De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 11 februari pagina 1

11 februari 1900 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F. 1181 DE AMSTERDAMMER A°. 1900. WEEKBLAD VOOB NEDEKLAND Bit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JüSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2 Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Ca[mcines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 11 Februari. Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer ? 0.20 Reclames per regel 0.40 Auncmces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland wordea uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. INHOUD. VAN YEBBE EN VAN NABIJ: Waterstaat, Handel en Nijverheid. Ned. Znid-Afrik. Ver?eeniging. Botei hammen-leerplicht, door Dr. K. Mansholt. Volksweerbaarheid, door L. de ?Jong. De Eerste Kamer en de Marine-begrooting, ?door G. Splendid Isolation'. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Bescherming van den Zeeman, door H. (I.) TOONEEL EN MUZIEK: De Kon. Ver. Het Nederl. Tooneel en Tobias Bolderman, door Doctor Juris. (I.) Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. KUNST EN LETTEBEN : Een nieuwe uitgaaf, door W. S. Herfstgenenrie, door W. S. Verslagen omtrent 'sBijks verzamelingen van Geschiedenis en Kunst, door B. W. P. Jr. MJjn beheer over 's Kijks Prentenkabinet, door dr. O. Hofstede de Groot, beoordeeld door B W. P. Jr. Boek en tijdschrift, door G. van Hulzen. Boekaankondiging. De ?onuitgegeven Parlementaire Bedevoeringen van Mr. J. B. Thorbecke, enz., door Mr. G. G. van der Hoeven, beoordeeld door J. A. Levy. FEUILLE TON : Van Indische zaken en menschen. Schetsje oor Piet Prin. BECLABttS. VOOB DAMES : Veertien dagen!", door G. C. Stelling werf?Jentink. De moeder en de moedertaal, door J. B. Schepers. Gedwongen huwelijken van Bussische lijfeigenen in 1850, door E K.?H. Allerlei. SCHAAKSPEL. PINANC1EELE EN OECONOMI8CHE KBONIEK, door D. Stigter. Koloniale Beserve, door C. van der Pol. ALLEBT.TT.T. _ INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN. IIIIIIUItllllHltlllllMIIIIIIIIIIIMIHIlllllMHIIIIIMIIIIHIIIIIIIHIIIIimil Waterstaat, Handel en Nyverheid. Bij de algemeene beraadslaging over de Staatsbegrooting in de Eerste Kamer, heeft Minister Piereen, in antwoord op hetgeen :<le Heer Alberda van Ekenstein had ge sproken, o. m. het volgende gezegd: ,Wat betreft het denkbeeld van een Minis terie van Arbeid en Onderwijs te vormen, daar van wil ik dit zeggen. Het is zeker dat het Ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid langzamerhand »ulke groote proportiën aanneemt, dat men werkelijk ongemeene werkkrachten moet bezitten om dien toestand te beheerachen. Maar of men nu juist zal komen tot een Ministerie Tan Arbeid en zoo ja, of men daarbij zal voegen Onderwijs, dat weet ik niet. Aan dit laatste kleeft o. a. het bezwaar, dat wanneer het onder wijs gevoegd werd bij het Ministerie van Arbeid, het zou worden afgenomen van Binnenlandsche Zaken, dus het landbouwonderwijs zou worden afgenomen van de afdeeling Landbouw. Ik geloof, dat de geachte afgevaardigde zal in*zien dat deze zaak nog in nadere overweging zal moeten genomen worden." Inderdaad, mochten er tegen het door den Heer Alberda van Ekenstein voor gestane denkbeeld geen ernstiger bezwaren zijn te vermelden, dan het afnemen van de landbouw-afdeeling van het Ministerie van Binnenl. Zaken, de nadere overwegin gen zouden niet zoo bijzonder veel tijd be hoeven te kosten. Het grootste bezwaar, dat tegen de oprichting van nieuwe ministerieele depar tementen is in te brengen, bestaat in den onwil, welke steeds in onze regeeringskringen heerscht, om de oude huishouding te hervormen, iedere onnutte uitgave af te snijden, en die te besteden voor hetgeen door de nieuwe maatschappelijke toestanden zoo dringend wordt geèischt. Voor 'slands stoffelijk welzijn heef t men noodig, drie nieuwe departementen: een voor Handel en Nijverheid; een voor Land bouw ; en een voor Arbeid (met of zonder Onderwijs). Maar dezen, zal men bij ons steeds stijgend budget, niet kunnen ver krijgen, zonder het departement van Buitenl. Zaken te maken tot een afdeeling van een ander departement, en Oorlogen Marine te samen te voegen onder n leiding. De vrees van aan zekere portefeuil les te raken ziedaar de hoofdzaak van de onvolkomen inrichting onzer staatsmachine, welke dateert uit-zoo lang ver leden tijd. Natuurlijk zal het eens tot een hervor ming moeten komen. We zijn in Neder land gewoon, mits vijf en twintig jaar later dan noodig en nuttig is, het voorbeeld van het buitenland te volgen. Zoo kan men er dan ook zeker van zijn, dat een maal de zorg voor de bronnen van volks welvaart de eerste plaats zal bekleeden onder de dienstpraestaties ook van een Nederlandsen Kabinet Alleen men hebbe nog wat geduld! Voor hen echter die wat ongeduldig mochten worden, haalden wij hierboven de 'Woorden van den Heer Pierson aan: het is zeker dat het Ministerie van Water staat, Handel en Ni/verheid langzamerhand %ulke groote proportiën aanneemt, dat men werkelijk ongemeene werkkrachten moet bezitten om dien toestand (waarschijnlijk is hier bedoeld, dien toestel) te beheerschen." Zijn wij een goed verstaander, die aan een half woord genoeg heeft, dan wilde de Heer Pierson zeggen: ik weet ook wel dat naast Waterstaat, Handel en Nijver heid niet behoorlijk hun deel krijgen. ? Zoo zou het ons dan ook niet verwon deren als de Minister bij een volgende gelegenheid verklaarde: Het is zeker dat het Minister'e van Buitenlandsche Zaken, wanneer, gelijk toch rationeel is, het consulaatwezen onder een Minister van Handel en Nijverheid wordt geplaats, en de diplomatieke vertegenwoordiging in 't buitenland wordt beperkt tot zij in over eenstemming met onze werkelijke behoefte is gebracht, langzamerhand zulke kleine proporties zal aannemen, dat men geen ongemeene werkkrachten zal behoeven te bezitten, om het als appendix van het een of ander departement te beheerschen. In de nu ge proken woorden van Z.Exc. lezen wij althans een erkentenis van waarde voor allen, die met ons ook voor een Minis terie van Handel en Nijverheid meenen te moeten ijveren. Ned. Zuid-Afrik. Vereeniging. In de afgeloopen week is eene vergade ring gehouden van het Hoofdbestuur der Ned. Zuid-Afrik. Vereeniging met afge vaardigden van oudeen nieuwe afdeelingen, en werd eene Commissie benoemd van vijf leden, om de hervorming der Vereeniging voor te bereiden. Het doet ons genoegen, dat in deze richting, ook door ons herhaaldelijk aan bevolen, wordt gewerkt. Naast de 4 afdee lingen, die te Rotterdam, Haarlem, en de studenten-Afdeelingen Leiden en Amster dam, welke reeds bestonden, zijn nu afdee lingen gevormd te Gorinchem, Groningen, Deventer, Utrecht, 's Gravenhage, Assen, Doetinchem, Middelburg, Leiden (burgers), Alfen aan den Rijn, Almelo, den Helder, Delft (een van studenten en een van bur gers), Zwolle, Dordrecht, Arnhem, Breda, Scheveningen, Zutfen, Enschedé, Bussum, Schiedam; terwijl een Afdeeling Amster dam in wording is. Boterhammen-Ieerplicht Sedert het onze regeering ernst schy'nt te zyn met hare plannen ten opzichte van het invoeren van leerplicht op de lagere scholen, zyn de woordvoerders der verschillende partyen druk bezig om het voor en tegen te bepleiten. Oader deze woordvoerders bevindt zich een categorie die er wel vóór is, maar onder n voorbehoud, n.l. dit, dat tevens voor da arme kinderen van ry'ks- of gemeentewege voeding en kleeding worde verschaft. Het zijn voornamelyk de socialisten die t t deze categorie behooren. Eene andere categorie heeft een soortgely'k voorbehoud, dat, ofschoon van eea ander beginsel uitgaande, in de toepassing toch op hetzelfde neerkomt. Deze categorie wil n.l. eerst onze hoogst gebrekkige armenwet herzien, voor dat tot invoering van leerplicht mag wor den overgegaan. Een slecht gevoed en slecht gekleed kind, zoo redeneert men, is niet voor bereid om het onderwijs met eeuig goedresul taat te ontvangen. Een hongerige maag stelt in niets anders ter wereld belang dan in geen hongerige maag, laat ons deze derhalve ver vangen door verzadigde magen, vóór we de daartoe behoorende hersens plagen met lezen, schryven en rekenen. De eerstgenoemde cate gorie wil dat bereiken door directe voeding en kleeding op school, de andere, waarvan o. a. de redactie der Groene Amsterdammer de talentvolle woord voerdster is, meer indirekt door de arme ouders der arme kinderen door middel van eene verbeterde wet op de bedeeling, in staat te stellen voor de voeding en kleeding zelf te kunnen zorgen. Het wil my voorkomen dat geen van beide standpunten juist U en dat wij leerplicht moeten hebben zonder eenig (dergelijk) voorbehoud. Van zeker standpunt beschouwd is er zeker iets voor te zeggen om de armste kinderen op school te kleeden en te voeden; eene ver beterde armenwet is zeer zeker een der meest dringende zaken, maar wanneer daarmee het aanhangige wetsvoorstel op den leerplicht moest staan of vallen, dan zou ik zonder eenig voor behoud het eerste kiezen. Het eeue doen en het andere niet nalaten" zou men kunnen zeggen, maar om het eene te verwerpen indien men het andere niet kan krygen, is in dit geval eene verkeerde politiek. T~Bovendien is en blyft het altyd nog de vraag wat den voorrang verdien^": de boterham of de leerplicht. Als zoo dikwyls op elk ander gebied, liggen ook hier oorzaak en gevolg ver ward door elkaar, men houdt dikwijls voor oorzaak wat gevolg is en omgekeerd. Men kan zeggen: de slechte ontwikkeling van het volk is een 6Jvolg van zijne armoede, maar met evenveel recht kan men zeggen dat de armoede een gevolg is van zyne slechte ontwikkeling. Het is monnikenwerk om daarover te twisten en belemmert als alle monnikenwerk elke stap in de goede richting. Indien de regeering eene keuze heeft gedaan en, tetzy den boterham, hetzy' de leerplicht heeft geko zen, en deze keuze heeft belichaamd in een wetsvoorstel dat geen al te groot misbaksel is, dan dient men de voorkeur voor het een of voor het ander te laten vallen en nemen wat er te krijgen is. H In de gegeven 'omstandigheden geef ik de voorkeur aan leerplicht omdat ik uit eigen aanschouwing en ondervinding de zegenrijke werking van verplicht onderwijs tot aan het 14de jaar in Duitbchland heb leeren kennen. Oogenschynlijk ligt er iets hards, iets wreeds in het dwingen der armste ouders om hunne kinderen geregeld ter school te zenden tot aan het volbrachte veertiende jaar. Maar dit geldt alleen voor de eerste generatie. Toen in Duitfchland de leerplicht werd in gevoerd, ik weet niet precies wanneer, was daar de algemeene armoede zonder eenigen twyfel veel grooter dan thans in Neder land. Ik herinner mij nog zeer duidelyk uit myne jeugd de groote scharen bedelaars, die 's wir.ters heele distrik'en doortrokken, van huis tot huis een kleine gave vraagden en soms eischten. Hoe allerwege soepkokerijen w.rden opgericht om de niet-bedelende arbei ders voor verhongeren te bewaren. Hoe de armen- of werkhuizen overvuld waren en de lasten ondragelijk hoog, maar ik herinner mij nut, ooit een klacht gehoord te hebben noch van de arme kinderen, noch van de ouders waarmee ik toch dikwyls in aanraking kwam, over den dwang dien de leerplicht hen oplegde. Een zeer enkele keer kwam er eene gerechtelijke bestraffing der ouders voor, maar over 'c algemeen scheen men er meer ten eer in te stellen dat men zijne kinderen geregeld ter school zond, dan dat men. onwillig rten leerplichtdwang droeg. De ouders die zelt goed onderwijs hadden genoten, zij het dan ook d >or dwang, beseften meestal de groote waarde daarvan, en uit eigen bewegir g zonden zij hunne kinderen ter echr>ol, al hadden zij de eventueele kleine verdiensten bitter noodig. Zy gevoelden dit gemis echter nooit, omdat het idee een voudig met hen vergroeid was, dat een kind voor zijn 14de jaar geen school mocht ver zuimen om een paar centen te verdienen Ook waren er toen reeds enkele ouders die zeer duidelyk inzagen, dat de arbeid hunner kin deren de waarde van hun eigen arbeid zou doen dalen een faktor die hier te dikwyls over het hoofd wordt gezien. Kinder- en vrouwenarbeid is goedkooper dan mannenarbeid, het ligt dus voor de hand dat vele werk gevers voor sommige verrichtingen kinderen en vrouwen gebruiken, waardoor het loon der mannen noodzakelijkerwy'ze moet dalen. Voor den enkelen arbeider moge dus de kinderarbeid tijdelijk eenig voordeel opleveren, voor het geheel echter kan deze nooit anders dan schadelijk zijn, niet alleen in moreel, maar ook in finantiëel opzicht. Er gaat in Duitschland en ook daarbui ten een gezegde dat de Duitt-che schoulmeester het was die te Sadowa en Köaigsgra/z, te Sedan en Parijs overwon. Men kan dit gezegde op tweeërlei wijze opvatten. Eng op gevat is het een blufferige uiting van iemand die geheel voorbijziet dat de taakdes.schoolmeesters" eene geheel andere is dan de jeugd te leeren vechten en schieten. Ruim opgevat echter, in dien zin dat meerdere ontwikkeling ten ge volge heelt meerdere intelligentie en hooger plichtsbesef, dat de scAoo/tucht was een gezonde basis voor de noodzakelijke krijt/slacht, dat het verplichte gymnastiekonderwys op de lagere scholen een uitstekende voorbereiding was om de vermoeienissf n van een veldtocht het hoofd te kunnen biedei, in dien zin opgevat, bevat het gezegde over den Duitschen. schoolmeester veel waars. Want de zegen van het geregelde school gaan ligt niet uitsluitend in de meerdere kennis die men daardoor opdoet. Het is het vroeg tijdig gewennen aan geregeld loerk, aan orde en tucht, dat veel zwaarder weegt dan vele ouders in Nederland bes- ffen. Een kind dat naar school gaat als het verkiest, tf tehuis blyft als het verkiest en zulke loopen er duizenden rond , dat onder het oog zijner ouders zonder vrees voor bestraffing zich mag laten gaan in al zijne booze en goede lusten, zulk een kind zal opgroeien zonder plichtsbesef, zonder wilskracht, zonder veerkracht in den naderenden strijd om het bestaan, een be klagenswaardig slachtofi'er van zijne lusten en luio.en. Het is niet waar, zoo als sommigen beweren, dat armoede de hoofdoorzaak is van het groote schoolverzuim in ons land, armoede in dien zin dat de kinderen te slecht gevoed en te slecht gekleed zijn om de school te kunnen bezoeken. Wel zijn er vele ouders die de arbeidskracht hunner kinderen exploiteeren ten eigen bate, hetzij ze op de kleinere kinderen moeten passen, hetzy ze zelf iets verdienen, maar wie beweert dat de meeste ouders hunne kinderen niet naar school zenden om boven genoemde reden, die kent den toestand niet. De hoofdoorzaken zijn: onverschilligheid, ge brek aan inzicht, inertie, eigenbaa', apenlietde dit laatste vooral niet te vergeten. Ik ken moeders die by' (voorgewende of werkelijke) buikpyn van haar kroost beginnen te jammeren over het arme schaap", dat twee minuten na het begin der school in den hoogsten boom zit om vogelnesten uit te halen of appels te stelen zonder vrees voor terechtwijzing van de zijde der moeder. Omdat de ouders zelf in hun jeugd de school dikwyls verzuimden en vroeg thuis moesten blijven, hebben zy nooit de waarde van goed en geregeld onderwijs op school leeren kennen, vandaar de onverschillig heid ten opzichte van hun kroost. Bewust of onbewust redeneeren zy: ik heb mij met 'n beetje lezen en schryven door de wereld kun nen slaan, waarom zouden mijne kinderen het niet even goed kunnen doen'? Dat het beter onderwezen en beter opgevoede kind later meer kans heeft op een hoogeren levensstandaard, schijnt niet by hen op te komen. Zy loopen als wezenloos in den trecrnolen des levens en bekommeren zich slechts in zoover om het lot hunner kinderen, als ze uitzicht hebben om zoo spoedig mogely'k in de verdienste" te komen. Dat er niet nu en dan door de kin deren der armste ouders nijpend gebrek wordt geleden, zal wel door niemand worden ontkend, maar dit mag niet als grond aangevoerd worden om de kinderen der onverschillige ouders en dat zyn verreweg de talrijkste in 't wild te laten opgroeien. Het is treurig op te merken met hoe weinig kennis en ontwikkeling de meeste ouders voor hunne kinderen tevreden zyn. En dit geldt riet alleen voor de zoogenaamd laagste klassen der bevolking. De grootste helft der leerlingen verlaat de lagere school zonder het verder gebracht te hebben dan tot lezen en schrijven en hoogstens een beeij", rekenen. Natuur- en aardrijkskunde, geschiedenis, wis kunde, taal, zingen en teekenen, al deze takken van het menschelijk weten en kunnen blijven voor de meeste leerlingen een gesloten boek. Het lager onderwijs is in Nederland zeer kostbaar, maar die resul'aten zijn in verge lijking met die van andere landen hoogst treurig. Het schijnt eene soort van manie te zyn om veel geld uit te geven voor groote, kostbare schoolgebouwen, die 's zomers meer dan half leeg staan en 's winters gevuld worden met een mengelmoes van deels half verwilderde deels behoorlijk onderwezen kinderen. Geregeld opklimmend onderwijs wordt zoodoende eene onmogelijkheid en o k de meest ijverige en meest bekwame onderwijzer zal den nadeeligen invloed, dien deze winterlijders op de geheele school uitoefenen, niet kunnen wegnemen. Zoodoeude wordt de werkzaamhe'd van den onderwijzer verlamd en zijne ambitie gedood. Ik beweer dat de meeste onderwijzers aan de lagere scholen van Nederland in de verste verte niet beseffen tot welk eene hoogte van ont wikkeling het kind in een achtjarigen leertijd, indien het met zijne makkers geregeld de school bezoekt, kan opgevoerd worden. Het is mijn overtuiging dat de vreemde talen misschien uitgezonderd op de lagere scholen met leer plicht gemakkelijk het peil bereikt kan worden dat thans geldt voor het gemiddelde peil van de hoogere burgerscholen met driejarigen cursus. De vez schillende leervakken zouden dan natuurlyk anders gekozen en misschien belangrijk ingekrompen moeten worden, maar de algemeene ontwikkeling, het stalen van het denkvermogen en de wilskracht, het juiste inzicht in het wezen der dingen, kortom alles wat de grondslag voor latere vry'e- en vaks udie moet leggen hit is zoo goed als zeker dat dit op de lagere scholen met leer plicht tot aan het volbrachte veertiende jaar, minstens even goed bereikt kan worden dan op de tegenwoordige hoogere burgerscholen met hun gebrekkige voorbereiding het geval is. Ik weet dit bij ondervinding. De school ik bezocht nooit eene andere waar ik mijn schoolwysheid heb opgedaan, was eene nklassige, duitsche volksschool op een gehucht midden in de klei. Eénklassig wil zooveel zeggen, dat n onderwijzer stond voor alle klassen, van af den abc-schutter tot den 14jarigen leerling. Onze school had er tusschen de 7üen 80. Ik wil niet beweren dat er nooit schoolverzuim plaats had, vooral in den drukken ti,d werd er nog al wat door de vingers gezien, maar bij hen die het eenigzins konden doen, was van schoolverzuim nooit sprake. Weer of geen weer, wij wisten een voudig niet anders dan dat we van maan dagmorgen tot vrijdagavond de school moesten bezoeken. De kleiwegen waren in den winter dikwyls ware modderpoelen, de afstand (voor ons, voor sommigen veel grooter) p. m. een kwartier gaans, dien wij dus vier keer per dag moesten afleggen, maar thuis blijven daar viel niet aan te enken. Dat staalt de spieren, de longen en de wilskracht. Het schoolgebouw was veel te klein voor het aantal leerlinger, en leek uitwendig meer op een. schapeuhok dan op een kchool. Inwendig was het met zyne lage zoldering, zijne slechte ventilatie, zijne smalle banken zonder leuning, enz. eene ware folterkamer voor onzen jeugdigen levenslust. Ik herinner mij nog duidelyk hoe ik de vogels benijdde die voorbij de schoolvensters vrij in het blauwe zonlicht fladderden, en ons naar buiten lokten met hun getjilp, terwyl wij als vastgeschroefd zaten by onze sommen of by onze werkwoorden. De schooltijden duu den van 9 tot 11 en van l tot 3 uur, terwyl voor de grootere leer lingen tegen extra betaling a.ondschool werd gehouden van 4 tot 6 uur. Zang- en muziekonderwijs werd aan enkele leerlingen die zich deze weelde konden veroorloven, ge geven van 11 tot lüuur. Het traktement van den onderwyzer bedroeg 150 thaler of / 270, pJus vrije woning en 't geen hij met de avondschool en privaatonderwijs verdiende. Op deze school leerde ik: 1. De Duitsche taal gebruiken zonder grammatikale en spelfouten ; 2. Algemeene en vaderlandsche geschiedenis, mythologie; 3. De beginselen der natuurkunde; 4. Heimathkunde en algemeene aardrijks kunde, kosmografie; 5. een weinig zielkunde ; 6. wiskunde, vooral meetkunde tot en met de kegelsneden, sinussen en tangenten, worteltrekken tot in de derde macht, algebra, kortom de heele vervelende santekraam die ook thans nog op de burgerscholen en gymnasia de schrik en de pijnbank is voor menigen hoopvollen jongeling. Enkele van my'ne schoolboeken zijn nog in my'n bezit en als ik ze opsla moet ik mij telkens verbazen over het geduld en de volharding waarmee ik toenmaals de sommen", met duizelingwekkende cijfers en sarrende inge wikkeldheid, oploste. Maar wij waren van af ons zesde jaar getraineerd en dat scheelt veel. 7. Zingen, met dien verstande dat ik niet te moeiely'ke liederen naar de noten a prima vista kon zingen; 8. Religion. Ik ben er zeker van dat het eerste wat men mij hier tegenwerpt, zal bestaan in de opmerking : alles goed en wel, maar gij waart in uwe jeugd zeker een kraan", gij wilt ons toch niet wijsmaken dat alle leerlingen van uwe school l het zoo ver brachten i" Het zou valsche bescheiI denheid zyn indien ik wilde ontkennen dat ik in ijver en vatbaarheid niet boven de meeste i leerlingen uitstak, maar dit verandert niets aan het feit dat al de genoemde vakken met vrucht onderwezen werden en dat het aan de leerlin! gen zelf lag of en in hoeverre zy er party van wilden of konden trekken. Volledigheidshalve moet ik hier nog aan toevoegen dat wij op ons 14de jaar de dagschool verlieten, maar dat wij l 's winters de avondschool bezochten tot aan ons 15de of 16de jaar. Aldaar hebben wij boven het genoemde nog aan scheikunde gedaan waar voor »ij ons de instrumenten natuurlyk zelf moesten aanschaffen. Gymnas iek was toen nog niet verplicht, maar wij hadden onzen Turnverein" waar wij pp eigen houtje onze spieren oefenden en ontwikkelden. Ziedaar de vluchtige schets van eene duitsche volksschool en 't geen zy kan presteeren. Wan neer wy dan bedenken wat in de tegenwoordige Nedeilandsche volksscholen, met hun betrek kelijk kleine en eenvormige klassen, met hun talryk personeel en uitgebreide hulpmiddelen, gepresteerd zou kunnen worden in vergelijking van de door mij geschetste, indien leerplicht tot aan het volbrachte 14de jaar werd in gevoerd, dan k m men bijna niet begrijpen dat er nog tegenstanders, en voorstanders met zeker voor behoud, kunnen zyn. Ten slotte nog dit: Voeding en kleeding der armste kinderen, van Rykswege, bedeeling der armste ouders beide maatregelen ten doel hebbende om het schoolgaan der kinderen mogely'k te maken, zijn en blyven lapmiddelen, lapmiddelen waar aan bovendien nog een zeer slechte kant kleeft. Wat de eerstgenoemde maatregel betreft, het wil mij voorkomen dat niet dan in den uiters'en nood en nadat alle andere hulpmiddelen zyn uitgeput de Nederlandse volksscholen verlaagd moeten worden tot geheele of partieele bedeelingshuizen. Het ontvangen van een aalmoes, in welken vorm dan ook, heeft alty'd iets grievends voor het kind, het doodt zyn eergevoel, zyn fierheid, verduistert zyn blik voor sociale recht vaardigheid en doet het vroegty'dig gewennen aan het verkeerde denkbeeld dat aal moezen noodzakelijk zyn in onze maatschappij. Met de arme ouders, hetzy' hun kinderen direct bedeeld worden op school, hetzij zijzelf eene hoogere bedeeling ontvangen in geW, gaat het evenzoo. Het is efne oude waarheid dat over 't algemeen bedeelde ouders kinderen voort brengen die, zelf ouders geworden zy'nde, alty'd het eerst om onderstand vragen en daaraan ook de meeste behoef ie hebben. Het getuigt niet van staat manswijsheid dezen ongezonden toestand te willen bestendigen en te verergeren door het gebouw der sociale wetgeving er op te grondvesten, vóór dat alle andere middelen tot verheffing van den zedelijken en materieelen toestand van het volk zyn uitgeput. Wij moesten er veeleer op peinzen om de bedeeling in eiken vorm OVERBODIG te maken, uitgezonderd ouden, invaliden en misdeelden in plaats van den bestaanden toe stand door de wet te sanctioneeren. Zachte heelmeesters maken stinkende wonden", en wie zich in dezen teveel laat mees'eepen door zijn gevoelig hart, die is gely'k aan bovengenoemden heelmeester. D. R, MANSHOLT. In een volgend nummer ons antwoord. RE». Volksweerbaarheid. Naar aanleiding van mijn artikeltje over dit, ouderwerp in het vorig nummer van dit blad ontving ik tal van brieven om informaties. jrHoe ik het daa wel zou aanleggen het volk weer baar te maken" zoo luidde eene vraag; een andere vrager was zelfs zoo »vrij" mij te ver zoeken, p?r ommegaand een »plan" te zenden van de jweerbaarheidsoefeningen." Over het geheel gaven de brieven mij den indruk, dat men eigenlijk zoo goed als niets afwist van //Volksweerbaarheid," dat men alleen de pas opgerichte Vereeniging bij name en hoe kan dit anders? kent, maar dat men nooit heeft nagedacht, nooit iets gelezen heeft over dat punt. Natuurlijk heb ik mij niet gewaagd aan heJ. beantwoorden van al die vragen ik antwoord bij deze aan die vragers, dat van de tand des heereu S. van Aken, gymnastieklerraar te Rot terdam, in de laatste jaren verschuil nde werk jes zijn verschenen, die meerder licht omtrent dit punt verschaffen. Ze zijn: a. Lichaamsoefening en Volksweerbaarheid met een voorwoord van den beer F. Lieftinck, Lid der Tweede Kamer van de Staten-Generaal. (Uiteegeven Nijgh & van Ditmar Rotterdam 1888). b. T)e gymnastiek in de Volksopvoeding in verband met de regeling onzer levende strijd krachten. (Uitgegeven Nijgh & van Ditmar 1890). c. De gymnastiek een nationaal belang. (Jaar boekje van de vereenigiap van Gymnastiik onderwijs in Nederland 1894). d. Volksfeesten en Volksoefeningen. (Maat schappij tot Nut van, het Algemeen). Uit gegeven Van Looij te Amsterdam 1899. Bovendien heeft de heer Van Aken sedert het jaar 1890 tal van artikelen over dit onder werp geschreven, die zijn opgenomen in het Militair Weekblad. Eigenaardig althans dien indruk maak'e het op mij ? is het we), hoe men in sommüe kringen nog over weerbaarheid van het lichaam denkt, wijl men verwacht, dat daar dan tocti wel een goed idee van weerbaarheid zal gevocden worden. Er werd met een medicus gesproken over de oplichting eener afdeeling van Volksweerbaa:heid," de man was er heel gausv voor te vin den. »Voor mij is zoo iets niet noodig" vofgdj

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl