De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 18 februari pagina 5

18 februari 1900 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. H82 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Ieder aandachtig lezer zal direct zien, dat dat eene consideratie is van een moralist en niet van een artiest. Wanneer den heer van Hulzen tot heden ten minste niet de qualiteiten van den zuiveren artiest mankeerden, zou hij het heel ver kunnen brengen in onze litteratuur, want hij is een der rijksten in levenservaring. Zy'ne memorie is een schatkamer van artistiek materiaal, waar mee heerlijke bouwwerken kunnen geconstrueerd worden, tempels van de menschelyke ellende, waarin diep aangrijpende misereres kunnen klinken en het Dies irae van een ondergaande maatschappij. Want wij hebben nog niet den vollen sappigen volksroman. De Jordaan ver wacht nog altijd zijn Homerus. Niet alleen in de persoonlijke beteekenis van dit woord, maar ook in derivatieven zin. Immers Homerus, ik wil er hen aan herinneren, die dit zouden vergeten hebben, beteekent samenvoeger of verzamelaar. De opvolger van den heer van Hulzen zal misschien profiteeren van de bouw stoffen door dezen verzameld en de ruime halle van den schitterenden volksroman optrekken; een werk van staal n y'zer en het glas der klaarte en helderheid. Mocht hij ons eens verrassen met het gezegde: Dat zal ik ook wel doen," dan zouden wij niet te zeer ver wonderd zijn, want de weg die deze auteur heeft afgelegd van den paal van zijne eerste producten, tot dien van zyn bundel Zwervers", is een heel lange en de torens van dezen laatste konden van af den eerste door geen verrekijker worden waargenomen. Men zou zich dus niet behoeven te verbazen, indien er niet nog verder op eene grootere stad voor onze oogen ging verrijzen, eene stad met breedere straten en ruimere pleinen, met drukker menschengewemel, met statige processies van kreupelen, ellendigen en uitgehongerden. De roman van den Arbeid; niet die van den geregelden vroolijken arbeid, maar van dien van ons maatschappij-slaven bij eengehouden door den Nood, ondergaande in den Nood. Wat de heer van Hulzen met zijn voorrede op het oog heeft gehad, is moeilijk te door gronden. Zy had, naar mijne meening, gerust weg kunnen blyven. Het zijn geen nieuwe waarheden die daarin zijn neergelegd. Ik denk dat de auteur oude waarheden pas begrepen heeft, dat zy daarom voor hem nieuwe waren en toen bly was ze eindelijk begrepen te hebben en toen meende dat ze door niemand nog waren gewetea. Dat b.v. in de natuur niets gelijk is, wie zal er aan twijfelen? Als ook aan het volgende: Wie eenig werk schrijft in een aan zich zelf opgedrongen gevoelswyze of in een ander millieu dan waarmee hij vertrouwd is, zal zich telkens op onzuiverheden betrappen." Ook zal de heer Schaepman verwonderd op kijken, door zich in een driemanschap met Dante en Rousseau te zien. F. EBENS. Boek* en Tijdschrift. De Gids. De Gids van Januari is zeer belangryk. Eerst al is er het begingedeelte van een studie over de Negentiende eeuw, door Dr. W. G. C. Bijvanck, waarover iets naders gezegd kan worden als het opstel voleindigd is. Dan be spreekt Prof. A. G. van Hamel in dichter silhouetten de litteraire en philosofische figuur van Maurice Maeterlinck waarvan La sagesse est la destinée" hem tot twijfelen heeft gebracht. Het boek, zegt hy, is vol levenswijsheid, diepe, weldoordachte wijsheid, kostbaar en heilzaam voor het leven der menschen. Maar is het wel Masterlinck, de Maeterlinck, die in zy'n drama's weet te ontroeren en waarin wy' de wiekslag hooren van les grandes ailes du silence". Later, wanneer Maeterlinck's evolutie voltooid is, zal het interessant wezen de ver schillende oorzaken en omstandigheden op te sporen, meent Prof. van Hamel. Maar nu reeds dwaalt men niet, als men aanneemt, dat een vrouw beteekenis in 't leven van den dichter kreeg. Henri Borel vertelt van een Japansche Mousmé, een veracht, uitgestooten wezentje, door de omstandigheden van haar geboorte verdwaald in de misère en de zonde, weg stervend als een Boeddha-ziel in laatste incar natie. Van Helene Lapidoth?Swarth een tiental sonnetten, waarvan ik dit mooie winterleven citeer: Myn zomer-blymoed, rozedronken ly'ster, Is blpögevloden voor den gry'zen Winter, Op tintlend zilvren troon gezeteld ginter, Zy'n heerschappij inwijdend met geteister. O de eerste witte vlokkenval verblindt er Myn brandende oogen, de ijzel martelt by'ster Myn moede voeten, 't spoor der vreugde bijster... Wie wy'st my' waar ik veilig overwinter? O, Vlainmengeest! ik strek tot u my n armen l Met gouden keetnen wil mij spelend boeien In 't kamerkijn, tot Lente my komt warmen ? O vuur, wil mild my 't kille hart doorgloeien ! Tulp in een sneeuwtuin, kelk vol zon-erbarmen, Zal 't koude hart in gouden glorie bloeien. Van mr. S. Muller Fzn is er een beschrijving over een reis door Vlaanderens doode steden, waarby vooral Yperen geroemd wordt. Het Koningschap, door sommigen gesmaad, als niet meer van onzen tyd, door anderen hoog geschat als een goddelijke instelling, is het onderwerp door prof. H. Krabbe uitvoerig behandeld. Koning, zegt hy, is een eenigszins onjuist woord, voor den drager van een ambt, zooals in Engeland en Nederland onder dien titel wordt waargenomen. Als de zin van woor den met oude geschiedkundige beteekenis ver andert, heeft dit dikwijls verwarring van be grippen ten gevolge. Ik betwist, zegt prof. Krabbe het goed recht om onzen regeeringsvorm een monarchalen te noemen. Onze censtitutioneele monarchie met parlementair stelsel is niet anders dan de representatieve volksregeering. In den breeie zet hy dan uiteen hoe deze vorm ontstond en ook moest ontstaan uit het absolute koningschap, en slechts een tusschenvorm is tot de volksregeering. Terugkeer tot de monarchie met beslissende macht is een onmogelijkheid. Onze regeenngsvorm worstelt in een historisch verloop van zaken, buiten wier ly'n een herleving van het monarchaal beginsel ligt. Daarop met klem te wijzen is te noodzakelijker, omdat sommigen meenen, dat, met herleving, van de monarchale macht een van de grieven tegen het parlementair stelsel kan worden weggenomen. Uitvoerig wordt dan door prof. Krabbe besproken de ministerieele verantwoordelijkheid om te eindigen met de vraag waar de waa borg te vinden, dat deze regeervorm blijvend zal worden erkend, (al is deze i.og niet de volksregeering voor haar taak ten volle berekend en slechts een ondervan ging van de democratie), waar het gevaar bestaat dat met een beroep op juridische on genoegzaamheid deze weer zal worden ver scheurd ? Die waarborg ligt zegt prof. Krabbe, in 's konings onafgebroken en blyvende gezindheid om zyn persoonlyk willen alty'd ondergeschikt te maken aan de politiek der volksvertegenwoordi ging ; Op het vertrouwen dat wy' in den koning stellen, steunt het voortduren van het parle mentair stelsel, en kan het ook alleen steunen, zoolang wy het erfelijke en onverantwoordelijk koningschap willen behouden. Waar dat ver trouwen niet bestaat of wegvalt, daar wordt ook, en moet ook worden gebroken met dat Koningschap. Maar de monarchie van onze dagen, en byzonder van Engeland en Nederland, is doordrongen van de wet der historische ont wikkeling, onderwerpt zich daaraan met hoog bewustzyn van de roeping, die zij vervult, be wust dat zy in staat is diensten te bewijzen, die, al worden ze niet meer onder klaviergeschal den lande veropenbaard, in waarheid koninglijke diensten kunnen zijn. Het Koning schap onder een volksregeering geeft n.l. een ambt te vervullen, dat nergens ter wereld zijn weerga vind. In alle staatszaken van gewicht moet de koning worden gekend; van niets mag hij onkundig worden gelaten. De minister kan niet volstaan met de voordracht, maar moet die ook motiveeren en tegen de bedenkingen dos konings staande houden. Tusschen minis ter en koning bestaat dus een onafgebroken verkeer over alle gewichtige staatsbelangen, waardoor zich in het ambt van den Vorst een schat van staatkundige kennis kan ophoopen en 's Konings adviezen een beteekenis kunnen hebben welke de adviezen van staatslieden, iiiiiiiiimMiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimiiniii iimiimiimiMMiii DAMEjS. Naar aanleiding van de inzending der Kotterdamsche industrieschool voor meisjes naar de tentoonstelling te Parijs. i. Nu ik een en ander schrijven ga naar aan leiding der inzending van de Rotterdamsche industrieschool naar Parijs, een inzending die twee dagen te bezichtigen was voor genoodigden en belangstellenden, wensch ik eerst weer vooraf ter kennis te brengen van de lezers, die het niet mochten weten, dat ik aan genoemde school verbonden ben. De lessen, echter welke ik er geef, staan in los verwijderd verband tot het veelsoortig naald- en teekeuwerk, waarop men in Parijs voornamelijk de aandacht vestigen wil, zoodat ik er tegenover sta als een outsider, die alleen wat maer belang stelling heeft in het geëxposeerde dan een ander lid uit het publiek. En dat is zeer begrijpelijk. Want ik heb van nabij de ontwikkeling der school gevolgd; ik heb haar oprichting mee ge maakt en daarom zegt de tijd, die er ligt tusschen haar opening en haar tegeuwoordigen bloei mij meer dan een ander, ook omdat de jaren van oprichten, zoeken en bewust voortgaan op een ingeslagen weg juist die zijn, waarin de vrouwenbeweging, zelve weer een gevolg van een andere oorzaak, zich iu ons land het sterkst heeft doen voelen met al haar evolueerende werking ten opzichte van de opleiding der meisjes in het algemeen eu bet vrouwelijk vak onderwijs in het bizouder. Vandaar dat de geschiedenis der school van af de oprichtingsplannen, tot de oprichting zelve en haar geleidelijke ontwikkeling eigenlijk een merkwaardig stuk maatschappelijke geschiedenis geeft uit de laatste vijftien jaren, waarin voor vrouw en meisje zoo heel veel in ons land veranderd is, een verandering die steeds in wijder kring zich doet gevoelen, die niet meer kan ontkend worden, die tot steeds consequenter gevolgen leidt om eindelijk Bit te geven: algeheele vrijheid voor de vrouw, algeheele verdwijnen van opvattingen en denk beelden, hoorende bij een tijdperk, dat onher roepelijk het verleden is. Voor de school was het verleden dit: de opening van een inrichting voor vakonderwijs aan meisjes in een bovenhuis te Rotterdam, ge legen aan een drukke rumoerige kade. Van openingsplechtigheid geen sprake. Slechts die kamers waren tot schoollokalen ingericht. Eéu keek uit op de straat, die rammelende en rate lende herrie naar boven zond. Twee waren donkere binnenvertrekken, die uitzagen op een plat en op grauwe pakhuismuren. En in die lokalen ongeveer veertig leerlingen, toegelaten na een examen, bet is waar, maar een examen, dat eigenlijk, als het kon, niemand wilde afwijzen. En voor die leerlingen een directrice, bezield met heiligen ijver en die de industrieschool te Reutlingen bestudeerd had, en overigenSinog drie onderwijskrachten: n voor teekenen, n voor handwerken, n voor lager onderwijs. Ook zij hadden moed en goede voornemens, maar het was alles nog zoo heel nieuw; een nieuwe school, een nieuw onderwijs, nieuwe eisehenZoo begou het. En toch, de inrichting groeide, want zij kwam in een tijd, die haar rijpen deed door de warmte, die er straalde uit zijn stuw kracht. Zij barstte uit haar oude kleed, als de knop, die zwellend onder de sappen welke haar toestroomen, breekt het hulsel, dat te eng omsluit. Er moest voortdurend gebouwd worden in het bovenhuis, voortdurend naar ruimte gezocht om dien groei bij te houden. Eerst werden de zolders tot schoollokaal ingericht; het hielp niet; de meisje» zaten dra tot bij de vliering. Toen werd een stuk van een pakhuis bijgetrokken; het hielp alweer niet; de leerlingen eischten steeds meer en meer ruimte. De school groeide als een levend organisme, omdat zij stond in het leven, omdat dit haar droeg, haar voedde. En nu... Nu bezitten wij een der mooiste schoolgebouwen van heel Rotterdam, ruim en luchtig en frisch en binnen afzienbaren tijd zal wellicht ook dit te klein zijn. Eu nu... Nu komen er meer leerlingen dan geplaatst kunnen worden. En nu... Nu bestaat het personeel al uit om en bij de twintig personen... En. nu... Nu wordt er niet getast of gezocht meer, maar vast en zeker gaat het voort op den weg, gevonden na dwalen en weer terugkeeren, na moeizaam voorwaarts schrijden, want onverkend was het terrein, waardoor die weg liep. En altijd vooraan ging de directrice, onze Agathe C. Duker, onvermoeid zoekend en dapper ver gezelden of volgden de collega's, langzamerhand de onderwijsmethoden wijzigend, langzamerhand de theorie prijsgevend voor de praktijk van het leven, die ander inzicht vergde. Steeds meer en meer verdween het schoolsclie, want de ervaring toetste beter en met helderder inzicht de ver kregen resultaten aan de werkelijkheid. En in alles was dat veranderde inziclit merkbaar, in de uitbreiding der vakken, zich richtend naar die werkelijkheid; in naaien, breien en verstellen, dat even netjes bleef, maar bij het leven toch in de leer ging; in borduurkunst, die al meer proeven van toegepaste kunst ging geven; in het teekenen, dat zich ontworstelde aan het verleden, aan het werken met vormpjes en lijntjes, maar alweer het leven bestudeeren ging in de bloemen en voorwerpen zelve, zoodat dit teekenen langzamerhand kunst ging worden, kunst in ontwerpen, die vroeg naar het hoe, het waarom en waarvoor. En alweer zich rich tend naar de werkelijkheid, waar alles van alles afhankelijk is, trachtte de school in haar onder wijsorganisatie jn groot geheel te worden, waarvan de onderdeelen elkaar steunden en aanvulden. Aldus ontwikkelde de school zich in het eind dezer eeuw; zij kwam voort uit het leven, dat zich langzamerhand wijzigend, haar oprichting tot gebiedende noodzakelijkheid verklaarde; zij kwam tot bloei in een tijd, waarin veranderd inzicht omtrent opvoeding in het algemeen en meisjesopleiding in het bizonder al meer en meer onze vroegere scholen revolutionneerde. En de school liet zich gewillig gaan op dien stroom; zij past in haar tijd, omdat zij de werkelijkheid tot voorbeeld neemt. Het is daarom voor mij een zeer verklaarbaar ver schijnsel, dat juist zij gekozen werd om onze meisjesindustriescholen te Parijs te vertegen woordigen. Over die inzending zelve wensch ik hier overigens niets naders ts zeggen. Verschillende dagbladen hebben reeds gewezen op het ver zorgde van het geheel. En ik mag dit constateeren, want ik heb er zoo'n miniem aandeel in. Voor mij belichaamt echter het tentoongestelde een episode uit de geschiedenis van het eind der eeuw. Het doet denken, overdenken en ver gelijken, nagaan hoe ver wij zijn, vragen hoe ver wij komen kunnen. Maar daarover een volgenden keer. R'dam 15/2 1900. IDA. HEIJEIUUXS. Voltspzondaeid en Ontwerp-woniiiEwet. Nu spoedig de regeling van het Staats-toe zicht op de volksgezondheid zal ter sprake komen, en het ontwerp-woningwet in behande"ling zal wordengenomen, wenschte ik te wijzen op iets, waaraan wellicht niet zal worden ge dacht. Ik bedoel namelijk: het benoemen van niet alleen mannen maar ook vrouwen in de gezondheidscoinmissiën. Zooals in de bijlage van het in de 2e Kamer te behandelen ontwerp uit Art. 19 blijkt, zal er voor elke gemeente, of voor een deel van een gemeente, of voor twee of meer in eene provincie gelegen gemeente, gezamenlijk eene gezondheidscommissie worden ingesteld. Vol gens art. 236 moeten de leden dier commissie zich op de hoogte houden van den staat der volksgezondheid, in het deel der gemeente waarvoor z\j zy'n benoemd. De taak van de leden dier commissie zal zeer zeker omvattend zy'n en daarom is het te wenschen dat voor de vervulling van die taak, personen worden aan gewezen, die niet alleen de geschiktheid maar tevens den tijd hebben, om iets dergelyks met ijver waar te nemen. Nu zy'n de meeste manlijke leden der maat schappij, die voor dergelyken post in aan merking kunnen komen overladen met bezig heden. Zy' zullen dus niet heel .veel tijd, en dan nog maar enkel alleen de avonduren be schikbaar hebben, om de toch zoo dringend noodige bezoeken af te leggen. Ik weet uit eigen ervaring te goed, dat zelfs met de beste voornemens degenen die slechts snipperuurtjes aan dergelyke bezoeken kunnen geven, een zeev onvolledig rapport zullen uitbrengen. Slechts zeer oppervlakkig zullen zij een onderzoek kunnen instellen naar de woningen en degenen die er in verblijf houden. En van een juist oordeel dienaangaande kan in zoo'n geval geen sprake zy'n. Menigmaal zal men by een tweede bezoek opmerken, wat de eerste maal aan ons oog was ontgaan. De bewoners der door de leden der commissie bezochte huizen, zullen zich veel meer hechten aan degenen die hen geregeld komen bezoeken, dan wanneer zy slechts een of tweemaal in het jaar, bij wy'ze van controle, een commissielid te zien krygen. Het werdt onlangs zoo juist gezegd : »Niet alleen betere huizen zy'n er noodig; ook moeten de menschen leeren die betere huizen te bewonen !" En wie zou voor een dergelyke onderrichting meer geschikt zyn dan de vrouw met haar aangeboren opmerkingsgave. Het is zoo'n aan genaam gevoel, wanneer men de aanvankelijk ietwat schuwe vrouw uit de volksklasse allengs zich met vertrouwen tot ons ziet wenden. Het is zoo prettig, die kindergezichtjes glimmend van genoegen te zien by' ons binnentreden, waar zy, toen we de eerste maal de woning bezochten, een schuilplaats trachten te vinden achter moeders rokken ! Paul Deschanel, het nieuwe lid der Académie Francaise heeft gezegd: «Wie niet medegaat met het lyden der medemenschen, wie niet al zyn vermogen en geheel zijn hart gebruikt het te verlichten, verdient niet den naam van mensch". O, er ligt zoo'n ontzachely'k veld ter bearbeiding voor ieder die werken wil, ten nutte van zyn naaste ! Daarom willen wij hoopen, dat in de te benoemen gezondheidscommissie het vrouwelijk element niet zal ontbreken, en dat de ge kozenen door woord en daad zullen toonen dat zy de haar opgedragen taak met ernst willen vervullen. VER A. nemen en zeker wenschen Uitg. en Red., dat niet te doen. Maar zouden nu Red. en Uitg., niet wat meer de oorspronkelijke en goede be doeling van het weekblad op den voorgrond doen treden, door de bepaling, dat de Red in het blaadje slechts correspondeert met meisjes b.v. tusschen 15 en 20 jaar? Dan kunnen ouders toetsen of zy die correspondentie in den juisten toon van een blad voor jonge meisjes en dus goed vinden ,- daartoe hebben gij toch zeker het recht en wy twyfelen niet of zy zullen haar naar het goede strevend vinden; dan houdt het valsche in de ver houding op, dan zullen en lezeressen en pu bliek niet meer geprikkeld laten we het maar zeggen: geërgerd worden, door op zich zelf misschien natuurlyke antwoorden maar antwoorden ten eenenmale misplaatst in een blaadje voor jonge meisjes; die antwoorden kunnen gaan in gesloten couvert. HULST. ,,Waar schuilt de reden?" De Jlollandsche Lelie, weekblad voor jonge dames, wordt, vooral in den laatsten tyd, herhaaldelijk aangevallen en vaak niet ten onrechte, al worden de aanvallers wel eens persoonlyk onwellevend en daarmee zelf laakbaar. Maar dit blyft hunne zaak. Ik wenschte gaarne de reden van al dat geharre war grondig te onderzoeken en bladerde en las daartoe eenige jaargangen van de Hullandtche Lelie door. Wat ik vond ? Nu, de hoofd artikelen in de eerste plaats ??ik las ze meerendeels met genoegen; door velen zou menig jong en ook wel ouder hart, zich gesterkt en opgewekt tot het goede voelen. En de vele andere stukjes? Wel waren er by van opgewonden bakvischjes; maar het ge heel was goed. Toen de correspondentie, en ik voelde tegenzin, denzelfden, dien ik al jaren had gevoeld bij vluchtig inzien van die paar kolommetjes. Wellicht waren deze antwoorden in betrekking tot de vragen goed; maar dan slechts in gesloten couvert aan persoonlijk adres. Veel kan men in een gesloten brief schrijven, wat niet op een briefkaart, veel minder in een weekblaadje te vermelden is. En ik dacht verder na over de eenigszins valsche verhouding der correspondentie in dit blaadje voor jonge meisjes. Voor jonge meisjes! Ja nietwaar, wij stellen ons de taak der redactrice, Johanna van der Woude, zoo voor: Zij, de oudere vrouw, de oudere in 's levens leerschool zal jonge meisjes tusschen 15 en 20 jaar, dikwijls zonder moeder reeds op dien leeftyd, een lieve raads vrouw, een kloeke voorgangster zyn. Dat hadden wij gehoopt van de Ilollandsche Lelis dat immers was ook haar doel, zoo ook zal Joh. v. Woude, de schryf^ter van het altijd even frissche als reine en lienyke?Hollandsche Binnenhuisje" haar taak en welk een schoone ! zich voorgesteld hebben toen zij deze aan vaardde. Hoe is het anders geworden hoe is die zekere valsche verhouding gekomen? Zou het niet zyn omdat het langzamerhand werd een meer heeren (lees hier dames) dienen. Want velen der z.g.n. lelietjes bloeiden reeds meer dan pi.m. ]4 eeuw in 's levens bloemhof. Nog onlangs vroeg mij een dame van 80 jaar om raad, haar was zoozeer door vriendinnen de Hullandsche Lelie ter lezing aanbevolen ! ! Toen onderzocht ik nog eens verder en ont dekte zeer vele van die soort lelietjes achter schuilnaampjes van Roos, Viooltjes enz. Nie mand kan haar beletten een abonement te Hendrik en Sietsfce. Leeuwarden, 14 Febr. 1900. Geachte Redactie! Zou ik wel een klein weinigje van uwe zoo kostbare ruimte in uw »Groene" mogen vragen, om uiting te geven aan het dankbaar gevoel dat me doorstroomt, voor eenige warmgevoelende onbekenden en ook een enkele bekende, die my gister en van morgen zoo heerlyk verrast hebben door de toezending van een klinkend bewijs van sympathie met onze zes-en-zestig jarige eventjes afgedwaalde zuster l Hetgeen ik gisteren ontving, heb ik de oudjes dadelijk gebracht en ik heb gewenscbt, dat meerderen dan ik die tranen van dankbare blydschap hadden kunnen zien vloeien.... En nu, riu een sneeuwstorm me doet huiveren bij het warmgestookte kacheltje, nu ie het zoo heerlyk te kunnen denken, dat ook voor Hendrik en Sietske daarginder deze gure winter dag iets minder naar zal zijn, omdat zy weten, dat zy' niet alleen en als vergeten daarheen leven, omdat ik hun ook het uitzicht mocht openen, dat als eerlang de «veertien dagen" moeten worden doorleden, de oude man niet allén in z'n kamer zal moeten achterblijven, maar geholpen zal kunnen worden op voor hem vertroostende wy'ze. Ik weet nu vast, dat dit geschieden zal. En dat dit alles ongevraayd en ditórom zoo dubbel-gno^ardeerd tot stand kwam, daarvoor m'n BESTEK DANK! G. C. STELLINGWERF?JENTISK. HUHIimilllllllHIIMtlimillllNIMIIHHIIHIIIIIIIIIIIIHIIMIIIIIHIIIIIIIIIt maar tijdelijk in de politiek, nooit kunnen be zitten. De koning is dus in het parlement een Baad van State en bestond de monarchie niet, zy zou misschien behooren te worden uitge vonden om in de staatsinrichting een dergelyken staatsraad te krijgen. Dit opstel van prof. Krabbe trekt zeker de aandacht van velen. In de letterkundige kroniek wordt besproken ?Groen en Rijp" en «Brieven van een klein stedeling" de laatst uitgekomen editie van Busken Huet, met ean vergelijking van de kri tiek, die in 1854 over het boek geschreven werd. Mr. Viotta bepraat op interessante wy'ze wat de toonkunst in de laatste honderd jaar heeft voortgebracht, 't Is werkelijk spytig, dat de beperkte ruimte niet toelaat er eenige ge deelten uit over te nemen. Dan nog is er het Buitenlandsch overzicht (een satire op deze Engelsche parlementszitting) en een boekbe spreking over twee dichteressen: Jeanne Reyneke van Stuwe en Jeannette Nijhuis, waarin de beoordeelaar op wel wat banale wy'ze lichtelyk spot met de namen Jeanne en Jeannette en nog een Jeanneton verwacht. Verder wy'st hy in de critiek op het verschijnsel door Potgieter reeds by' de Goethe-bespreking aangehaald, dat het in sommige tijden een slag wordt goed te rijmen, met een al te groote nheid van voorstelling, die dan de dichterlijke heet zonder iets persoonlyks te bezitten. Bedoald wordt hier het dichten onder den invloed van Kloos en Helene Swarth. Wie er toe kan medewerken zegt hy, om den stroom van dergelyke poëzie te stuiten of althans te ver minderen, mag het niet nalaten, een raadgeving die in algemeenen zin bedoeld, misschien haar waarde kan hebben. t- « * ^ ^Elzeviers Maandschrift". _. Het slechte wijf van den doodgraver" een humoreske geschreven en geïllustree-d door J. H. Speenhoff, den jongen Rotterdam^chen tee kenaar, is de verrassing van deze.*fi. Wel zijn er in 't proza ongezouten uitdrukkingen, die zonder schade eenigszins milder hadden gekund, en ook laat de punktuatie wel wat te wenschen over, maar wat geven dergelijke kleine Vrouwen die geen tact hebben om zich behoorlijk te kleeden. Vooral vrouwelijke letterkui digen zondigen in dit opzicht dikwyls, mrs Ctmpbell-Praed en mrs. Stannard vormen twee schitterende excepties in dit geval Mrs. Praed draagt altijd de fraaist mogelyke toiletten. Hnar avondcostuums bestaan in den regel uit ry'ke brocaatstof en ofschoon het model dezer costuums zeer eenvoudig is, zyn zy alty'd min of meer ge decolleteerd. De toiletten, die mrs. Praed overdag draagt zyn modeste en smaakvol van tint. Mrs. Stannard kleedt zich prachtig en ook haar modellen zyn zeer fraai. Zy volgt volstrekt niet alle mogelyke mode grillen na. Ze is verzot op rustige kleuren en s'avonds is zij by voorkeur in het zwart. Overdag draagt zij steeds tailor-ruade-costuums, die haar als aan 't ly'f gegoten zitten Ver kwistend is zij op het punt van toiletmaken niet. Eenige jaren geleden zelfs (zij was toen nog niet zoo bekend als nu) beroemde zij er zich op, dat zy' op tachtig partyen geweest was in slechts twee velschillende costuums. Marie Corelli weet zich eveneens uitstekend te kleeden. Daar ze zeer klein is, draagt zij alty'd eenvoudige kleedjes, meestal in licht blauwe of bleek-anjelierkleurige tinten. Som tijds combineert zij beide tinten tot een geheel of verschijnt in het wit. Zij gelooft onvoor waardelijk in den sschoonheidsslaap' en niets immiiiiimiimiinimiii ter wereld zal haar later dan middernacht naar bed doen gaan. Vrouwelyke auteurs hebben dikwyls iets eigenaardigs in haar kleeding. Sommigen zy'n verzot op juweelen, enkelen hedben een manie voor oude kant en weer anderen zyn dol op schreeuwende, in 't oog loopende kleuren. Mrs. Lynn Linton draagt in huis alty'd een zwarte japon en een witte muts. De stof van haar toiletten is steeds rijk, zyde, fluweel, brocaat is haar geliefkoosde dracht. Miss Braddon zal niemand een pronkepuntje noemen, zelfs de menschlievendste onder de menschen zal moeten beweren, dat haar toilet wel eens wat te wenschen overlaat. Zy houdt van donkere kleuren en is dol op fluweel en op japonnen met strooken en falballa's. By avondtoiletten draagt zij alty'd zeer lange groote diamanten oorringen. Ouida kleedt zich bespottelijk en veel te jong. Zy' heeft kort krullend haar, dat met een lint bijeengehouden wordt. Mrs. Walford is every inch een adellijke weduwe in haar voorkomen. Zy is dol op heliotroop, doch Ie stoffen, die ze draagt zouden zich beter voor gordynen dan voor japonnen leenen. Ze is een welopgevoede vrouw, die spinnen, naaien, borduren en prachtig schil deren kan. Nu zooveel menschen tegenwoordig hun meubels, keukengcreedschap enz. zelf schilderen is het voor hen zeker wel van eenig belang, te weten, hoe zij hun kwasten of' penseelen het langst goed kunnen houden. Men zet, zoo gauw als men gedaan heeft met schilderen, de kwasten in een met in warm water opgeloste zeep en soda gevulden apothekerspot, spoelt ze in dit heete water terdege uit, giet het water weg, maakt nieuw sodawater en gaat op dezelfde wijze te werk tot ze geheel schoon zy'n. Daarna spoele men ze in gewoon warrn water zonder zeep flink af en laat ze vervol gens in een weinig koud water staan, tot men ze weer noodig heeft Zijn de kwasten droog of hard geworden, dan spoele men ze eerst uit in een weinig terpe tijn, alvorens de zeep en soda-oplossing te zetten. G-aat men op deze wijze te werk, dan kan men twee, tot twee en-een-half jaar toe met dezelfae kwasten. * * * In Weenen mogen de dienstmeisjes niet buiten het raam staan om vensters te lappen, zonder dat zy voorzien zijn van een aan het kozijn bevestigden veiligheidsgordel, zoodat zij i , geval van uitglyden of haar evenwicht verliezen veilig blijft hangen en geinakkelyk naar binnen getrokken kan worden. * * * De zeepfabrieken Gebr. Dobbelman t« Nijme gen hebben een nieuw middel gevonden om propaganda te maken voor hunne reeds zoo gunstig aangeschreven fabrikaat. Zij stellen namelyk voor hunne verbruikers gratis disponibel keurig uitgevoerde photographieën in lichtdruk, meestal gekroonde hoofden en regeeringspersoLen voorstellende. Deze photo graphieën zyn werk- lijk artistiek uitgevoerd en op zeer fraai carton opgezet. Eieren. Om te zien of eieren goed en versch zyn, legge men ze in koud wator; als het breede eind van het ei in de hoogte kooit en het ei dryft, is dit een bewy's, dat net ei niet goed is, maar als net onmiddellyk zinkt mag men vry aannemen, dat het ei vorsen is. 0:ii eieren te koken, moet men ze in koud water opzetten en zoodra het water kookt zal het ei gereed zijn. Gestoomde eieren maakt men klaar als volgt: beboter een uiepen pastaiscuotel, en breek er zorgvuldig zouveel eieren in, als men noodig denkt te nebhen. Besprenkel ze met wat zout en cayennepeper ea doe er .eenige stukjes boter uy; zet den scbotal op kokend water tot de eieren gekookt zyn. Bruine eieren voor ontbijtscüutel'je, linken twee ons boter voor vyf eieren. Brexk d« eieren in een geboterden schotel en kruid /.« met zout en wat noternuskaat. Laat (ie lw«e ons boter bruin braden en giet ze over Uu eieren en wel zóó, dat de boter ook voorai tnsschen de eieren in druipt. Zet het schoteltje dan een minuut of vier in een go«d verwarmden oven en dien ze het zelfde schoteltje voor. is Toeslist

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl