet uit behoeft te volgen, dat zulk eene vereeni ging dit ook zou kunnen of willen doen. Komt het denkbeeld aan hen, die zich voor de oprichting van een afnemersbond interesseerer, aanbevelenswaardig voor, dan zou het my'ns inziens op hunnen weg liggen met debesturen van bestaande vereecigingen daaitoe overleg te plegen. Al staat de vakorganisatieten onzent ook achter by' die van anderelan den, dan is dat nog geen reden om geen ge bruik te maken van de klachten, die wel aan wezig zy'n, by'v. op het gebied der confectie. Dat het niet gemakkelijk zal vallen de minder ontwikkelden tot het besefte brengen, dat zy het in hun macht hebben veel mis bruiken op te heffen, indien zij zich daarvoor slechts eenige schijnbare opofferingen getroosten willen, zij C. S. H. volmondig toegegeven,. doch dit neemt niet weg dat van een afne mersbond, die alleen uit meer gegoeden bestaat, weinig kracht zal kunnen uitgaan. Welke reden zullen bijv. de goedkoope kleedingmagazynen hebben om rekening te houden met de wenschen van personen, die verinoedely'k nimmer tot hun afnemers zullen behooren ? Onder dankbetuiging, Uw D w., C. VAN DOEP. Voorbeelden fretten, Toen Orison Swett Marden zy'n kostelijk werk «Pushing; to the Front" schreef, dat onder den titel «Worstelen en Overwinnen'1 door lltt N. v. d. D. hier in Nederland ruim ver spreid is, ging hij uit van de gedachte, dat de mensen, beter dan door abstracte beschou wingen, door leerwgen, werd aangetrokken door voorbeelden. Op allerlei wijze wordt tegenwoordig het publiek op de hoogte gebracht van de ZuidAfrikaansche toestanden. Breedvoerige beschou wingen gaan emigratievoorstellen vooraf. Velen kost het echter moeite eene abstracte leeriwcf om te zetten tot een concreete daad. Zou het niet meer trekken den candidaatemigranten voorbeelden te toonen van landgenooten, die zich in Zuid-Afnka eene positie veroverd hebben ? Zou het niet wenschelijk zy'n een enquête in te stellen bij geëmigreerde Hollanders vaa eiken stand en beroep en uit alle provincie i van ons land naar alles, hun opkomst betref fende, de resultaten hiervan in onderhoudendere vorm te verwerken tot een boek in den geest van «Worstelen en Overwinnen" en dit boek zoo ruim mogelijk te verspreiden ? Ongetwijfeld zouden hierdoor velen worden opgewekt het spoor hunner landgenooten te volgen om zich tusschen Kaapstad en Zambeti eene goede positie te veroveren. H. atfcmiiuilHMlillllliniiiMliiiiiilliiilmiiliiiitimiiiiiiimiiiilliiiilifiiiMMt Lassies die hun zakdoeken, zoo gewoon aan tranen van droefheid, ditmaal ver rasten mtt tranen van pleizier; en, dit kan ik wel verklaren, nooit heb ik zooveel open damesmonden gezien met glimmende tan den, zonder goud-encadrement. Enfin, laat ik het dankbaar erkennen, het zien van De dame van Maxim is een hoog, ik mag wel zeggen, een rein en een door niets te vergallen genot. Vooral voor jonge dame?; voor oude heeren ia dat, misschien niet zóó beslist het geval. Want toch een kleine onaangenaamheid moest ik in de pauze ondervinden. Verscheidene vajs die Lassies richtlen hun tooneelkijker op me, en zagen mij daarna aan, alsof zij vragen wilden: Wel, oudeheer, wat doe jij hier f Maar dat kon me toch niet uit mijn humeur brengen. Net als Johanna barstte ik dan weer uit in et n lachtbui en daarop begonnea hetle rijen van jonge dames ook te schudden met een gezicht van «houd op of ik zal me nog ziek lachen," precies alsof we niet te Amsterdam in Frascati. maarte Abdera waren, daartoe uitgenoodisd door de redactrice van de Ilojlandsche Lelie. En nu lach ik nog altijd door. Het Evan gelie der vreugde, de Hollandsche Lelie en de dame van Maxim... ze zijn, sedert Donderdag mijn n en mijn al. Dat weet ik zeker, ik raak ze niet wtêr kwijt. Donderdagnacht heb ik mij mijn bed uitge lachen en Vrijdagmorgen lachte ik nog. De Hollandsche Lelie lag voor me. Ik had ontbeten en beproefde te lezen in het Evangelie der Vreugde, om mij nog meer te doordringen van het besef, dat ik de vreugde moest verspreiden onder huisgenooten en rnedemenschen, ea daar schoot op eens de dame van Maxim van gisteren avond mij weer te binnen, en ik begon te schokken, te schudden, te kraaien, te gillen ... en rolde, met het Evangelie van Johanna Van Woude in de hand, van mijn stoel... Dat was te veel, zou men zeggen maar neen.., ik ervoer iets heel anders: daar is geen heerlijker pret, dan als je zoo'n kwartiertje b. v. kunt liggen lachen op den vloer ... Of de Redactrice en de Lassies het ook al zóó ver gebracht hebben ? Waarschijnlijk niet. Maar dat kan nog komen. Johanna van Woude had den onzin, dien vroolijken, hernelschen onzin, maar half verstaan, zegt ze, en ik verstond ie.he.cl. Nu, a's de Lassies en haar leidsdame het eenmaal ook zóó ver brergen en zichzelf dat schaterend mogen bekenr en ... wordt de gansche Nederlandsche hof een tuin van lelies, rein als de witte sneeuw, met hartekens van goud.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl