De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 18 februari pagina 4

18 februari 1900 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na'U62 ringen zal de tijd zijn, waarin ik met den regisseur en de artisten van het Neder landsen Tooneel, die lobias Bolderman zouden opvoeren, nader heb kennis ge maakt. Bij de voorbereiding van de Candtdatuur-van Bommel kon ik niet aanwezig x\jn, omdat ik het schrijvers geheim wenschte te bewaren; thans heb ik de vertooning zien worden. Ik ben getuige geweest van de niet genoeg te prijzen opgewektheid, ijver, takt en schranderheid, waarmee de heer C krispij n de voorbereiding leidde; van den geest van orde, toewijding en samenwerking, die onder de tooneelspeleressen entooneelspelers heerschte ter richtige vervulling van hun zoo moeilijke taak, onder omstandigheden in strijd met de eischen van ernstige kunstbeoefening. Getrofien heeft mij de aangename toon, waarop men met elkander omging, en de bereid willigheid, waarmee de wenken van den heer regisseur werden ontvangen en opge volgd. Maar pok is mij niet ontgaan, de stemming, of liever de pntstemdheid, welke in dezen kring zich uitte, bij den veel te zwaren last, dien men als kunstenares en kunstenaar moest dragen. Een last des te hatelijker, omdat de meester die hem oplegt, elk zijner «sujetten" _ volkomen in dts macht heeft om het aan zijn wil te doen gehoorzamen. Zij gevoelen zich kunstenaars; de een meer dan de ander, maar toch allen in zekere mate; niets is hun heerlijker dan iets te bereiken, elk naar zijn vermogen; niets pijnlijker dan de mislukking, dan de krenking van hun eer en hun naam door een teleurgesteld publiek. Maar daar be hoeft een directie niet naar te vragen, indien zij onbarmhartig wil zijn. Wat deert het haar of de acteur of actrice is moegereisd, of hun den tijd en de noodige mid delen tot studie hebben ontbroken ; of zij met een rol zijn bedeeld, die hun niet past, «f zij schor, heel of half ziek zijn hij xendt ze op de planken, wel wetende, dat het optreden voor het beoordeelend publiek voor hem de zweep is, waarmee hij zijn slachtoffers tot de onmogelijkste krachts inspanning kan drijven, en dat hij des noods nog een erger foltertuig voor een gevoelige artistenziel bezit: haar in 't ver volg de rollen, die zij liefheeft, te onthouden. AU men het leven van den tooneelspeler van deze zijde beschouwt, behoort het tot de verschrikkelijkste existenties, welke men zich denken kan. Ongetwijfeld er zijn op het spel der artisteu van de Kon. Ver. »Het Nederlandsch Tooneel" meermalen aanmerkingen te maken. Wie echter zichzelf' tot waar deering wil stammen, wone de voorbereiding van een tooneelopvoering bij. Wel verre van geringschatting blijk te geven, zal hij er zien over verbazen, dat bij zooveel ongedu righeid, in zulk een beperkte oefeningstijd, en by een volstrekt gemis van wat de schouw burg tot een kunslschool kan maken, er nog zooveel van een voorstelling terecht komt. Ouze artisten zijn voor het meerendeel helden en heldinnen. Inderdaad. Welk een h ogte van kunstpraestatie zouden ook de dames en heeren van het Nederlandach Tooneel niet bereiken, indien zij in een kunstsfeer mochten leven, in een kunstatmosfeer mochten ademen, zoo onontbeerlijk oua zich rustig te bekwamen tot het ver werven van de lange reeks van nauwelijks aan te duiden lichaams- en zielsverbeeld^ngen, die elke rol van eenige beteekenis onderstelt; waarbij de tooneelspeler gelijk een beeldhouwer moet werkzaam zijn, die, tot in het onmerkbare, met vaste en teerge voelige hand, voorzichtig, als trilde er in het marmer 's kunstenaars eigen leven, dat vijlt, schaaft en polijst. En zoo behoorde h«t wel in de eerste plaats op het Leidsche plein te zijn. Eerst indien dit aangaande de artisten getuigd mocht worden, zou het Ned. Tooneel als kunstinstituut, den naam van koninklijk verdienen te dragen; waar het nu b\j meer dan n burgerlijke vereeniging, wij noemen slechts het gezelschap der «Nederlandsche Tooneelvereeniging" alhier, ten opzichte van een zorgvuldige voorbereiding van spel en samenspel, verre achterstaat. Jammer van de z^er goede krachten, die dnor dezen tooneelstukken-raolen worden verbruikt. Hoeveel gaat er voor de tooneeltpeelkunst van ons vaderland niet verloren, ii u de Koninklijke Vereeniging als het eerste der tooneelgezelschappen, het exploiteeren van schouwburgen tot een affaire, tot een industrie maakt, met toepassing van een sweating-eysteem. Indien. H. M. eens wist voor welk doel zij jaarlijks haar vorste lijk offer van ?25000 brengt in naam der kunst!" Ik heb gemeend de geschiedenis der voor bereiding aan die der opvoering te moeten toevoegen, omdat de laatste daardoor ten klaarste wordt toegelicht; beiden toch vor men n geheel, getuigende van n bedoe len, van n en denzelfden geest. Wat is voor mij een tooneelstuk; wat gaan mij de tooneelschrijver en de tooneelspe ler aan; wat geef ik om een voldoende bezetting der rollen ; wat zal ik mij bekom meren om de eischen eener ernstige kunst beoefening l Idealen van elke soort zij n uit den booze; daar is maar n zaak, waarmee ik, koninklijke en koninklijke gesubsideerde, in m\jn bedrijf rekening heb te houden : de schouwburg-economie, die wet van edel metaal.... Ziedaar de tooneelfilqsofie van den Raad van Beheer, ten opzichte van auteur en van acteur van kracht. Zal men hem dat kwalijk nemen ? Daar is een verzachtende omstandigheid. De Vereeniging werkt zóó in 't groot, juister nog: in het te groot. Onder een te grooten naam; in een te grooten schouw burg; met een te groot gezelschap; met een ie groot directie-, administratie- en exploi tatie-personeel; dientengevolge met te groote uitgaven; en daarom alweder met een te groot repertoire; in een te groot aan tal steden en dorpen; en dan, wat van al dat te groote, misschien wel het aller ergste te groot is: onder de leiding van een te grooten Raad van Beheer. Kortom aan de Koninklijke Vereeniging: Bet Neder landsen looneel is alles wat deel uitmaakt van den toestel om de zaak te drijven, iets te groot; daarom is in die inrichting voor de Kunst zoo weinig plaats, en worden eenige bestuurderen, die overigens zelf geen gevaar zouden loopen voor te groot te worden aan gezien, in nun daden zoo bijzonder klein. In de dagbladen werd reeds de verwach ting uitgesproken, dat ik een rechterlijke beslissing zou vragen, om weder de be schikking over mijn toe neelstuk te ver krijgen, wat het recht van opvoering aan gaat. Ik heb daar geen oogenblik aan gedacht. Meent de R. v. B. der Koninklijke Vereeniging het met zijn fatsoen te kunnen overeenbrengen mij mijn tooneelstuk verder te onthouden, of mij dat terug te geven als hem dit het voordeeligst uitkomt, het is zijn zaak. Ik zal geen poging wagen het hem te beletten; meer dan hel noblesse oblige wil ik hem niet toeroepen, gedachtig aan den adel van zijn officieelen naam. Of ik Tobias Bolderman een ty'd lang nog onder het beheer moet laten vanpersonen, die hun macht tegenover mijn zedelijk recht stellen, de zaak is niet van groot gewicht. Dit leed is gemakkelijk te dragen, nu ik het publiek heb ingelicht, en tooneelschrijvers en vertalers van tooneelstukken op grond van mijn ervaring heb mogen waar schuwen. Maar meer dan de persoonlijke quaestie is de Tooneelspeelkunst zelve, die onder en door het bestaan van het Ned. Tooneel op menige wijze schade lijdt. En indien de geschiedenis met de Tobias Bol derman aanleiding mocht wezeu tot een vermeerdering van belangstelling in ons nationaal tooneel en de daaraan verbonden artisten, en eindelijk mocht leiden tot uit roeiing van toestanden, die, bn de groote gulheid van H. M. voor deze Kunst, naar mijne meening, een schande zijn voor ons land, zal ik mij voor de ondervonden teleur stelling ruimschoots beloond rekenen. DOCTOR JUKIS. De Raad van Beheer heeft het vervolg en slot van mijn artikel niet afgewacht, maar zoo spoedig doenlijk aan de dag bladen een antwoord op het eerste gedeelte gezonden, dat daarna ook der redactie van 't weekblad ter plaatsing is aangeboden. Ik heb op de hoofdzaak van dat schrijven, in eenige der meest gelezen dagbladen enkele kantteekeningen gegeven ; en daar de plaatsruimte door het vervolg en slot van mijn artikel gevorderd, het ons onmogelijk maakt bovendien nog het breed voerig schrijven met de daarop passende repliek, in hetzelfde nummer op te nemen, stelde de redactie de plaatsing van het toch door de dagbladen reeds ter kennisse van het publiek gebracht schrijven van den Raad van Beheer tot het volgend nummer uit. Waarschijnlijk heeft de Raad van Beheer ook naar aanleiding van het tweede stuk, met haar nu reeds gebleken voortvarend heid, wel iets in het midden te brengen. Zoo bestaat er dus kans, dat ik in nog n nummer de toelichting _ dezer zaak zal kunnen beëindigen. Dit is ongetwijfeld in het belang van het publiek en van het Ned. Tooneel zelf. Bavendien gaat dan voor mij de beantwoording der beide stukken van den Riad van Beheer in n moeite door. i de Hoofdstad. Bach's Hohe Messe ! Wat een enorm ge weldige beteekenis in deze drie woorden ! De kunst van Bach, den reus, den kolos, met wien Duitschland zyne soavereiniteit op muzikaal gebied mocht grondvester, en op wien het geestelyk erfdeel scheen overgegaan te zyn van al wat de wereld tot dan toe groots en onvergankelyks had voortgebracht een erf deel dat waardiglyk werd gehoed en dat, verrykt met de nieuwe vindingen van het genie, der nakomelingschap ten zegen zou strekken de kunst van dien heros, ten toppunt gevoerd in dit eene, majestueuse werk ! Zonderlinge speling in de vrije kunst, in de kunst die geene enge kluisters kent en die zich niet aan banden stoort zonderlinge speling zeg ik, dat juist de grootmeester der protestantsche kerkmuziek, want dat is Bach by uitnemendheid, zyn oeuvre geeft in een Mis, in een werk dus dat door zijn tekst op specifiek katholieken bodem staat. Niet in het minst echter mag men Bach's mis als katholieke kerkmuziek beschouwen. Pulestrina ontleent de motieven zyner missen voornamelijk aan gregoriaansche melodieën en geeft in de verrukkelijke dooreenmengeling zyner stemmen een zinstreelende en bekorende muziek, die nauw verwant is aan dea luister van den katholieken eeredienst, Ook Haydn, Mozart en Beethoven later levende dan Palestrina en Bach, geven in hunne missen melodieën van byna zuidelijken gloed, gepaard met een grooten rijkdom van orchestklank ; en zoo hunne werken al niet vertegenwoordigen het type van katholieke kerkmuziek, zyn zy toch voor den dienst gedacht en waren in de dagen van hun ontstaan ook practisch voor dit doel uitvoerbaar. Niet alzoo by Bach. De indeeling der verschillende nummers en de om vang van het geheel sluiten zulks ten eenenmale uit. Met het straks genoemde illustre drietal heeft Bach gemeen de kinderlijke vroomheid dea gemoeds en den heiligen eerbied voor God. Hy wykt echter van hem af in de vinding zyner motieven ; dil;lr gloed, kleur en pathos in de keuze der melodieën, hier soberheid en eenvoud in de vinding der thema's, een eenvoud, die men terugvindt in de figuraties zyner koraal bewerkingen, vooral zyner cantaten. Maar welk een kracht, wat een verhevenheid, hoe groot de majesteit, waarmede dit alles bewerkt is. Gelukkig zij die deze godsgeschenken mogen genieten in al hunne uiteenloopende expressies. Deze inleiding moest my van het hart. alvo rens ik de uitvoering ga bespreken van Bach's mis, door den heer Dan. de Lange gegeven met zy'n koor der Leidsche Afdeeling van Toonkunst, het Utrechtsen Stedelijk Orchest en met medewerking van de dames Noordewier, Mathilde Haas, en der heeren Jos. Tyssen en Jan Sol, op Zondag 11 dezer in de ronde Luth. kerk. Den heer Julius Röntgen komt de groote verdienste toe, het werk voor het eerst hier te lande, den 19 December 1891, te hebben uitgevoerd. Een paar jaren later werd deze uitvoering herhaald. De heer de Lange was de tweede die het instudeerde en het te Leiden deed uitvoeren in de eerste dagen dezes jaars. Niet onbegrypelyk is het, dat de heer de Lange meende de talrijke moeite en opofferingen, verbonden aan de voorbereiding van de Mis, niet uitsluitend aan die eene uitvoering in Leiden te moeten doen ten goede komen; daaraan hebben wij dan ook de uitvoering te danken van Zondag 11. Laat my dadelyk verklaren dat die in hooge mate genotryk was en vooral vervuld was van echt Bach'schen geest. Als ik nu enkele opmerkingen maak over een en ander, dan bedoel ik niet daarmede het spiritueele in de uitvoering aan te tasten, doch alleen te wyzen op menschely'ke tekortkomin gen, die wel overal in meerdere of mindere mate aanwezig zullen zyn, doch die zooveel mogelijk te doen verdwynen de taak is van ieder kunstenaar, by wien de beheersching van het technische in niet mindere mate ont wikkeld is, dan den zin voor het artistieke. Voor alles verdient het koor den meest onbeperkten lof voor de toewijding aan den dag gelegd by de moeitevolle en langdurige studie, die noodzakelykerwyze aan zulke eene uitvoering is moeten voorafgaan. Die toewijding was merkbaar, aan de zekerheid waarmede de muzikale moeilijkheden overwonnen werden. Nergens aarzeling by gecompliceerde coloratuur passages of bij moeilijke atttaques! Echter wel waren de sopranen hier en daar te zwak, vooral in de forte koren zooals by cum sancto spiritu, Et Resurrexit en vooral het Otanna, waar de eerste sopranen zelfs een oogenblik ter nauwernood te volgen waren. De sterke en overheerschende klank der hooge trompet ten, zal mede hierop van grooten invloed ge weest zyn. Voorts zou een ietwat donkerder vocaliseering, vooral op de vocaal (resurlèctionem enz.) den klank der sopranen ver fraaid hebben, ook by de tenoren ware meer adel van toon en onberispelijke zuiverheid, vooral in de passages waar ze geexponeerd optreden, gewenscht geweest. Alten en bassen klonken zeer goed ; vooral de bassen die nooit in kracht en in zekerheid faalden. Als juweelen van klank en stemming ver dienen het Qui Tullis, het Et incarnatus est en het Crucifixus, met zyn overweldigend mooi wegstervend slot gereleveerd te worden. De sopraan -soliste mevr. Noordeweer-Reddingius zong hare party met die hooge wy'ding, die wy allen by haar zoo bewonderen en die gaen andere vrouw in zulke partyen eigen is. Jammer was het dat zy niet meer te zineen had, o.a. de mezzo-sopraan aria Laudamus te, welke door mej. Mathilde Haas gezongen werd. Deze dame mist juist de eigenschappen waardoor mevr Noordewier zich zoo onderscheidt, n.l. distinctie. Daarom was hare voordracht van bovengenoemde aria en voor de alt-aria's Qai sedes en Agnus .Dei, juist de schoonste van het werk, grot en plomp. De heer Jos. Tyssen zong zeer muzikaal en geheel in Btyl, evenals de heer Jan Sol, die de gunstige meening, onlangs door mij in dit blad over hem uitgesproken, bevestigde. Het was jammer dat de eerste aria geschrapt was. Hij gaf overigens in het bewegelyke "/s rhythme van het Et in spiritum sanctum de bewyzen van los en ongedwongen te kunnen phraseeren, terwyl zyne klankrijke stem zoowel in de hoogte als in de diepte even vol klonk. Het orchest hield zich wakker. De heeren uit Utrecht hebben trouwers al meer hier in Amsterdam laten hooren wat zij vermogen. Een byzonder woord van lof verdienen de so listen : Veerman, (viool), Willeke (fluit) en v. d. Bly (clarinet). De hooge trompetten uit Berly'n waren in het begin niet op dreef, later klonk de toon vaster en ook mild en zuiver, zonder te veel te schetteren. Den heer Tierie had ik gaarne een beter orgel toegewenscht vooral in het Agnus Dei. Na dit alles te hebben opgesomd rest my nog den heer de Lange te noemen als leider van het geheel, die met kalmen ernst en ver heven waardigheid het werk aan zy'nen uit voerders wist mede te deelen en die opnieuw bleek diep ii> de kunst van Bach te zyn doorgedrongen. Al zou ik voor my enkele accenten zooals by Cruei fixus, en hetafstooten by in remissionem anders gewenscht hebben, al vind ik enkele phraseeringen, waarby twee achtste noten schynen te worden een achtste en een zestiende met 1/16 rust, wat overdreven, al kwam my het tempo van het Sanctus ietwat te langzaam voor dit zyn allen zaken van opvatting, die in geenen deele afbreuk doen aan het statige en plechtige dat uit de directie van den heer de Lange straalde en waardoor wy op zoo buitengewone wy'ze onder den invloed van Bach's geweldige kunst geraakten. Naast dit uiterst belangryke concert, rest my nog te bespreken het optreden van een der eerste violoncellisten van onzen tijd, n.l. den heer Hugo Becker uit Frankfort a. M. De heer Becker speelde een nieuw concert van d'Albert, dat my voorkwam een zeer be langrijk werk te zijn. Het wijkt af van de ouderwetsche indeeling, in zooverre dat de verschillende fragmenten in elkaar loopen en dat aan het slot het begin weder herhaald wordt. Overigens is het frisch gedacht, van goede thematische vinding en mooi georehestreerd ; terwijl het solo-instrument zeer prac tisch is behandeld. In het tweede deel speelde de heer Becker eveneens een voor ons nieuw stuk n.l. variatiën op een rococo-thema van Tschaikowsky, die in de hoogste mate dank baar zyn voor het instrument en waarby' de heer Becker gelegenheid had zijn schoonen, elegischen toon, zyn verbluffende techniek en zijn nooit falende zekerheid in de behan deling van het flageolet ten toon te spreiden Door het orchest werd onder Mengelberg's leiding een zeer schoone uitvoering van Beethoven's zesde en Wagner's Kaisermarsch ge boden. Ten slotte nog een woord over de Bohemers, die wederom hunne intrede gemaakt hebben in onze stad en met gejubel zijn ontvangen. Het was Maandag weder schooner dan ooit. Tschaikowsky's opus 11 is wel een zwak werk, dat met uitzondering van het \luende Andante, vermoedelijk eene Slavische volkswyze, weinig vermag te boeien uit zich zelf, doch als het zóó gespeeld wordt, dan ziet men over de zwakheid van het werk heen en wordt men nog meer getroffen door het talent der uitvoerenden. Beethoven's c-kl. o quartet was heerlyk en hoewel ik my met de zigeunerachtige opvatting van het Finale niet geheel kan vereenigen, moet ik toch vol bewondering erkennen dat de technische volmaaktheid in de uitvoering hier nagenoeg bereikt scheen. ' Mag men dit nu eveneens beweren van Schumann's verrukkelijk a-kl. 3 quartet op 41, dan mag men tevens daarby voegen, dat hier ook opvatting en stijl samenwerkten tot een grootsch geheel. Inderdaad bij Schumann was alles aanwezig wat slechts kan strekken tot bereiking van eene ideale schoonheid. Schumann met zy'ne romantische muze past den heeren Bohemers nog beter in hunnen aard dan den klassieke Beethoven, met zijn strengen rhythmus. Zelden heb ik zoo mooi quartet hooren spelen, ook niet door de Bohe mers. De zaal was uitverkocht. Moge het ook zoo zyn by hun tweede optreden. AXT. AVERKAMP. Knnstzalen C. M. m Qogb. . De firma van Gogh op de Keizersgracht gaf van ty'd tot wijlen wel eens tentoonstellingen van verschillenden aard in een bovenachterzaaltje. Nu heeft zy de aargreiizende voor zaal daaraan verbonden tot n localiteit, bestemd om voortdurend een collectie moderne schilderyen en teekeningen te exposeeren. Deze week werden die nieuwe kunstzalen geopend; een catalogus, 43 nummers bevattend, werd daarby uitgegeven. Een kort bezoek op een der donkere na middagen dezer week, stelde mij wel niet in staat tot een nauwkeurig kennis nemen van stuk voor stuk, maar toch deed het alge meen overzicht my besluiten tot de meening, dat men niet anders dan gunstig gestemd kan zyn over dezen nieuwen «kunsthandel" in onze stad. Als stalen van het gehalte der tegenwoordige collectie wil ik het een en ander daaruit noemen. Jacob Maris vond ik er het ruimst verte genwoordigd ; niet minder dan een achttal werken zyn daar van hem aan te wyzen en bovendien uit verschillende perioden van. zijn productie. Eerst een klein schilderytje, Kerktoren by winteravond zeer klein en zeer sober van middelen, maar een der echte van de soort, waaruit we Maris het grootst kennen. Maar dan, behalve een ander ook uit zijn later ty'd, minder echter dan het vorige, en buiten een tweetal aquarellen, was het interessant eenige werken van den meester uit zyn vroeger tyd daar bijeen te zien. Belangryk voor de studie van Jacob Maris in betrekking tot zijn broeder Matthys, zijn er enkele daar aan te wyzen, maar voor al een klein stukje: «lezende vrouw", wy'l van den laatsten uit den zelfden tijd, als ik me niet vergis, aanwezig is: »de oude spinster." Ondarks een merkbare toenadering van die werkjes, is er echter een duidelyk verschil in waardegehalte op te merker, waarbij ik mis schien niet behoef op te merken dat de oude spinster in het voordeel is. Van Jaap Maris mag ik niet vergeten te noemen een tamelyk groot doek »aan den haard", dat een zeer opvallende verschy'ning is in het oeuvre van zyn later ty'd. 't Is een tot niet veel verder dan schets ge bleven schildery, en aangezet in de kleuren, die zijn stadsgezichten zoo zeer luister byzetten. Van Matthys is hier nevens het bovengenoemd schildery'je,een hem kenteekendekrytteekening. Van Jozef Israëls maar een, echter niet zoo buitengewoon werk. Maar van Mauve, behalve een uit mooie kwaliteiten bestaande aquarel, een zeer doorwerkt schildery', dat misschien niet aanstonds pakkend is, maar by langer aanschou wen, dunkt me, veel winnen zal. Een ongewone aquarel van Rochussen, onge woon zoowel van sujet als van uitzicht. Verder een tamelijk ruime en gedeeltelijk gelukkige vertegenwoordiging van Bosboom, en van Willem Maris, behalve een kleiner, een groot schildery met eenden, dat niet gunstig geplaatst was, om het te kunnen overzien, maar me zeer belangrijk toescheen. Dan zag ik daar een werk van zeer byzon der gehalte in de teekening: «Turksche bazar" van Bauer. Prachtig vol en rijp, een weelde! Van Breitner een werk, dat ik me van vroeger zeker herinner maar toch ook een variant kan zyn op het bedoelde onderwerp, dat meerderen wel zullen kennen : een paard en kar met een of twee figuren, die uit den rechter kant der lijst komen, alles en profiel, tegen een achtergrond van frontmakende gevel tjes van een Amsterdamsch grachtje. In sneeuw. 't Stuk was op dit uur slecht te zien, en ik had zoo graag nauwer toe willen kijken, vooral naar dat achtergrondje. Wanneer kry'gen we nu toch eens een ten toonstelling van Breitner; voor menigeen zou het terugzien van de reeks, die gedurende jaren zoo schitterend kwam getuigen van dat unieke Bchilderstemperament, toch zoo welkom zyn. Ten slotte noem ik en uit mijn geheugen, en uit den catalogus, Rozen van Fantin Latour van de laatste vierjaarlyksche, een groote aquarel, 'n walkant tegen huizen voorstellend, van Witsen, en de namen Daumier, Harpignies, Kever, Bastert en Poggenbeck, de Bock en Weissenbruch, de Zwart, Neuhuys, Wally Moes, Haverman. Zooals men ziet een aardig ly'stje, wel in staat eenigen dunk te geven van de nieuwe gelegenheid,waaraan de kunstgenieters voortaan naar believe te gast kunnen gaan. W. S. Goudeket & Co., Rokin 50, Amsterdam, exposeeren deze week: C. Koppenol, =Naar huis", schildery. CYRIEL BUYSSE, Te Lande. G. VAN HULZEN, Zwervers. Toevallig zyn op my'n schrijftafel neergestre ken de tot boek zamengebonden bladen in de wereld gezonden door een Noord- en een ZuidNederlander. Toevallig liggen ze daar vreed zaam naast elkander met stralen van homo geniteit uit de zich gelijkende drukletters; want by verschillende uitgevers uitgegeven de een by Valkhof te Amersfoort en de andere by Becht te Amsterdam zyn zy ook by ver schillende drukkers gedrukt, toch lyken de letters veel op elkander Ook de voorwerpen hunner visie hebben bij deze twee auteurs veel overeenkomst: zij heeten Cyriel Buysse en G. van Hulzen: beiden zeker geen onbekenden in de Nederlandsche republiek der letteren, waarin ze zich met kracht en geweld een plaats hebben veroverd. Het zyn een paar ruwe kerels deze twee heeren. In de fijne salons wier vloeren met de weelderige tapijten der van D. ysselsche phrasen zyn belegd en wier wanden met droomery'en van Aletrino zyn gepenseeld zijn zy binnen gekomen op de klompen hunner zwerftochten langs Gods begaan- en onbegaan bare wegen. Men kon hun niet de deur wijzen want zij zy'n echte rasschryvers, penners van den bloede. Het is maar goed ook, dat we ze hebben binnengelaten want ze zouden onze glasen hebben ingegooid en tegen wil en dank zich hebben uitgestrekt op de donzige carapé's van onze meest ontoegankelijke tijdtchrilten. Zoolang zy er zyn, heeft het realisme by ons nog niet u tgedierid. De meest talentvolle van de twee lijkt me van Hulzen. Het is alles meer raak wat hy zegt en al is niet alles nieuw, hy heeft gezien wat hy schreef. Zy zyn beiden geen phantasten, de hoogte maakt hen duizelig, maar zij kyken angstvallig en daardoor nauwkeurig naar dat wat voor hunne voeten ligt, naar slyk en modder die recht hebben dat wy ons er mpe bemoeien, even als het maagdelijke edelweias van de smettelooze bergen. Buysse is ook wel een artiest doch zy'ne kunst grenst aan het melodrama. Zy Is met de kanalen van het melodrama doortrokken. Daar hebben we in dit boek de Biezenstekker het verhaal waarmee Buysse in de NoordNederlandsche litteratuur debuteerde en dat overal in dien ty'd een diepen indruk maakte. Want er voer door zyn bladzy'den een echte diep menschelyke jammerklacht van smart en de kale troostelooze winterlanden van Vlaan deren verschenen [er meesterlyk geteekend en geborsteld in hun vlakke triestigbei 1. Het huilen en kermen der mishandelde vrouw sneed diep in de harten der lezers en men sprak in die dagen toen het stuk in de Nieuwe Gids veneneen niet adders dan over den grooten Cyriël (sic) want men meende en meent nog in ors land den naam aldus te moeten uit spreken. Doch de verwachtingen die men bad van den man werden later n et verwezenlykt. Zonder in talent juist te zyn achteruit gegaan is deze schryver niet hooger geschreden doch zy'ne breede en iorsche «tappen hebben zich op gely>e vlakten voortbewogt-n en zyn Btesenvtekker werd sedert niet door hem, over treffen. Integendeel het ry'ke leven van dat stuk werd missi-hien door hem tot nog toe niet meer bereikt. Het verhaal geheeten: De wraak vin Permentier ademt wel het ruwe leven van rten Vlaamschea grond doch is niet zoo grootsch en echt modern als het eerste. In dit laatste prhiet een strooper den jachtopziener dood. Blanclie is ook een aandoenlijk verba»!. Haar zoontje schraal en zwak, om niet koewachter te moeten worden, overwerkt zich in het veld Hij sterft order vreeselyke pijnen. Uit wanhoop springt zy ook in een poel. Hoog spatte 't stille water op in een ruisschend gebobbal. Zij f-laadte nog een laatsten kreet, den smachtkreet eener uiterste omarming en weer werd alles stil in de be spiegeling van den heerlyken zomernacht." Dit stuk wanneer ik me niet verbis werd reeds gepubliceerd door Elzeviers Maandschrift. Nu gry'pt de heer Buysse diep in meaBchelijke atuur, dan weer schryfi hy onge looflijk banale volzinnen neer. Op het oogen blik herinner ik ze my niet, maar ik wil my de moeite niet doen ze op te zoeken. Het is onnoodig. Om dezen schrijver te caracteriseeren zoule ik hem den man der globale visie willen noemen. Uetails laten hem koud en hij schopt ze weg als ze hem te veel hinderen. In het zien der ensembles veronachtzaamt hy meestal het afbakenen der voorwerpen of laat ze soms kreupel en nnafgewerkt liggen op zyn weg. Maar over zyn heel werk ligt iets dofs. Er ontbreekt de schittering van culminanter vol zinnen, van het geniale. Toch hoort men hem gaarne vertellen, zooals men een stoeren boschwachter gaarne aanhoort want hy komt zoo irisch uit de natuur. Zijn werk riekt niet naar de lamp, naar het pijnlijk zoeken naar buitengewone sensatie. Het is het menschelyk lief en leed 'n de ruwe gouden grondklonters van onschoolsche vertellingsgave. Een realist van een ander soort is de heer van Hulzen. Zijn werk is gesoigneerder en zyn artistieke visie is ryker, want hy is juist de man der gedetailleerde visie. Hij volgt zijn bedelaars en oly'ke slampampers op den voet; hij grypt ze bij den arm, hy mocbtert ze van top tot teen, hij telt de g»ten in hunne broeks pijpen en in de mouwen van hunnen jas. Hy ondervraagt zijn sujetten als een rechter van instructie, noteert de grimassen van hunne monden, het knippen van hunne oogen. Doch ik zou dezen auteur de toch blijken geeft zoo gemakkelijk gelykvloers te kunnen loopen willen vragen waarom hij soory'ds zulke onvoorziene sprongen waagt naar hoogere sensatie vloeren? B.v. in het stuk geheeten Begin-Leven, sprekend van twee bedelkinderen, wier leven hy' ons uitmuntend heeft weergegeven zeit hij plotseling dat zij leken op de Maartsche luchten boven d'er hoofden. Tot zoover is het goed maar de heer van Hulzen vervolgt: Dra als een zonneglimp gekarteld om Marietjes grauwe wolk en de grauwe wolk van Marietje haar zonneglimp weer bedonkerend, behoorend bij elkaar, hoewel tegenstrydig toch onaf scheidelijk." Afgezien van dat leelyke, byna onjuiste tegenstrijdig" komt hier de auteur op eens achter een gordy'n uit kijken, waar wy hem niet hadJen vermoed. Frappanter nog is het einde van dit stuk: En de man, geheel ver-ellendigd in zyn gesloopt bestaan, zag alleen het zonnig verlangen in 't kind, zag niet het gevaar van die mooie kleeren, zei dat ze wel mocht..." Uit deze zin had geschrapt moeten worden: zag niet het gevaar van die mooie kleeren. IMIItlHHIIIIIIMMIIII 40 cent* per regel. inmiHiiiiiiiiiHii Damast-Zijde 75 cent tot f 14.65 per Meter alsmede zwarte, witte en gekleurde Henneberg>Zi|<le van 45 et. tot f 14.O5 per Meter effen, gestreept, geruit, gewerkt, damast enz. (ca. 240 versch. qual. en 2000 versch. kleuren, dessins enz.). Franco en vrij van invoer rechten tu buis. Stalen ommegaand. Dubbel brieiporto naar Zwitserland. G. Henneberg's Zijde-Fabrieken (k. & k. Hoflever.), Zürich. Hoofd-Depót VAN Dr. JAEGER'S ORIG, Bormaal-WolartiteleL K. F. DETJSCHLE-BENOEB, Amsterdam, Kalverstr. 157. Eenig specialiteit in deze artikelen in geheel Nederl. ECHT VICTORIAWATER.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl